‘Als vogels van eenderley veeren’:
Johan van Oldenbarnevelt en Johan de Witt
Een literair-‐historische analyse van een blamerend pamflet uit het Rampjaar 1672
Masterscriptie Laura Kamp Studentnummer: 1710222
Inhoudsopgave
Inleiding 3
Stand van pamflettenonderzoek
Methode, vraagstelling en opzet onderzoek Historische context
Herleving Oldenbarnevelt in pamfletten
Hoofdstuk 1: Retorica: spot-‐ en lasterelementen in ’t Leven en Bedrijf 17
Het belang van eer en reputatie in de Republiek
Samenvattend overzicht van de inhoud van het pamflet De retorica van het pamflet: argumentatie
Bepaling van type redevoering
’t Leven en Bedrijf vergeleken met een gelegenheidsredevoering: spot en laster De stilistische presentatie
De toon
Beeldspraak
Conclusie
Hoofdstuk 2: Blamerende beschuldigingen: feitelijkheden of verzinsels? 41 Biografieën
Feit vs. verzinsel
Blamerende beschuldigingen Johan van Oldenbarnevelt
Eenvoudige afkomst
Vader: moordenaar
Echtgenote: bastaardkind
Schandalige broers, hoerige zusters
Moordlustige zoons
Vijand van de ‘ware religie’
Alleenheerser
Tegen Maurits Johan de Witt
Eenvoudige afkomst
Vader: vijand van Oranje Tegen Willem III
‘Liever Frans als prins’ Prinsenmoordenaar Conclusie Tot besluit 72 Literatuurlijst 74
Bijlage: Pamflet ’t Leven en Bedrijf van Mr. Jan van Oldenbarnevelt nagevolght van Mr. Jan de Wit.
Inleiding
Het onderzoeksobject van deze scriptie is een pamflet uit 1672 getiteld ’t Leven en bedrijf van Mr. Jan
van Oldenbarnevelt nagevolght van Mr. Jan de Wit (verder ’t Leven en bedrijf genoemd). Voordat ik
uiteenzet waarom juist dít pamflet de moeite van onderzoeken waard is, is het allereerst belangrijk om toe te lichten waarom het voor een letterkundige neerlandicus interessant is om zich bezig te houden met pamfletten.
Stand van het pamflettenonderzoek
De meeste studies naar Nederlandse pamfletten zijn afkomstig van historici. Deze wetenschappers beschouwen pamfletten als bronnenmateriaal voor historische gebeurtenissen of verschijnselen. In een enkel geval wagen ook kunsthistorici zich aan de zogenaamde vlugschriften door de iconografische aspecten van het schriftelijke medium te bestuderen.1 Bij een neerlandicus – en dan specifieker een historisch letterkundige – gaat het voornamelijk om de vorm-‐ en inhoudsaspecten van een pamflet, vanwege hun nauwe verwantschap met vroegmoderne literaire teksten.2 Het uitgangspunt bij een
literair-‐historische benadering in het pamflettenonderzoek is dat het pamflet literaire teksten kan bevatten. In die teksten heeft de auteur bijvoorbeeld gebruikgemaakt van retorische strategieën om de lezer te overtuigen van een bepaald standpunt. De meerwaarde van een literaire analyse is dat daarmee meer inzicht kan worden verkregen in wat de functie van een pamflet kan zijn geweest.3 Dingemanse
liet bijvoorbeeld in haar proefschrift Rap van tong, scherp van pen (2008) zien dat het Buer-‐praatje
tusschen drie Amsterdammers (1650) niet zozeer een politieke, maar vooral een commerciële functie zal
hebben gehad.4 Bij een globale, historische analyse was dit pamflet waarschijnlijk als politieke
propaganda getypeerd. Bovendien hebben literatuurhistorici pamfletten onderzocht op het gebruik van bepaalde literaire genres. Uit de studie van Joost Vrieler bleek dat in 1672 een type gedicht voorkwam dat in de rest van de zeventiende eeuw nauwelijks in pamfletvorm verschenen was: het ‘echogedicht’.5
Michel Reinders schreef dat in datzelfde jaar 1672, ‘Het Rampjaar’, de burgers van de Republiek een nieuw soort pamflet uitvonden om hun grieven en eisen openbaar te maken: de gedrukte petitie.6 En
Dingemanse bracht door middel van een literair-‐historische benadering verschillende varianten van een bepaald type dialoogpamfletten, de zogenoemde ‘praatjespamfletten’, in kaart.7
1 Joost Vrieler, Het poëtisch accent. Drie literaire genres in zeventiende-‐eeuwse Nederlandse pamfletten.
(Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2007), 18.
2 José de Kruif, e.a., Het lange leven van het pamflet: boekhistorische, iconografische, literaire en politieke aspecten van pamfletten 1600-‐1900, (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2006), 11.
3 Roeland Harms, De uitvinding van de publieke opinie: pamfletten als massamedia in de zeventiende eeuw.
(Amsterdam: Amsterdam University Press, 2010), 17.
4 Clazina Dingemanse, Rap van tong, scherp van pen. Literaire discussiecultuur in Nederlandse praatjespamfletten
(circa 1600-‐1750). (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2008), 170-‐171.
5 Een ‘echogedicht’ is een dialoog tussen een spreker en het personage Echo. De laatste lettergrepen of woorden
van een versregel worden teruggekaatst door Echo. Vaak fungeert deze teruggekaatste versregel als commentaar op uitlatingen van de spreker of antwoord op een vraag. (Bron: Vrieler, Het poëtisch accent, 167).
6 Michel Reinders, Gedrukte Chaos. Populisme en moord in het Rampjaar 1672. (Amsterdam: Uitgeverij Balans,
2010).
