• No results found

University of Groningen. Depressie bij verzorgingshuisbewoners Eisses, Anne-Marie Henriëtte

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "University of Groningen. Depressie bij verzorgingshuisbewoners Eisses, Anne-Marie Henriëtte"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

University of Groningen

Depressie bij verzorgingshuisbewoners Eisses, Anne-Marie Henriëtte

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Publication date:

2005

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):

Eisses, A-M. H. (2005). Depressie bij verzorgingshuisbewoners. s.n.

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Take-down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

(2)

5

De Gedragsobservatieschaal

voor de Intramurale Psychogeriatrie (GIP-28) in het verzorgingshuis:

een psychometrische

evaluatie

(3)

Gepubliceerd als

Eisses AMH en Kluiter H.

De Gedragsobservatieschaal voor de Intramurale Psychogeriatrie (GIP-28) in het verzorgingshuis: een psychometrische evaluatie.

Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie 2002;33: 112-118.

(4)

Hoofdstuk 5 GIP-28

Abstract

The 28-item version of the Behaviour Rating Scale for Psychogeriatric Inpatients (GIP-28) for use with inhabitants of residential homes:

a psychometric evaluation.

The GIP-28 is the shortened version of the 82-item Behaviour Rating Scale for Psy- chogeriatric Inpatients. Originally it was meant and psychometrically evaluated for use in psychogeriatric and elderly psychiatric inpatients.We supposed that the GIP- 28 might be useful to detect psychosocial and cognitive problems in residents of elderly homes. Therefore it was tested in 15 residential homes (n=949). The instru- ment consists of three, factor-analytically derived, scales: ’Apathy’, ’Cognition’, and

’Affect’. These three principal components were also identified in the data of the inhabitants of the residential homes. Internal consistency of the scales, as measured with Cronbach’s Alpha is .75, .67, .80 respectively. Construct validity of the GIP-28 is satisfactory: the correlation between the Affect scale and the GDS was .36 and between the Cognition scale and the MMSE was. -.36.The GDS was associated with another observation scale for care needs (r=.54).

The GIP-28 can be used to detect mental problems in the population of residential homes. However it is neither meant nor suited to replace psychiatric diagnostic procedures.

(5)

Inleiding

De zwaarte van de zorg en de psychische en somatische problemen bij bewoners van verzorgingshuizen nemen de laatste jaren toe, door aanscherping van de opna- mecriteria (De Klerk 2001). Uit eerder gedragsobservationeel onderzoek blijkt dat ongeveer 10% van alle bewoners heeft te kampen met ernstige cognitieve proble- men en 14% met ernstige stemmingsklachten (Diesfeldt et al. 1993).Volgens recen- ter onderzoek heeft ruim eenderde cognitieve problemen (incl. minder ernstige) en ongeveer de helft stemmingsproblemen (Van Westerhoven & Van Loveren-Huyben 1997).

Een eenvoudige screening om tijdig cognitieve en psychische problematiek te signa- leren kan zinvol zijn. Hiervoor zijn enkele observatielijsten beschikbaar zoals de Beoordelingsschaal voor oudere patiënten (BOP), de Nurses’ Observation Scale for Inpatient Evaluation (NOSIE) en de Gedragsobservatieschaal voor de Intramurale Psychogeriatrie (GIP) (Van der Kam et al. 1971; Honigfeld & Klett 1965; Verstraten

& Van Eekelen 1987). De voorkeur gaat uit naar de GIP omdat al uitgebreid onder- zoek verricht is en gebleken is dat emotionele aspecten van het gedrag met de GIP het best onderzocht worden (De Jonghe et al. 1995). Doorslaggevend voor onze keuze was de beschikbaarheid van een verkorte versie (GIP-28) waarvan al gunsti- ge psychometrische eigenschappen in groepen ouderen met met ernstige psychi- sche aandoeningen waren aangetoond (De Jonghe et al. 1997). De GIP-28 inventa- riseert drie probleemgebieden: Cognitie, Affect en Apathie. Verzorgend en verplegend personeel vult de observatielijsten in. Aanvankelijk is de GIP ontwikkeld voor de (psycho)geriatrie. De observatieschaal is later ook gevalideerd voor de ouderenpsychiatrie (De Jonghe et al. 1995; De Jonghe et al. 1994).

Hoewel systematische observatie nog nauwelijks verricht wordt in verzorgingshui- zen, zou dit wel de moeite waard kunnen zijn, omdat het niet belastend is voor bewoners (in tegenstelling tot bijvoorbeeld een vragenlijst). Bovendien kunnen de observaties geïntegreerd worden in de dagelijkse werkzaamheden van het verzor- gend personeel, zodat alleen het invullen van de lijsten een extra tijdsinvestering vraagt. Een laatste voordeel van een observatielijst is dat álle bewoners gescreend kunnen worden, ook de bewoners die geen reguliere screeningsvragenlijst kunnen beantwoorden; denk aan bewoners met afasie of dementie.

