• No results found

Hoge Raad der Nederlanden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoge Raad der Nederlanden"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

CHIEF

G emeente B euningen

Aan de Raad van de gemeente Beuningen

Datum Kenmerk Kenmerkcode Uw contact Telefoon Onderwerp

0 6 FEB 2017

UI17.01114

llllllllllllllllllllllll

Piet van Summeren 14 024

arresten Hoge Raad - cassatieberoep onteigening Beuningse Plas

Geachte raad,

In deze brief willen wij u nader informeren over het verloop van en uitkomst van de t.b.v. de verwerving van gronden in de Beuningse Plas doorlopen onteigeningsprocedure. De uitkomst van het onlangs door de Hoge Raad gewezen arresten is teleurstellend. De namens de gemeente ingebrachte cassatieklachten zijn door de Hoge Raad ongegrond verklaard.

Voorgaande procedure

In de brief aan de raad van 30 maart 2015 (UI15.02686)hebben wij uw raad uitvoerig geïnformeerd over het verloop van de in 2008 ingestelde onteigeningsprocedure gericht op de verwerving van ca.

12 ha grond gelegen in de Beuningse Plas. In deze onteigeningsprocedure waren 2 eigenaren betrokken. Over het verloop van deze onteigeningsprocedure verwijzen wij u kortheidshalve naar de brief van 30 maart 2015 die als bijlage aan deze brief is gehecht.

Vonnissen rechtbank

Op 25 februari 2015 respectievelijk 8 april 2015 heeft de rechtbank finaal vonnis gewezen waarbij de aan de eigenaren toe te kennen schadeloosstelling is verhoogd van C 13, 50 /m2 naar C 18,50 /m2. In dit vonnis heeft de rechtbank ondanks door de gemeente ingebrachte bezwaren het 2e advies van geraadpleegde rechtbankdeskundigen gevolgd, waarbij in afwijking van eerdere adviezen van deze deskundigen, niet de vergelijkingsmethode maar de exploitatieberekening als basis wordt gehanteerd voor de berekening van de hoogte van de schadeloosstelling met als resultaat een hogere schadeloosstelling.

Cassatieberoep

Op basis van adviezen van de raadsman van de gemeente en een geraadpleegde cassatieadvocaat waarin werd geconcludeerd dat aan het vonnis van de rechtbank o.a. motiveringsgebreken kleven heeft ons college besloten om cassatieberoep in te stellen.

Postadres: Gemeente Beuningen, Postbus14,6640 AA Beuningen Bezoekadres: van Heemstraweg46,6641AE Beuningen Telefoon: 14 024, Telefax: 024 - 6778078

E-mail: gemeente@beuningen.nl, Internet: www.beuningen.nl

IBAN: NL55 BNGH 0285 0010 78, BIC: BNGHNL2G

(2)

Namens de gemeente zijn 5 cassatieklachten aanhangig gemaakt. Deze zijn:

a. bij de totstandkoming van het 2e advies van de rechtbankdeskundigen is geen toepassing gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor

b. de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde schadeloosstelling is onvoldoende gemotiveerd c. over de hoogte van de historische verwervingskosten heeft de rechtbank een onjuist standpunt

ingenomen

d. de rechtbank heeft ten onrechte de rechtbankdeskundigen gevolgd in hun opvatting om enkele door de gemeente verrichte aankopen buiten het complex te laten.

e. bij de bepaling van de hoogte van de schadeloosstelling is door de rechtbank ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat een deel van het aan de grondeigenaar toekomende

exploitatievoordeel ook was verdisconteerd in de aanvankelijk door de rechtbankdeskundigen in hun eerste advies aangehouden referentieprijs van C 13,50 /m2.

Arresten Hoge Raad d.d. 2 december 2016

De onderdelen b, c en d van het cassatiemiddel zijn met toepassing van artikel 81 RO (d.w.z. zonder nadere motivering) verworpen. De onderdelen a en e zijn gemotiveerd ongegrond verklaard.

Voor de ínhoud van de arresten verwijzen wij u kortheidshalve naar de betreffende stukken die als bijlage aan deze brief zijn gevoegd.

Financiën

Het oordeel van de Hoge Raad is in ons rechtsstelsel in beginsel de laatste instantie. Met deze uitspraak van de Hoge Raad is de onteigeningsprocedure tot een einde gekomen en dient de gemeente uitvoering te geven aan de vonnissen van de rechtbank van 25 februari 2015 en 8 april 2015 hetgeen resulteert in een nabetaling van - na aftrek van verstrekten voorschotten - een bedrag van ca. 0 865.000, -. De financiële gevolgen voor de gemeente worden verwerkt in het

rekeningresultaat 2016.

Met vrigndelijke?groet, .btíŕgerŵeesteř'en wethouders

Dyajme Koeken secretaris

Carol van Eert burgemeester

2

(3)

Eerste Kamer 15/02082 LZ/EE

In naam van de Konlng

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

In de zaak van:

De publiekrechtenjke rechtspersoon GEMEENTE BEUNINGEN,

zetelend te Beuningen,

EISERES tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,

advocaat; mr. J,P. van den Berg,

tegen

Klaas VAN BEINUM, wonende te Nijmegen,

VERWEERDER in cassatie, eiser in het incidenteel cassatieberoep,

advocaat; aanvankelijk mr. P.J.L.J. Duijsens,

thans mr. D.Th.J, van der Klei.

(4)

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Gemeente en Van Beinum.

1. Het geding in feitelijke Instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak 194953/HA 2A 10-42 ON van de rechtbank Gelderland van 12 mei 2010, 2 juli 2014, 3 december 2014 en 8 april 2015.

De vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht,

2. Het geding in cassatie

Tegen de vonnissen van de rechtbank van 2 juli 2014, 3 december 2014 en 8 april 2015 heeft de Gemeente bijroep in cassatie ingesteld. Van Beinum heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatie- dagvaarding en.do conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep,

De zaak is voor parLijon toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal

(5)

J,C. van Oven strekt in het principaal cassatieberoep tot niet-ontvankelij kverklaring van het beŗoep tegen de tussenvonnissen van 2 juli en 3 december 2014, en voorts zowel in het principaal als in het incidenteel cassatieberoep tot vernietiging van het eindvonnis en verwijzing,

De advocaat van de Gemeente heeft bij brief van 24 juni 2016 op die conclusie gereageerd.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) De rechtbank heeft bij haar vonnis van 12 mei 2010 ten name van de Gemeente bij vervroeging de onteigening uitgesproken van drie percelen grasland gelogen binnen de Gemeente, ter grootte van achtereenvolgens 02.08.60 ha, 04.31.20 ha, en 02.62.50 ha, en staande ten name van Van Beinum.

(ii) Het onteigeningsvonnis is op 21 juni 2010 in de openbare registers ingeschreven.

(Ui) De onteigening vond plaats ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan 'Beunlngse Plas, Uitbreiding Waterplas'. De bestemming van de percelen is volgens dat plan deels water en natuurontwikkeling en deels waterplas, De bestemming waterplas is gekozen met het oog op zandwinning, natuurontwikkeling en extensieve

(6)

recreatie,

(iv) De deskundigen hebben op 11 augustus 2010 een rapport (hierna; het eerste rapport) uitgebracht. Daarin hebben zij geadviseerd de waarde van het onteigende vaat te stellen op een bedrag van 6 1.218.105,— (dat wil zeggen G 13,50 per m*) en aan Van Beinum een bedrag van 6 29.500,— toe te kennen voor eenmalige kosten in verband met de aankoop van vervangende grond.