De literair-‐historische aandacht voor pamfletten is van tamelijk recente datum. In 1987 was Craig E. Harline één van de eersten die het pamflet als zelfstandig historisch verschijnsel onderzocht en niet, zoals gebruikelijk was onder Nederlandse historici, als bron van andere verschijnselen. In zijn werk
Pamphlets, printing and political culture in the early Dutch republic behandelt hij boekhistorische,
politieke en ook literaire aspecten van vlugschriften. Ook besteedt hij aandacht aan de productie en distributie van de pamfletten, door bijvoorbeeld het mogelijk aantal boekverkopers en –drukkers in kaart te brengen.8 Harline verwijst in zijn boek naar twee belangrijke voorgangers. De Gentse hoogleraar
Paul Frédéricq, die geschiedenis en letteren doceerde, publiceerde al in 1907 een
pamflettenbloemlezing met aandacht voor de literaire kanten van pamfletten.9 En in 1956 verscheen
het proefschrift van P.A.M. Geurts waarin ook aandacht werd geschonken aan ‘aspecten van vorm en inhoud’ zoals het gebruik van spreekwoorden, fabels en verwijzingen naar de Bijbelse en klassieke verhalen.10
Methode, vraagstelling en opzet onderzoek
In deze scriptie zal een brug worden geslagen tussen literaire en historische aspecten van één bepaald pamflet, namelijk ’t Leven en bedrijf van Mr. Jan van Oldenbarnevelt nagevolght van Mr. Jan de Wit. Ik richt me op de retorica van dit pamflet, in het bijzonder de techniek van het blameren van personen, waar bespotting een rol bij zal spelen. Mijn historische benadering houdt in dat ik probeer na te gaan in hoeverre de blamerende beschuldigingen over de twee hoofdpersonen Johan van Oldenbarnevelt en Johan de Witt – daarover later meer – uit het pamflet gebaseerd zijn op feitelijkheden of verzinsels. Uiteindelijk hoop ik op de volgende hoofdvraag een antwoord te kunnen geven:
In hoeverre is er sprake van de retorische techniek van blameren in het pamflet ’t Leven en bedrijf van
Mr. Jan van Oldenbarnevelt nagevolght van Mr. Jan de Wit uit 1672 en in hoeverre zijn deze blamerende
beschuldigingen gebaseerd op feitelijkheden dan wel laster?
In het eerste hoofdstuk richt ik me op de retoriek in ’t Leven en bedrijf. Allereerst geef ik een
samenvattend overzicht van de inhoud van het pamflet. Ik omschrijf de termen ‘spot’ en ‘laster’ en stip kort het belang aan van eer en reputatie ten tijde van de Republiek. De spot-‐ en lasterelementen in het pamflet worden op twee niveaus onderzocht. Eerst maak ik een analyse van de argumentatie door het pamflet te vergelijken met een gelegenheidsredevoering. Ik gebruik hiervoor de samenvattende overzichtsstudie Klassieke retorica van Leeman en Braet (1987), Classical Rhetoric for the Modern
Student (1971) van Edward P.J. Corbett en het werk van Quintilianus: de opleiding tot redenaar (1987),
vertaald door Piet Gerbrandy. Vervolgens analyseer ik de stilistische presentatie van ’t Leven en bedrijf door aandacht te schenken aan de beeldspraak. Dit alles leidt tot een concluderende paragraaf waarin de spot-‐ en lasterelementen in ’t Leven en bedrijf aangewezen worden.
8 Craig E. Harline, Pamphlets, printing, and political culture in the early Dutch Republic. (Dordrecht: Uitgeverij
Martinus Nijhoff, 1987), iii.
9 Paul Frédéricq, Het Nederlandsch proza in de zestiendeeuwsche pamfletten, uit den tijd der beroerten, met eene
bloemlezing (1566-‐1600) en een aanhangsel van liedjes en gedichten uit dien tijd. (Brussel: Uitgeverij Hayez, 1907).
Het tweede hoofdstuk ligt in het verlengde van het eerste: om de feitelijkheden van de spot-‐ en lasterelementen te onderscheiden van de fictie, onderwerp ik het pamflet aan een vergelijking met de biografieën over de twee hoofdpersonen. De biografieën waarvan ik gebruikmaak zijn voor Johan van Oldenbarnevelt De man en zijn staat (2005) van Ben Knapen en Johan van Oldenbarnevelt (1980) van Jan den Tex. Voor een biografie over Johan de Witt raadpleeg ik het werk van Luc Panhuysen, De ware
vrijheid: de levens van Johan en Cornelis de Witt (2005) en het boek van Herbert H. Rowen, Johan de Witt: staatsman van de ‘ware vrijheid’ (1985). Hierna volgt een concluderende paragraaf over de
feitelijkheden van de spot en laster over de beide Johans.
Maar voordat ik aan deze literaire en historische analyses toekom, wil ik het pamflet in zijn historische context plaatsen. Die context heb ik nodig om de blaamretoriek te kunnen herkennen en te kunnen opnemen.
