• No results found

Het begrip van pronomina in het Duits bij mensen met de ziekte van Parkinson Masterscriptie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het begrip van pronomina in het Duits bij mensen met de ziekte van Parkinson Masterscriptie"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit Groningen

Master: Speech and Language Pathology Studentnummer: 2056127

E-Mail: h.u.ziemann@student.rug.nl Docent: Dr. Roel Jonkers

Het begrip van pronomina in

het Duits bij mensen met de

ziekte van Parkinson

Masterscriptie

(2)

1

1 INLEIDING 2

1.1 De ziekte van Parkinson 2 2 BASALE GANGLIËN 4 2.1 Het samenspel van de basale gangliën en de frontaalkwab 4 2.2 De betrokkenheid van de basale gangliën bij de taalverwerking 5 3 DE TAALPRODUCTIE EN HET TAALBEGRIP BIJ MENSEN MET DE ZIEKTE

VAN PARKINSON 6

3.1 De productie 6

3.2 Het begrip 7

4 BINDINGSTHEORIE 9

5 PRONOMINA 13

5.1 Het begrip en de verwerking van pronomina bij agrammatische patiënten 13

(3)

2

1 Inleiding

Dit onderzoek richt zich op de verwerking en het begrip van pronomina in het Duits bij mensen die aan de ziekte van Parkinson lijden. Onderzoek leverde op dat mensen die een beschadiging in de frontaalkwab hebben, moeite hebben met de verwerking en het begrip van pronomina. Mensen met de ziekte van Parkinson hebben een tekort van dopamine in de substantia nigra, deel van de basale gangliën. Op grond van dit tekort is er een beperkte informatieoverdracht van de basale gangliën naar de frontaalkwab. De gevolgen zijn dat deze mensen problemen hebben met de motoriek en met het begrip van complexe zinnen. Er zal worden onderzocht of er ook een probleem is met de verwerking en het begrip van pronomina en zo ja, waardoor het probleem met de pronomina wordt veroorzaakt. De verwerking en het begrip van pronomina zal worden onderzocht in simpele transitieve zinnen, in ingebedde zinnen en ECM-zinnen. Er wordt verwacht dat de complexiteit van de syntactische structuren, het soort pronomen en de ambiguïteit van de pronomina het begrip van de pronomina beïnvloeden.

Aan het begin zal de ziekte van Parkinson worden beschreven. Daarop volgend zal de werkwijze van de basale gangliën worden besproken en er zal op in worden gegaan op welke manier deze te maken hebben met de taalverwerking. Verder zal in het algemeen iets worden gezegd over het taalbegrip en de taalproductie bij personen met de ziekte van Parkinson. Ook zal de bindingstheorie worden beschreven, de syntactische theorie die ten grondslag ligt aan de interpretatie van pronomina. Bovendien wordt ingegaan op de taalverwerking en het taalbegrip van pronomina bij agrammatisch sprekende patiënten. Daarna wordt de methode beschreven, die wordt gebruikt om de taalverwerking en het taalbegrip van de pronomina bij mensen met de ziekte van Parkinson te testen en zullen de resultaten van de test worden toegelicht. Afsluitend worden de uitkomsten bediscussieerd.

1.1 De ziekte van Parkinson

(4)

3 Bij de ziekte van Parkinson worden de symptomen die bij deze ziekte optreden onderverdeeld in primaire en secondaire symptomen. De primaire symptomen zijn een tremor, stijfheid, instabiliteit in de stand, ongewone pas en vertraging van de bewegingen. Verder zijn er ook secondaire symptomen zoals het verminderde aantal knipogen, maskergelaat, uiterst klein handschrift, spierkramp, depressie, dysartrie, een slikstoornis en dysfunctie van geautomatiseerde functies (o.a. Grossman, 1999; Levy en Cummings, 1999). De ziekte van Parkinson treedt vaak niet op in zijn pure vorm. 20 procent van de mensen die aan de ziekte van Parkinson lijdt heeft ook depressies (Mayeux, Stern, Rosenstein, Marder, Hauser, Cote en Fahn, 1988), 60 procent heeft een cognitieve stoornis, zoals een stoornis van het werkgeheugen en maar 20 procent lijdt noch aan depressies noch aan een cognitieve stoornis (Owen, James, Leigh, Summers, Marsden, Quinn, Lange en Robbins, 1992).