(v) De deskundigen hebben op 15 november 2012 een nader rapport (hierna: het eerste nader rapport) uitgebracht waarin zij hebben laten weten dat zij in nadere, door de Gemeente verstrekte gegevens met betrekking tot de mogelijkheid van zandwinning ter plaatse, geen aanleiding zagen om de in hun eerdere advies vermelde grondprijs bij te stellen.

(vi) De deskundigen hebben op 4 februari 2014 een tweede nader rapport (hierna: het tweede nader rapport) uitgebracht. Daarin hebben zij geadviseerd de schadeloosstelling vast te stellen op basis van een complexprijs van (G 13,50 plus G 5,— is) G 18,50 per m*ř hetgeen neerkomt op een vergoeding van G 1.669.255,—

voor het onteigende. De deskundigen hebben voorts in dit rapport geadviseerd liet bedrag voor eenmalige kosten bij te stellen naar G 39.000, — .

(7)

3.2 De rechtbank heeft overeenkomstig het tweede nader rapport de schadeloosstelling vastgesteld op 6 1?708.255,—, bestaande in G 1,669.255,— als vergoeding van de werkelijke waarde van het onteigende en G 39.000,— als vergoeding van de overige schade.

4. Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Gemeente kan niet in haar cassatieberoep worden ontvangen voor zover dat is gericht tegen de tussenvonnissen van 2 juli en 3 december 2014. Bij die vonnissen is niet de onteigening uitgesproken, nadien een voorschot bepaald of in het dictum uitspraak gedaan over de toe te kennen schadeloosstelling, zodat daarvan ingevolge art. 541 lid 1 Ow en 54t lid 1 Ow in verbinding met art. 52 lid 2 Ow geen cassatieberoep openstaat. Deze tussenvonnissen bevatten echter overwegingen waarbij de rechtbank in haar eindvonnis is gebleven, zodat de Gemeente wel klachten kan aanvoeren tegen die overwegingen.

5, Beoordeling van het middel in het principale beroep 5.1.1 Onderdeel a klaagt dat de rechtbank (in rov. 2.6 van haar vonnis van 2 juli 2014) heeft miskend dat zij de schadeloosstelling niet mocht vaststellen met gebruikmaking van het tweede nader rapport van de

(8)

deskundigen. Het voert in dat verband aan dat de in het eerste nader rapport opgenomen begroting van opbrengsten en kosten van de zandwinning, die is overgenomen in het tweede nader rapport, is opgesteld in overleg met rentmeester Pullen, terwijl (ij partijen vooraf niet zijn geïnformeerd over de inschakeling van Pullen, (ii) onduidelijk is wat zijn inbreng is geweest, (iii) partijen op die Inbreng niet hebben kunnen reageren, en

(iv) onduidelijk is of de na het eerste nader rapport door partijen aangedragen informatie en argumenten aan hem zijn voorgelegd. Het onderdeel klaagt dat aldus sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor en van art. 6 EVRM, en betoogt dat de rechtbank de schadeloosstelling niet mocht vaststellen met gebruikmaking van het tweede nader rapport. De Gemeente doet in dit verband een beroep op HR 8 juli 2011, ECLI;NL:HR:2011:BQ5081, NJ 2011/310 (Blom/'t Sleyk).

5,1.2 Het arrest Blom/'t Sleyk heeft betrekking op de toepasselijkheid van het beginsel van hoor en wederhoor bij de totstandkoming van een bindend advies. In de onderhavige zaak gaat het om door de rechter benoemde deskundigen die een dorde raadplegen in het kader van hun onderzoek. Dit betreft een wezenlijk ander geval, nu deskundigen, anders dan bindend adviseurs, geen

(9)

beslissing geven in het geschil van partijen. Die beslissing is immers in dat geval aan de rechter. Daarom geldt in dat geval, wat betreft de door de rechter te geven beslissing, hetgeen hierna wordt overwogen.

5.1.3 Ook in het onteiģeningsgeding mag de rechter zijn oordeel ten nadele van een partij niet baseren op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten. Dit volgt uit de art. 19 Rv en 6 EVRM, die ook in het onteigeningsgeding van toepassing zijn, Dit brengt mee dat de desbetreffende partij de gelegenheid moet hebben gehad om effectief commentaar te leveren op een deskundigenbericht dat aan de rechterlijke beslissing ten grondslag wordt gelegd (vgl. EHRM 18 maart 1997, ECLI:NL:XX:1997íAD4449, NJ 1998/278, Mantovanelli/E'rankrljk).

5.1.4 Om effectief commentaar te kunnen leveren op een deskundigenberlcht, behoeven partijen niet steeds de beschikking te hebben over alle (onderliggende) bescheiden en andere gegevens waarop het deskundigenberlcht mede is gebaseerd. Een partij die een deskundigenberlcht, bij gebreke van de onderliggende gegevens of bescheiden, onvoldoende inzichtelijk of controleerbaar acht, kan daarvan desgewenst blijk geven

(10)

in haar commentaar, waarna de rechter beoordeelt of het deskundigenbericht zonder schending van het beginsel van hoor en wederhoor aan de beslissing ten grondslag kan worden gelegd. {HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015;599, rov. 3,4)

5.1.5 Het onderdeel vermeldt niet dat de Gemeente heeft aangevoerd dat en op welke punten het tweede nader rapport onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar voor haar is. Daarbij verdient nog opmerking dat de rechtbank, bij haar door het onderdeel bestreden oordeel in rov. 2.6 van het vonnis van 2 juli 2014, heeft vastgesteld dat de deskundigen een eigen raming van de opbrengsten hebben gemaakt, en deze dus niet hebben ontleend aan de in het onderdeel genoemde Pullen, met wie deskundigen, naar de rechtbank vaststelt, naar eigen zeggen terzake slechts overleg hebben gehad.

5.1.6 Op grond van het vorenstaande faalt de klacht,

5.2.1 Onderdeel e klaagt dat de rechtbank (in rov, 2.12 in verbinding met rov. 2.4 van haar vonnis van 2 juli 2014) heeft miskend dat de door deskundigen aanvankelijk gehanteerde prijs van 6 13,50 per mz niet de prijs is Voor agrarische grond in het gebied van het onteigende,

(11)

maar dat in deze prijs reeds een vergoeding is begrepen voor de mogelijkheid tot zandwinning en daarmee een vergoeding voor te realiseren overwinst. Hieruit volgt volgens het onderdeel dat de aan de door deskundigen geadviseerde en door de rechtbank overgenomen complexprijs van @ 18,50 per m* ten grondslag liggende berekening van deskundigen niet klopt. Het onderdeel voert aan dat Van Beinum met die prijs in ieder geval een veel groter percentage van de overwinst krijgt dan de rechtbank in navolging van de deskundigen in de rede vond liggen,

5.2.2 Voor zover de klacht inhoudt dat de rechtbank heeft miskend dat de door deskundigen aanvankelijk gehanteerde prijs van 6 13,50 per m* niet de prijs is voor agrarische grond in het gebied van het onteigende, berust deze op een onjuiste lezing van het oordeel van de rechtbank.