(6)

Hoofdstuk 5 GIP-28

Hoewel de GIP-28 bruikbaar is gebleken in de (psycho)geriatrie, bestaat er behoef- te aan informatie over de psychometrische eigenschappen in verzorgingshuizen.

Daarnaast zijn normgegevens nodig om de individuele scores van een bewoner te interpreteren.

In dit artikel wordt verslag gedaan van de psychometrische evaluatie van de GIP-28 in 15 Drentse verzorgingshuizen. De volgende vraagstellingen stonden centraal in dit onderzoek:

- Is de factorstructuur van de GIP-28, zoals die in eerder onderzoek gevonden is, te reproduceren in de onderzoeksgroep van verzorgingshuisbewoners?

- Voldoet de GIP-28 aan de gebruikelijke eisen van interne consistentie en onaf- hankelijkheid van de subschalen?

- Zijn er bevindingen die de begripsvaliditeit van de GIP-28 schalen ondersteunen?

Methoden

GGZ Drenthe heeft in 15 Drentse verzorgingshuizen het Vroegsignaleringsproject ingevoerd, in de periode van 1999 tot 2001 (Bureau Preventie GGZ Drenthe 2002).

In dat kader volgde het verzorgend personeel een training in observatie en het gebruik van de GIP-28. Daarna volgden drie weken van observatie, waarna de ver- zorgenden in tweetallen de bewoners hebben beoordeeld en de GIP-28 over 949 bewoners hebben ingevuld.

Om de GIP-28 scores te vergelijken met data verzameld met andere meetinstru- menten, is gebruik gemaakt van gegevens uit de AGED-studie naar depressie in ver- zorgingshuizen (in 6 van de 15 huizen) en gegevens van de EBIS-zorgvragen, die door de zorgmanagers van de huizen (3 van de 15) beschikbaar zijn gesteld (Eisses et al. 2002).

Instrumenten

GIP-28

De GIP-28 is een verkorte versie van de GIP(82 items) en bruikbaar voor het effi- ciënt in kaart brengen van gedragsproblemen ten gevolge van cognitieve stoornis- sen en stemmingsproblemen. De antwoordcategorieën geven de frequentie aan waarmee het gedragsprobleem geobserveerd is. De antwoordmogelijkheden varië-

(7)

ren op een 4-puntsschaal (0-3) in frequentie waarin het gedrag zich voordoet, bij- voorbeeld ’nooit’, ’soms’, ’vaak’, ’altijd’. De GIP-28 bestaat uit 3 schalen, die zijn geconstrueerd in eerder onderzoek in een populatie van met name verpleeg- huispatiënten en ouderen opgenomen in de ouderenpsychiatrie (De Jonghe et al.

1997). De 3 schalen zijn:

- ’Apathie’ (9 items), verwijzend naar apathisch gedrag, gebrek aan aandacht en/of bewustzijnsverlaging

- ’Cognitie’ (9 items), verwijzend naar oriëntatie- en geheugenproblemen

- ’Affect’ (10 items) tenslotte verwijst naar onder andere rusteloosheid, angst en somberheid.

Hoe hoger de schaalscore, hoe meer problemen bij de bewoner zijn geobserveerd.

De schalen vertoonden in eerder onderzoek voldoende interne consistentie (Cron- bach’s alpha voor Apathie: 0,83; Cognitie: 0,78 en Affect: 0,75) (De Jonghe et al.

1997). Het onderscheidend vermogen van de schalen bij patiënten in verschillende instellingen en met verschillende aandoeningen, bleek eveneens bevredigend.

MMSE

De Mini-Mental State Examination (MMSE-20) is een veel gebruikte cognitieve screeningsvragenlijst die 20 items omvat. De maximale score bedraagt 30 (Kempen et al. 1995). Hoe lager de score op de MMSE is, hoe slechter het cognitief functio- neren van de bewoner. De MMSE is individueel en mondeling bij de bewoners thuis afgenomen voor het AGED-onderzoek door getrainde onderzoekspsychologen en -verpleegkundigen. Alleen bewoners met een score van 15 of hoger op de MMSE hebben ook de GDS vragen beantwoord.Voor de vergelijking van de MMSE met de GIP-28 schaal Cognitie zijn wel MMSE-scores lager dan 15 geïncludeerd. In dit onderzoek is de MMSE gebruikt om de samenhang te meten met de Cognitieschaal van de GIP-28.

