• No results found

Nieuw Industrieel Beleid in Vlaanderen: een stand van zaken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Nieuw Industrieel Beleid in Vlaanderen: een stand van zaken"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WSE / Uitgeverij Acco z 2/2013 5

Redactioneel

Deze Over.Werk is helemaal gewijd aan het onder- werp ‘Industrie en industriële werkgelegenheid in Vlaanderen’. Enkele recente, ophefmakende slui- tingen van industriële bedrijven vormen de concre- te aanleiding voor dit themanummer, maar de echte reden is de ommekeer in het Europese en Vlaamse beleidsdenken: Europa zette re-industrialisatie als doelstelling op de 2020-agenda en Vlaanderen maakt versneld werk van een Nieuw Industrieel Beleid. ‘Transformatie’ en ‘innovatie’ zijn daarbij de codewoorden. Onze industrie lijkt weer een toe- komst te hebben. De tijd van tapijten en Mondeo’s is wellicht definitief voorbij, maar het geloof groeit dat we in de toekomst andere dingen kunnen ‘ma- ken’ en op de markt brengen aan concurrentiële voorwaarden.

Dit themanummer bevat drie katernen. Eerst bren- gen we twee bijdragen over het industrieel beleid in Vlaanderen: een stand van zaken van het Nieuw Industrieel Beleid en een essay over de richting waarop we onze industrie kunnen heroriënteren.

Hierna volgen zeven artikels met resultaten van recent onderzoek, onder de noemer ‘Industrie en werkgelegenheid: cijfers en analyses’. Afsluiten doen we met ‘Open debat’, waarin we een uit- gebreide selectie van betrokken actoren aan het woord laten over hun visie op de toekomst van de industrie in Vlaanderen.

In een eerste bijdrage brengen Jan Larosse en Kim Geerts een stand van zaken van het Nieuw Indus- trieel Beleid in Vlaanderen en een reflectie over de plaats van werk hierin. Ze schuiven het industrieel beleid naar voor als de motor van een nieuwe in- vesteringsdynamiek in markten voor de toekomst, waarbij eveneens rekening gehouden wordt met de impact van een veranderende arbeidsmarkt. Met een ‘slimme specialisatiestrategie’ voor een ‘gericht clusterbeleid’ moet het NIB aan slagkracht winnen.

Dit betekent dat krachten en middelen gebundeld

worden op een beperkt aantal toekomstgerichte clusters met waardecreërende activiteiten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van regionale sterkten op het gebied van kennis en competenties in nieuwe marktopportuniteiten. De auteurs argumenteren dat dit transformatiebeleid eveneens een noodzakelijke component heeft van investeren in menselijk kapi- taal, in het levenslang ontwikkelen van competen- ties en het aanpassen van de arbeidsorganisatie om die creativiteit en competenties voluit te kunnen benutten.

Koenraad Debackere gaat vervolgens verder in op de totstandkoming van het Nieuw Industrieel Beleid in een internationale context en het belang van een slimme specialisatie als link tussen we- tenschap, innovatie en bedrijven. Voor de auteur mag een NIB niet gaan over ad hoc interventies en het kiezen van winnaars of het redden van verlie- zers, en al evenmin over meer regelgeving of meer staatssteun. Een NIB moet wél gaan over het stimu- leren van innovatie, concurrentie en investeringen in knowhow en over het faciliteren van de transfor- matie en herstructurering van krimpende sectoren en ondernemingen. Dit NIB moet dan wel ‘slim’

zijn. Met een ‘slimme specialisatie’ kunnen oppor- tuniteiten gecreëerd worden om de regionale eco- nomische groei en werkgelegenheid te versterken via verbeteringen aan de analyse- en selectiemetho- des die gebruikt worden om innovatieve bedrijfs- ontwikkeling te ondersteunen.

Siska Vandecandelaere en Leo Sleuwaegen pleiten eveneens voor sterke clusters met een hoge graad van specialisatie. Hun pleidooi stoelt op gedetailleer- de studies van een reeks industriële sectoren. Aan- dacht voor subsectoren is nodig omdat er ook bin- nen eerder traditionele sectoren – denk aan textiel en voeding – deelmarkten en niches bestaan met een hogere toegevoegde waarde. De bestudeerde deel- sectoren blijken met een reeks gemeenschappelijke

(2)

6 OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WSE / Uitgeverij Acco z 2/2013

uitdagingen te kampen te hebben, zoals stijgende energieprijzen en de nood om innovatie cross-secto- raal aan te pakken en ook in te zetten op niet-tech- nologische innovatie. Een analyse van succesvolle subsectoren wijst op het belang van clusters, de inschakeling van bedrijven in internationale waar- deketens en het bieden van totaaloplossingen aan klanten – dus niet enkel het industriële product maar ook een aangepaste dienstverlening. De overheid heeft ook volgens deze auteurs een begeleidende en faciliterende rol te spelen in de transformatie naar een economie met sterke, gespecialiseerde clusters.