De deskundigen hebben deze aanvankelijk door hen gehanteerde prijs gebaseerd op referentietransacties in de periode 2001 tot en met 2009, toen de bestemming waterplas (en dus de mogelijkheid van zandwinning) al bekend was dan wel al gold. In de vonnissen van de rechtbank valt niet te lezen dat zij dit uitgangspunt van deskundigen heeft miskend of een ander uitgangspunt heeft gehanteerd.

(12)

5.2.3 Deskundigen zijn aanvankelijk van oordeel geweest, onder meer in hun eerste rapport, dat in deze referentietransacties onder meer "geacht moeten worden te zijn verdisconteerd de kansen en risico's van de zandwinning". In hun eerste nader rapport hebben zij, op basis van nieuwe gegevens omtrent de ter plaatse aanwezige grondvolumes zand, klei en grind, en op grond van een volgens hen globale benadering, de overwinst in verband met de zandwinning berekend op E 20 miljoen, uitgaande van een aankoopprijs van E 13,50 per m2 voor het gehele gebied van 95 ha. In hun tweede nader rapport hebben deskundigen geadviseerd deze overwinst tussen onteigende en ohteigenaar te verdelen volgens de verhouding 20 à 25% en 75 à 80%, Dit zou volgens hen tot een prijsverhoging voor het hele gebied leiden van E 4 à 5 miljoen, hetgeen resulteert in "een opplussing van 6 5,— op de eerder genoemde prijs van E 13,50".

Deskundigen zijn blijkens de door hen daarop gegeven toelichting tot deze verdeling gekomen op grond van het uitgangspunt dat sprake is van een begroting op de peildatum van een overwinst die naar verwachting op de lange termijn zal kunnen worden behaald, waarbij de exploitant gedurende een reeks van járen risico's loopt met betrekking tot tegenvallers in de winning en in de

(13)

markt, terwijl de grondeigenaar zijn aandeel per peildatum contant krijgt uitbetaald. Volgens deskundigen zouden partijen aldus bij een veronderstelde koop in het vrije economisch verkeer tussen de onteigende als redelijk handelende verkoper en de onteigenaar als redelijk handelende koper elkaar vinden op een verdeling van de geschatte overwinst als hiervoor bedoeld.

5,2.4 De rechtbank heeft blijkens rov. 2.4 en 2.12 van haar vonnis van 2 juli 2014 de hiervoor in 5,2.3 vermelde benadering van de deskundigen tot de hare gemaakt. Anders dan het onderdeel aanvoert, miskent die benadering niet dat de door deskundigen aanvankelijk gehanteerde prijs van G 13,50 per ma berust op referentietransacties in de periode 2001 tot on met 2009, waarin volgens deskundigen onder meer geacht moeten worden te zijn verdisconteerd de kansen en risico's van de zandwinning. De bij die benadering berekende en verdeelde overwinst betreft immers, naar de kennelijke opvatting van deskundigen en de rechtbank, de hogere waarde van het onteigende als gevolg van de eerst na het uitbrengen van het eerste rapport van deskundigen in 2010, en dus ook eerst na het plaatsvinden van do referentietransacties, gebleken aanwezigheid ter plaatse van grotere grondvolumes zand, klei en grind dan ten tijde van de referentietransacties

(14)

aanwezig werden verondersteld. Deskundigen hebben in hun tweede nader rapport ook tot uitdrukking gebracht dat hierin het verschil is gelegen tussen de aanvankelijke en de uiteinde!!jk door hen geadviseerde prijs per m*. Er is geen grond om te veronderstellen dat zij, en in hun voetspoor de rechtbank/ hebben miskend dat in (de referentietfansącties die hebben geleid tot) de aanvankelijk gehanteerde prijs van G 13,50 per rnz de mogelijkheid van zandwinning, zoals deze aanvankelijk, in de periode 2001-2009, bekend was, reeds was verdisconteerd.

5.3 De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien aft. 81 lid 1 Kü, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6. Beoordeling van de middelen in het Incidentele beroep

6.1.1 Het tweede middel klaagt onder meer dat de rechtbank bij haar hiervoor in 5,2.4 genoemde oordeel geen bij zondere omstandigheden heeft Vastgesteld die aanleiding geven tot afwijking van de "standaard- verdelingsregeling en -sleutel van 50/50" met betrekking

(15)

tot de opbrengst van in het onteigende aanwezige delfstoffen/ welke regeling en sleutel volgens het onderdeel gelet op HR 13 augustus 2004, ĽCbI:NL:HR:2004:AQ6968, NJ 2005/151 (Limbuig/Seegers) ook van toepassing is in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om opbrengsten op lange termijn en ondernemersrioico''s bestaan.

6.1.2 Bij het bepalen van de waarde van de onteigende zaak moet worden uitgegaan van de prijs, tot stand gekomen bij een onderstelde koop in het vrije commerciële verkeer tussen de onteigende als redelijk handelend verkoper en de onteigenaar als redelijk handelend koper (art. 40b 31 cl 2 Ow) . Gelet moet dus worden op de prijs die de onteigenaar als redelijk handelend koper, zonder dreiging met het dwangmiddel van een onteigening, bereid zou zijn te besteden en die de verkoper, zonder misbruik te maken van de dwangpositie van de wederpartij, die juist do vooi. realisering van het voorgenomen werk nodige percelen in- eigendom moet verwerven, redelijkerwijs zou willen bedingen (zie onder moer het hiervoor in 6.1.1 genoemde arrest Limburg/Seegers, rov. 3,2).

6.1.3 Als de te onteigenen grond bruikbare bodem- bestanddelėn bevat die deze grond aantrekkelijker maakt

(16)

dan andere gronden, dient deze eigenschap bij de waardebepaling in aanmerking te v/orden genomen, tenzij de aanwending van de grond winning van de bodem- hestanddelen uitsluit (vgl. o.m. HR 28 juni 1989, rCLIïNLîHR: 1989:ADÖ839, NJ 1990/285, en HR 14 juni 2002, ECIiI ïNI HR; 2002 ÍÄE4378, NJ 2003/150 (Noord- Holland/Koeckhoven)), Een en ander geldt ook als het de eigenaar op grond van de wettelijke voorschriften terzake niet is toegestaan om de bodembestanddelen te winnen, maar de onteigenaar of de uitvoerder van het werk wol. In laatstgenoemd geval moet de meerwaarde worden vaakgesteld door na te gaan welk voordeel de onteigenaar door de aanwezigheid van de bodembestanddelen heeft. Volgens vaste rechtspraak van do Hoge Raad moot in beginsel ervan worden uitgegaan dat dit voordeel door de onteigenaar On onteigende wordt gedeeld, en dient de vergoeding ter zake van de bodembestanddelen daarom te worden gesteld op de helft van dit voordeel, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding gever» een andere verdeelsleutel toe te passen.