GDS

De scores op de Geriatric Depression Scale (GDS-30), een screeningsvragenlijst voor depressie, werden vergeleken met de scores op de Affectschaal van de GIP-28 (Kok et al. 1993; Kok 1994). Hoe hoger de score op de GDS, hoe meer depressie- ve klachten de bewoner aangeeft. Ook de GDS was onderdeel van het AGED- onderzoek en is als interview afgenomen.

EBIS-zorgvragen

De scores op de EBIS-zorgmeting (EBIS: Extern Besturings Informatie Systeem) zijn

(8)

Hoofdstuk 5 GIP-28

gebruikt ter vergelijking met de GIP-scores (Arcares 2000). De EBIS-zorgmeting, ook een observatie-instrument, wordt door verzorgenden ingevuld ter inventarisa- tie van de zorgbehoefte van bewoners. In 2000 is de EBIS herzien en zijn obser- vatie-items toegevoegd over het psychosociaal functioneren van bewoners (deze EBIS-vragen zijn afgeleid van de BPS; de beoordelingsschaal voor psychosociale pro- blematiek). Daarom zijn in dit onderzoek alleen scores gebruikt op de 11 items die betrekking hadden op deze psychosociale problematiek, die uit 3 globale aspecten bestaat: cognitie (geheugen en begripsvermogen), sociaal (interesse in de omgeving) en stemming (emotionele problemen als geïrriteerdheid en neerslachtigheid). Voor de EBIS geldt: hoe hoger de score, hoe meer problemen.

Onderzoeksgroep

Voor de factoranalyses zijn GIP-28-scores uit 15 Drentse verzorgingshuizen over 949 bewoners gebruikt. Vrouwen waren in deze groep oververtegenwoordigd ten opzichte van mannen; 3:1. Dit komt overeen met de verhouding in andere Neder- landse verzorgingshuizen. Veruit de meeste bewoners waren verweduwd, 80% van de vrouwen en 50% van de mannen. De gemiddelde leeftijd van de mannen was 85,2 jaar (sd 7,2; 55-100 jaar) en van de vrouwen 85,7 jaar (sd 6,2; 64-102 jaar). De gemiddelde leeftijd van bewoners in alle Nederlandse verzorgingshuizen is 85.6 jaar.

Van het verzorgend personeel dat de GIP-28 invulde, was ongeveer 25% bejaarden- verzorgende, 25% ziekenverzorgende, 15% verzorgende en de overige 35% vervul- de diverse zorgfuncties. Meer socio-demografische gegevens over de personeels- leden waren niet bekend.De gemiddelde leeftijd en de man/vrouw-verhouding van dat deel van de bewoners waarvan ook gegevens uit het AGED-onderzoek beschik- baar waren (MMSE: N= 180; GDS: N=176), waren vergelijkbaar met die in de gehe- le steekproef.Tenslotte waren over 98 bewoners ook EBIS-scores voorhanden. Ook voor deze bewoners gold dezelfde leeftijdsopbouw en sekseverhouding.

Voor de analyses met de MMSE zijn 29 bewoners (6%) geïncludeerd met een score lager dan 15. De gemiddelde MMSE-score was 22,6 (sd:4,6). De gemiddelde score op de GDS was 6,0 (sd:4,3).

(9)

Analysemethoden

Een confirmatieve factoranalyse is gebruikt om te bepalen of de drie dimensies van de GIP-28, zoals die in een gevarieerde, vooral klinische ouderenpopulatie (N=2196;

bewoners van somatische en psychogeriatrische verpleeghuizen, pg-dagbehandeling, substitutieprojecten en op een psychiatrische observatiekliniek) tot stand waren gekomen, ook gevonden worden in de onderzoeksgroep van bewoners van verzor- gingshuizen. In de analyse zijn binaire gewichten ingevoerd (De Jonghe et al. 1997).

Deze gewichten zijn gebaseerd op de verdeling van items over de 3 factoren (ana- loog aan de 3 schalen) van de GIP-28. De analyse is uitgevoerd met behulp van het programma Simultane Componenten Analyse (SCA), in het bijzonder de Multipele Groep-Methode (MGM) (Kiers 1990; Ten Berge & Siero 1994). De uitkomsten van de analyse van scores uit de verzorgingshuizen zijn vergeleken met de uitkomsten van de steekproef van De Jonghe et al., die in het vervolg ’PG-steekproef ’ (psycho- geriatrie), genoemd zal worden.

Bovendien hebben wij de oplossingen van de exploratieve factoranalyses (gevolgd door Varimax-rotatie) met scores uit de PG-steekproef en onze steekproef verge- leken. Hiermee beoordelen we of de optimale oplossingen (één in elke) van de steekproeven in overeenstemming zijn met elkaar.

