• No results found

ARTIKELEN MELDPLICHT KINDERMISHANDELING VOOR PROFESSIONELE HULPVERLENERS?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ARTIKELEN MELDPLICHT KINDERMISHANDELING VOOR PROFESSIONELE HULPVERLENERS?"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MELDPLICHT KINDERMISHANDELING VOOR PROFESSIONELE HULPVERLENERS?

Wilma Duijst

Kindermishandeling houdt al decennia lang de gemoederen van hulpverleners en justitie1bezig. Door alle partijen wordt gezocht naar ‘de oplossing’ voor het probleem, want geweld tegen kinderen kan niet getolereerd worden.2De oplossing zou kunnen liggen in meer en betere voorlichting aan en zorg voor kinderen en hun ouders, of in het vastleggen van kinderrechten, of in controle op gezinnen of justitieel optreden tegen mishandelende ouders.

1 Inleiding

De emoties lopen hoog op wanneer het thema kindermishandeling besproken wordt. Iedereen voelt zich vrij om al dan niet gehinderd door kennis van zaken proefballonnen voor oplossingen op te laten. Ideeën als verplichte abortus van overheidswege bij zwakbegaafden, verslaafden en Antilliaanse tiener meisjes,3verplichte anticonceptie voor zwakbegaafden4en meldplicht voor artsen die besnijdenis van meisjes constateren5zijn recent geopperd. En, zoals het wel vaker gaat met ballonnen, ook deze proefballonnen blijven vaak steken in de eerste de beste boom.

Uiteraard is de strijd tegen kindermishandeling en de strijd voor kinderrechten de afgelopen jaren niet vruchteloos gebleven. Op internationaal gebied is het Verdrag voor de rechten van het kind (IVRK) tot stand gekomen en door vrijwel alle landen in de wereld geratificeerd. Recent is een VN-studie over geweld tegen kinderen verschenen, een studie die probeert om een keerpunt te bewerkstelligen in het denken over (en handelen bij) geweld tegen kinderen.6In Nederland is hard gewerkt aan de Wet op de jeugdzorg (WJZ).7Het wetsvoorstel huisverbod

Wilma Duijst is universitair docent strafrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen en forensisch geneeskundige bij GGD Regio IJssel-Vecht.

1 H. Ferweda, Advies- en onderzoeksgroep Beke, Binnen zonder kloppen, Omvang, aard en achtergronden van huiselijk geweld in 2005 op basis van landelijke politiecijfers, 2006.

2 Zie recent de openingszin van P. Pinheiro, Report of the independent expert for the United Nations study on violence against children 2006, p. 5.

3 Zie de uitspraken van wethouder Van den Anker in AD 18 februari 2006 en www.leefbaarrotterdam.nl (weblog mw. Van den Anker).

4 Kamerlid Van Dijken, zie www.pvda.nl.

5 Advies uitgebracht door de commissie Bestrijding vrouwelijke genitale verminking aan de minister van Volks- gezondheid, welzijn en sport, Zoetermeer 2005. R.Kool, ‘Strafbaarstelling en handhaving van meisjesbesnijdenis’, NJB 2005, p. 292-295.

6 Pinheiro 2006.

7 Wet op de jeugdzorg, Stb. 2004, 306.

(2)

voor daders van huiselijk geweld8 is voor advies aan de Raad van State voorgelegd, het wetsvoorstel Nodo (nader onderzoek doodsoorzaak minderjarigen)9 en het wetsvoorstel opvoeden zonder geweld zijn ingediend bij de Tweede Kamer.10

Niet alleen in het recht zijn successen geboekt, ook in de zorg zijn stappen vooruit gezet.

De werkgroep RAAK (Reflectie en actiegroep aanpak kindermishandeling) heeft bewerkstelligd dat in proefregio’s alle noodzakelijke zorg aan kinderen en gezinnen kan worden geleverd.

