• No results found

Hoofdstuk 1 Inleiding

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoofdstuk 1 Inleiding"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Hoofdstuk 1

Inleiding

“Omzet AH zakt door boycot nog verder weg” - de Volkskrant, 16 september 2003

Deze krantenkop geeft de reactie van de Nederlandse consument weer op het aanstellen van Anders Moberg, die in 2003 als CEO van Ahold werd aangesteld ter vervanging van Cees van der Hoeven. Veel Nederlanders waren destijds dermate verontwaardigd over de hoogte van het salaris en beloningen van de Zweedse topman, dat er overgegaan werd op een heuse boycot van Ahold. Vooral de timing, vlak nadat duidelijk werd dat 400 Ahold medewerkers hun baan zouden verliezen, werd Ahold niet in dank afgenomen. Deze kwestie is een van de eerste heftige discussies die in den landen opging als het gaat om bestuursbeloningen. Gedurende de daaropvolgende jaren verschenen diverse berichten in de media over de beloningen van bestuurders en directeuren van diverse bedrijven. Gaandeweg ging de overheid zich steeds meer bemoeien met dergelijke discussies. In Nederland is de

zogenaamde “Balkenendenorm” zelfs tot een algemeen bekend eponiem verworden. Deze norm is onderdeel van een voorstel dat openbare bestuurders in Nederland niet meer zouden mogen verdienen dan de minister-president. Directeuren van zorginstellingen, bestuurders van zorgverzekeringen, medewerkers van de publieke omroep, en bestuurders van

openbaarvervoerbedrijven, energiebedrijven en zelfs sociale diensten, worden niet zelden beter betaald dan de minister-president. Daar waar zelfs reacties loskwamen op

bestuurdersbeloningen in tijden van relatief economische voorspoed, is de discussie rondom beloningen van bestuurders tijdens de financiële crisis van heden ten dage actueler dan ooit. Ook in de Verenigde Staten, waar geacht wordt dat de financiële crisis daar zijn oorsprong vindt, zijn de discussies over beloningen heviger dan ooit. De laatste kwestie die het 20.00 uur journaal haalde, was de discussie rondom de bonussen van het Amerikaanse concern AIG. In maart 2009 ontstond commotie over het voornemen van AIG om $ 165 miljoen aan bonussen uit te keren, terwijl AIG op dat moment circa $ 170 miljard aan steun had ontvangen van de Amerikaanse overheid. De nog niet lang geleden benoemde Amerikaanse president Barack Obama was “not amused” en deed een verwoede poging om deze bonussen terug te vorderen.

Deze ruchtbare nieuwsberichten geven blijk van verschillende stakeholders die een duidelijke mening ventileren over een gevoelig onderwerp als beloningen.

In dit onderzoek wordt een poging gedaan om de stakeholders in kaart te brengen die van belang zijn bij het samenstellen van beloningen voor bestuurders. Daarnaast wordt er

(2)

2

aandacht besteed aan het onderliggende uitgangspunt waarom of waarom juist niet met stakeholders rekenschap wordt gehouden. De onderzoeksvraag is dan ook als volgt geformuleerd:

Welke rol spelen stakeholders een rol bij het samenstellen van beloningen van bestuurders? Deze onderzoeksvraag zal worden opgedeeld in verschillende deelvragen welke gezamenlijk de onderzoeksvraag zullen beantwoorden. Het beantwoorden van de deelvragen wordt gedaan middels enquêtes met vragen en stellingen die voorgelegd worden aan commissarissen van ondernemingen in Nederland.

De opbouw van dit onderzoek zal er als volgt uit zien; hoofdstuk 2 zal het theoretische kader beslaan. Hierbij wordt er aandacht besteed aan de agency-theorie, de oorsprong van het hekele doch relevante onderwerp rondom beloningen. Daarnaast wordt de stakeholder-theorie

besproken waarbij classificaties (typen) van stakeholders worden onderscheiden, alsmede stakeholder-benaderingen. Ook zal de relatie tussen de agency-theorie en de stakeholder theorie gelegd worden. Tevens zal Corporate Social Responsibility (CSR) worden uiteengezet, waarbij tevens een raamwerk wordt gepresenteerd waaruit een viertal

verantwoordelijkheden blijkt ten aanzien van CSR. Tenslotte worden er relaties gelegd tussen enerzijds de stakeholder-theorie en anderzijds de agency-theorie en CSR. Aan het eind van dit hoofdstuk komen de deelvragen aan bod die gezamenlijk de bovengenoemde

onderzoeksvraag beantwoorden. In hoofdstuk 3 worden de methoden van onderzoek

besproken. In hoofdstuk 4 wordt het onderzoek uitgevoerd en zal er een analyse van de data uiteen worden gezet. De conclusie zal tenslotte in hoofdstuk 5 worden weergegeven.

(3)

3

Hoofdstuk 2

Theoretische kader

Binnen dit theoretisch kader wordt allereerst de agency-theorie uiteengezet dat het belang en tegelijkertijd de complexiteit van het vaststellen van (variabele) beloningen. Daarnaast wordt de stakeholder-theorie behandeld, de verschillende typologieën en benaderingen binnen de theorie alsmede de relatie met de agency-theorie. Ten derde wordt er aandacht besteed aan het onderwerp Corporate Social Responsibility (CSR) en de relatie met de stakeholder-theorie. Tenslotte wordt er in de laatste paragraaf de onderzoeksvraag geformuleerd, alsmede de deelvragen, het conceptueel model en de toelichting op de deelvragen en het conceptueel model.