Vervolgens zijn Cronbach’s alpha’s zijn berekend voor de GIP-28 schalen ter beoor- deling van de interne consistentie. Om een indruk te krijgen van de begripsvalidi- teit, is de convergerende validiteit bepaald. Deze verwijst naar de samenhang van de GIP-28 met verwante instrumenten.

De volgende hypothesen zijn opgesteld om de begripsvaliditeit te toetsen:

- De scores op de GIP-28-schaal Cognitie en Apathie vertonen samenhang met scores op de MMSE. Cognitieve beperkingen gaan namelijk vaak gepaard met een wat apathische houding, bijvoorbeeld veroorzaakt door een herseninfarct of dementie.

- De scores op de GIP-28 schaal Affect hangen samen met depressieve klachten, gemeten met de GDS. Naar verwachting verwijzen beide schalen naar stem- mingssymptomen.

- De scores op de GIP-28 vertonen samenhang met de EBIS-zorgvragen, omdat beide observatie-instrumenten een indicatie geven van psychosociale problemen bij bewoners.

(10)

Hoofdstuk 5 GIP-28

Resultaten

Factorstructuur

Bevindingen confirmatieve factoranalyse

Voor de Multipele Groep-Methode is de indeling van de items in 3 groepen (Apathie-1, Cognitie-2 en Affect-3) gebruikt zoals in de PG-steekproef. In de steek- proef van verzorgingshuisbewoners wordt door 3 componenten 36,3% van de variantie in de gegevens verklaard, bijna evenveel als bij de meest optimale, een exploratieve factoranalyse (38,2%). Bij beoordeling van de correlaties tussen de items en elk van de componenten (’ladingen’), blijkt de oorspronkelijke indeling in 3 groepen verantwoord te zijn.Voldaan wordt aan de eis dat de variabele hoger cor- releert met de eigen groep dan met elk van de overige groepen (zie ook Tabel 1).

Hoewel deze indeling in 3 groepen mogelijk is, valt op dat er substantiële overlap bestaat tussen de 3 componenten (rcomponent 1,2 = 0,6; rcomponent 1,3= 0,4; rcomponent 2,3= 0,4). Dit betekent enerzijds dat de orthogonale structuur niet invariant is onder wisseling van populatie.Anderzijds zijn de correlaties tussen de componenten zeker niet zodanig dat van redundantie sprake is: de gemeenschappelijke variantie tussen apathie en cognitie is 36%, tussen de componenten apathie en affect 16% en tussen de componenten cognitie en affect eveneens 16%.

Bevindingen exploratieve factoranalyses

Hoewel de gevonden samenhang tussen de schalen Apathie en Cognitie ook in eerder onderzoek optrad, is bekeken of een andere itemindeling per schaal in de populatie verzorgingshuisbewoners zinvol is (De Jonghe et al. 1997). Daartoe is een exploratieve factoranalyse met Varimax-rotatie uitgevoerd in de steekproef van ver- zorgingshuisbewoners en vervolgens is de oplossing ervan vergeleken met die van de exploratieve factoranalyse in de PG-steekproef (zie Tabel 2). De globale struc- tuur komt in beide steekproeven voldoende overeen, evenals het percentage ver- klaarde variantie (38,2%) in steekproef van verzorgingshuisbewoners tegenover 41,5% in de PG-steekproef.

In onze steekproef is de factor ’Cognitie’ de belangrijkste, in de zin dat deze factor de meeste variantie verklaart. Waarschijnlijk komt dit doordat er nog duidelijke verschillen zijn in het cognitief functioneren tussen bewoners, terwijl binnen een groep psychogeriatrische patiënten het cognitief functioneren homogener is (zie ook Tabel 2). In de psychogeriatrie verschillen de bewoners meer wat de mate van

(11)

Tabel 1 Confirmatieve factoranalyse. De factoroplossing met gegevens uit de PG-steekproef getoetst in de steekproef van verzorgingshuisbewoners met behulp van de Multipele Groep- Methode met invoering van binaire gewichten. In de tabel zijn correlaties tussen de items en de drie componenten weergegeven.