De Rijk, Tzourio, Breteler, Dartigues, Amaducci, Lopez-Pousa, Manubens-Bertan, Alpérovitch en Rocca (2011) hebben een gezamenlijke studie in de landen Frankrijk, Italië, Nederland en Spanje uitgevoerd met het doel de invloed van leeftijd en geslacht te onderzoeken op de ziekte van Parkinson. 17205 mensen werden onderzocht en het onderzoek leverde op dat vanaf de leeftijd van 65 jaar de prevalentie aan de ziekte van Parkinson te lijden 1.6 per 100 personen is. Er werd ook gevonden dat met het toenemen van de leeftijd de prevalentie toeneemt. Tussen mannen en vrouwen is er in de prevalentie geen verschil.

Voor specifiek Nederland heeft het onderzoek opgeleverd (de Lau, Giesbergen, de Rijk, Hofman, Koudstaal en Breteler, 2004) dat de prevalentie in Nederland aan de ziekte van Parkinson te lijden 5.0 per 1000 mensen per jaar is. In de leeftijd van 55 tot 85 jaar is er geen groot verschil in de prevalentie tussen mannen en vrouwen. Naarmate de mensen ouder worden, lijden er ook meer mensen aan de ziekte van Parkinson.

Wat de diagnose van de ziekte van Parkinson betreft hebben Hughes, Daniel, Kilford en Lees (1992) de hersenen van overleden mensen die aan de ziekte van Parkinson leden laten onderzoeken om te kunnen bevestigen of de diagnose Parkinson correct werd gesteld. Het onderzoek leverde op dat van de 100 onderzochte hersenen er bij 76 mensen de diagnose Parkinson correct was gesteld. 24 mensen leden niet aan de ziekte van Parkinson. De personen die fout werden geclassificeerd als lijdend aan de ziekte van Parkinson, leden aan ziektes die lijken op de ziekte van Parkinson.

(5)

4

2 Basale gangliën

2.1 Het samenspel van de basale gangliën en de frontaalkwab

In deze paragraaf zal de werkwijze van de basale gangliën worden beschreven; dat wil zeggen op welke manier de basale gangliën samenwerken met de frontaalkwab zodat duidelijk wordt dat een beschadiging in de basale gangliën een negatieve invloed kan hebben op taal.

Graybiel (1990) schreef in een review dat er steeds meer bewijzen zijn dat de basale gangliën betrokken zijn bij de sensorisch-motorische uitvoering van bewegingen en programmering en bovendien ook in de planning van beweging, programmaselectie en het motorische geheugen. Tot nu toe is er echter niet veel bekend over de basale gangliën en op welke manier deze inwerken op het motorische systeem en op welke manier de dysfunctie ervan bijdraagt aan onder andere de ziekte van Parkinson (Graybiel, 1995). De vraag die bovendien nog beantwoord moet worden is of de cognitieve processen die toegewezen worden aan de basale gangliën alleen maar worden gestuurd door de basale gangliën of ook door de frontaalkwab die in verbinding staat met de basale gangliën (Graybiel, 1995). Dat betekent dat onderzoek zich erop moet richten de werkwijze van de basale gangliën te onderzoeken en de invloed van de basale gangliën op de frontaalkwab, het cerebellum en de hersenstam.

Zoals Alexander en Crutcher (1990) vermelden zijn de basale gangliën betrokken bij de uitvoering van verschillende functies die bevorderd worden door de basale gangliën-thalamocorticale circuits. Wat ze met deze circuits bedoelen en op welke manier deze werken zal nu worden uitgelegd en de verbinding met de ziekte van Parkinson zal worden gemaakt. De basale gangliën maken deel uit van neurale circuits. Er zijn meerdere verschillende circuits die parallel verlopen. Deze circuits hebben hun oorsprong in de frontaalkwab, gaan via de basale gangliën en de thalamus en projecteren terug naar de frontaalkwab. Neuronen brengen de basale gangliën-thalamocorticale circuits tot stand. Dat zijn ongeveer 104 tot 1010 neuronen. Het striatum ontvangt van de frontaalkwab neuronen en deze worden doorgestuurd naar de basale gangliën output nuclei, de globus pallidus (GPi) en naar de substantia nigra pars reticulata (SNr). Neuronen projecteren van deze outputsystemen naar de ventrale motor nuclei en intralaminare nuclei van de thalamus en vandaar worden de neuronen teruggestuurd naar de frontaalkwab en naar het striatum (Bergman, Feingold, Nini, Raz, Slovin, Abeles en Vaadia (1998).

(6)

5 in het striatum en pallidum het γ-aminoboterzuur. In elke regio projecteert een veelheid aan neuronen naar andere hersenregio's (Gryabiel, 1990).