Historische context
Het onderzoeksobject van deze scriptie is het pamflet ’t Leven en Bedrijf van Mr. Jan11 van
Oldenbarnevelt nagevolght van Mr. Jan de Wit (verder afgekort tot ’t Leven en Bedrijf).12 Onderaan de
titelpagina van het pamflet staat Gedrukt in ’t gruwel-‐jaar 1672. Dat jaar staat voor de zeventiende-‐ eeuwse Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bekend als ‘het Rampjaar’. De Republiek dreigde in dat voorjaar elk moment te worden aangevallen door Frankrijk: Lodewijk XIV wilde de Zuidelijke
Nederlanden bij zijn rijk voegen wegens zijn streven naar natuurlijke grenzen. 13 De zogenaamde
Hollandse oorlog (1672-‐1679) was bijna een feit. De Republiek werd op dat moment bestuurd door een aantal belangrijke regenten die de gewesten vertegenwoordigden, onder leiding van de toenmalige raadpensionaris Johan de Witt.14
Toen de inval van de Fransen op 12 juni 1672 daadwerkelijk plaatsvond, was de ontreddering in de Republiek groot. Twee partijen kwamen steeds meer tegenover elkaar te staan. Aan de ene kant stonden de staatsgezinden – waartoe Johan de Witt ook behoorde. Zij wilden een zo groot mogelijk gewestelijke zelfstandigheid behouden. Maar hun tegenstanders, de prinsgezinden, wilden prins Willem III aan de macht hebben door hem tot stadhouder uit te roepen.15 Sinds 1650 had de Republiek geen
stadhouder meer gehad. In mei 1654 namen de Staten van Holland zelfs de Akte van Seclusie aan. Hierin legden zij vast geen Oranje meer tot stadhouder van het gewest te benoemen. Ook werd het uitgesloten dat een Oranje kapitein-‐generaal van de Unie zou worden.16 Maar de prinsgezinden zagen in deze
11 Men varieerde in pamfletten regelmatig met namen. Zo werd de naam ‘Johan’ vaak ‘Jan’. ‘De Witt’ werd
regelmatig ‘de Wit’ of ‘de Wijt’ en ‘Van Oldenbarnevelt’ werd soms gereduceerd tot ‘Barnevelt’.
12 Pamflet ’t Leven en bedrijf (Kn. 10433), A2. De afkorting Kn. staat voor ‘knuttelnummer’. In 1879 werd een
speciale ambtenaar aangesteld – dr. W.P.C. Knuttel (1854-‐1921) – om een verzameling van meer dan 30.000 historisch belangrijke pamfletten te catalogiseren. Dit leidde tot de Catalogus van de pamfletten-‐verzameling berustende in de Koninklijke Bibliotheek. (Bron: site van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag).
13 Petra Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos – de geschiedenis van het rampjaar 1672, (Hilversum:
Verloren, 1998), 34.
14 Ibid., 15-‐18. 15 Ibid., 56-‐63.
Oranjetelg de redder in nood. Om het angstige en woedende volk kalm te krijgen, konden de regenten niets anders doen dan toestemmen en de Akte nietig te verklaren: Willem III werd in juni 1672
stadhouder van de Republiek.17
Een belangrijk kwestie tijdens deze onstuimige maanden in 1672 in de Republiek heeft te maken met soevereiniteit. Want bij wie diende de macht in de Republiek te liggen? Bij de stadhouder c.q. prins of bij de Staten van Holland?
Ook al hadden de regenten deze kwestie noodgedwongen opgelost door Willem III te benoemen tot stadhouder, de rust keerde absoluut niet terug. De Fransen veroverden ondertussen stad na stad en waren al tot Utrecht gekomen. De volkswoede richtte zich op Johan de Witt, hij zou aan de kant van de Fransen staan door het land gemakkelijk over te geven aan de Franse legers. Zijn broer Cornelis, Ruwaard18 van Putten, werd tevens ervan beschuldigd een moordaanslag op Willem III te hebben
beraamd. Op 20 augustus resulteerde deze woede uiteindelijk in een gruwelijke lynchpartij op de gebroeders De Witt door de bevolking van Den Haag.19
De soevereiniteitskwestie – macht bij de stadhouder of macht bij de gewesten – komt duidelijk naar voren in het pamflet dat in deze scriptie centraal staat, ’t Leven en Bedrijf. De anonieme schrijver van dit pamflet maakt twee raadpensionarissen uit de zeventiende eeuw , waaronder Johan de Witt,
belachelijk. Deze politici probeerden bijvoorbeeld het bloeiende vaderland naar de ellende te helpen door ‘het gesagh aan hun en de hare te houden (..) en al die hun daar in tegen stonden (..) met gewelt te onderdrukken.’20 Bovendien plaatst de auteur tegelijkertijd twee prinsen of stadhouders, waaronder
Willem III, op een voetstuk. ‘(..)Prins Willem de darde, dien onversaagde en bloeijende Krijghsvorst, in wiens aangesichte blinken stralen van liefde en medogentheyt, over onse erbarmelijke vervallen
staat(..).’21 De auteur liet evident merken dat de macht volgens hem bij de stadhouder diende te liggen.
Het pamflet ’t Leven en Bedrijf kwam in 1672 niet zomaar uit de lucht vallen. De auteur zag een patroon, een twistpunt waar herhaaldelijk sprake van was in de Republiek: de machtsverhouding tussen de Staten en stadhouder. Of in het geval van ’t Leven en Bedrijf, tussen de raadpensionaris en de stadhouder. In 1618 ging dat over de samenwerking tussen Oldenbarnevelt en prins Maurits. In 1672 leek deze verstandhouding verdacht veel op die tussen Johan de Witt en prins Willem III, volgens de auteur.
In 1650 werd de soevereiniteitskwestie in de Republiek weer op scherp gezet. In dat jaar deed prins en stadhouder Willem II een poging tot een machtsgreep. Frijhoff en Spies noemen 1650 ‘het jaar waarin de soevereiniteit over de Republiek op het spel stond en de Republiek zelf van staatsvorm dreigde te veranderen.’22 De sluimerende strijd tussen de staatsgezinden en de jonge stadhouder bereikte een
hoogtepunt toen enkele invloedrijke Hollandse steden, zonder toestemming van de andere gewesten,
17 Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 60-‐64. 18 Ruwaard: landsheer van stad of gewest.