2.1 Agency-theorie

Het belang van de hoogte en inrichting van bestuurdersbeloningen vindt haar oorsprong in the agency-theorie. Het agency probleem ontstaat als gevolg van een scheiding van leiding

(agent) en eigendom (principaal) (Jensen, Murphy & Wruck, 2004). Dit kan wellicht het beste worden geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld. Wanneer iemand 100% eigenaar is van een bedrijf en zelf de dagelijkse leiding heeft, is deze persoon eigenaar en manager tegelijk. Hij of zij zal naar verwachting beslissingen nemen die de aandeelhouderswaarde op lange termijn ten gunste komt. Immers, de enige aandeelhouder is hij- of zijzelf.

Echter, wanneer ondernemingen groeien is het verre van efficiënt dat de eigenaar alle beslissingen voor zijn rekening neemt en derhalve delegeert hij dit aan anderen. De eigenaar stelt mensen aan die deze taak op zich nemen, dit zijn de managers. Deze managers hebben doorgaans aanzienlijk minder dan 100% van de aandelen in handen (Jensen, Murphy & Wruck, 2004).

Deze scheiding van leiding en eigendom heeft als consequentie dat managers naar alle waarschijnlijkheid beslissingen zullen nemen die niet geheel overeen komen met de beslissingen die de eigenaren gemaakt zouden hebben. Het gaat hier dan met name

beslissingen die onevenredig kostbaar of voordelig voor de manager zijn. Enerzijds zal een manager niet enthousiast worden van de verkoop van het gehele bedrijf wanneer daarmee zijn of haar baan ook op het spel staat, ook al is dit voor de aandeelhouderswaarde op lange termijn het meest verstandige om te doen. Anderzijds zal een manager minder moeite hebben met beslissingen om bijvoorbeeld zijn of haar eigen kantoor luxueus in te richten, ofschoon dit niet wezenlijk bijdraagt aan de aandeelhouderswaarde. De crux zit hier in het feit dat door een scheiding van leiding en eigendom de beslissingen van de managers door de eigenaren

(4)

4

erg moeilijk te monitoren zijn (Jensen, Murphy & Wruck, 2004). Het is bij grote

ondernemingen namelijk schier onmogelijk dat de eigenaren dagelijks over de schouders meekijken wat de managers voor beslissingen nemen.

Scott behandelt het agency probleem expliciet aan de hand van de twee begrippen “adverse selection” en “moral hazard” (Scott, 2003). Binnen “value-based accounting” gaat het om het spanningsveld tussen betrouwbaarheid en relevantie. Bij relevantie gaat het enerzijds om informatie gebaseerd op toekomstige kasstromen en bevat derhalve een schattingselement. Echter, niet alle beschikbare informatie wordt door de “agents” openbaar gemaakt vanwege het feit dat een deel van deze informatie een concurrentiegevoelig karakter bevat. De

eigenaren (principalen) kunnen daarom ook niet over deze informatie beschikken, hetgeen ze in feite wel nodig hebben om een rationele economische beslissing te maken. Er is hier sprake van informatie asymmetrie en dit probleem is wat Scott “adverse selection” noemt. Bijna vanzelfsprekend draagt Scott “full disclosure” aan als oplossing van dit probleem, waarbij alle beschikbare informatie wordt vrijgegeven aan de shareholders (Scott, 2003).

Anderzijds gaat het bij betrouwbaarheid om cijfers die niet gebaseerd zijn op toekomstige geschatte informatie en deze cijfers zijn dus preciezer en zonder ‘vooroordeel’ (Scott, 2003). Echter, zoals reeds besproken aan de hand van Jensen, Murphy & Wruck, zijn beslissingen van de managers door de eigenaren erg moeilijk te monitoren en is de manager eerder geneigd te kiezen voor beslissingen die onevenredig voordelig voor de manager zijn. Dit probleem wordt door Scott “moral hazard” genoemd (Scott, 2003). Een oplossing voor dit probleem dient gevonden te worden in het koppelen van een bonus, naast een vast salaris, aan de prestaties van de manager waardoor de belangen van de eigenaren en de managers

convergeren (N.K. Kakabadse, A. Kakabadse & Kouzmin, 2000). The agency-theorie wordt door Scott tevens in verband gebracht met de game theorie (Scott, 2003). Deze theorie is gericht op het ontwerpen van contracten teneinde de “agent” zodanig te motiveren dat hij of zij handelt zoals dat gewenst wordt door de “principaal”. Wanneer dit niet gebeurd, zullen beide belangen met elkaar in conflict komen. Binnen de game theorie worden er grofweg twee contracten onderscheiden; te weten het arbeidscontract tussen de manager en eigenaar en de leningsovereenkomst tussen de manager en de vreemd vermogensverschaffer. Dit verslag heeft uitsluitend betrekking op het eerstgenoemde contact. Volgens Scott reflecteren de “betrouwbare” cijfers de prestaties van de managers (Scott, 2003). Het toevoegen van een variabel salaris, in de vorm van een bonus, aan een vast salaris is de grote uitdaging binnen de

(5)

5

agency-theorie. Hierbij gaat het specifiek om het type variabel salaris en het aandeel van het variabel salaris op het totale salaris.