Jo Reynaerts, Lieselot Baert, Stijn De Ruytter en Cathy Lecocq stellen een raamwerk voor dat moet dienen als instrument om de transformatie van de Vlaamse industrie in kaart te brengen. Om de com- petitieve evolutie van een sector te meten, com- bineren ze de totale factorproductiviteit met een indicator voor de loonkost. Productiviteitsstijgingen vertalen zich doorgaans immers in loonstijgingen.

Indien lonen en productiviteit van elkaar afwijken, vertaalt dit zich in een gewijzigde competitieve positie. Uit de eerste resultaten blijkt dat heel wat sectoren na de crisis van 2008 in staat waren om gemiddelde loonkosten te beperken en productivi- teitswinsten te realiseren, en zo hun competitieve positie wisten te versterken.

Boie Neefs en Wim Herremans zoomen in op de industriële tewerkstelling in België en Vlaanderen.

Ze gaan eerst na welk traject de industriële tewerk- stelling de laatste decennia heeft afgelegd. De af- bouw van de industriële tewerkstelling was daarbij een constante. Vlaanderen telde in 2011 liefst 20%

minder werkenden in de industrie dan in 1995.

Ondanks de dalende tewerkstelling kende de in de industrie gecreëerde toegevoegde waarde toch een stijgend patroon, zij het in afnemende mate.

Bovendien heeft de Vlaamse economie, afgemeten aan de industriële tewerkstelling, een relatief ster- ker industrieel profiel dan gemiddeld in EU-15. De Vlaamse industrie kenmerkt zich vooral door een groter aandeel van de tewerkstelling in de chemie, en in mindere mate ook in de voeding, textiel en grafische nijverheid.

Sem Vandekerckhove, Ludo Struyven en Vicky Heylen zochten een antwoord op de vraag: is er nog toekomst voor de tewerkstelling in de indus- trie? Op basis van de DynaM-data, die toelaten de

werkgelegenheids- en werknemersdynamiek voor de verschillende sectoren in kaart te brengen, wordt een gematigd positief antwoord geformu- leerd. Een eerste vaststelling is dat de industriële tewerkstelling gekenmerkt wordt door een grote heterogeniteit. Er zijn de haast klassieke krimpsec- toren, zoals de auto-industrie, de metaal- en de tex- tielindustrie, maar er zijn ook groeisectoren, zoals de machinebouw en de farmaceutische industrie.

Bovendien zijn er ook binnen subsectoren met een sterke daling in werkgelegenheid toch starters en ondernemingen die groeien en jobs creëren.

In een volgende bijdrage brengen Dirk Festraets en Wim Herremans de indirecte werkgelegenheid in de Vlaamse industrie in kaart. Zij verschaffen daar- bij een verfijning op de doorgaans gehanteerde di- recte metingen van de werkgelegenheid, die geen rekening houden met de onderlinge afhankelijk- heid van sectoren. Elke sector is immers afhankelijk van zijn leveranciers enerzijds en van zijn klanten anderzijds, waardoor een deel van de arbeidsplaat- sen uit de ene sector ontstaat als gevolg van bestel- lingen uit een andere sector. Deze verwevenheid wordt meegenomen in de indirecte werkgelegen- heid. Kijken we op deze manier naar de sectorale verdeling van de werkgelegenheid, dan is de in- dustrie de grote ‘winnaar’. Deze sector schuift op van 394 800 directe industriejobs naar een totale industriële werkgelegenheid (dus inclusief de indi- recte werkgelegenheid) van liefst 539 100 jobs. Het aandeel van de industrie in de totale werkgelegen- heid verhoogt hierdoor van 15% naar bijna 21%.

Als er één specifieke case niet mocht ontbreken in dit themanummer, dan wel de onlangs aange- kondigde sluiting van Ford Genk. Ludo Peeters en Mark Vancauteren brengen verslag uit van enkele opvallende resultaten uit hun studie naar de eco- nomische impact van de sluiting. Ze starten met een raming van het banenverlies, in Limburg en in heel Vlaanderen, en dit zowel in de autoassem- blage, bij de toeleveranciers én in andere sectoren die te lijden hebben onder het koopkrachtverlies bij de rechtstreeks of onrechtstreeks getroffen werknemers. Ook het welvaartsverlies, de gevol- gen voor de federale begroting en de (negatieve) impact van de sluiting op de evolutie van de ar- beidsproductiviteit in Limburg worden becijferd.