19 Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 7-‐13. 20 Pamflet Kn. 10433, A2/1.
21 Pamflet Kn. 10433, 22.
besloten tot inkrimping van het landleger. Ingehuurde compagnieën die door Holland werden betaald, werden naar huis gestuurd.23 Willem II, die tevens legeraanvoerder was, reageerde hier heel fel op. Hij
startte een propagandacampagne met pamfletten waarin de gevaren van de regentenpolitiek (het streven van de staatsgezinden) uitvoerig werden beschreven. Maar Holland, onder leiding van de ‘Bickerse Ligue’, de factie rond de machtige Amsterdamse regenten Andries (1586-‐1652) en Cornelis Bicker (1592-‐1654), verzette zich. Op 30 juli 1650 besloot Willem II zijn staatsgreep uit te voeren. Hij arresteerde in Den Haag zes vooraanstaande regenten en zette ze gevangen op slot Loevestein. Onder hen ook Jacob de Witt (1589-‐1674), burgemeester van Dordrecht en vader van Johan en Cornelis.24
Tegelijkertijd probeerde de prins een aanslag op Amsterdam te plegen. In de nacht van 30 juli werd een troepenmacht van tienduizend man uit de verschillende gewesten bij Amsterdam bijeengebracht. De aanslag mislukte echter door tijdig waarschuwen van een postrijder die de ruiterij van de prins op de Gooise hei had gezien. Zo kon Amsterdam zijn verdediging goed voorbereiden. Uiteindelijk zwichtte de stad onder de dreiging van geweld. Op 3 augustus werd een compromis tussen Willem II en Amsterdam bereikt: het beleg werd gestaakt, maar de Bickers moesten aftreden. Ook beloofde Amsterdam de ideeën van de prins over de legersterkte te ondersteunen. De gevangenen van Loevestein werden vrijgelaten, maar moesten direct hun ambt neerleggen.25
De gebeurtenissen namen een onverwachte wending toen de 24-‐jarige prins op 6 november stierf aan de pokken. Acht dagen later werd zijn zoon Willem III geboren. De Staten van Holland grepen hun kans door op 12 november, nog vlak vóór de geboorte van de opvolger, het initiatief te nemen tot een vergadering van alle gewesten die het staatsbestel definitief moest regelen. De Loevesteiners werden in hun ambt hersteld en de stemhebbende steden van Holland kregen het recht terug om hun eigen vroedschappen en regenten te benoemen.26 De Staten van Holland besloten dat een stadhouder niet
noodzakelijk was voor de Republiek. Alleen Groningen en Friesland behielden een graaf van Nassau als stadhouder. Door de afwezigheid van een stadhouder konden de Loevesteiners het beleid grotendeels naar zich toe trekken. Hun positie werd versterkt nadat de invloedrijkste ambtenaar in de Republiek, de raadpensionaris Johan de Witt, het hoofd van de staatsgezinde partij werd. Hij was een voorstander van ‘de Ware Vrijheid’ en gaf krachtig leiding aan de Staten van Holland. Holland domineerde in de Staten-‐ Generaal en bepaalde het beleid van de Republiek. Vanaf dat moment was het Eerste Stadhouderloze tijdperk (1650-‐1672) een feit.27
De Witt bleek uiterst geschikt voor zijn ambt. Hij was plichtsgetrouw, werkte hard en ging voorzichtig te werk. Net als zijn vader was hij een strijder voor de ‘Ware Vrijheid’ en wilde een zo groot mogelijke zelfstandigheid voor de gewesten. Dat betekende dat de macht van de Oranjes zoveel mogelijk ingeperkt diende te worden.28
23 Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 17. 24 Frijhof, Spies, 1650. Bevochten Eendracht, 76-‐77. 25 Ibid., 77-‐78.
26 Ibid., 78-‐79.
De Oranjes buiten de regering houden, lukte onder andere met de Akte van Seclusie die tijdens de Vrede van Westminster (1654) gesloten werd. De Vrede van Westminster beëindigde de Eerste Engels-‐ Nederlandse Oorlog tussen Engeland en de Republiek.29 De toenmalige dictator van Engeland, Oliver
Cromwell (1599-‐1658), had vanwege de dynastieke verbinding tussen de Stuarts (zijn tegenstanders) en de Oranjes veel belang bij de neergang van het Huis van Oranje. En dus ook De Witt en zijn partij zagen voordeel in de Akte.30
Vanaf de jaren ’60 begon er iets te veranderen aan de reputatie van De Witt: hij maakte meer vijanden. De Stuarts uit Engeland werden in 1660 in ere hersteld en Karel II (1630-‐1685), oom van de jonge Willem III, was de Nederlanden niet gunstig gezind. Om een nieuwe oorlog te voorkomen, diende De Witt de Akte van Seclusie te verwerpen.Ook eiste Karel II dat de Staten van Holland de jonge prins een goede opvoeding zouden geven. De Witt gaf hieraan gehoor, maar schoonde tegelijkertijd de hofhouding van de prins op. Anglofielen werden verwijderd, en dat maakte De Witt bij velen niet populair.31 Er werden
pamfletten gepubliceerd met veel commentaar op de regering, zoals ’t Samen-‐spraeck, tusschen een
Rotterdammer En een Geldersman over d’Hollantsche geprenteerde Vryheyt (..).32 Of Onwederleggelycke
Bewys-‐Redenen Daer door betoont wort, dat de Vereenighde Nederlanden, alleen door Godts
voorsieninge ende der Princes van Orangien beleyt, vant Spaensche Jock, ende slavernye vry gemaeckt zijn.33