2.2 Stakeholder-theorie

Voordat de stakeholder-theorie uiteen wordt gezet, dient het begrip stakeholders eerst gedefinieerd te worden. Een organisatie wordt gezien als een systeem van primaire groepen van stakeholders waaruit relaties ontstaan en die gemanaged dienen te worden. (Friedman, 1998). Stakeholders zijn in die zin individuen en groepen die strategische uitkomsten kunnen beïnvloeden en hierdoor beïnvloed worden en op allerlei manieren aanspraak maken op de prestaties van de organisatie ( Jones & Wicks, 1999). Freeman, R. Edward, Reed, David, L. (Freeman, R. Edward, Reed, David, L., 1983) stellen het sterker: zonder stakeholders verliest een organisatie haar bestaansrecht. Donaldson & Lorsch (Donaldson & Lorsch, 1983) hebben stakeholders verdeeld in drie groepen:

1. Capital market stakeholders

Dit type stakeholders brengt kapitaal in de onderneming en bestaat uit aandeelhouders als eigen vermogen verschaffers en o.a. banken als vreemd vermogen verschaffers. Binnen dit type valt dus ook de aandeelhouder, die binnen de traditionele shareholder-benadering als belangrijkste en enige belanghebbende wordt beschouwd, vanwege het feit dat zij de

eigenaren van de onderneming zijn (Freeman, Velamuri, 2008). Hier wordt op terug gekomen bij de relatie tussen de stakeholder en agency-theorie.

2. Product market stakeholders

Dit type stakeholders bestaat uit klanten, leveranciers, concurrenten, etc. Deze stakeholders zijn de voornaamste partijen rond de “core business” n veen onderneming (Donaldson & Lorsch, 1983)

3. Organizational stakeholders

Met dit type stakeholders worden de werknemers bedoeld binnen de organisatie, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen non-managers and managers. (Donaldson & Lorsch, 1983)

De typologieën van Clarkson zijn binnen de literatuur erg gangbaar als het gaat om het classificeren van stakeholders (Clarkson, 1995). Clarkson maakt een onderscheid tussen “primary” and “secondary” stakeholders:

(6)

6 1. Primary stakeholders

Het voortbestaan van de onderneming als een “going concern” hangt af van de continue deelname van dit type stakeholders. Men moet denken aan investeerders, aandeelhouders, werknemers, klanten, en leveranciers, maar ook overheden en instanties wiens wet- en regelgeving gevolgd dient te worden (Clarkson, 1995).

2. Secondary stakeholders

Dit type stakeholders beïnvloedt de onderneming en wordt beïnvloed door de onderneming, maar zijn niet betrokken bij transacties met de onderneming. Ook staat en valt het

voortbestaan van de onderneming niet bij de aanwezigheid van deze belanghebbenden (Clarkson, 1995).

Tenslotte haalt de Waard (2008) de classificatie van stakeholders aan die gehanteerd wordt door Jansen (1998). Daarbij worden de stakeholders gezien als twee “ringen” om de

organisatie heen. De eerste “ring” worden de belanghebbenden bedoeld vanuit een zakelijk oogpunt met de onderneming handelen. Dit sluit aan bij de doel- en nut-ethiek, wat ook wel utilitarisme wordt genoemd. Bij de tweede “ring” gaat het niet zozeer om het zakelijke oogpunt, als wel om correct gedrag vanuit morele overwegingen. Dit sluit aan bij de plicht-ethiek, wat ook wel aangeduid wordt met “deontologie”. Op de twee vormen van ethiek wordt op terug gekomen bij de relatie tussen de stakeholder-theorie en Corporate Social

Responsibility (CSR).

Wanneer de drie classificaties van stakeholders, zoals hierboven weergegeven, worden vergeleken dan valt op dat de secondary stakeholders van Clarkson niet zozeer door

Donaldson & Lorsch onderkend worden. De capital market, product market en organizational stakeholders van Donaldson & Lorsch vallen namelijk, volgens Clarkson, onder de primary stakeholders. De classificaties die de Waard aanhaalt zijn onvergelijkbaar met de overige typologieën. Dit vanwege het feit dat niet zozeer verschillende typen belanghebbenden worden onderkend, als wel het type relatie van de onderneming met de belanghebbenden.

De stakeholder-theorie is ontstaan vanuit “organizational management” and “business ethics” (Freeman, 1984) en de grondlegger van deze theorie is Edward Freeman (Philips, 2003). Freeman maakte gedurende de midjaren ’80 een start met het identificeren en classificeren

(7)

7

van stakeholders en beschrijft en beveelt methoden aan die betrekking hebben tot het omgaan met deze stakeholders (Freeman, 1984). De stakeholder-theorie biedt een nieuwe wijze waarop naar de verantwoordelijkheden van de organisaties gekeken kan worden. De wensen van de aandeelhouders kunnen niet tegemoet gekomen worden zonder dat ook de wensen van de overige belanghebbenden tot op bepaalde hoogte worden bevredigd. Dit zorgt ervoor dat de onderneming verder kijkt dan slechts het maximaliseren van de winstgevendheid. Naast de traditionele belangengroepen, zoals die hierboven geclassificeerd zijn, dienen ook de

belangen van de “stille” stakeholder bevredigt te worden, zoals de lokale gemeenschap en de omgeving (Foster and Jonker, 2005).