steekproef

verzorgingshuisbewoners

Item* C1 C2 C3

apathie Cognitie affect

Kijkt op als iemand binnenkomt 67 40 25

Is bereid om desgevraagd te helpen 64 29 41

Toont interesse voor personeelsleden 64 33 25

Besteedt zorg aan het uiterlijk 69 44 27

Luistert naar de radio en/of kijkt televisie 51 29 20

Suft weg tijdens gesprekken 61 49 21

Kan dingen duidelijk maken 66 57 30

Schrikt op uit een soort droomtoestand 43 20 09

Laat ongegeneerd boeren en winden 51 29 24

Verwisselt heden en verleden 37 63 16

Praat of mompelt langdurig 33 61 32

Beseft tijdstip van de dag 59 73 28

Praat veel en snel -08 23 20

Onthoudt wat gevraagd wordt 61 68 31

Kent naaste familieleden bij naam 45 63 16

Schuift met de voeten heen en weer 27 43 23

Trekt op de verkeerde plaats kleren uit 26 46 17

Wijst hulp van personeel van de hand 18 43 21

Beweert dat anderen hem/haar niet mogen 17 24 59

Lijkt zich ongelukkig te voelen 34 25 68

Gedraagt zich wantrouwend tegenover personeel 26 30 61

Zegt zich neerslachtig te voelen 13 12 60

Probeert aandacht op zich te vestigen 16 11 60

Angstig in aanwezigheid van onbekenden 19 24 51

Vraagt om geholpen te worden 26 15 59

Bang voor bepaalde personen 17 24 56

Sputtert tegen als er wat gevraagd wordt 40 41 61

Is te ongedurig 39 44 59

Decimaalteken weggelaten Ladingen <25 weggelaten

*verkorte formulering

(12)

Hoofdstuk 5 GIP-28 Tabel 2 Exploratieve factoranalyse. Componentstructuren en ladingen van de GIP-28 in de

PG-steekproef en in de steekproef Verzorgingshuisbewoners

PG-steekproef steekproef verzorgings- huisbewoners

Item-verkort Ap. Cog. Aff. Ap. Cog. Aff.

Kijkt op als iemand binnenkomt 76 48 42

Is bereid om desgevraagd te helpen 73 71

Toont interesse voor personeelsleden 68 66 27

Besteedt zorg aan het uiterlijk 68 27 56 43

Luistert naar de radio en/of kijkt televisie 62 18 40

Suft weg tijdens gesprekken 62 19 61

Kan dingen duidelijk maken 58 44 28 64

Schrikt op uit een soort droomtoestand 44 15 28

Laat ongeneerd boeren en winden 36 27 34 27

Verwisselt heden en verleden 61 68

Praat of mompelt langdurig 61 53 33

Beseft tijdstip van de dag 55 59 75

Praat veel en snel -32 57 27 -31 0 41

Onthoudt wat gevraagd wordt 54 55 31 71

Kent naaste familieleden bij naam 53 54 68

Schuift met de voeten heen en weer 45 27

Trekt op de verkeerde plaats kleren uit 36 37

Wijst hulp van personeel van de hand 25 32 25 33

Beweert dat anderen hem/haar niet mogen 67 60

Lijkt zich ongelukkig te voelen -27 63 60

Gedraagt zich wantrouwend tegenover personeel 61 29 56

Zegt zich neerslachtig te voelen -27 59 61

Probeert aandacht op zich te vestigen 54 63

Angstig in aanwezigheid van onbekenden 51 48

Vraagt om geholpen te worden 50 39 51

Bang voor bepaalde personen 48 56

Sputtert tegen als er wat gevraagd wordt 34 48 43 49

Is te ongedurig 35 44 33 50

Decimaalteken weggelaten

Items met lading op de ’verkeerde’ component zijn vetgedrukt.

Items met lading >25 op meer componenten zijn schuingedrukt.

Ladingen <25 weggelaten

(13)

apathie betreft. In de steekproef van verzorgingshuisbewoners komt een duidelijke factor stemming/achterdocht naar voren.

In deze steekproef blijken enkele items op meer dan één component te laden. Het verschil in lading van deze items tussen de ’eigen’ component en de andere (cogni- tie) is voor drie items meer dan 0,20. Deze items zijn: ’luistert naar de radio en/of kijkt tv’, ’suft weg tijdens gesprekken’ en ’kan dingen duidelijk maken’. De correla- ties tussen elk item met de andere items van de ’eigen’ schaal (item-restcorrelaties) en de correlaties tussen elk item met de andere schalen zijn vergeleken. De drie genoemde items passen ook bij de schaal Cognitie (correlaties respectievelijk 0,28;

0,46 en 0,57). De interpretatie van ’apathie’ of ’cognitie’ bij deze items is daarom niet eenduidig. Gezien de inhoud van de items (’face validity’) is het aannemelijk dat bijvoorbeeld ’wegsuffen’ kan voorkomen bij cognitieve stoornissen, maar ook bij een apathische houding (bijvoorbeeld bij een verlaagd bewustzijnsniveau).

Ook is voor het Cognitie-item ’praat veel en snel’ de item-restcorrelatie bepaald (r=0,02) en de samenhang tussen dit item en de schalen Apathie (r=-,09) en Affect (0,20). Het item blijkt met geen van de drie schalen te zijn geassocieerd. De ontremming in het item ’praat veel en snel’ lijkt niet, zoals in de pg-steekproef, te passen bij de aard van de cognitieve problemen in het verzorgingshuis.