Ondanks de maatregelen en tegemoetkomingen van de raadpensionaris, brak er opnieuw oorlog uit tussen Engeland en de Republiek vanwege botsende handelsbelangen. Dankzij steun van Frankrijk en een overwinning van de Nederlandse vloot onder leiding van Cornelis de Witt werd de vrede in 1667 getekend. De tweede Engels-‐Nederlandse oorlog werd beëindigd.34
Vanaf 1667 kwam De Witt in een lastig parket. Hij en zijn aanhangers voelden steeds meer de dreiging van een machtige Oranjetelg. Door de Haarlemse pensionaris Fagel en de Amsterdamse regent Valckenier werd een oplossing gevonden: het Eeuwig Edict. Het besluit hield in dat de ambten van stadhouder en kapitein-‐generaal voor altijd onverenigbaar waren. Het stadhouderschap in Holland werd zelfs voor eeuwig afgeschaft.35 In ruil hiervoor zou Willem op zijn achttiende lid mogen worden van de
Raad van State en bovendien kapitein-‐generaal kunnen worden. De Witt was hier op tegen, hij zag in dat de positie van Willem III in feite versterkt zou worden. Nu hem het opperbevel in het vooruitzicht was
29 De Eerste Engels-‐Nederlandse oorlog (1652-‐1654): Deze oorlog had alles te maken met de belangen die beide
landen hadden in de handel en zeevaart. Engeland was vooral gericht op uitbreiding van het handelsgebied, terwijl de Republiek haar gebied wilde versterken en de gunstige situatie wilde handhaven. Cromwell begon met een economische politiek van protectionisme in Engeland. De eigen handel en scheepvaart dienden bevorderd te worden door de handel van buitenlanders in Engeland te belemmeren. Dit gebeurde door bijvoorbeeld hogere belasting te heffen op buitenlandse schepen die Engeland aandeden. In de koloniën was een felle strijd ontstaan tussen de Indische compagnieën van beide landen, met name in het Caribisch gebied. Deze slechte verhouding liep uit op een oorlog. (Bron: Dreiskämper, Redeloos, reddeloos, radeloos, 29-‐30).
30 Vrieler, het poëtisch accent, 48-‐49. 31 Ibid., 49.
32 Pamflet, Kn. 8804. 33 Pamflet, Kn. 8806.
34 Vrieler, Het poëtisch accent, 49.
gesteld, zou de prins altijd hongeren naar meer.36 Het Eeuwig Edict werd echter wel doorgevoerd. Voor
de prinsgezinden was dit weer een bewijs van de Oranjehaat van De Witt.37 De Witt en zijn aanhangers
werden dan ook in Oranjegezinde pamfletten verantwoordelijk gehouden en het Edict werd beschimpt. Dit gebeurde bijvoorbeeld in Vriende-‐praetjen over het Eeuwig Edict, of Starcken Eeuwigen Edick38.
(Gelijck men seght) die de Hollandsche Asijn-‐makers39 soo suyr in de oogen begint te druypen (..).40
Niet alleen dit Edict, maar ook De Witts buitenlandse politiek inzake Frankrijk werd door velen niet gewaardeerd. Lodewijk XIV breidde zijn rijk uit met een gedeelte van de Zuidelijke Nederlanden. Het drong toen bij De Witt door dat deze Franse vorst het ook op de Republiek had gemunt. Om de
Republiek te kunnen verdedigen tegen de Fransen, sloot De Witt een verbond met Engeland en Zweden, de Triple Alliantie (1668). Daarin werd vastgelegd dat de drie landen elkaar militair zouden steunen als Frankrijk een van hen aanviel. Maar de Republiek had daarvoor ook nog een verbond met Frankrijk gesloten, met deze hulp kon de Engelse vloot verslagen worden in de twee Engels-‐Nederlandse oorlogen. Frankrijk en Engeland waren hierover gekrenkt en verontwaardigd en sloten onder andere hierom een geheim verbond, het Verdrag van Dover (1670).41 Frankrijk en Engeland beloofden hierin
elkaar te ondersteunen in de aanval op de Republiek en maakten afspraken over de manier waarop ze dat zouden bewerkstellingen.42
Vanaf 1671 bereikte de spanning een hoogtepunt. De Witt had bezuinigd op het leger, waardoor het sterk verzwakt was. De Republiek had bovendien geen bondgenoten meer over, terwijl dreiging van Frankrijk en Engeland op de loer lag. Daarbij zat het land zonder een sterke militaire bevelhebber. Dit waren voor veel mensen redenen om Willem III tot kapitein-‐generaal te benoemen. Op deze manier zou Karel II gunstig gestemd worden en afzien van een oorlog met de Republiek. Deze zware druk zorgde ervoor dat De Staten van Holland besloten om de prins in februari 1672 voor één veldtocht te
benoemen.43 Tegelijkertijd werd afgesproken dat wanneer de prins de gerechtigde leeftijd zou bereiken,
zijn benoeming voor het leven zou gelden. Willem III werd dus opperbevelhebber van het leger. De Witt kon niet anders dan instemmen. Hij kon slechts toezien hoe de verdeeldheid onder de regenten en burgers groeide. De staat verzwakte en het uitbreken van de oorlog kwam steeds dichterbij.44
In april en mei 1672 ontving de Republiek oorlogsverklaringen vanuit Parijs, Londen, Münster en Keulen. Het begin van de Hollandse oorlog was ingeluid. Al spoedig walsten de Franse troepen over de
Nederlandse linies heen. Lodewijk XIV verdeed zijn tijd echter met het veroveren van verschillende steden in de Republiek, waardoor er tijd gewonnen werd voor de Republiek om het leger te
reorganiseren. Maar voor Johan de Witt was het kwaad al geschied. Boze tongen beweerden dat de
36 Luc Panhuysen, De ware vrijheid, de levens van Johan en Cornelis de Witt, (Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij
Atlas, 2005), 347.