2.2.1 Relatie tussen de agency-theorie en stakeholder-theorie

Dikwijls zijn de zogenoemde stakeholder-view en de shareholder-view tegenover elkaar gezet. Het streven van maximalisatie van aandeelhouderswaarde is een voorwaarde bij de agency-theorie (Shokeen, Wheeler, Woodward, 2005). De stakeholder-view is een traditionele benadering waarbij de aandeelhouder als belangrijkste en enige belanghebbende wordt

beschouwd, doordat zij eigenaar zijn. De middelen die aanwezig zijn binnen een onderneming dienen zodanig te worden ingezet, dat er maximale winst wordt bereikt en zodoende wordt de aandeelhouderswaarde gemaximaliseerd (Friedman, 1998).

Uit de vorige paragaaf bleek al bij de stakeholder-view dat, naast de wensen van de aandeelhouders, ook tegemoet dient te worden gekomen aan de wensen van de overige belanghebbenden. Beide benaderingen geven het verschil aan tussen de agency-theorie en de stakeholder-theorie (Shokeen, Wheeler, Woodward, 2005). Het agency probleem richt zich puur op de relatie tussen de aandeelhouder als eigenaar en de manager teneinde maximale aandeelhouderswaarde te genereren, terwijl de stakeholder-theorie ook rekening houdt met de overige stakeholders. Volgens Schwalbach (Schwalbach, 2002) en García, Ariño, Rodríguez & Ayuso (García, Ariño, Rodríguez & Ayuso, 2008) is de shareholder benadering vooral populair in Anglo-Saksische landen (USA en de UK) en wordt de stakeholder benadering vooral gevolgd door Aziatische en continentaal Europese landen.

Jensen, Murphy & Wruck hebben een zogenaamde “enlightened stakeholder-theorie” en “enlightened value maximalisation” ontwikkeld (Jensen, Murphy & Wruck, 2004). Beide begrippen worden als identiek beschouwd. Hierbij wordt een tussenvorm aangereikt ten aanzien van waarde maximalisatie en stakeholder-theorie. Dit betekent dat een onderneming geen maximale aandeelhouderswaarde kan bereiken wanneer enkele belangrijke stakeholders

(8)

8

over het hoofd worden gezien. Anders gesteld, het is voor een onderneming legitiem om waarde maximalisatie voor de aandeelhouders op lange termijn als het doel van de onderneming na te streven. Dit doel wordt als een criterium gebruikt om de vereiste

afwegingen te maken tussen de belangen van stakeholders (Jensen, Murphy & Wruck, 2004). De “enlightened stakeholder-theorie” lijkt overeen te komen met de instrumentele benadering van de stakeholder-theorie, waarin aandacht wordt besteed aan de manier waarop stakeholders en de relaties met de onderneming worden gemanaged, teneinde gezamenlijk tot het doel van de onderneming te komen, te weten waarde maximalisatie van de winst. Echter, het verschil zit in het al dan niet scheiden van ethiek en economie (Caroll, 2000). Bij de stakeholder-theorie wordt er op basis van morele normen en waarden rekening gehouden met alle stakeholders en zodoende wordt er een morele dimensie toegevoegd aan de economische literatuur. Met andere woorden, ethiek en economie gaan hier hand in hand. Echter, waarde maximalisatie als uitgangspunt (stakeholder benadering) heeft een aandeel geleverd in de totstandkoming van “enlightened stakeholder-theorie” of “enlightened value maximalisation”. Binnen de (aandeelhouders)waarde maximalisatie theorie worden ethische en economische waarden en consequenties strikt gescheiden. Enkele voorstanders van deze theorie zien zelfs “business” als een immorele economische activiteit (Caroll, 2000).

2.2.2 Benaderingen binnen de stakeholder-theorie

Donaldson and Preston (Donaldson and Preston, 1995) hebben getracht de stakeholder-theorie beter hanteerbaar en behapbaar te maken door drie benaderingen te onderscheiden, te weten de beschrijvende, de normatieve en de instrumentele benadering.

1. Beschrijvende benadering

De beschrijvende benadering analyseert welke stakeholders er door het management geïdentificeerd worden en hoe deze bedrijven stakeholders managen. Hier worden geen normatieve of voorschrijvende beweringen gedaan, ofwel er wordt geenszins aangegeven hoe stakeholders gemanaged zouden moeten worden.

2. Instrumentele benadering

De instrumentele benadering doet een poging om vast te stellen in hoeverre het managen van stakeholders en de relaties met stakeholders een bijdrage levert aan het bereiken van de doelen van de onderneming. Hierbij valt te denken aan maximalisatie van

(9)

9

aandeelhouderswaarde en winstgevendheid en aan continuïteit. De instrumentele benadering gaat uit van voorschriften, maar trekt niet de morele legitimiteit van de doelen zelf in twijfel.