Desoriëntatie in tijd lijkt bij verzorgingshuisbewoners alleen een uiting te zijn van cognitieve problemen. In de pg-steekproef hing desoriëntatie in tijd ook samen met apathie.

Psychometrische waarden

De interne consistentie van de 3 schalen van de GIP-28 is bevredigend; Cronbach’s alpha van de schaal Apathie was 0,75; van Affect 0,80 en van Cognitie 0,66. Mogelijk valt deze laatste lager uit vanwege het item ’praat veel en snel’, dat, zoals hierboven besproken is, slecht bij de andere items past. De intercorrelaties van de schaal Cog- nitie met Apathie is 0,62 en met Affect 0,43. De intercorrelatie van Apathie met Affect was 0,45. Ter vergelijking: de intercorrelaties zoals gevonden in de PG-steek- proef waren respectievelijk: 0,66; 0,10 en 0,25 (De Jonghe et al. 1997).

In Tabel 3 zijn de scores weergegeven op de drie GIP-28 schalen (gemiddelden, stan- daarddeviaties en percentielscores). De percentielscores kunnen worden gebruikt

(14)

Hoofdstuk 5 GIP-28

als referentiewaarden voor bewoners van verzorgingshuizen. In deze steekproef zijn de drie schalen -positief- scheef verdeeld; de meeste bewoners hebben weinig klachten en enkelen hebben veel klachten. Psychopathologische verschijnselen ver- tonen meestal deze scheve verdeling.

Aanwijzingen voor de begripsvaliditeit

De scores op de schaal Cognitie zijn matig sterk geassocieerd met de scores op de MMSE (r=-0,36). De scores op de schaal Apathie zijn matig sterk geassocieerd met de MMSE (r=-0,38), maar niet met de GDS (r= 0,01).Verder is de verwachte samen- hang tussen de schaal Affect en de GDS gevonden, al was deze matig sterk (0,36).

Tevens is de verwachte associatie tussen de GIP-28 en een ander observatie- instrument, de EBIS, bevestigd: de correlatie tussen de som van de EBIS-vragen en de som van de GIP-28 was 0,54. De matig sterke associatie van de GIP-28 met de vragenlijsten GDS en MMSE ziet men ook bij de EBIS: de correlatie met de MMSE was -0,30, met de GDS 0,54.

Tabel 3 GIP-28 normgegevens voor verzorgingshuisbewoners (N=949) weergegeven in percentielscores

GIP-28 schalen

Apathie Cognitie Affect

N items 9 9 10

Gemiddelde 6,0 3,4 4,7

Sd 5,0 3,5 4,8

Percentiel 10 0 0 0

20 2 0 0

25 2 1 1

30 3 1 1

40 4 2 2

50 5 3 3

60 6 3 5

70 8 4 6

75 9 5 7

80 10 6 8

90 13 8 12

95 16 10,5 15

(15)

Aangezien depressieve klachten, naast cognitieve, veel voorkomen in verzorgings- huizen, is een additionele analyse uitgevoerd om te beoordelen of stemmingsklach- ten beter geïdentificeerd kunnen worden door toevoeging van enkele items van de (volledige) GIP-subschaal Zwaarmoedigheid. De samenhang van de GDS met de schaal Zwaarmoedigheid was iets beter (r= 0,44) dan de samenhang met de GIP-28 schaal Affect (r=0,36).

Discussie

In dit onderzoek is de factorstructuur van de GIP-28 bevestigd bij bewoners van verzorgingshuizen. De schalen van de GIP-28 voldoen in redelijke mate aan de eisen van interne consistentie, maar de schalen zijn niet onafhankelijk; dit betekent dat de items van de schalen Apathie en Cognitie matig differentiëren en inhoudelijk bij beide domeinen passen. Hetzelfde trad overigens ook op in eerder onderzoek in de steekproef van psychogeriatrische patiënten (De Jonghe et al. 1997). Naar de ver- klaring voor het (beperkte) gebrek aan invariantie moet worden gegist. Het is goed mogelijk, dat verschillen in ’restriction of range’ tussen de steekproeven van invloed zijn. Bij ’restriction of range’ is er een limiet aan de maximale sterkte die de inter- correlaties kunnen bereiken. Verschillen in de ’restriction of range’ leiden tot ver- schillen tussen de matrices van intercorrelaties, hetgeen zijn weerslag heeft op de resultaten van factoranalyses. De poging om een oplossing met drie orthogonale componenten te krijgen is uitgevoerd om te bepalen welke domeinen de GIP-28 omvat, maar onafhankelijke factoren zijn inhoudelijk minder goed te verdedigen. Het gevonden verband tussen apathie en cognitie laat zich overigens psychologisch goed interpreteren: ernstige cognitieve achteruitgang gaat doorgaans gepaard met een toename van apathie of niet-sociaal gedrag.