37 Dingemanse, Rap van tong, scherp van pen, 189.
38 Edick: Azijn. (Bron: Woordenboek der Nederlandsche Taal, afgekort tot WNT).
39 Asijnmakers: hiermee worden de staatsgezinden bedoeld. (Dingemanse, Rap van tong, scherp van pen, 189). 40 Pamflet Kn. 10333.
41 Vrieler, Het poëtisch accent, 49.
42 Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 35. 43 Vrieler, Het poëtisch accent, 49-‐50.
inval van de Fransen te wijten was aan het verraad van de raadpensionaris. Frankrijk zou hem geld geboden hebben, en onder het motto ‘liever Frans dan Prins’ had hij het aangenomen.45
De periode van juni tot augustus 1672 was het brandpunt van het Rampjaar. De Engelsen bedreigden de Republiek vanaf de zee. Lodewijk XIV had eind juni reeds drie gewesten tot zijn bezit gemaakt. De bevolking wilde dat het Eeuwig Edict afgeschaft werd. De roep om Willem III aan de macht te hebben werd steeds groter. Op 4 juli werd daarom besloten Willem III tot stadhouder te benoemen.46
De machtspositie van de staatsgezinde regenten stortte vanaf dat moment volledig in. De aandacht die in eerste instantie gericht was op de verheffing van de prins, keerde zich nu in woede tegen de regering. Geruchten werden vanaf juli openlijk op papier gedrukt. Er verschenen allerlei lasterpamfletten waarin de regenten werden beschuldigd van alles wat slecht was. Vooral de Loevesteiners moesten het ontgelden. Deze vlugschriften zorgden voor nog meer haatgevoelens tegenover de regering en voornamelijk tegen Johan de Witt. De raadpensionaris constateerde dat het volk hem het liefst zag vertrekken. Hij was nog maar net hersteld van een mislukte aanslag op zijn leven, dit was eind juni gebeurd. Dat de terechtgestelde dader als martelaar werd vereerd, maakte duidelijk dat het voor De Witt geen enkele zin meer had om nog langer raadpensionaris te blijven. Op 4 augustus nam hij ontslag in de Statenvergadering van Holland. Dit zorgde er echter niet voor dat de gemoederen in de Republiek tot rust kwamen. Er kwam geen einde aan de beschuldigende lasterpraatjes en opstootjes.47
Ook zijn broer Cornelis ontkwam niet aan de beschuldigingen. Hij werd ervan beticht een moordaanslag op de prins gesmeed te hebben. Ene Willem Tichelaar, een louche barbier, beweerde dat de ruwaard hem had gevraagd de prins te vermoorden in ruil voor een gunst en veel geld. Cornelis verklaarde dat het juist andersom was: Tichelaar was met snode plannen bij hem gekomen. Maar de weerleggingen vonden geen gehoor. Beide heren werden opgepakt en Cornelis kwam op de pijnbank terecht. Cornelis gaf geen bekentenis. Uit angst of afkeer van de volksstemming, durfden de raadslieden van het Hof niet tot vrijspraak te komen. Tegelijk vonden ze de doodstraf onverteerbaar. Alle bewijs ontbrak, maar toch werd hij uiteindelijk veroordeeld voor prinsenmoord. Het vonnis van Cornelis werd ’s ochtends vroeg op 20 augustus bekend: hij werd veroordeeld tot verbanning uit ambt en land.48
De gebroeders hadden niet kunnen bedenken dat deze dag nog dramatischer zou worden. Toen Johan op deze ochtend zijn broer uit de Haagse Gevangenpoort wilde ophalen, werd hun vertrek door een menigte belet. Er verzamelde zich een steeds groter wordende mensenmassa. Na enkele uren waren de gemoederen rond de Gevangenpoort enorm verhit. Men was ervan overtuigd dat daarbinnen twee prinsenmoordenaars en landsverraders zaten. Het lukte de woedende burgers het gebouw binnen te dringen en de gebroeders aan te vallen. Uiteindelijk werden beiden op gruwelijke wijze om het leven gebracht en met de voeten boven aan de galg bij het Groene Zoodje (de executieplaats) opgehangen.49
45 Vrieler, Het poëtisch accent, 50. 46 Ibid., 50-‐51.
47 Dreiskämper, Redeloos, reddeloos, radeloos, 69-‐71. 48 Ibid., 7-‐9.
Dreiskämper: ‘Het rampjaar 1672, het jaar waarin het volk redeloos, de regering radeloos en het land reddeloos was, bereikte hiermee zijn tragische hoogtepunt’.50
Herleving Oldenbarnevelt in pamfletten
Nu de historische context van het pamflet ’t Leven en Bedrijf geschetst is, wil ik in deze paragraaf laten zien dat het vlugschrift, waarin Johan van Oldenbarnevelt en Johan de Witt met elkaar vergeleken worden, in 1672 niet zomaar uit de lucht kwam vallen. Sinds de jaren zestig van de zeventiende eeuw werden pamfletten uitgebracht waarin Oldenbarnevelt als het ware herleefde.