De werkgroep heeft voldoende financiële middelen gekregen om te zorgen dat in de genoemde regio’s geen wachtlijsten voor zorg aan jeugdigen bestaan.11 Ten slotte is ook tussen zorg en recht getimmerd aan de weg. De Advies en meldpunten kindermishandeling zijn ingesteld12 met een landelijk telefoonnummer. Buurtnetwerken, waarin politie en zorg een plaats hebben, zijn in een groot aantal gemeenten ingesteld.13Ondanks deze successen wordt de maatschappij regelmatig opgeschrikt door familiedrama’s, waarbij een ouder zijn gezinsleden om het leven brengt en vervolgens de hand aan zichzelf slaat14of door solitaire moorden op kinderen zoals

‘het meisje van Nulde’,15Savanna16en recent ‘ het Maasmeisje’ . Soms zijn de gezinnen uitge- breid bekend bij de zorg, soms ook niet of nauwelijks. Na een dergelijk drama leeft de discussie over zorg aan en controle op gezinnen weer op. Onvermijdelijk leidt dit tot de vraag over de effectiviteit van het meldrecht en de mogelijkheid van de invoering van een meldplicht voor professionele zorgverleners voor kindermishandeling.17

In deze bijdrage zal het bestaande juridische kader voor melding van kindermishandeling worden geschetst en zullen de argumenten voor en tegen de invoering van een meldplicht voor kindermishandeling naast elkaar worden gezet. Ten slotte zal ik tot een conclusie komen over de mogelijkheid en wenselijkheid van de invoering van een meldplicht voor kindermis- handeling.

2 Wettelijke regeling voor meldrecht kindermishandeling

Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw bestaan in ons land de bureaus vertrouwensartsen (BVA’s). Ongeveer tien jaar geleden zijn de BVA’s omgezet in een landelijk advies en meldpunt kindermishandeling (AMK’s). Dit landelijke meldpunt heeft in elke provincie en grootstedelijk gebied een regionaal meldpunt, dat te bereiken is via een landelijk telefoonnummer. De functie

8 Zie voor een bespreking van dit wetsvoorstel het redactioneel van NJCM Bulletin 2006, p. 453-455.

9 Kamerstukken II 2005/06, 30 696.

10 Kamerstukken II 2005/06, 30 316.

11 www.stopkindermishandeling.nl. Zie bijvoorbeeld GGD Westelijke mijnstreek, Plan van aanpak Regio Raak Westelijke mijnstreek, 2004.

12 De formele positie van het AMK is beschreven in artikel 1 en 11 WJZ.

13 Kamerstukken II 1995-96, 24 400 XVI, nr. 40.

14 Zie bijvoorbeeld Rb Den Bosch 20 mei 2005, LJN AT6092.

15 Rb Zutphen 17 januari 2003, LJN AF3006.

16 Rb Den Haag 21 juni 2005, LJN AT7856 en AT7853. Hof Den Haag 26 januari 2006, LJN AV0466 en AV0467.

HR 9 mei 2006, LJN AV2386.

17 M.R. Bruning, Over sommige kinderen moet je praten, Gegevensuitwisseling in de jeugdzorg (Oratie Leiden), 2006, p. 39 e.v. Zie ook recent het KNMG-congres, ‘De keten korter en beter’.

(3)

van het AMK is tweeledig. Bij de AMK’s kan door iedereen die zich zorgen maakt over een kind en die denkt aan kindermishandeling om advies worden gevraagd. Daarnaast kan bij het AMK, indien dat nodig is, het vermoeden van kindermishandeling worden gemeld.

Aanvankelijk werd de positie van de AMK’s vastgelegd in de Wet op de Jeugdhulpverlening (WJHV). In 2005 is de WJHV vervangen door de Wet op de jeugdzorg (WJZ). In de WJZ is vastgelegd dat het AMK een onderdeel is van bureau jeugdzorg (artikel 11). In artikel 53 lid 3 van de WJZ (voorheen artikel 34c lid 3 WJHV) is een meldrecht voor professionele geheim- houders opgenomen. Met professionele geheimhouders wordt gedoeld op artsen, verpleegkun- digen en jeugdhulpverleners. Zij kunnen het vermoeden melden bij het AMK met het doel om de kindermishandeling te beëindigen of het vermoeden van kindermishandeling te onder- zoeken. Bij deze melding zijn professionele hulpverleners gerechtigd om hun wettelijke geheim- houdingsplicht te doorbreken. Met het totstandkomen van de WJZ heeft het meldrecht voor kindermishandeling, dat al meer dan dertig jaar bestond op grond van jurisprudentie,18een wettelijke basis gekregen.

*

3 Meldrecht of meldplicht?

Bij en na de totstandkoming van het wettelijk meldrecht voor kindermishandeling is een uitgebreide discussie gevoerd over de vraag of een meldplicht moest worden ingevoerd.