(Vgl. HR 6 februari 1963, NJ 1963/135, HR 2b januari 1989, ECLIîNIiîHU; 1989;1\D0600, NJ 1990/234, en de arresten Noord-Holland/Koeoklioven, rov. 3.6, en Rimburg/Seogers, rov. 3.2}

(17)

6.1.4 De aan het slot van 6,1.3 genoemde rechtspraak ziet op het geval dat de meerwaarde als gevolg van de aanwezigheid van de bruikbare bodembe s t a nddelen afzonderlijk wordt vastgesteld/ nadat eerst de waarde van het onteigende is vastgesteld zonder dat met de aanwezigheid van die bestanddelen rekening is gehouden, De keuze voor die werkwijze ligt voor de hand in het.

hiervoor in 6.1,3 genoemde geval dat het de eigenaar van de gjond ingevolge wettelijko voorschriften niet is töegestaan om de bodembestanddelen te winnen en er dus geen waardering kan plaatsvinden op basis van prijzen die zijn betaald voor vergelijkbare grond.

6.1.5 In het arrest himburg/Seegers (rov, 3.5) is uitdrukkelijk in het midden gelaten Of de aan het slot van 6.1.3 genoemde rechtspraak ook van toepassing is in het geval dat do eigenaar wel de mogelijkheid heeft om de bodembestanddelen te winnen, welk geval zich in de onderhavige zaak voordoeb, Dit kon in dat arrest in het midden blijven omdat het oordeel van de rechtbank in die zaak dat een verdeling bij helfte van het voordeel van de aanwezigheid van de bodembestanddelen op haar plaats was, gelet op de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden van dat geval, geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. In het geval dat de eigenaar do

(18)

mogelijkheid heeft om de bodembestanddelen te winnen, zal echter ook kunnen v/orden gekozen voor een waardering op basis van een vergelijking met de prijzen die worden betaald voor vergelijkbare grond met winbare bodembestanddelen, zoals mede aan de orde was in het arrest ïiimburg/Seegers (rov. 3.11). Naar volgt uit dat arrest is de onteigeningsrechter in beginsel vrij in zijn keuze van de waarderingsmethoda en kan hij eventueel ook een combinatie van methodes hanteren (zie ook HR 4 oktober 2013, GCLÏiNL:HR:2013:843, NJ 2014/221, rov.

3.3.3). Voor zover de vergelij kingsmethode wordt gehanteerd, Is een verdeling bij helfte van het voordeel uiteraard niet aan de orde.

6.1.6 Zoals hiervoor in 5.2.3 en 5.2.4 is weergegeven, heeft de rechtbank in dit geval de meerwaarde als gevolg van de aanwezigheid van de bruikbare bodembestanddelen vastgesteld deels door vergelijking met betaalde prijzen en deels door gebruik te maken van de exploitatiebegroting die deskundigen hebben opgesteld met betrekking tot de winning van de aanwezige bodembestanddelen (zand, klei en grind). Gelet op de hiervoor in 6.1.5 genoemde rechtspraak stond dit de rechtbank vrij.

(19)

6.1.7 Zoals eveneens hiervoor in 5.2.3 en 5.2.4 is weergegeven, heeft de rechtbank bij haar oordeel met betrekking tot de verdeling van de overwinst die is berekend bij de hiervoor in 6.1.6 genoemde exploitatiebegroting, betrokken de voorziene duur van de winning {vijftien jaar), de onzekerheden en dus de risico's met betrekking tot de omvang van de winbare bodembestanddelen en de ontwikkeling van de waarde daarvan gedurende de periode van vijftien jaar, en het voordeel dat de onteigende heeft doordat hij reeds nu zijn aandeel in de overwinst krijgt (waaraan gekoppeld is een nadeel voor de onteigenaar doordat hij reeds nu dat aandeel dient te voldoen, terwijl de overwinst eerst later wordt gerealiseerd).

6.1.8 De rechtbank heeft in het onderhavige verband gewicht mogun toekennen aan ieder van de hiervoor in 6.1.7 genoemde factoren en omstandigheden als voor een redelijk handelend verkoper en redelijk handelend koper van zodanig belang dat deze tot een andere verdeling van het voordeel kunnen leiden dan bij helfte. Wat betreft de duur en de risico's van de winning valt het oordeel van de rechtbank aldus te verstaan dat zij de in verband hiermee bestaande onzekerheid in de gegeven omstandigheden zodanig groot heeft geoordeeld dat een

(20)

redelijk handelend koper mede daarom niet bereid zou zijn een hogere prijs voor de grond te betalen in het hiervoor in 6.1.2 bedoelde, veronderstelde geval en een redelijk handelend verkoper mede in verband daarmee in dat geval met een lagere prijs zou instemmen. Bij een. en ander verdient nog opmerking dat het hiervoor in 6.1,7 genoemde voor- en nadeel de door de rechtbank gehanteerde verdeling van 20 à Z5% en 75 à 80% relativeert.

6.1.9 Door te oordelen als hiervoor in 6,1.6 en 6.1.7 vermeld, heeft de rechtbank dan ook geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Haar oordeel behoefde geen verdere motivering.

6.1.10 De klacht is dus ongegrond.

6.2 De overige klachten van de middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

(21)

15/02082 De Griffier van de

7. Beslissing JoĒÌUįįN

ÍÉS

De Hoge Raad;

in het principale beroep:

#

verklaart de Gemeente niet-ontvankelij k in haar beroep tegen de vonnissen van 2 juli 2014 en 3 december 2014;

verwerpt het beroep voor het overige;

veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Van Beinum begroot op G 393,34 aan verschotten en Ģ 2.200,—

voor salaris;

in het incidentele beroep:

verwerpt het beroep;

veroordeelt Van Beinum in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op G 68,07 aan verschotten en 6 2.200,—

voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, M.V. Polak, T.H. 'íanja-van den Broek en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 2 december 2016.

(22)

RECHTBANK GELDERLAND Team kanton en handelsrecht zittingsplaats Arnhem

zaaknummer/ rolnummer: 194953/IIA ZA 10-42 ON Vonnis vn» 8 april 2015

in de zaak van

de publickrcclitelijkc rechtspersoon DE GEMEENTE BEDNINGEN zetelend te Beuningen

eiseres

ļ advocaat mr. P.L.G, Haccou te Arnhem tegen

KLAAS VAN BEINUM wonende te Nijmegen gedaagde

advocaat mr. ThJ.H.M. Liassen te Tilburg

Partijen zullen hierna de gemeente en Van Beinum worden genoemd.

1 l)c procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- hel tussenvonnis van deze rechtbank van 3 december 2014 (hierna: het tussenvonnis) - do akte na tussenvonnis van Van Beinum van 14 januari 2015

- do antwoordakte na tussenvonnis van de gemeente van 11 februari 2015.

1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.

2 Do verdere beoordeling

2.1 De rechtbank blijft bÿ hetgeen zÿ in het tussenvonnis heeft overwogen en beslist.

Daarin heeft zÿ Van Beinum de gelegenheid gegeven te reageren op ccn aantal punten die de gemconto in haar antwoordakto vnn 8 oktober 2014 nan de orde had gosteld.' Van Beinum heelt dat gedaan en daarbij ook een specificatie van de kosten van deskundigclibţjštand Ín het geding gebracht. De gemeente kon vervolgens nog reageren op die specificatie. Dat heeft zij gedaan in haar laatste akte (onder 6.). Voor zover de gemeente in die akte op meer punten heeft gereageerd zal de rechtbank die reactie buiten beschouwing latén.