3. Normatieve benadering

De normatieve benadering gaat uit van de morele verplichting zoals een onderneming die voelt om de belangen van stakeholders tegemoet te komen. Dit uitgangspunt is gebaseerd op fundamentele morele principes. De stakeholders worden dus niet slechts “gebruikt” om maximale winst te realiseren, maar de belangen van de stakeholders hebben tevens intrinsieke waarde.

Donaldson and Preston besluiten met de stelling dat geen enkele benadering beter of slechter is dan de andere, dat alle 3 benaderingen dienen te worden betrokken als het gaat om

stakeholder analyses, maar dat de normatieve benadering als basis dient te worden genomen (Donaldson and Preston, 1995). Dit wordt benadrukt door Jones & Wicks, die pleiten voor een convergerende stakeholder-theorie als het gaat om bovengenoemde 3 benaderingen (Jones & Wicks, 1999)

2.3 Corporate Social Responsibility

Corporate social responsibility (CSR) is hetgeen in ons land beter bekend staat als

maatschappelijk verantwoordelijk ondernemen (MVA). Dit onderwerp is vandaag de dag een hot item en iedereen heeft wel een associatie bij dit begrip. CSR is volgens Branco &

Rodrigues (2007) gerelateerd aan complexe issues als milieubescherming, human resource management, gezondheid en veiligheid op de werkvloer, etc.

De Europese Unie hanteert de volgende definitie voor CRS: ”companies decide voluntarily to contribute to a better society and a cleaner environment”.

Volgens Jamali is de term CSR vanuit diverse invalshoeken gedefinieerd, bijvoorbeeld vanuit een economisch, ethisch of sociaal perspectief (Jamali, 2008). Vanuit het eenzijdige

economische perspectief wordt gesteld dat het bij kan dragen tot een verhoogde

aandeelhouderswaarde (Friedman, 1962). Heal (2004) benadrukt dit economische perspectief en hanteert de volgende definitie: “a program of actions taken to reduce externalized costs or to avoid distributional conflicts”.

Hemphill definieert het begrip CSR kort maar krachtig: “good corporate citizenship”. Hopkins erkent de sterke relatie met het begrip “stakeholders” en voegt dit toe aan zijn definitie van CSR: “CSR is concerned with treating stakeholders of the firm ethically or in a

(10)

10

responsible manner”. Betratti haalt de agency-theorie aan bij de definitie van CSR en stelt dat CSR een goede alternatieve benadering is omdat aan de aandeelhouderswaarde maximalisatie immer de agency problemen kleven: “an attempt to escape profit maximization in the

recognition that agency problems and incomplete contracts undermine the basic idea of shareholders’ supremacy”.

Deze verschillende invalshoeken variëren van een economische verplichting richting de stakeholders tot een bredere verantwoordelijkheid richting een sociaal systeem waarin de onderneming zich bevindt. Geconcludeerd kan worden dat, evenals binnen de stakeholder-theorie, diverse benaderingen bestaan binnen CSR.

2.3.1 CSR raamwerk

Jamali (Jamali, 2008) haalt een raamwerk aan van Carroll ten aanzien van CSR, waarbij verschillende verantwoordelijkheden worden onderscheiden:

1. Carroll’s framework van CSR (Carroll, 1979):

Caroll’s perspectief gaat uit van een viertal verantwoordelijkheden, namelijk economisch, rechtmatig, ethisch en discretionair. De economische verantwoordelijkheid onderstreept zaken als het maximaliseren van aandeelhouderswaarde, het creëren van banen en reële beloningen voor werknemers, het creëren van nieuwe producten en diensten voor de klanten, etc.

De onderneming is een puur economische entiteit binnen de maatschappij.

De rechtmatige verantwoordelijkheid gaat uit van naleving van de wet en in hoeverre er volgens ‘de regels van het spel’ wordt gespeeld. Vanuit dit perspectief accepteert de

maatschappij de economische doelen van een onderneming zolang men voldoet aan wet- en regelgeving. De derde verantwoordelijkheid is van ethische aard en overstijgt de beperking door wetgeving. Het ethische ethos gaat uit dat bedrijven moreel van aard zijn en

rechtvaardig, juist en fair handelen richting de maatschappij. Dit type verantwoordelijkheid is vaak terug te vinden in religieuze overtuigingen en mensenrechten. Het lastige van dit type verantwoordelijkheid is dat het niet vast omlijnd is Jamali (2008).

Het laatste type verantwoordelijkheid spreekt minder direct tot de verbeelding en is

discretionair van aard. Dit is de meest brede verantwoordelijkheid waarbij een onderneming dient te beslissen welke specifieke activiteiten en filantropische bijdragen er terug worden gegeven aan de maatschappij. Dit type is de meest controversiële verantwoordelijkheid,

(11)

11

omdat het in conflict kan komen met de economische doelen, zoals beschreven onder het eerste type verantwoordelijkheid (Carroll, 1979).