Verschillende auteurs hebben zich, met soms zeer wisselende argumenten, voor- of tegenstander van een meldplicht getoond. Willems heeft zich in 1990 al als voorstander van een meldplicht gepresenteerd.19Volgens Willems kan een meldplicht voorkomen dat hulpverleners, werkers in de gezondheidszorg, leerkrachten en politie langs elkaar heen werken. Tevens voorkomt een meldplicht volgens Willems dat de zaak direct in de strafrechtelijke sfeer wordt getrokken.

De ouder zou hierdoor als verdachte te veel beschermd worden en het kind zou daardoor in een nog zwakkere positie ten opzichte van zijn ouder(s) komen. Van Montfoort toonde zich in 1990 van mening dat hulpverleners in de jeugdzorg een tussenpositie innemen tussen instanties voor kinderbescherming. Deze tussenpositie zou tot gevolg hebben dat een vermoeden van kindermishandeling moet worden onderbouwd en indien dit niet mogelijk is, moet het vermoeden als ‘niet te onderbouwen’ uit het bestand worden verwijderd. Hij is van mening dat voordat kan worden gepraat over een eventuele meldplicht voor kindermishandeling de reactie op de meldingen moet worden georganiseerd.20

In 2000 bepleitten Bosschaart en Bilo een meldrecht voor kindermishandeling. Zij waren toen van mening dat een meldplicht niet noodzakelijk was.21 Inmiddels is Bosschaart door zijn ervaringen op het gebied van kindermishandeling en door zijn ervaringen met buitenlandse rechtssystemen die een meldplicht kennen, overtuigd van het feit dat een meldplicht beter is dan een meldrecht, zo gaf hij onlangs te kennen.

18 Sinds CMT 28 september 1972, NJ 1973, 270.

19 J.C.M. Willems, ‘Ouderbescherming en kinderbescherming: Wordt het geen tijd voor een meldplicht?’, NJB 1990, p. 1243-1245.

20 A. van Montfoort, ‘Meldingsplicht kindermishandeling is niet aan de orde’, NJB 1990, p. 1637-1638.

21 A.N. Bosschaart en R.A.C. Bilo, ‘Het zwijgen doorbroken’, MC 2000, p. 314-316.

(4)

De staatssecretaris van VWS was bij de totstandkoming van de WJZ van mening dat een meldplicht juridiserend zou werken en bepleitte een meldrecht. Zij sprak de zorg uit dat ouders de gezondheidszorg zouden gaan mijden als een meldplicht zou worden ingevoerd. Bovendien bestond bij de totstandkoming van de WJZ de angst voor een groot aantal onterechte meldin- gen.22

Gevers toonde zich in 2004 een voorstander van het wettelijke vastgelegde meldrecht.23 Hij meent dat de wettelijke regeling medisch hulpverleners duidelijkheid verschaft over het feit dat zij een meldrecht hebben. Het meldrecht zou er voor zorgen dat hulpverleners makkelij- ker over de drempel om te melden heen stappen.

Bruning bepleitte in haar oratie van voorjaar 2006 een meldplicht voor kindermishandeling.24 Zij is, in tegenstelling tot Gevers, van mening dat een (wettelijk) meldrecht leidt tot onduidelijk- heid en verschillen in interpretatie van de term ‘vermoeden van kindermishandeling’. Bovendien stelt zij dat de medische beroepsgroep neigt tot een zeer restrictieve uitleg van artikel 53 lid 3 WJZ. Een meldplicht zou er toe moeten leiden dat professionele hulpverleners ‘het vermoeden van kindermishandeling’ als aanleiding om te melden ruimer uit gaan leggen.

4 Meldrecht, meldplicht, actieplicht

Duidelijk is dat er verschillende standpunten over meldrecht en meldplicht worden ingenomen.

Voor de meeste standpunten is wel iets te zeggen. Duidelijk is ook dat de standpunten worden ingenomen vanuit een enorme betrokkenheid bij het mishandelde kind. Veel lijkt te rechtvaardi- gen vanuit de hoop of de gedachte dat kindermishandeling kan en moet worden bestreden.