(23)

2.2 De gemeente vindt de totale tijdsbesteding van mr. Liassen in beide zaken (de onderhavige zaak en de parallelzaak tegen Hammen) buitensporig. De gemeente stelt dat onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de tijdsbesteding door mr. Linsscn aan de onderhavige zaak niet buitensporig is, gelet op de lange periode waarin mr. Linsscn Van Qciiuun reeds heeft bijgestaan. Daarbij kan niet uít het oog worden verloren dat drie pleidooien hebben plaatsgevonden en dat de deskundigen, exclusief het concept-rapport, al drie keer hebben gerapporteerd, met alle gevolgen voor productie Van stukken door en communicatie met de advocaten van dien.

2.3 De gemeente kon zich in dat verband ook nioí aan de indruk onttrekken dat dezelfde werkzaamheden in beide zaken twee keer in rekening zijn gebracht togen de tijd die met één verrichting ten behoeve vim beide zaken gemoeid was. Van Qcinum (mr.

Linsscn) heeft flat in zijn laatste akte echter gemotiveerd weersproken. De rechtbank heeft dan ook gcch reden om die itidruk van de gemeente te voigcņ.

2.4 Ook op liet punt van liet uurtarief vim mr. Linsscn heeft Van Beìnum gereageerd.

Het gaat volgens Van Qcinum om liet in 2009 overeengekomen uurtarief, dat sindsdien steeds is goliantvcrd. De rechtbank acht het tarief in verband met de aan de beschreven werkzaamheden bestede tijd redelijk en zal van dat tarief uitgaan.

2.6 Van Qcinum heeft de kosten van dcskmuligcnbijstnnd gespecificeerd. De gemeente constateert dat volgens die .specificatie drie maai een deseente in rekening is gebracht terwijl er maar één deseente is geweest. Met de laatste twee gedeclareerde dcsccntcs moeten echter de laatste twee pleidooien zijn bedoeld. De rechtbank zat dit verweer derhalve passeren.

2.7 Voor het overige heeft de gemeente geen bezwaren tegen de ovcrgelegdc

specificatie ingébracht. De rechtbank gaal uit van de juistheid van de gedeclareerde uren. De rechtbank acht ook hier hot tarief in verband met de aan de beschreven werkzaamheden bestede tijd redelijk en zal van dat tarief uilgnnn. Daaraan doet níet af dat liet tarief van de partijdeskundige in de zaak tegen Hammen lager was. In dit verband heeft Van Bciniun erop gewezen dat hel met de deskundige, M. de llooij, in de onderhavige zaak oveiccngckomen tarief aansluit bij de doorZLTO in 2009 gehanteerde tarieven.

2.8 Op de vraag of Van Beìnum de btw kan verrekenen heeft deze ontkennend geantwoord. De rechtbank zal het bedrag aan kosten voor juridische en deskundige bijstand daarom inclusief btw toewijzen,

2.9 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat Van Bcinum voor kosten van juridische bĮjstand tockonit 6 44.316,29 en voor kosten van deskundige bijstand 6 i 8.467,63, De gemeente zal daartoe worden veroordeeld, evenals in de overige kosten van de procedure die aan de zijde van Van Beìnum zijn gevallen. Het geheven griffierecht bedraagt 6 262,-.

Bijgeheven moet nog worden G 1.271,-.

1/2.10 In het tussenvonnis van 2 juli 2014 heeft de rechtbank al overwogen dat Van Beinum per de peildatum als schadeloosstelling toekomt 61.708.255,-. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 12 mei 2010 een voorschot op de schadeloosstelling toegekend van C1.218.105,-, Br resteert aan uit tç betalen schadeloosstelling dus nog C 490.150,-.

(24)

2.11 Van Beinum heeft recht op vergoeding van het nadeel dat hij lijdt doordat Itij na de onteigening niet direct over do gehele aan hem toekomende schadeloosstelling heeft kunnen beschikken. Voor de vergoeding van dit nadeel wordt aangesloten by de wellelijke rente over liet verschil tussen de iiilcindclijke schadeloosstelling en het voorschot gedurende de periode tussen de onteigening en de datum van dit vonnis. Die rente bedraagt G 78.755,88.1

3 De beslissing De rechtbaiik

stelt dc schadeloosstelling voor Van Bcinum voor de onteigening van

« het perceel kadastraal bekend gemeente Betmingen, sectie G nummer 18, terrein (grasland), groot 02.08,60 lm, grondplannummcr 2

- het perceel kadastraal bekend gemeente Betmingen, sectie G nummer 43, terrein (grasland), groot 04.31.20 ha, grondplannummcr 3

- het perceel kadastraal bekend gemeente Beuningcn, sectie G nummer 47, terrein (grasland), groot 02.62.50 lm, grondplannuinmcr 4

Vvast op G 1.708.255,-,

veroordeelt de gemeente tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Van Bcinum te betalen V G 568.905,88 (vįjfliondcrdachtcnzestigduizcndnegcnhondcľdcnvļjfeuro cu achtentachtig

eurocent), vermeerderd met dc wctlelijkc rente daarover vanaf de dag na deze uitspraak, veroordeelt de gemeente in do kosten van deze procedure, lol op heden aan dc zijde van Van Bcinum bepaald op 0 44.316,29 voor kosten van juridische bijstand en gelieven vost recht en 6 18,467,63 voor kosten van deskundige bijstand, alsmede G l .271,- wegens bij te

heffen vast recht, ÿ' V

veroordeelt de gemeente in de kosten van dc door de rechtbank benoemde deskundigen, voor zover deze nog niet zijn voldaan,

wijst aan als nieuwsblad waarin dc griffier van deze rechtbank een uittreksel van dc/c uitspraak zal publiceren: De Gelderlander, editie Nijmegen.

Dit vonnis is gewezen door ntrs. R.ÏJ, van Acht, M.C.A. Walda en J. Beřkvens ėn in het openbaar uitgesproken op 8 april 2015.

(25)

Eerste Kamer 15/02087 LŻ/m

In naam van de Konina

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

De publiekrechtenjke rechtspersoon GEMEENTE BEUNINGEN,

zetelende te Beunlngen,

EISERES tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr, J.P. van den Berg,

tegen

Hendrikus Johannes Cornells HAMMEN, wonende te Nederasselt, gemeente Heumen, VERWEERDER in cassatie, eiser in het incidenteel cassatieberoep,

advocaat: aanvankelijk mr. P.J.L.J. Duijsens,

thans mr. D.Th.J, van der Klei.

(26)

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Gemeente en Hammen.

1, Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak 194966/HA ZA 10-54 ON van de rechtbank Gelderland van 12 mei 2010, 2 juli 2014, 3 december 2014 en 25 februari 2015.

De vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de vonnissen van de rechtbank van 2 juli 2014, 3 december 2014 en 25 februari 2015 heeft de Gemeente beroep in cassatie ingesteld. Hammen heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatie- dagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

(27)

De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaa .1 J.C. van Oven strekt in het principaal cassatieberoep tot niet~ontvankelij kverklaring van het beroep tegen de tussenvonnissen van 2 juli en 3 december 2014, en voorts zo viel in het principaal als in het incidenteel cassatieberoep tot vernietiging van het eindvonnis en verwijzing.

De advocaat van de Gemeente heeft bij brief van 24 juni 2016 op die conclusie gereageerd.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(1) De rechtbank heeft bij haar vonnis van 12 mei 2010 ten name van de Gemeente bij vervroeging de onteigening uitgesproken van een perceel gelegen binnen de Gemeente, ter grootte van 01.87.50 ha en staande ten name van Hammen.