Onderzoek (Middleton en Strick, 2002) van de hersenen bij apen leverde op dat de basale gangliën niet alleen betrokken zijn bij de motorische uitvoering maar ook bij de cognitie. Volgens Middleton en Strick betekent dit dat een dysfunctie van de basale gangliën invloed heeft op de uitvoering van bewegingen en op de cognitie.

2.2 De betrokkenheid van de basale gangliën bij de taalverwerking

Zoals gezegd zijn de basale gangliën via circuits met de frontaakwab verbonden. Neuronen projecteren vanuit de frontaalkwab naar de basale gangliën en projecteren vandaar terug naar de frontaalkwab. De vraag is in hoeverre een stoornis in de basale gangliën of in de frontaalkwab taal beïnvloedt. Zoals bekend is, hebben agrammatisch sprekende mensen een beschadiging van de frontaalkwab die veroorzaakt dat het begrip en de productie van bepaalde grammatische aspecten van taal moeilijk is. Bastiaanse (2008) heeft gevonden voor Nederlandse agrammatische sprekers dat zowel de productie van verplaatste werkwoorden als van de verleden tijd problematisch zijn. Dit onderzoek toont aan dat een beschadiging van de frontaalkwab negatieve invloed heeft op de taalverwerking en productie. De zinsverwerking is verstoord. De vraag is in hoeverre een stoornis in de basale gangliën de verwerking van taal beïnvloedt. Mensen die aan de ziekte van Parkinson lijden, hebben een dopaminetekort in de substantia nigra. Dopamine in de neuronen neemt af, dus er is een degeneratief proces in de basale gangliën dat ervoor zorgt dat de informatieoverdracht van het outputsysteem, de substantia nigra, naar de frontaalkwab slechter wordt. De vraag die zich opdoet is of ook bij de mensen met de ziekte van Parkinson en stoornis is te ontdekken op het gebied van taal. Zoals in paragraaf 3 nog zal worden aangetoond hebben Parkinsonpatiënten moeilijkheden met de productie en het begrip van syntactisch complexe zinsstructuren die veroorzaakt worden door de dysfunctie in de basale gangliën.

(7)

6 De onderzoeken die werden uitgevoerd op het gebied van taal en ook motoriek maken duidelijk dat de basale gangliën en de frontaalkwab samenwerken en ook dat als er problemen zijn met de basale gangliën of de frontaalkwab dat ook van invloed is op taal en beweging. Er is al veel onderzoek verricht naar het begrip en de productie van syntactisch complexe zinnen bij agrammatische sprekers en ook bij mensen met de ziekte van Parkinson, maar bij de ziekte van Parkinson werden vooral de motorische vaardigheden onderzocht en is er weinig onderzoek gedaan naar talige aspecten. Onderzoek naar taal bij Parkinsonpatiënten zal nuttig zijn omdat bekend is dat in de frontaalkwab syntactische aspecten worden verwerkt en vanuit de frontaalkwab neuronen projecteren naar de basale gangliën en terug. Misschien hebben Parkinsonpatiënten op grond van de dysfunctie in de basale gangliën ook moeite met syntactische aspecten van de zinsverwerking en in het bijzonder met de verwerking van pronomina.

In de volgende paragrafen zal daarom nader op de productie en het begrip van verschillende complexe zinsstructuren en het begrip van pronomina worden ingegaan en worden uitgelegd in hoeverre een stoornis in de productie en het begrip van pronomina gekoppeld kan worden aan de dysfunctie van de basale gangliën.

3 De taalproductie en het taalbegrip bij mensen met de ziekte van Parkinson 3.1 De productie

In de afgelopen jaren werd de taalproductie bij mensen met de ziekte van Parkinson onderzocht voor onder anderen de productie van werkwoorden, van verschillende complexe zinstypen en de taalvaardigheden in de spontane taal. Het doel van deze onderzoeken was een duidelijk beeld te verschaffen over de taalvaardigheden van de Parkinsonpatiënten en te bepalen wat de oorzaak is voor mogelijke productieproblemen.