De samenhang met instrumenten die verwante concepten als ’depressieve klach- ten’, ’cognitieve stoornissen’ en ’psychische problematiek’ meten, komt overeen met de verwachtingen, al zijn de associaties aan de matige kant.

Beperkingen

Ondanks de positieve eigenschappen van de GIP in het verzorgingshuis, verdienen enkele punten meer aandacht, zoals de matige samenhang van de GIP-schalen met verwante instrumenten. Deze zou verklaard kunnen worden door de verschillende

(16)

Hoofdstuk 5 GIP-28

aard van de lijsten: de GIP-28 is een observatielijst en de MMSE en GDS zijn vra- genlijsten, die bij de bewoners worden afgenomen. Daarnaast zijn de antwoorden op de GIP afhankelijk van de mogelijkheid tot observatie door het personeel.Voor hen is het moeilijk bewoners te beoordelen wanneer die veel op hun appartement verblijven of weinig zorgbehoeftig zijn. Dit kan leiden tot vertekening van de obser- vaties. Een andere verklaring voor de matige associatie tussen de GDS en de GIP-28 schaal Affect, is dat items in Affect naast stemming ook angst en achterdocht betreffen, terwijl de GDS vooral depressieve stemming meet, maar daarnaast ook concentratieproblemen en afname van activiteiten.

Een beperking van dit onderzoek is dat selectiebias op ten minste twee manieren een rol kan spelen. Ten eerste moet men voorzichtig zijn met de generalisatie van de normgegevens naar verzorgingshuizen buiten Drenthe. De bewoners die aan dit onderzoek hebben meegedaan wijken mogelijk –in positieve zin- af van ouderen in de rest van Nederland. Een aanwijzing hiervoor is dat in het AGED-onderzoek lage- re prevalenties van depressie zijn gevonden in Drentse verzorgingshuizen vergele- ken met eerder onderzoek elders in Nederland (Eisses et al. 2002).

Ten tweede kan restriction of range geleid hebben tot onderschatting van de samen- hang tussen de scores op GIP-schalen en de MMSE. Wij beschikten namelijk voor- namelijk over gegevens van bewoners met een MMSE-score van 15 en hoger. Er zijn maar enkele zeer lage scores (slecht cognitief functioneren) meegenomen in de ana- lyses, waardoor er een kleinere spreiding in de gebruikte steekproef was dan in de hele populatie verzorgingshuisbewoners. Mogelijk is op dezelfde wijze de gevonden associatie tussen de GDS en de GIP-schaal Affect laag uitgevallen. De GDS-scores waarover wij beschikten zijn van bewoners die minimaal 15 op de MMSE scoorden.

Ouderen met zowel ernstige cognitieve als stemmingsklachten zijn niet in dit onderzoek meegenomen. Ook hebben er waarschijnlijk enkele zeer ernstig depres- sieve ouderen niet meegedaan aan het interview waardoor van hen geen GDS- scores beschikbaar waren. Ook hierdoor kan selectie zijn opgetreden. De GIP-28 kan echter wél voor de hele populatie gebruikt worden en dus ook de hele range aan problematiek weergeven.

Toekomstig gebruik

Wanneer men depressieve klachten wil signaleren, kan men het best de items van de (volledige GIP-)schaal Zwaarmoedigheid toevoegen aan de GIP-28. Ook zou bij

(17)

een verhoogde score op de Affectschaal, de GDS of een andere gerichte scree- ningslijst op depressie bij de bewoner afgenomen kunnen worden. Tenslotte zou in toekomstig onderzoek beoordeeld moeten worden of de GIP-28 gevoelig genoeg is voor verandering in het functioneren in de loop van de tijd.

Eind 2002 zal een softwarepakket op de markt gebracht worden waarmee de GIP-28, de volledige GIP en varianten daarop gebruikt kunnen worden (Bureau Pre- ventie GGZ Drenthe 2002). Mede door de diverse beschikbare normgroepen kan de GIP-28 een gebruiksvriendelijke mogelijkheid zijn voor detectie van psychische problematiek in het verzorgingshuis (De Jonghe 2001).

Kortom: de GIP-28 kan als signaleringsinstrument van psychische problematiek in de populatie van verzorgingshuizen gebruikt worden, maar is niet bedoeld, noch geschikt als vervanging van psychiatrische diagnostiek.

(18)

Hoofdstuk 5 GIP-28

Literatuurlijst

Arcares (2000). EBIS. Zorg met zorg gemeten. Beknopt eindrappor t van het onderzoek

’Aanpassing EBIS-zorgmeting’.Utrecht.

Bureau Preventie GGZ Drenthe (2002). VSGO Vroegsignalering door gedragsobservatie.