Rechten van ouders en plichten van hulpverleners lijken te moeten wijken om het kwaad van mishandeling in een gezin te bestrijden.25

Bij een kritisch blik op de WJZ en dan in het bijzonder op de bepaling van het meldrecht en de gevolgen van dit meldrecht valt mij het volgende op. In de WJZ wordt gesproken over het melden bij een vermoeden van kindermishandeling. De omschrijving in de wet suggereert dat duidelijk zou zijn wanneer sprake is van een dergelijk vermoeden. Wanneer echter vanuit de zorg wordt gekeken naar het begrip ‘vermoeden van kindermishandeling’ blijkt hierover geen consensus te bestaan. De lijst van signalen van kindermishandeling is lang en aspecifiek en strekt zich uit van buikpijn, obstipatie, urineweginfecties, groeistoornissen, blauwe plekken, tot agressie, depressie en teruggetrokken gedrag. Bij kinderen met deze klachten komt op enig moment een vermoeden van kindermishandeling in de lijst met mogelijke oorzaken voor. Hierbij moet aangetekend worden dat de lijst slechts een zeer summiere samenvatting is van mogelijke signalen van kindermishandeling. Het vaststellen van een vermoeden van kindermishandeling is hetgeen de hulpverlener hoofdbrekens kost. Duiden de verschijnselen die worden waargeno- men op kindermishandeling of moet een andere verklaring voor de verschijnselen veel waar- schijnlijker worden geacht? Een onterechte beschuldiging van kindermishandeling aan het adres

22 Kamerstukken II 2004/05, 29 815, nr. 20, p. 1.

23 J.K.M. Gevers, ‘Hulpverlener en kindermishandeling’, TvGR 2004, p. 269-280.

24 Bruning 2006.

25 Willems 1990, p. 1243-1245.

(5)

van de ouders levert immers een ernstige schending op van de privacyrechten van de ouders en het kind. Is het vermoeden terecht en rechtvaardigt het dat de hulpverlener de privacyrech- ten van kinderen en hun ouders schendt? Zowel bij het bestaan van een meldrecht als bij het bestaan van een meldplicht bestaat dit probleem. En uiteindelijk moet de hulpverlener zelf beslissen of hij van mening is dat het vermoeden van kindermishandeling bestaat.

Wanneer er sprake is van kindermishandeling komen artikel 2, het recht op leven, arti- kel 3,26 het recht om gevrijwaard te blijven onmenselijke en vernederende behandeling, en artikel 5, het recht om niet onrechtmatig van zijn vrijheid beroofd te worden, van het EVRM onder druk te staan. De overheid heeft op grond van artikel 19 IVRK de verplichting om de rechten van (soms nog geheel onmondige) kinderen te beschermen.27Echter, om deze rechten te beschermen moet de overheid inbreuk maken op het recht op privé-leven (artikel 8 EVRM) van het kind en zijn gezin. Wanneer bedreiging van het leven, onmenselijke behandeling en vrijheidsberoving wordt afgezet tegen privacy, dan lijkt een afweging snel gemaakt. Het EHRM legt er echter keer op keer nadruk op dat rekening moet worden gehouden met de privacy van ouders28en dat een belangenafweging moet worden gemaakt tussen belangen van ouders en kinderen.29Na een zorgvuldige belangenafweging kan het belang van het kind, een kern- recht van het kind, vastgelegd in artikel 3 IVRK, zwaarder wegen dan het belang van de ouders.

Bij de keuzes die gemaakt worden ten aanzien van een mishandeld kind moet rekening worden gehouden met de mening van het kind (artikel 12 IVRK) en hoewel het in het belang van het kind is om zijn mening te mogen uiten, hoeft het belang van het kind niet altijd overeen te komen met de mening van het kind. In Buchberger t. Oostenrijk zegt het EHRM over de afweging van belangen: ‘The Court further recalls that a fair balance must be struck between the interests of the child and those of the parent and that in doing so particular importance must be attached to the best interests of the child which, depending on their nature and seriousness, may override those of the parent.’30

In de praktijk kan het melden van kindermishandeling grote gevolgen hebben voor het leven van het kind en zijn ouders, zoals uithuisplaatsing of zelfs contactverbod tussen ouders en kinderen. Het ingrijpen in het leven van het kind kan in strijd komen met het in het IVRK opgenomen recht van het kind om opgevoed te worden door zijn eigen ouders (artikel 5, 9 en 18 IVRK). Verwacht mag en moet worden dat het vermoeden van kindermishandeling onderbouwd is en dat het ingrijpen op goede gronden gebeurt om schending van het IVRK te voorkomen.31 Het EHRM laat zich in HK t. Finland op de volgende wijze uit over dit dilemma:

26 EHRM 23 september 1998, A. t. VK (appl. no. 25599/94). Wordt een schending van artikel 3 EVRM aangenomen, dan hoeft niet meer onderzocht te worden of er eveneens een schending van artikel 8 aan de orde is.