Een laatste analyse toont via de berekening van een bereikbaarheidsindex aan in welke Limburgse

(3)

OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WSE / Uitgeverij Acco z 2/2013 7 gemeenten ex-Fordwerknemers het meeste moeite

zullen hebben om een nieuwe job te vinden die aansluit bij hun ervaring en competenties. Vooral Oost-Limburg wordt zwaar getroffen: het aanbod aan geschikte vacatures is er erg beperkt in verhou- ding tot het aantal Ford-werknemers.

Voor een laatste bijdrage in onze katern ‘cijfers en analyses’ nemen we een kijkje bij onze noorder- buren. Bert Hof en Ward Rougoor deden onder- zoek naar bedrijfsverplaatsingen uit Nederland. Ze bespreken eerst een aantal vormen die zo’n ver- plaatsing kan aannemen, zoals een verhuis van de hele productie of een replicatie van de productie in het buitenland. Vervolgens stellen ze vast dat de netto-uitstroom van de directe buitenlandse inves- teringen licht toeneemt: het verschil tussen wat Ne- derland investeert in het buitenland (de uitstroom) en wat het buitenland in Nederland investeert (de instroom) vertoont een stijgende trend. Uit onder- zoek blijkt echter dat bedrijfsverplaatsingen (out- sourcing, offshoring) geen of geen al te negatieve impact hebben op de totale werkgelegenheid in een sector. De gerealiseerde productiviteitswinst zorgt op termijn voor nieuwe banen. Tot slot halen de auteurs enkele pijnpunten aan van de Nederlandse

economie. De meeste klinken ook hun zuiderbu- ren vertrouwd in de oren: ondergemiddelde O&O- investeringen, een tekort aan technisch personeel en rigiditeiten op de arbeidsmarkt.

In dit themanummer mocht de stem van een reeks belangrijke ‘industriële stakeholders’ niet ontbre- ken. We schreven twintig organisaties aan met de vraag om een bijdrage aan ‘ Open debat’ te leveren, in de vorm van een beknopte visietekst over de toekomst van de Vlaamse industrie. Alle stakeholders reageerden positief op onze vraag.

Drie werknemersorganisaties, drie werkgeversor- ganisaties, vijf sectorfederaties, een adviesorgaan, een expertisecentrum, twee overheidsdiensten en vijf ministers reflecteren over verleden én toekomst van de industrie en de industriële werkgelegenheid in Vlaanderen. In het begin van het katern worden de deelnemers aan het debat kort voorgesteld en lichten we de gevolgde procedure toe.

Veel leesplezier!

Het redactieteam

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit gericht clusterbeleid is ook geen nieuw, afzon- derlijk beleid maar de voltooiing door middel van de focusstrategie van slimme specialisatie van ver- schillende

De vorming die met de bijblijfrekening bekostigd wordt moet arbeidsmarktgericht zijn in de brede betekenis, dit wil zeggen zowel op korte als op lange termijn (met mogelijke

Besteedt het kabinet bijvoorbeeld daadwerkelijk minder geld aan de gestelde posterioriteiten, bouwt het expertise op voor de gestelde prioriteiten en zijn deze leidend voor

Op basis van bladmorfologie is er een verschil tussen de mo- derne pruimrassen en kerspruim, maar niet tussen sleedoorn en de mogelijke hybride met kroosjespruim.. De genetische

Hoewel de natuur typen die op deze terreinen tot ontwikkeling komen niet aansluiten bij de oorspronkelijke natuur die op deze plaats voorkwam en dus niet als “authentiek”

Ook wanneer een patiënt niet terminaal is, is zijn of haar verzoek om hulp bij zelfdoding toelaatbaar, al zullen aange- scherpte eisen worden gesteld aan de ondraaglijk- heid

Maar zelfs bij de somatische arts kun je je afvragen of deze niet te vaak zijn toevlucht tot doden op verzoek neemt en te eenvoudig voorbij- gaat aan de mogelijkheid van

De volgende vragen kunnen dan gesteH worden: Kan de reagerende sector ziin algemene doel- stellingen onder de nieuwe omstardigheden niet onder een andere vorm