In 1991 herzag Carroll zijn concept en plaatste de perspectieven in een hiërarchische piramide, waarbij de economische de brede basis vormt en bovenin eindigt met de

discretionaire verantwoordelijkheid (Carroll, 1991). Zie voor de piramide figuur 1. Jamali erkent de significante bijdrage van het concept van Carroll aan de CSR literatuur, maar plaats als kanttekening dat het richtlijnen rondom het proces en de meetbaarheid van het concept ontbeert (Jamali, 2008)

Figuur 1: hiërarchische piramide CSR (Carroll, 1991)

De relatie tussen de stakeholder-theorie en CSR zal in de volgende paragraaf uiteengezet worden.

2.3.2 CSR en de stakeholder-theorie

Zoals werd besloten in de vorige paragraaf legt Jamali de relatie tussen stakeholder-theorie en CSR. Het verschil tussen beide wordt door Jamali kort maar krachtig weergegeven aan de hand van onderzoek van Kakabadse (Kakabadse e.a., 2005): bij CSR gaat het om welke verantwoordelijkheden er worden genomen en nagekomen door de onderneming en bij de stakeholder-theorie gaat het om met welke belanghebbenden een onderneming rekenschap dient te houden. De Waard geeft de relatie tussen de stakeholder-theorie en CSR eenvoudig weer. Zie figuur 3 voor een grafisch overzicht. CSR is gerelateerd aan de instrumentele en normatieve benadering van de stakeholder-theorie, zoals dat in paragraaf 2.2.1 is uitgelegd. Bij de instrumentele benadering gaat het om hoe de onderneming de stakeholders aanwendt om de gewenste doelstellingen kunnen bereiken. De achterliggende intentie om rekening te houden met de stakeholderbelangen is bij de instrumentele benadering gelegen in de legitimatie-theorie (De Waard, 2008). De legitimatietheorie gaat uit van de positie van de

Economic responsibility Legal responsibility Ethical responsibility Discretionary responsibility

(12)

12

onderneming in de maatschappij en de acceptatie hiervan door de stakeholders c.q.

maatschappij. De onderneming sluit impliciet een contract met de stakeholders waaraan de onderneming haar bestaansrecht ontleent (De Waard, 2008). De legitimiteit kan verzwakt worden door maatschappelijke normen of verwachtingspatronen. Derhalve zal een

onderneming proberen de legitimiteit te versterken of zelfs te herstellen door zich te verantwoorden naar de maatschappij, hetgeen nu vaak gebeurd in de vorm van

maatschappelijke jaarverslagen. Hiermee is de relatie tussen CSR en de stakeholder-theorie in de vorm van de legitimatie-theorie gelegd (De Waard, 2008).

Figuur 3: Relatie tussen CSR en stakeholder-theorie (de Waard, 2008).

De achterliggende intentie om rekening te houden met de belangen van de stakeholders bij de normatieve benadering is gelegen in ethiek. De normatieve benadering gaat uit morele

principes om de belangen van stakeholders tegemoet te komen, deze belangen hebben voor de onderneming een intrinsieke waarde.

Ethiek is een zeer abstract begrip en derhalve zeer lastig te definiëren. Ethiek is volgens Hosmer (Hosmer, 1997):

“Morality refers both to the standards of behaviour by which individuals are judged, and to the standards of behaviour by which people in general are judged in their relationships with others. Ethics, on the other hand, encompasses the system of beliefs that

supports a particular view of morality”.

(13)

13

De Waard (De Waard, 2008) stelt dat ethiek ook gaat om keuzes met betrekking tot vragen als: welke acties de onderneming zal ontplooien, met wie, hoe en met welk beoogd resultaat. Aansluitend hanteert de Waard (de Waard, 2008) de twee verschijnsels vanuit de ethiek van Beu en Buckley (Beu en Buckley , 2001), namelijk deontologie en utilitarisme, zoals dat al in paragraaf 2.2 behandeld is. Bij deontologie gaat men er vanuit dat de ethiek benaderd wordt vanuit regels voor wat wel en niet mag. Ondernemingen kunnen initieel al een ethisch uitgangspunt hanteren over de hoogte van salarissen voor bestuurders, hetgeen aansluit met wat de maatschappij als aanvaardbaar beschouwd. Anderzijds, bij utilitarisme is de

beoordeling van ethiek afhankelijk van de consequenties (de Waard, 2008). Consequenties zoals die in de inleiding zijn geschetst, kunnen voor een onderneming een signaal zijn om de benadering van stakeholders aan te passen en daarmee tevens de samenstelling (van de hoogte) van de beloningen. Een boycot van de producten die de onderneming produceert, kan voor een onderneming dermate schadelijk zijn dat de onderneming voortaan wel rekening houdt met de ethische uitgangspunten van stakeholders bij het samenstellen van beloningen. De ethische geloofsovertuigingen worden in dit geval aangepast vanuit een economisch uitgangspunt.

(14)

14

2.4 Onderzoeksvragen

De onderzoeksvraag en deelvragen zijn opgesteld vanuit de kennis die opgedaan is in het theoretisch kader, zoals die hierboven is behandeld:

Welke rol spelen stakeholders een rol bij het samenstellen van beloningen van bestuurders?