27 Zie ook J.C. Willems, Wie zal de opvoeders opvoeden? Het recht van het kind op persoonswording (diss. Maastricht), 1998.

28 Zie bijvoorbeeld EHRM 8 juli 1987, B. t. VK (appl. no. 9840/82) en EHRM 8 juli 1987, O. t. VK (appl. no. 9276/81).

In latere uitspraken wordt het belang van de ouders steeds herhaald.

29 EHRM 20 december 2001, Buchberger t. Oostenrijk (appl. no. 32899/96). Zie ook EHRM 8 juli 1987, B. t. VK (appl.

no. 9840/82), waarin de nadruk werd gelegd op het betrekken van de natuurlijke ouders bij de beslissing.

30 Zie ook recent EHRM 9 mei 2006, C. t. Finland (appl. no. 18249/02).

31 Zie bijvoorbeeld EHRM 26 september 2006, HK t. Finland (appl. no. 36065/97). Zie ook EHRM 27 april 2004, K. and T. v. Finland (appl. no. 25702/94) en EHRM 26 februari 2002, Kutzner t. Germany (appl. no. 46544/99).

(6)

‘The margin of appreciation to be accorded to the competent national authorities will vary in the light of the nature of the issues and the seriousness of the interests at stake. While the authorities enjoy a wide margin of appreciation in assessing the necessity of taking a child into care, in particular where an emergency situation arises, the Court must still be satisfied in the particular case that there existed circumstances justifying the removal of the child, and it is for the respondent State to establish that a careful assessment of the impact of the proposed care measure on the parents and the child, as well as of the possible alternatives to taking the child into public care, was carried out prior to implementation of such a measure.’

De meeste professionele hulpverleners zijn niet geneigd om hun beroepsgeheim te doorbreken op grond van vage vermoedens.32Het beroepsgeheim en het daaraan gekoppelde verschonings- recht is bedoeld om enerzijds het privé-leven van de patiënt, in casu het kind, te beschermen, en anderzijds om de vrije toegankelijkheid van de zorg te garanderen voor een ieder, zonder dat de zorgvrager bang hoeft te zijn dat de hulpverlener zijn gegevens vrijgeeft aan een derde.

Deze geringe bereidheid om het beroepsgeheim te doorbreken op grond van vage ver- moedens, leidt tot de vraag hoe een vermoeden van kindermishandeling verhelderd kan worden voordat eventueel tot een melding wordt overgegaan. Het versterken of uitsluiten van het vermoeden gebeurt doorgaans op twee manieren, of door meer onderzoek naar het kind en zijn gezin te doen en/of door overleg met collega hulpverleners. De verantwoordelijkheid voor het nader onderzoek naar een vaag vermoeden of het overleggen met een collega hulpverlener is de verantwoordelijkheid van de hulpverlener. In de meldcode kindermishandeling van de Koninklijke Nederlandse maatschappij ter bevordering van de geneeskunst (KNMG) is het advies om te overleggen bij een vermoeden van kindermishandeling vastgelegd.33De meldcode is een richtlijn voor professionele hulpverleners en heeft tot doel om te komen tot een gewogen beslissing over het al dan niet doen van een melding. De KNMG benadrukt dat een gewogen beslissing niet alleen van belang is met het oog op de privacy van de patiënt en diens ouders maar evenzeer met het oog op de toegankelijkheid van de zorg. Gevreesd wordt dat melden van vage vermoedens van kindermishandeling ertoe leidt dat ouders hun kind niet meer naar een hulpverlener brengen uit angst om beschuldigd te worden van kindermishandeling.

Ouders die nu, onder een meldrecht, hun kind bij een hulpverlener brengen hebben zeker geen recht op absolute geheimhouding als dat niet in het belang van het kind is. De hulpver- lener heeft de plicht om als goed hulpverlener op te treden en zijn (eerste) verantwoording te nemen ten aanzien van het kind. Het kind is immers zijn patiënt/cliënt. De verplichtingen richting de ouders bestaan slechts omdat zij de vertegenwoordigers zijn van het kind en komen te vervallen zodra het handelen niet meer in het belang van het kind is.