(ii) Het onfceigeningsvonnis is op 21 juni 2010 in de openbare registers ingeschreven.

(iii) De onteigening - vond plaats ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan 'Beuningse Plas, Uitbreiding Waterplas'. De bestemming van de percelen is volgens dat plan deels water en natuurontwikkeling en deels waterplas. De bestemming waterplas is gekozen met het oog op zandwinning, natuurontwikkeling en extensieve

(28)

recreatie.

(iv) De deskundigen hebben op 11 augustus 2010 een rapport (hierna: het eerste rapport) uitgebracht. Daarin hebben zij geadviseerd de waarde van het onteigende vast te stellen op een bedrag van G 253.125,— (dat wil zeggen G 13,50 per ra*) en aan Hammen een bedrag van G 8.750,—

toe te kennen voor eenmalige kosten in verband met de aankoop van vervangende grond.

ļv) De deskundigen hebben op 15 november 2012 een nader rapport (hierna: het eerste nader rapport) uitgebracht waarin zij hebben laten weten dat zij in nadere, door de Gemeente verstrekte gegevens met betrekking tot de mogelijkheid van zandwinning ter plaatse, geen aanleiding zagen om de in hun eerdere advies vermelde grondprijs bij te stellen.

(vi) De deskundigen hebben op 4 februari 2014 een tweede nader rapport (hierna: het tweede nader rapport) uitgebracht. Daarin hebben zij geadviseerd de schadeloosstelling vast te stellen op basis van een coraplexprijs van (6 13,50 plus G 5,— is) G 18,50 per m*, hetgeen neerkomt op een vergoeding van e 346.875,— voor het,onteigende.

3.2 De rechtbank heeft overeenkomstig het tweede nader rapport de schadeloosstelling vastgesteld op

(29)

e 355.625,”", bestaande in O 346.875,— als vergoeding van de werkelijke waarde van het onteigende en 6 8.750,~~

als vergoeding van de overige schade.

4. Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Gemeente kan niet in haar cassatieberoep worden ontvangen voor zover dat is gericht tegen de tussenvonnissen van 2 juli en 3 december 2014. Bij die vonnissen is niet de onteigening uitgesproken, nadien een voorschot bepaald of in het dictum uitspraak gedaan over de toe te kennen schadeloosstelling, zodat daarvan ingevolge art. 541 lid 1 Ow en 54t lid 1 Ow in verbinding met art. 52 lid 2 Ow geen cassatieberoep openstaat, Deze tussenvonnissen bevatten echter overwegingen waarbij de rechtbank in haar eindvonnis is gebleven, zodat de Gemeente wel klachten kan aanvoeren tegen die overwegingen.

5, Beoordeling van het middel in het principale beroep 5.1.1 Onderdeel a klaagt dat de rechtbank (in rov. 2.6 van haar vonnis van 2 juli 2014) heeft miskend dat zij de schadeloosstelling niet mocht vaststellen met gebruikmaking van het tweede nader rapport van de deskundigen. Het voert in dat verband aan dat de in het eerste nader rapport opgenomen begroting van opbrengsten

(30)

en kosten van de zandwinning, die is overgenomen in het tweede nader rapport, is opgesteld in overleg met rentmeester Pullen, terwijl (i) partijen vooraf niet zijn geïnformeerd over de Inschakeling van Pullen, (ii) onduidelijk is wat zijn inbreng is geweest, (iii) partijen op die inbreng niet hebben kunnen reageren, en

(iv) onduidelijk is of de na het eerste nader rapport door partijen aangedragen informatie en argumenten aan hem zijn voorgelegd. Het onderdeel klaagt dat aldus sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor en van art. 6 EVRM, en betoogt dat de rechtbank de schadeloosstelling niet mocht vaststellen met gebruikmaking van het tweede nader rapport. De Gemeente doet in dit verband een beroep op HR 8 juli 2011, ECLÏîNIi:HR:2011:BQ5081, NJ 2011/310 (Blom/'t Sleyk).

5.1.2 Het arrest Blom/'t Sleyk heeft betrekking op de toepasselijkheid van het beginsel van hoor en wederhoor bij de totstandkoming van een bindend advies. In de onderhavige zaak gaat het om door de rechter benoemde deskundigen die een derde raadplegen in het kader van hun onderzoek. Dit betreft een wezenlijk ander geval, nu deskundigen, anders dan bindend adviseurs, geen beslissing geven in het geschil van partijen. Die beslissing is immers in dat geval aan de rechter. Daarom

(31)

geldt In dat geval, wat betreft de door de rechter te geven beslissing, hetgeen hierna wordt overwogen.

5.1.3 Ook in het ontelgeningegeding mag de rechter zijn oordeel ten nadele van een partij niet baseren op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten. Dit volgt uit de art. 19 Rv en 6 EVRM, die ook in het ontėlgeningsgeding van toepassing zijn. Dit brengt mee dat de desbetreffende partij de gelegenheid moet hebben gehad om effectief commentaar te leveren op een deskundigenberìcht dat aan de rechterlijke beslissing ten grondslag wordt gelegd {vgl. EHRM 18 maart 1997, ECLI :NI.:XX: 1997:AD4449, NJ 1998/278, Mantovanelü/Frankrijk).

5.1.4 Om effectief commentaar te kunnen leveren op een deskundigenberìcht, behoeven partijen niet steeds de beschikking te hebben over alle (onderliggende) bescheiden en andere gegevens waarop het deskundigenberìcht mede is gebaseerd. Een partij die een deskundigenberìcht, bij gebreke van de onderliggende gegevens of bescheiden, onvoldoende inzichtelijk of controleerbaar acht, kan daarvan desgewenst blijk geven in haar commentaar, waarna de rechter beoordeelt of het deskundigenberìcht zonder schending van het beginsel van

(32)

hoor en wederhoor aan de beslissing ten grondslag kan worden gelegd. (HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HRî2015î599, rov. 3.4)

5.1.5 Het onderdeel vermeldt niet dat de Gemeente heeft aangevoerd dat en op welke punten het tweede nader rapport onvoldoende Inzichtelijk en controleerbaar voor haar is. Daarbij verdient riog opmerking dat de rechtbank, bij haar door het onderdeel bestreden oordeel in rov. 2,6 van het vonnis van 2 juli 2014, heeft vastgesteld dat de deskundigen een eigen raming van de opbrengsten hebben gemaakt, en deze dus niet hebben ontleend aan de in het onderdeel genoemde Pullen, met wie deskundigen, naar de rechtbank vaststelt, naar eigen zeggen terzake slechts overleg hebben gehad.

5.1.6 Op grond van het vorenstaande faalt de klacht.

5.2.1 Onderdeel e klaagt dat de rechtbank (ín rov, 2.12 in verbinding met rov. 2.4 van haar vonnis van 2 juli 2014) heeft miskend dat de door deskundigen aanvankelijk gehanteerde prijs van Ġ 13,50 per m* níet de prijs is voor agrarische grond in het gebied van het onteigende, maar dat in deze prijs reeds een vergoeding is begrepen voor de mogelijkheid tot zandwinning en daarmee een

(33)

vergoeding voor te realiseren overwinst. Hieruit volgt volgens het onderdeel dat de aan de door deskundigen geadviseerde en door de rechtbank overgenomen complexprijs van e 18,50 per m* ten grondslag liggende berekening van deskundigen niet klopt. Het onderdeel voert aan dat Hammen met die prijs in ieder geval een veel groter percentage van de overwinst krijgt dan de rechtbank in navolging van de deskundigen in de rede vond liggen.