’t Leven en Bedrijf zelf was al een herbewerking van een ander pamflet uit 1618 met een soortgelijke
inhoud. Al op de eerste pagina van ’t Leven en Bedrijf wordt verwezen naar De Gulde Legenden van den
Nieuwen Sint Jan51 (verder Gulden Legenden genoemd). In De Gulden Legenden wordt het leven en
handelen van landsadvocaat en raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt kritisch en spottend besproken. Ook de manier waarop Van Oldenbarnevelt prins Maurits behandeld zou hebben komt uitvoerig ter sprake.
De Gulden Legenden wordt ruim vijftig jaar later opnieuw uitgebracht ‘(..)welk nu, om de
overeenkoming der saaken met Jan de Wit, andermaal is onder de drukpars gebracht, met byvoeginge van ’t leven en bedrijf van deselve De Wit’,52 onder de naam ’t Leven en Bedrijf. Nu wordt echter niet
alleen het leven van Johan van Oldenbarnevelt besproken, maar ook dat van Johan de Witt, dat ermee wordt vergeleken. De anonieme auteur van ’t Leven en Bedrijf is niet de eerste die Oldenbarnevelt in een pamflet laat herleven.
Vanaf 1663 verschijnt de onthoofde landsadvocaat vaker in vlugschriften tegen de regering. Meestal wordt Oldenbarnevelt als landsverrader afgeschilderd en vergeleken met een – in de ogen van de pamflettist – net zo verwerpelijke politicus of vorst. De betreffende persoon wordt dan een verresenen of geresene Barnevelt genoemd. Enkele pamfletten reageren hierop door juist de onschuld van de landsadvocaat te bewijzen.
Een aanleiding voor de herleving van Oldenbarnevelt in pamfletten zou het verschijnen van het boek
Interest van Holland kunnen zijn. De schrijver van dit werk, Pieter de la Court (1618-‐1685), was een
aanhanger van de Staatsgezinden. In Interest van Holland werd er voor het eerst betoogd dat een republiek een betere staatsvorm was dan een monarchie, omdat een republiek geen moeilijkheden zou ondervinden met dynastieke belangen van een vorst. Vorsten, of in dit geval stadhouders, zouden hun
50 Dreiskämper, Redeloos, reddeloos, radeloos, 7.
51 Pamflet Kn. 2757. Dit pamflet wordt toegeschreven aan François van Aerssens (1572-‐1641). Deze gezant was in
eerste instantie een vertrouweling van Oldenbarnevelt. Maar na de dood op Hendrik IV wilde Oldenbarnevelt Van Aerssen uit de weg hebben. Hij was een uitstekende ambassadeur geweest, maar had een voorkeur voor
hugenootse (benaming voor hervormden in Frankrijken) kringen en wantrouwde de Franse machthebbers. Dat kon Oldenbarnevelt niet gebruiken. Oldenbarnevelt werkte Van Aerssen eruit, en dat deed hij buitengewoon gemeen. Van Aerssen ontpopte zich vanaf zijn ontslag tot een gezaghebbend adviseur van stadhouder Maurits. (Bron: Ben Knapen, De man en zijn staat, Johan van Oldenbarnevelt 1547-‐1619. (Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2005), 276-‐277).
eigen belangen boven die van de staat stellen, aldus De La Court. Alleen in een republiek zou de vrijheid van de bevolking gewaarborgd kunnen worden.53 De La Court wordt vanwege zijn opvattingen
aangesproken in het pamflet Den Verresenen Barnevelt, Betabbert met alle sijne Politycke Maximen.54
Hij werd er onder andere van beschuldigd ‘de Kercken [te] verraden, de innerlijcke en geestelijcke Kerkelijcke macht den Overheden toe [te] meten’.55
Een andere aanleiding dat Oldenbarnevelt weer in pamfletten herleeft in 1663, zou de komst van de Engelse ambassadeur George Downing naar de Republiek kunnen zijn. In dat jaar verschijnt het pamflet
Den Schotschen Duyvel, Betabbert in den Verresenen Barnevelt.56 Downing werd als ambassadeur door Karel II – koning van Engeland, Schotland en Ierland -‐ naar Nederland gestuurd. Daarvoor had hij jarenlang Olivier Cromwell trouw gediend. Maar zodra Karel Stuart in 1660 op de troon kwam, was Downing moeiteloos naar de royalistische zijde overgestapt.57 In het pamflet staat hierover: ‘Nu sendt
my U.E. den Schotschen Duyvel t’huys, die van Cromwel aerdigh gemuyl-‐bandt58, van Coningh Carel met
luttel ceremonien afgedanckt, en heen gesonden over zee.’59 Downing kreeg geld om leden van de
Staten-‐Generaal om te kopen, zodat hij na iedere vergadering over de meest recente informatie bezat. Hij probeerde de verheffing van prins Willem weer terug op de agenda te krijgen.60 Veel intriges tegen de regenten van de Ware Vrijheid stonden onder de regie van deze Engelse ambassadeur, en dankzij hem was Karel II uitstekend geïnformeerd over de politieke verdeeldheid in de Republiek.61 Door al deze
acties werd deze Downing als onbetrouwbare schurk gezien en vergeleken met Johan van Oldenbarnevelt.
Er werden door enkelen ook vraagtekens gezet bij Oldenbarnevelts terechtstelling. Dit was wel eerder gebeurd. Vlak na zijn dood was er al afkeuring te horen over de executie. Joost van den Vondel schreef bijvoorbeeld in 1625 – na de dood van Maurits – een toneelstuk Palamedes of de vermoorde onschuld waarin koning Agamemnon Palamedes onterecht ter dood veroordeelt. Agamemnon moest Maurits voorstellen, terwijl Palamedes de onthoofde Oldenbarnevelt representeerde. Dit leidde tot grote opschudding.62 Toch was dit zeker niet de algemene opinie. Wellicht dat het bekende werk van
wederom Vondel, Het Stockske van Joan van Oldenbarnevelt (1657), waarin de dichter opkomt voor de raadpensionaris, opnieuw heeft bijgedragen aan het kritisch herbeschouwen van de schuld van
Oldenbarnevelt.