2.4.1 Deelvragen

De onderzoeksvraag zal beantwoord worden door de vraag in twee delen te splitsen in de vorm van onderstaande twee deelvragen:

1. Welke of welk type stakeholders kunnen worden onderscheiden bij het samenstellen van beloningen van bestuurders?

2. Wat is het uitgangspunt achter de betrokkenheid, of het ontbreken hiervan, van de stakeholders of het type stakeholders bij het samenstellen van beloningen van bestuurders?

3. Welke verantwoordelijkheden in het kader van Corporate Social Responsibility worden erkend ten aanzien het samenstellen van beloningen van bestuurders? 4. In hoeverre spelen ethiek en legitimiteit een rol bij het samenstellen van beloningen

van bestuurders?

(15)

15

2.4.2 Conceptueel model

Een conceptueel model geeft de relevante begrippen en de relaties en verbanden hiertussen grafisch weer (Baarde & de Goede, 1995). De nummers tussen haakjes achter de begrippen in het conceptueel model refereren aan de nummers van de deelvragen.

Figuur 4: Conceptueel model

2.4.3 Toelichting met betrekking tot de deelvragen en het conceptueel model

De beloningen staan centraal in dit onderzoek en derhalve ook in het conceptueel model. De agency theorie, zoals behandeld in paragraaf 2.1 onderstreept het belang van het samenstellen van de beloningen van bestuurders. De eerste deelvraag heeft betrekking op verschillende stakeholders die worden onderscheiden bij het samenstellen van de beloningen. Deze kunnen op diverse manieren worden geclassificeerd, zoals dat blijkt uit paragraaf 2.2. Onder deze classificaties valt tevens het onderscheid tussen diverse stakeholders als belanghebbenden en slechts de aandeelhouders als enige belanghebbenden. Er wordt inzicht verkregen in hoeverre het zwaartepunt ligt op de verscheidenheid aan stakeholders binnen de

stakeholder-benadering of op slechts de aandeelhouders binnen de shareholder-stakeholder-benadering, waarbij de aandeelhouderswaarde gemaximaliseerd dient te worden. Tevens is het mogelijk dat er een tussenvorm bestaat tussen de twee bovengenoemden, hetgeen aansluit bij de enlightened value maximalisation. Paragraaf 2.2.1 behandelt de relatie tussen de stakeholder-theorie enerzijds en de agency theorie en samenhangende shareholder-benadering anderzijds.

Stakeholder benadering (2) Legitimatie (4) Ethiek (4) Beloningen CSR verantwoordlijkheid (3) (Type) stakeholders (1)

(16)

16

Met de tweede deelvraag wordt er een poging gedaan om inzicht te verkrijgen hoe er tegen de belangen van stakeholders wordt aangezien als het gaat om de beloningen van bestuurders. Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen diverse benaderingen binnen de stakeholder-theorie, zoals die behandeld zijn in paragraag 2.2.2. Voelt de onderneming de morele verplichting om de stakeholders tegemoet te komen of is de onderneming van mening dat slechts tezamen met de stakeholders de doelstellingen behaald kunnen worden. Dit geeft inzicht in de reden waarom bepaalde stakeholders, inclusief aandeelhouders, al dan niet meer aandacht krijgen dan andere stakeholders.

Bij de derde deelvraag wordt er een antwoord gegeven op de vraag in hoeverre en welke verantwoordelijkheden worden erkend door de ondernemingen bij het samenstellen van beloningen. Deze verantwoordelijkheden kunnen worden geïnventariseerd door middel van een raamwerk binnen Corporate Social Responsibility en het gaat hierbij om economische, rechtmatige, ethische en discretionaire verantwoordelijkheden, zoals die uiteengezet is in paragraag 2.3.1. Paragraaf 2.3 dient ter introductie van het actuele onderwerp Corporate Social Responsibility.

De laatste deelvraag slaat een brug tussen de tweede deelvraag en de derde deelvraag,

namelijk de relatie tussen de benaderingen binnen de stakeholder-theorie en Corporate Social Responsibility. Deze relatie is uiteengezet in paragraaf 2.3.2. Met de laatste deelvraag wordt gepoogd een antwoord te geven op de vraag in hoeverre legitimatie en ethiek een rol spelen bij het samenstellen van beloningen van bestuurders. Deze vraag geeft inzicht in de mate waarin ondernemingen bedrijfsvoering zien als een impliciet contract met stakeholders waaraan hun bestaansrecht aan ontleend is. Dit lijkt verder te gaan dan de erkenning van ondernemingen dat stakeholders management nodig is om de doelstellingen te behalen, zoals dit binnen de tweede deelvraag wordt onderzocht.

Tevens geeft deze vraag inzicht in de ethische uitgangspunten van ondernemingen bij de samenstelling van beloningen van bestuurders. Hier zal aandacht worden besteed aan in hoeverre de onderneming een aanhanger is van utilitarisme of deontologie. In hoeverre zijn de ethische normen en waarden van een onderneming ontstaan vanuit een oprechte

geloofsovertuiging of aan veranderingenonderhevig als gevolg van de consequenties van hun bedrijfsvoering, in dit geval het samenstellen van de hoogte en vorm van beloningen?