Zowel in het geval van een meldrecht als in het geval van een meldplicht loopt de hulpver- lener het gevaar dat ouders hun kind onttrekken aan de zorg. Het gevaar dat het kind loopt moet worden afgewogen tegen het gevaar dat ouders de zorg gaan mijden. Zowel bij een meldplicht als bij een meldrecht is het van belang dat de hulpverlener het probleem zo profes- sioneel mogelijk aanpakt en de ouder zo goed mogelijk probeert te motiveren om mee te werken

32 De Jong meldt dat 6 % van de artsen nooit bereid is om het beroepsgeheim te doorbreken, ook niet voor (evidente) kindermishandeling. E. de Jong, ‘Wet of geweten?’, MC 1999, p. 1430-1433.

33 Meldcode kindermishandeling te raadplegen op www.knmg.artsennet.nl.

(7)

aan hulpverlening. De hulpverlener staat voor de moeilijke taak om zorgmijding door de ouders te voorkomen. Wanneer de hulpverlener het gevaar voor het kind als reëel inschat lijkt de weg naar een maatregel van kinderbescherming open te staan.

De plicht van een hulpverlener om professioneel te handelen verplicht een hulpverlener om actie te ondernemen als hij van mening is dat er een vermoeden van kindermishandeling bestaat. Die actie kan bestaan uit het bespreekbaar maken van het probleem met de ouders, het aanbieden van hulp en zonodig het melden van de mishandeling. Zowel bij een meldrecht als bij een meldplicht bestaat een dergelijke ‘actieplicht’. Stilzitten is in dat geval niet-professio- neel en dus mijns inziens in elk geval tuchtrechtelijk verwijtbaar. In de Savanna zaak heeft het vermoeden van het ondernemen van onvoldoende actie voor een mishandeld kind zelfs al geleid tot een strafrechtelijke vervolging.34Onafhankelijk van de vraag of deze strafrechtelij- ke vervolging terecht is, geeft de vervolging wel een duidelijk signaal af naar hulpverleners.

Wie hulp aan een kind verleent, neemt daarmee de zware verantwoordelijkheid op zich om het kind, indien dat nodig is in bescherming te nemen tegen zijn ouders. De hulpverlener die stil zit of onvoldoende actie onderneemt moet in rechte verantwoording afleggen voor zijn keuzes.

5 Meldplicht effectiviteit en efficiëntie

Het melden van kindermishandeling moet – gezien de grote belangen die op het spel staan, zoals de veiligheid van het kind, de privacy van de ouders en het kind en de toegankelijkheid van de zorg – zo effectief en efficiënt mogelijk verlopen.

Effectiviteit heeft te maken met het behalen van het beoogde doel. Het primaire doel van het melden van kindermishandeling is het stoppen van de mishandeling en het bewerkstelligen van hulp voor het kind en zijn ouders. Een secundair doel is het voorkomen van mishandeling van eventuele andere kinderen in het gezin. Zowel het primaire doel als het secundaire doel wordt op dit moment niet gehaald. Bij elk nieuw incident met dodelijke afloop wordt de vraag gesteld of, en zo ja waar, het systeem van jeugdzorg heeft gefaald.35

De vraag rijst of met het instellen van een meldplicht de doelen wel zouden worden gehaald. Het instellen van een meldplicht zal waarschijnlijk leiden tot meer meldingen. Dit zal mogelijk nog meer het geval zijn als niet melden van een vermoeden van kindermishande- ling zal gaan leiden tot een sanctie voor de hulpverlener die nalaat om de melding te doen.

Deze meldingen zullen verwerkt moeten worden door het systeem van jeugdzorg. Een groot probleem bij het huidige systeem van aanpak van kindermishandeling zijn de wachtlijsten bij het AMK, bij instanties voor jeugdhulpverlening36en zelfs bij de Raad voor de Kinder- bescherming.37 Al vanaf 2000 zijn er meldingen over dergelijke wachtlijsten38 en al vanaf

34 Voorafgaande aan deze vervolging ontstond discussie over inbeslagneming van het dossier van het consultatie- bureau, zie HR 9 mei 2006, LJN AV2386.