53 Dreiskämper, Redeloos, reddeloos, radeloos, 20.
54 Maximen: stelregels (Bron: WNT), Pamflet Kn. 8797. Dit pamflet werd toegeschreven aan Gijsbert Voetius (1589-‐
1676), een gereformeerde predikant en hoogleraar theologie aan de universiteit van Utrecht.
55 Pamflet 8797, A2. 56 Pamflet Kn. 8801.
57 Panhuysen, De Ware vrijheid, 290.
58 Gemuyl-‐bandt: een band die vastgebonden wordt om de bek van een dier om het bijten te beletten. Figuurlijk
bedoeld: Cromwell had van Downing zijn loopjongen gemaakt. (Bron: WNT).
59 Pamflet Kn. 8801, 3.
60 Panhuysen, De ware vrijheid, 290. 61 Ibid., 319.
62 Ben Knapen, De man en zijn staat, Johan van Oldenbarnevelt 1547-‐1619. (Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker,
Twijfels waren er bijvoorbeeld over het handelen van de 24 rechters die Oldenbarnevelt veroordeeld hadden. Ze werden namelijk ‘verdacht gemaeckt van Goddeloosheyt’.63 In 1664 verschijnt er een
vlugschrift waarin de uitgever de drang voelt de rechters te moeten verdedigen tegen deze
beschuldigingen. Het vlugschrift is een zogenaamde bekentenis van Oldenbarnevelt: J.V.Oldenbarnevelts
Biechte, ofte: Klare ende openhertige Bekentenis, Van sijn Opkomste, leven ende bedrijf, specialijck omtrent ende sedert het maecken vanden Treves64 tot zijne apprehensie65 toe. (..)66op. Volgens deze ‘lief-‐
hebber der waerheyt’, zoals de uitgever zichzelf noemt, had Oldenbarnevelt dit verhaal zelf in stukken in zijn gevangenis opgeschreven en is het later aan het licht gebracht. De landsadvocaat zou de stukjes tekst door zijn knecht Jan Francken in zijn stoel hebben laten naaien. De kinderen van de onthoofde politicus zouden een kopie gemaakt hebben. De uitgever legt in zijn voorrede uit hoe hij aan deze kopie komt (via een goede vriend) en waarom hij het pamflet, vele jaren na de onthoofding van
Oldenbarnevelt, alsnog besluit uit te brengen. Hij haalt hiervoor de woorden van Barnevelt aan: ‘de Rechters setten veel in mijn Sententie, dat uyt mijn confessie niet sullen trecken, datmender die by voegen’.67 Volgens de pamflettist hebben deze woorden hem bewogen ‘dese biechte ende bekentenis
te doen drucken, de welcke onpartydichlijck geexamineert zijnde. Salmen bevinden, de selve sententie wel, rechtveerdigh ende volghens conscientie68 gewesen ende geexecuteert te zyn.’69
Deze twijfel aan de eerlijkheid van het proces en aan de schuld van Oldenbarnevelt werd vaker openbaar geuit. Nog steeds in 1664 schrijft ene Johan Boot Grauwaert, volgens Knuttel een advocaat voor het Hof van Holland70, een ‘advies’71 waarin hij uiteenzet waarom Oldenbarnevelt onterecht
veroordeeld is. Hierop wordt gelijk gereageerd met een hekeldicht door een auteur met de initialen J.J.W. Het vlugschrift is getiteld Weder-‐roepinghe, Tegen ’t Advys van Johan Boot, J.C. Aengaende de
Sententie van Johan van Olden-‐Barnevelt. Gesien by den Ondergeschreven seecker Advijs, Uyt-‐gegeven door Johan Boot. J.C. waer in hy bewijsen wil dat Johan van Olden-‐Barnevelt Onrecht-‐vaardigh is Gesententieert, ende Onthalst.72 Dit levert een felle tegenreactie op, want ook J.C. Boot reageert weer
met een Grondige Wederlegginge van de Fameuse Weder-‐roepinge (..).73
We hebben gezien dat de naam van de onthoofde landsadvocaat vanaf 1663 – meestal negatief – in vlugschriften verschijnt. Ook heb ik mogelijke aanleidingen van deze herleving in pamfletten besproken. De volgende en laatste stap is nagaan of er al eerdere signalen bestonden dat De Witt voor een tweede Oldenbarnevelt werd aangezien, zoals dat in het pamflet ’t Leven en Bedrijf uit 1672 ook gebeurt.
63 Pamflet Kn. 8922, Voor-‐reden aen den gunstige lezer, A2.
64 Treves: wapenstilstand, hier wordt het Twaalfjarig Bestand bedoeld. (Bron: WNT). 65 Apprehensie: gevangenneming. (Bron: WNT).
66 Pamflet Kn. 8922.
67 Pamflet Kn. 8922, Voor-‐reden aen den gunstige lezer, A2. 68 Conscientie: geweten. (Bron: WNT)
69 Pamflet Kn. 8922, Voor-‐reden aen den gunstige lezer, A2.
70 Hof van Holland: hoogste gerechtshof in het gewest Holland. Voor het hof van Holland kwamen vaak de
zwaardere misdrijven, bijvoorbeeld misdaden tegen het land. Het Hof van Holland was een permanente raad bestaande uit negen leden.
71 ‘advies’: gevoel of oordeel, mondeling of schriftelijk geuit. (Bron: WNT). 72 Pamflet Kn. 8926.