(17)

17

Het onderzoek zal op basis van enquêtes met vragen en stellingen worden gedaan die voor worden voorgelegd aan de Raad van Commissarissen, die gezien worden als de

afgevaardigden van de aandeelhouders. Binnen het kader van de agency-theorie is een commissaris “de principaal”. De exacte invulling van deze enquêtes in de vorm van concrete vragen en stellingen zal verder in dit verslag aan bod komen.

(18)

18

Literatuurlijst

Baarda, D.B. & De Goede, M.P.M. (2000), Basisboek methoden en technieken, Wolters-Noordhoff, Groningen

Beu, D.S., & M.R. Buckley (2001), The hypothesized relationship between accountability and ethical behaviour, Journal of Business Ethics, Vol. 34 pp.57 – 74

Branco, M.C. & L.L. Rodrigues (2007), Positioning Stakeholder Theory within the Debate on Corporate Social Responsibility, EJBO Electronic Journal of Business Ethics and

Organization Studies, vol.12, No.1

Carroll, A. (1979), A three-dimensional coneptual model of corporate performance, The academy of management review 4.

Carroll, A. (1991), The pyramid of corporate social responsibility: toward the moral management of organizational stakeholders, business horizons 34.

Clarkson, M.B.E. (1995), A stakeholder framework for analysing and evaluating corporate social performance, Academy of management review, vol. 20.

Donaldson, G. & J.W. Lorsch, (1983), Decision Making at the Top: The Shaping of Strategic Direction, Basic Books, New York, NY.

Donaldson, T. & L.E. Preston (1995), The stakeholder theory of the corporation concepts, evidence, and implications, Academy of management review.

Foster, D. & J. Jonker (2005), Stakeholder relationships: the dialogue of engagement, corporate governance 5.

Freeman, E. & L. Reed (1983), Stockholders and stakeholders: a new perspective on corporate governance, California management review 15.

Freeman E. (1984), Strategic Management: a stakeholder approach, Pitman Publishing, Boston.

Freeman, R.E. & S.R. Velamuri (2008), A New Approach to CSR: Company Stakeholder

Responsibility.

Friedman, M. (1962), Capitalism and freedom, University of Chicago Press, Chicago. Friedman, M (1998), the social responsibility of business is to increase its profits, perspectives in business ethics

García, R., Ariño, A.M., Rodríguez, M.A. & S. Ayuso (2008), Shareholder vs. Stakeholder: Two Approaches to Corporate Governance, A Cross-National Study of Corporate

Governance and Employment Contracts

Heal, G. (2004), Corporate Social Responsibility; An Economic and Financial Framework

(19)

19

Hemphill, T. (2004), Corporate citizenship: the case for a new corporate governance model, business and society review 109.

Hosmer, L.T., The Ethics of Management; Richard D. Irwin, Inc.; 1997. García, Ariño, Rodríguez & Ayuso, 2008.

Jamali, D. (2008), A stakeholder approach to Corporate Social Responsibility: a fresh perspective into theory and practice, Journal of business and ethics, vol.82.

Jensen, M.C., Murphy K.J. & E.G. Wruck (2004), Remuneration: where we’ve been, how we got to here, what are the problems, and how to fix them, ECGI Working Paper Series in Finance, Harvard Business School NOM Research Paper No. 04-28

Jones, M., & A.C. Wicks (1999), "Convergent Stakeholder Theory," Academy of Management Review, 24(2), blz. 206-221.

Kakabadse, N.K., Kakabadse A & A. Kouzmin (2000), Directors’ Remuneration: The Need For a Geo-Political Perspective, Personnel Review, 33(5), blz. 2

Kakabadse, N., Rozuel. C. & L. Lee-Davies (2005), Corporate social responsibility and stakeholder approach: a conceptual review, International Journal of business governance and ethics 1.

Scott, W.R. (2003), Financial Accounting Theory, Prentice Hall, Toronto

Shokeen, P., Wheeler, D. & T.M. Woodward (2005), Revisiting the Shareholder Vs. Stakeholder Debate.

Schwalbach, J. (2002): Corporate Governance and Social Responsibility: Shareholder vs. Stakeholder, Vortrag: Governance and Sustainability.

Waard, D. de (2008), Toezicht op Maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

H1: Positive (negative) media exposure on corporate social responsibility of an organization has a significant positive (negative) effect on the corporate financial performance

Evaluations of third parties like the Dutch consulting firm Steward Redqueen and the German Ministry for Economic Cooperation and Development, sustainability reports of

In order to examine the intervening effects of exploitation efforts on the relationship between corporate social responsibility and a firm’s financial performance,

Unilever meldt in het jaarverslag van 2009 dat het bedrijf zich sterk richt op herstructurering en kostenbesparingen, waarbij de focus ligt op het elimineren

Keywords: Corporate social responsibility, corporate social irresponsibility, country-level, industry-level, firm-level, environmental score, social score, corporate governance score,

In line with earlier research I also find evidence for a positive correlation between female representation in a board and CSR pillar scores at a 5% level for Environmental

Additionally, regarding nationality, previous research showed an evident link between the CSR and managers’ national culture and how it plays a significant role in

Foreign MNCs could better capitalise on their greatly successful/high impact CSR initiatives by making more information available on their corporate website as well as