35 In de zaak van het Maasmeisje en de zaak van het Apeldoornse jongetje leidde dit tot een onderzoek naar het functioneren van bureau jeugdzorg.

36 Bij de jeugdhulpverlening bestaan zowel externe als interne wachtlijsten.

37 Kamerstukken II 2005/06, 30 512, nr. 3.

(8)

dat moment komen er herhaaldelijk berichten naar buiten over het snel oplossen van dit probleem.39Echter, tot op heden is het ondanks alle inspanningen niet gelukt om de wachtlijs- ten weg te werken.40Meer meldingen zullen zeer waarschijnlijk niet leiden tot een adequatere aanpak van kindermishandeling. Mogelijk leiden meer meldingen tot een nog grotere verstop- ping van het systeem. Bovendien bestaat mijns inziens na een gedane melding het idee bij de hulpverlener dat zijn taak voltooid is. De melder heeft de melding bij het juiste adres neergelegd en verkeert in de veronderstelling dat het probleem wordt aangepakt. Gezien de wachtlijsten kan deze veronderstelling als onjuist worden afgedaan. De bedreigingen voor kinderen zullen niet afnemen door het opstapelen van meldingen bij instanties met wachtlijsten.

Hierdoor ontstaat een groot gevaar dat uiteindelijk niemand zich meer verantwoordelijk voelt.

De voortdurend aanwezige wachtlijsten en de voortdurend voorkomende ernstige incidenten duiden behalve op een ineffectief systeem op een inefficiënt systeem van jeugdzorg. Door het ontbreken van goed overleg en inadequate informatievoorziening tussen de verschillende disciplines duurt het langer en kost het meer moeite om de informatie die noodzakelijk is om de hulp aan een kind in een benarde huiselijke situatie te realiseren. De huidige privacywet- geving biedt mogelijkheden voor overleg en informatie-uitwisseling die door hulpverleners onvoldoende of te traag wordt benut.41En tijd is in gevallen van kindermishandeling zeer kostbaar.

Een meldplicht zal de wachtlijsten waarschijnlijk vergroten. Een meldplicht zal niets veranderen aan de ineffectiviteit en inefficiëntie van het jeugdzorgsysteem. Een meldplicht zou alleen van meerwaarde kunnen zijn indien een melding direct zou leiden tot een adequaat systeem van zorg. Goede hulpverlening staat of valt bij het herkennen van de symptomen van kindermishandeling, de bereidheid om de symptomen met de ouders te bespreken en de professionele moed om verantwoordelijkheid te nemen. Een adequaat zorgsysteem zou dan in dit geval betekenen een zorgsysteem zonder wachtlijst(en) en zorg die onderling goed afgestemd is tussen hulpverleners. De verschillende partijen die betrokken zijn bij het kind zouden zich bij hun beslissingen het kind centraal moeten stellen en alle andere belangen, zoals geheimhoudingsplicht, opsporingsbelang en de privacy van ouders, zouden daarbij mijns inziens ondergeschikt moeten zijn aan het belang van het kind. Het systeem vraagt om goedopgeleide zorgverleners met een normale caseload,42die de symptomen van kindermishandeling herken- nen en die ook de wettelijke regels kennen. Daarvan lijkt echter vooralsnog geen sprake te

38 Kamerstukken I 2001/02, 27 842, nr. 295b.

39 www.justitie.nl, Nieuwsbrief jeugdzorg april 2003. www.huiselijkgeweld.nl, 5 februari 2005, Staatssecretaris Ross wil wachtlijsten AMK’s wegwerken. Kamerstukken 29815, nr. 41, brief d.d. 25 oktober 2005 inzake inspectie- rapport wachtlijsten AMK.

40 Directoraat-generaal preventie, jeugd en sancties brief aan de Tweede Kamer van 1 juni 2006. Inspectie voor de gezondheidszorg en inspectie voor de jeugdzorg, ‘Toegang tot jeugd-GGZ kan sneller en beter, Thematische toezichtronde samenwerking bureaus jeugdzorg en jeugd-GGZ’, 2006.

41 Bruning 2006.

42 Aantal zaken per hulpverlener.

(9)

zijn. Zolang een dergelijk systeem ontbreekt heeft een meldplicht mijns inziens geen meer- waarde boven een meldrecht.