Leren vroegsignalering van psychische, psychosociale en psychogeriatrische

problemen bij bewoners van het verzorgingshuis door observatie. Handleiding Vroeg gezien, goed gezien. Bohn Stafleu Van Loghum, Houten.

De Jonghe JFM (2001). Behavioral dimensions of dementia. Academisch proefschrift. Print Par tners Ipskamp B.V., Amsterdam.

De Jonghe JFM, Kat MG, De Reus R (1994). De validiteit van de Gedragsobservatieschaal voor de Intramurale Psychogeriatrie (GIP): een vergelijking met de BOP en NOSIE-30 in een psychiatrische observatiekliniek voor ouderen. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie 25. p 110-116.

De Jonghe JFM, Kat MG, Rottier WPTJ, De Reus R (1995). De Gedragsobservatieschaal voor de Intramurale Psyhogeriatrie (GIP) en de klinische diagnose; een vergelijking met de BOP en NOSIE-30. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie 26. p 24-29.

De Jonghe JFM, Ooms ME, Ribbe MW (1997). Verkor te Gedragsobservatieschaal voor de Intramurale Psychogeriatrie (GIP-28). Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie 28. p 119-123.

De Klerk MMY (2001). Rappor tage ouderen 2001. Veranderingen in de leefsituatie. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag.

Diesfeldt H, Jas KJ, Merbis CB (1993). Hulpbehoefte en psychosociale zorgvragen in verzorgingshuizen. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie 24. p 45-50.

Eisses AMH, Kluiter H, Jongenelis K, Pot AM, Beekman ATF, Ormel J (2002). Prevalentie en incidentie van depressie in Drentse verzorgingshuizen: hoger dan bij bejaarden in de algemene bevolking, maar lager dan in andere verzorgingshuizen. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 146 (20). p 946-949.

Honigfeld G & Klett CJ (1965). The Nurses’ Observation Scale for Inpatient evaluation.

Clinical Psychology 21. p 65-71.

Kempen GI, Brilman EI, Ormel J (1995). Normeringsgegevens en een vergelijking van een 12 en 20 item versie in een steekproef ouderen uit de bevolking. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie 26. p 163-172.

Kiers HAL (1990). User’s manual SCA, a program for simultaneous components analysis in two or more populations.

Kok RM (1994). Zelfbeoordelingsschalen voor depressie bij ouderen. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie 25. p 150-155.

Kok RM, Heeren ThJ, Van Hemer t AM (1993). De Geriatric Depression Scale. Tijdschrift voor Psychiatrie 35 (6). p 416-421.

(19)

Ten Berge JMF & Siero FW (1994). Hoofdstuk 2 Factoranalyse. In: Multivariate analyse.

Beknopte inleiding en toepassingen. (Van Knippenberg A and Siero FW), 53-82. Bohn Stafleu Van Loghum, Houten/Zaventem.

Van der Kam P, Mol F, Wimmers MFHG (1971). Beoordelingsschaal voor Oudere Patiënten.

Van Loghum Slaterus, Deventer.

Van Westerhoven FMGD & Van Loveren-Huyben CMS (1997). Zorg voor medewerkers.

Onderzoek naar de benodigde kwaliteit en kwantiteit van de medewerkers in het verzorgingshuis nieuwe stijl in het jaar 2002. SSN Nijmegen, Nijmegen.

Verstraten PFJ & Van Eekelen C (1987). Handleiding voor de GIP: gedragsobservatieschaal voor de intramurale psychogeriatrie. Van Loghum Slaterus, Deventer.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor bouwwerken die niet in de &#34;kengetallenlijst toetsing bouwkosten gemeente Woerden&#34; zijn genoemd of hiervan in belangrijke mate afwijken, wordt als uitgangspunt voor

Om in beginsel het door het AVU-bestuur in zijn notitie 'Toekomstvisie AVU' uitgesproken voorkeursscenario voor de toekomstige rol en organisatie van de AVU te onderschrijven

Het college opdracht te geven om in het kader van een pilot gedurende een 8 maanden, te weten van 1 november 2016 tot 1 juli 2017, de reguleringstijden van het parkeren op maaiveld en

Het concreet invulling geven aan de verantwoording over privacy aan de raad en aan inwoners.. Het scherp in de gaten houden van de (juridische) risico's met betrekking

Aldus besloten door de raad van de gemeente Woerden in

krachtens artikel 36a, lid 2 Gemeentewet, deze wethouder voor de duur van een jaar ontheffing te verlenen van het vereiste van ingezetenschap3. Aldus besloten door de raad van

De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet in het belang van de openbare

restafval minicontainers bewoners van de Bergen- en Wįjnenbuurt in een vergadering van de commissie Ruimte wordt geagendeerd, als de beroepstermijn is verlopen dan wel de rechter