Vraag nr. 253 van 20 april 1999
van de heer HERMAN SUYKERBUYK
Federaal bericht met Vlaamse ondertekening – Werkwijze
Het federaal ministerie van Verkeer en Infrastruc- tuur, nog steeds bevoegd voor erkenningen, laat een bericht rondzenden in verband met een herzie- ning van de reglementering voor erkenningen waarover aannemers in bepaalde gevallen moeten beschikken. In dit bericht wordt voor de betrokke- nen nuttige informatie verstrekt, laat dit duidelijk zijn.
Het bericht wordt echter ondertekend door een persoon die tekent voor de Vlaamse minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Orde- ning.
Tenzij dit een poging is om aan te tonen hoe waar- devol het unionistisch federalisme is, lijkt dit admi- nistratief-bestuurlijk nergens op.
Kan de minister vice-president een dergelijke gang van zaken verklaren ?
Waarom wordt er, allicht in overleg met zijn fede- rale ambtsgenoot, terzake geen bestuurlijk praktijk ingevoerd die overeenkomt met de huidige federa- le structuur van dit land ?
Antwoord
Een verantwoording inzake de geschetste "ogen- schijnlijke" eigenaardigheid vereist omwille van de duidelijkheid enige randinformatie.
Ingevolge een verzoekschrift van de toenmalige Waalse Gewestexecutieve heeft het Arbitragehof bij arrest nr. 79/92 van 23 december 1992 met be- trekking tot de bevoegdheid inzake de erkenning van de aannemers, als volgt beslist :
– de nationale overheid is met betrekking tot de materie "overheidsopdrachten" (waartoe de er- kenningsreglementering behoort) bevoegd om algemene regels vast te stellen. Dit houdt in dat zij het algemeen nominatief kader kan bepalen, met andere woorden de beginselen vastleggen die de erkenningsproblematiek als dusdanig re- gelen ;
– de gewesten kunnen die normen aanvullen met andere normen en zijn bovendien als enige be- voegd om de individuele maatregelen voor de toepassing van de nationale en gewestelijke nor-
men te nemen.
Concreet houdt dit onder meer in dat de federale overheid via het vaststellen van een algemeen no- minatief kader (de erkenningsreglementering) er- voor moet zorgen dat de economische unie en mo- netaire eenheid in stand worden gehouden, terwijl de gewesten de erkenningen aan de aannemers verlenen, eventueel afwijkingen toestaan en sanc- tiemaatregelen treffen.
Teneinde te vermijden dat de gewesten deze laatste bevoegdheid op een verschillende wijze zouden uitoefenen, werd de Erkenningscommissie als fede- raal organisme behouden (weliswaar samengesteld uit onder meer vertegenwoordigers van de gewes- ten). Teneinde deze feitelijk federale materie, doch met een individuele toepassing onder bevoegdheid van de gewesten, te organiseren, werd reeds in ok- tober 1993 bij gelegenheid van een Interministerië- le Conferentie voor Verkeer en Infrastructuur be- slist tot een samenwerkingsakkoord.
Dit akkoord houdt onder meer in dat, aangezien een uniforme wijze van dossierbehandeling nooit kan worden gerealiseerd wanneer hiervoor, zowel federaal als gewestelijk, afzonderlijk functioneren- de secretariaten zouden worden opgericht, de bij het federale ministerie van Verkeer en Infrastruc- tuur bestaande directie Erkenning der Aannemers blijft bestaan en alle erkenningsdossiers voorbe- reidt.
Het bericht waarnaar wordt verwezen, houdt geen verband met de op til zijnde herziening van de re- glementering, maar met de in de wet bepaalde vijf- jaarlijkse herziening van alle verleende erkennin- gen.
De concrete realisatie van deze herziening behoort tot de bevoegdheid van de hiertoe aangestelde ge- westminister, maar zoals hierboven vermeld, wor- den de modaliteiten inzake dossiervoorbereiding afgehandeld door de directie Erkenning der Aan- nemers. Vandaar de misschien wat eigenaardige aanschrijving in naam van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Orde- ning.
Het feit dat het Arbitragehof zeer duidelijk gesteld heeft dat het optreden van de gewesten inzake hun bevoegdheden met betrekking tot de erkenningsre- glementering in geen geval mag schaden aan de economische en monetaire unie, impliceert in feite dat een erkenning verleend in één van de gewesten identiek dezelfde waarde moet hebben als eenzelf- de erkenning verleend door een ander gewest.
Deze expliciete regel laat geen andere werkwijze
toe dan een voorbereidende dossierbehandeling door één administratieve instantie, gevolgd door een adviesverlening door eveneens één en dezelfde commissie.