6 De keuze

De keuze voor meldrecht of meldplicht voor professionele hulpverleners ten aanzien van kindermishandeling lijkt een principiële keuze, maar is het mijns inziens niet. Het EHRM laat de verdragsstaten vrij om te beslissen over het instellen van een meldplicht en informatieplicht van professionele hulpverleners bij kindermishandeling.44Het EHRM hamert daarbij op het noodzakelijkheidscriterium ten aanzien van de inbreuk op de privacy-rechten van de betrokken ouder(s) en van het kind. Als het treffen van een regeling noodzakelijk wordt geacht door een verdragsstaat dan moet de regeling ook effectief worden gemaakt. Een regeling zonder praktisch nut is slechts een inbreuk op rechten van ouders en kinderen.

Het principiële bij de keuzes die moeten worden gemaakt ten aanzien van kindermishande- ling ligt in de vraag of hulpverleners, die een vermoeden van kindermishandeling hebben, de verantwoordelijkheid willen nemen voor kinderen die aan hun zorg zijn toevertrouwd en in actie willen komen. Want zoals Pinheiro verklaarde in zijn toespraak voor de United Nations General Assembly: ‘Children are tired of words and no action. They want to enjoy their childhood free of violence now’.45Wanneer hulpverleners die verantwoordelijkheid op zich nemen, moeten zij soms beslissingen nemen die ouders niet welgevallig zijn. Rechten van ouders moeten dan wijken voor rechten van kinderen, maar dit kan slechts na een zorgvuldige afweging van belangen. Er bestaan mijns inziens geen verdragsrechtelijke of principiële bezwaren tegen het invoeren van een meldplicht. Echter een meldplicht kan slechts een antwoord zijn op de problemen rondom kindermishandeling indien het invoeren van die plicht gepaard gaat met goede scholing van hulpverleners, die in de opleiding van elke medisch hulpverlener thuishoort, en een adequaat systeem van jeugdzorg, waarin de verantwoordelijk- heden duidelijk zijn.

43 U.J. Reijnders & M.C. van Baasbank, ‘Diagnosis and interpretation of injuries: A study of Dutch general practi- tioners’, Journal of clinical forensic medicine 2005, Vol. 12, nr. 6, p. 291-296. Vergelijk S. Lo Fo Wong e.a., ‘Increased awareness of intimate partner abuse after training: a randomised controlled trial’, Br J Gen Pract. 2006, p. 249-257.

In haar onderzoek toont zij aan dat huisartsen die (kortdurend) getraind zijn in het herkennen van geweld tegen vrouwen, dit geweld beter herkennen en bespreekbaar kunnen maken. Voor kindermishandeling zou hetzelfde kunnen gelden.

44 EHRM 27 augustus 1997, Andersson t. Zweden (appl. no. 20022/92), NJCM-Bulletin 1998, p. 164-180.

45 Toespraak van P. Pinheiro voor de United Nations General Assembly in New York op 11 oktober 2006.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ben ik, of iemand anders in mijn school¹ of een ketenpartner² /ben ik als leerplichtambtenaar in staat om effectieve hulp te bieden of te organiseren en kan de dreiging voor

siteit van mensen is, dat de ene meer ondersteu- ning nodig heeft om hetzelfde te kunnen als een andere en dat wat voor de ene werkt daarom niet voor de andere werkt..

Het komt er dus op neer om de inschatting of reanimatie nog zinvol is, beter te maken, zegt Patrick Druwé, intensivist in het UZ Gent en hoofdonderzoeker van de studie.. Hij roept

Als het streven van iedere groeiplaats een leefomgeving voor de komende honderd jaar moet zijn, dan moeten we héél veel kansen voor de aanplant van bomen laten liggen, omdat

b) Interviews met experts (vraag 2, 3 & 4): in totaal zijn zeven interviews afgenomen met tien experts (zie bijlage 1)... c) Focusgroepen met mensen met een psychische

Als uit het afwegingskader blijkt dat sprake is van (vermoedens van) dusdanig ernstige kindermishandeling en/of huiselijk geweld dat een melding nodig is, is het de bedoeling dat

Deze bevat verschillende methodieken om rouw en verlies op een toegankelijke manier bespreekbaar te maken bij zowel personeel als bewoners, mantelzorgers en

In veel allochtone gezinnen is het onbeleefd om tegen een autoriteit (leerkracht, arts, et cetera) nee te zeggen. Dat wil zeggen, dat niet altijd uitgevoerd wordt