5.2.2 Voor zover de klacht inhoudt dat de rechtbank heeft:

miskend dat de door deskundigen aanvankelijk gehanteerde prijs van G 13,50 per m* niet de prijs is voor agrarische grond in het gebied van het onteigende, berust deze op een onjuiste lezing van het oordeel van de rechtbank. De deskundigen hebben deze aanvankelijk door hen gehanteerde prijs gebaseerd op referentietransacties in de periode 2001 tot en met 2009, toen de bestemming waterplaa (en dus de mogelijkheid van zandwinning) al bekend was dan wel al gold. ïn de vonnissen van de rechtbank valt niet te lezen dat zij dit uitgangspunt van deskundigen heeft miskend of een ander uitgangspunt heeft gehanteerd.

5.2.3 Deskundigen zijn aanvankelijk van oordeel geweest, onder meer in hun eerste rapport, dat in deze

(34)

referentietransacties onder meer "geacht moeten worden te zijn verdisconteerd de kansen en risico's van de zandwinning". In hun eerste nader rapport hebben zij, op basis van nieuwe gegevens omtrent de ter plaatse aanwezige grondvolumes zand, klei en grind, en op grond van oen volgens hen globale benadering, de overwinst in verband met de zandwinning berekend op G 20 miljoen, uitgaande van een aankoopprijs van G 13,50 per m2 voor het gehele gebied van 95 ha. In hun tweede nader rapport hebben deskundigen geadviseerd deze overwinst tussen onteigende en onteigenaar te verdelen volgens de verhouding 20 à 25% en 75 à 80S. Dit zou volgens hen tot een prijsverhoging voor het hele gebied leiden van G 4 à 5 miljoen, hetgeen resulteert in "een opplussing van G 5,— op de eerder genoemde prijs van G 13,50".

Deskundigen zijn blijkens de door hen daarop gegeven toelichting tot deze verdeling gekomen op grond van het uitgangspunt dat sprake is van een begroting op de peildatum van een overwinst die naar verwachting op de lange termijn zal kunnen worden behaald, waarbij de exploitant gedurende een reeks van járen risico's loopt met betrekking tot tegenvallers in de winning en in de markt, terwijl de grondeigenaar zijn aandeel per peildatum contant krijgt uitbetaald. Volgens deskundigen zouden partijen aldus bij een veronderstelde koop in het

(35)

vrije economisch verkeer tussen de onteigende als redelijk handelende verkoper en de onteigenaar als redelijk handelende koper elkaar vinden op een verdeling van de geschatte overwinst als hiervoor bedoeld.

5.2.4 De rechtbank hoeft blijkens rov. 2.4 en 2.12 van haar vonnis van 2 juĴi 2014 de hiervoor in 5.2.3 vermelde benadering van de deskundigen tot de hare gemaakt, anders dan het onderdeel aanvoert, miskent die benadering niet dat de door deskundigen aanvankelijk gehanteerde prijs Van G 13,50 per m* berust op referentietransacties in de periode 2001 tot en met 2009, waarin volgens deskundigen onder moer geacht moeten worden te zijn Verdisconteerd de kansen en risico's van de zandwinning. De bij die benadering berekende en verdeelde overwinst betreft immers, naar de kennelijke opvatting van deskundigen en de rechtbank, de hogere waarde van het onteigende als gevolg van de eerst na het uitbrengen van het eerste rapport van deskundigen in 2010, en dus ook eerst ņa het plaatsvinden van de referentietransacties, gebleken aanwezigheid Lor plaatse van grotere grondvolumes zand, klei en grind dan ten tijde van de referentietransacties aanwezig werden verondersteld. Deskundigen hebben in hun tweede nader rapport ook tot uitdrukking gebracht dat hierin het verschil is gelegen tussen de aanvankelijke en

(36)

de uiteindelijk door hen geadviseerde prijs per m2. Er is geen grond om te veronderstellen dat zij, en in hun voetspoor de rechtbank, hebben miskend dat in (de reřerentietransaeties die hebben geleid tot) de aanvankelijk gehanteerde prijs van 6 13,50 per m2 de mogelijkheid van zandwinning, zoals deze aanvankelijk, in de periode 2001-2009, bekend was, reeds was verdisconteerd.

5.3 De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft:, gezien art. 81 lid 1 RO, geon nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6, Beoordeling van de middelen in het incidentele beroep

6.1.1 Het tweede middel klaagt onder meer dat de rechtbank bij haar hiervoor in 5.2.4 genoemde oordeel geen bijzondere omstandigheden heeft vastgesteld die aanleiding geven tot afwijking van de

"standaardverdelingsregeling en -sleutel van 50/50" met betrekking tot de opbrengst van in het onteigende aanwezige delfstoffen, welke regeling en sleutel volgens het onderdeel gelet op HR 13 augustus 2004,

(37)

ECLI:NL:HR:2004:AQ6968, NO 2005/151 (Limburg/Seegers) ook van toepassing ia in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om opbrengsten op lange termijn en ondernemersrisico,s bestaan.

6.1.2 Bij het bepalen van de waarde van de onteigende zaak moet worden uitgegaan van de prijs, tot stand gekomen bij een onderstelde koop in het vrije commerciële verkeer tussen de onteigende als redelijk handelend verkoper en de onteigenaar als redelijk handelend koper (art. 40b lid 2 Ow). Gelet moet dus worden op de prijs die de onteigenaar als redelijk handelend koper, zonder dreiging met het dwangmiddel van een onteigening, bereid zou zijn te besteden en die de verkoper, zonder misbruik te maken van de dwangpositie van de wederpartij, die juist de voor realisering van het voorgenomen werk nodige percelen in eigendom moet verwerven, redelijkerwijs zou willen bedingen (zie onder meer het hiervoor in 6.1.1 genoemde arrest Limburg/Seegers, rov, 3.2),

6.1.3 Als de te onteigenen grond bruikbare bodem- bestanddelen bevat die deze grond aantrekkelijker maakt dan andere gronden, dient deze eigenschap bij de waardebepaling in aanmerking te worden genomen, tenzij de aanwending van de grond winning van de

(38)

bodembestanddelen uitsluit (vgl. o,ra. HR 28 juni 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0839, . NJ 1990/285, en HR 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002;AE4378, NJ 2003/150 (Noord- Holland/Koeckhoven)), Een en ander geldt ook als het de eigenaar op grond van de wettelijke voorschriften terzake niet is toegestaan om de bodembestanddelen te winnen, maar de onteigenaar of de uitvoerder van het werk wel, In laatstgenoemd geval moet de meerwaarde v/orden vastgesteld door na te gaan welk voordeel de ontoigenaar door de aanwezigheid van de bodembestanddelen heeft.

Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet in beginsel ervan worden uitgegaan dat dit voordeel door de onteigenaar en onteigende wordt gedeeld, en dient de vergoeding ter zake van de bodembestanddelen daarom te v/orden gesteld op de helft van dit voordeel, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven een andere verdeelsleutel toe te passen. (Vgl. HR 6 februari 1963, NJ 1963/135, HR 25 januari 1989, ECLI:NL:HR:1989:ÄD0600, NJ 1990/234, en de arresten Noord-Holland/Koeckhoven, rov. 3.6, en Limburg/Seegers, rov. 3.2)

6.1.4 De aan het slot van 6.1.3 genoemde rechtspraak ziet op het geval dat de meerwaarde als gevolg van de aanwezigheid van de bruikbare bodembestanddelen afzonderlijk wordt vastgesteld, nadat eerst de waarde van

(39)

het onteigende is vastgesteld zonder dat met de aanwezigheid van die bestanddelen rekening is gehouden.

De keuze voor die werkwijze ligt voor de hand in het hiervoor in 6.1.3 genoemde geval dat het de eigenaar van de grond ingevolge wettelijke voorschriften niet is toegestaan om de bodembestanddelen te winnen en er dus geen waardering kan plaatsvinden op basis van prijzen die zijn betaald voor vergelijkbare grond,

6.1.5 In het arrest Limburg/Seegers (rov. 3.5) is uitdrukkelijk in het midden gelaten of de aan het slot van 6.1.3 genoemde rechtspraak ook van toepassing is in het geval dat de eigenaar wel de mogelijkheid heeft om de bodembestanddelen te winnen, welk geval zich in de onderhavige zaak voordoet. Dit kon in dat arrest in het midden blijven omdat het oordeel van de rechtbank in die zaak dat een verdeling bij helfte van het voordeel van de aanwezigheid van de bodembestanddelen op haar plaats was, gelet op de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden van dat geval, geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. In het geval dat de eigenaar de mogelijkheid heeft om de bodembestanddelen te winnen, zal echter ook kunnen worden gekozen voor een waardering op basis van een vergelijking met de prijzen die worden betaald voor vergelijkbare grond met winbare

(40)

bodembestanddelen, zoals mede aan de orde was in het arrest Limburg/Seegers (rov, 3.11). Naar volgt uit dat arrest is de onteigeningsrechter in beginsel vrij in zijn keuze van de waarderingsmethode en kan hij eventueel ook een combinatie van methodes hanteren (zie ook HR 4 oktober 2013, ECLI:NI.:HRî2013:843, NJ 2014/221, rov. 3.3.3). Voor zover de vergeiij kingsmethode wordt gehanteerd, is een verdeling bij helfte van het voordeel uiteraard niet aan de orde.

6.1.6 Zoals hiervoor in 5,2.3 en 5,2,4 is weergegeven, heeft de rechtbank in dit geval de meerwaarde als gevolg van de aanwezigheid van de bruikbare bodembestanddelen vastgesteld deels door vergelijking met betaalde prijzen en deels door gebruik te maken van de exploitatie­

begroting die deskundigen hebben opgesteld met betrekking tot de winning van de aanwezige bodembestanddelen (zand, klei en grind). Gelet op de hiervoor in 6.1.5 genoemde rechtspraak stond dit de rechtbank vrij.

6.1.7 Zoals eveneens hiervoor in 5.2.3 en 5.2.4 is weergegeven, heeft de rechtbank bij haar oordeel met betrekking tot de verdeling van de overwinst die is berekend bij de hiervoor in 6.1,6 genoemde exploitatiebegroting, betrokken de voorziene duur van de

(41)

winning (vijftien ĵaar), de onzekerheden en dus de risico's met betrekking tot de omvang van de winbare bodembestanddelėn en de ontwikkeling van de waarde daarvan gedurende de periode van vijftien jaar, en het voordeel dat de onteigende heeft doordat hij reeds nu zijn aandeel in de overwinst krijgt (waaraan gekoppeld is een nadeel voor de ontelgenaar doordat hij reeds nu dat aandeel dient te voldoen/ terwijl de overwinst eerst later wordt gerealiseerd).

6,1.8 Do rechtbank heeft in het onderhavige verband gewicht mogen toekennen aan ieder van de hiervoor in 6,1,7 genoemde factoren en omstandigheden als voor een redelijk handelend verkoper en redelijk handelend koper van zodanj g belang dat deze tot een andere verdeling van het voordeel kunnen leiden dan bij helft©, Wat betreft de duur en do risico's van de v/inning valt hot oordeel van de rechtbank aldus te verstaan dat zij de in verband hiermee bestaande onzekerheid in de gegeven omstandigheden zodanig groot heeft geoordeeld dat oen redelijk handelend koper mede daarom niet bereid zou zijn een hogere prijs voor do grond te betalen in het hiervoor in 6.1.2 bedoelde, veronderstelde geval en een redelijk handelend verkoper mede in verband daarmee in dat geval met een lagere prijs zou instemmen. Bij een en ander

(42)

verdient nog opmerking dat het hiervoor in 6,1.7 genoemde voor- en nadeel de door de rechtbank gehanteerde verdeling van 20 à 25t en 75 à OOI relativeert.

6.1.9 Door te oordelen als hiervoor in 6,1.6 en 6,1,7 vermeld, heeft de rechtbank dan ook geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Haar oordeel behoefde geen verdere motivering,

6.1.10 De klacht is dus ongegrond.

6.2 Do overige klachten van de middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 JRQ, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

7» Beslissing De Hoge Raad:

in het principale beroep:

verklaart de Gemeente niet-ontvankelijk in haar beroep tegen de vonnissen van 2 juli 2014 en 3 december 2014;

verwerpt het beroep voor het overige;

veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding

(43)

in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Hammett begroot op G 393,34 aan verschotten en E 2,200,—

voor salaris;

in iiefc incidentele beroep;

verwerpt het beroep;

veroordeelt Hammen itt de kosten van het geding in cassatie, tot op dozo uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op e 68,07 aan verschotten en Ġ 2,200,—

voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G, Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek en G.E, du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 2 decembor 2016.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

bestek nr:.

ele niet­broedvogels die door de werkzaamheden verstoord worden kunnen uitwijken naar het naastgelegen dijktraject, waar geen werkzaamheden plaatsvinden. De dijkversterking leidt

zonden voor het versterken van de steenbekleding van het dijktraject Maria­, Anna Friso­, Jacobapolder en Sophia­ en Jacobahaven, met het verzoek om goedkeuring ingevolge artikel

De wijze waarop het werk zal worden uitgevoerd, welke keuzes tegen elkaar zijn afgewogen, de effecten voor de omgeving en hoe daar mee wordt omgegaan zijn naar ons oordeel op

De huidige situatie, met de vele vormen van (jaar rond) recreatie, zorgt dat vogels die zich in de nabijheid van het dijk- traject ophouden vaak worden verstoord. Ondanks dat er in

Gelet op de aangifte van een latere verwerking van niet-geccdeerde persoonsgegevens voor wetenschappelijke doeleinden In het kader var\ het onderzoek "Cyberbos" verricht

De gemeente stelt woonbooteigenaren met ligplaatsvergunning tot 1 september 2014 in de gelegenheid de ligplaatsvergunning van de woonboot, en daarmee ook het gebruik van de

Aan de hand van een twee punten nemen we u mee in ons verzoek een bedrag van €0,9 miljoen uit 2020 over te hevelen naar het jaar 2021 op het onderdeel WERK van de module