(8)

7 Onderzoek naar de werkwoordproductie bij mensen die aan de ziekte van Parkinson leden leverde op dat ze met deze productie moeite hadden en ook dat de productie ervan niet onder alle omstandigheden moeilijk was (Colman, Koerts, van Beilen, Leenders, Post en Bastiaanse, 2009). De productie van transitieve werkwoorden, de vervoeging van de werkwoorden in de verleden tijd en de productie van het finiete werkwoord in hoofdzinnen waren niet verstoord. Andere onderzoeken hebben zich op de spontane taal gefocust en daarbij op de taalvaardigheden van de personen met de ziekte van Parkinson. De onderzoeken van Mc Namara, Obler, Au, Durso en Albert (1992) en Murray (2000) leverden op dat Parkinsonpatiënten de fouten die ze maakten in de spontane taal vaak niet bespeurden en verbeterden en bovendien dat ze ook ongrammaticale zinnen maakten.

Daarnaast werd onderzoek gedaan naar de productie van simpele en complexe zinnen. De uitkomsten van deze onderzoeken (Ills, 1989; Murry en Lenz, 2001) zijn dat de Parkinsonpatiënten geen moeite hadden met de productie van simpele of complexe zinnen. De beschreven onderzoeken tonen aan dat de ziekte van Parkinson uiteenlopend op verschillende manieren invloed kan hebben op de taalproductie. Deze verschillen kunnen te maken hebben met de diverse aspecten die werden getest en met de methodes die werden gebruikt.

3.2 Het begrip

Net als bij de productie is er ook onderzoek gedaan naar het taalbegrip van mensen met de ziekte van Parkinson. De studies (o.a. Lieberman, Friedman en Feldman, 1990; Natspoulos, Grouios, Bostantzopoulou, Mentenopoulos, Katsarou en Logothetis, 1993; Grossman, Carvell, Stern, Gollomp en Hurtig, 1992; Skeel, Crosson, Nadeau, Algina, Bauer en Fennell, 2001) hadden betrekking op het begrip van structureel verschillend complexe zinnen. De uitkomsten van deze studies zullen in deze paragraaf worden toegelicht.

(9)

8 beargumenteerden dat de Parkinsonpatiënten moeite hadden met het begrip van complexe zinnen omdat deze mensen een dysfunctie hebben in de basale gangliën en de frontaal-corticale hersenregio. Natspoulos en anderen (1993) en Angwin en anderen (2005) concludeerden dat deze uitkomsten het gevolg zijn van een te trage verwerking van de syntactische structuren. Ook Lee en anderen (2003) verklaarden deze uitkomst door de vertraging in de verwerking maar bovendien ook door een probleem in de aandacht waarmee mensen met Parkinson te maken hebben. Grossman en anderen (1992) namen aan dat het begrip van complexe zinnen bij Parkinsonpatiënten slechter was omdat deze patiënten een stoornis hebben van het werkgeheugen en op grond daarvan moeite hebben met de verwerking van complexe structuren. Hochstadt en anderen (2006) beargumenteerden dat de moeilijkheden met het begrip van complexe zinnen werden veroorzaakt door set switch problemen. Dat wil zeggen dat de Parkinsonpatiënten moeilijkheden hadden hun aandacht te richten op verschillende aspecten die moeten worden verwerkt en over te schakelen van een aspect naar een andere.

(10)

9

4 Bindingstheorie

In het vorige gedeelte werden de problemen beschreven die mensen met de ziekte van Parkinson hebben bij de productie en het begrip van taal. Daarbij ging het onder anderen over de taalvaardigheden in de spontane taal, de werkwoordproductie en de productie en het begrip van syntactisch verschillend complexe structuren. Zoals duidelijk werd hebben mensen met de ziekte van Parkinson moeite met het begrip van complexere structuren en er ontstaan fouten.

Dit onderzoek richt zich op de verwerking en het begrip van pronomina – persoonlijke voornaamwoorden en reflexieve pronomina – bij mensen met de ziekte van Parkinson om uitspraak te kunnen doen in hoeverre deze ziekte de verwerking en het begrip van deze pronomina beïnvloedt. De interpretatie van pronomina kan problemen opleveren voor patiënten met een syntactische stoornis, omdat hierbij de relatie moet worden gelegd tussen het pronomen en zijn antecedent. In deze paragraaf zal aan de hand van de bindingstheorie van Chomsky (1981), de chain condition en parallellisme worden uitgelegd op welke manier pronomina kunnen worden verbonden aan het antecedent. Chomsky (1981) heeft twee principes geformuleerd waarmee hij het onderscheid tussen de persoonlijke voornaamwoorden en reflexieve pronomina beschrijft:

Principe A: Een reflexief pronomen wordt gebonden in het geregeerde veld. Principe B: Een persoonlijke voornaamwoord is vrij in het geregeerde veld.

(11)

10 figuur 1: het geregeerde veld

Voorbeeld: und dann hat die Frau sich fotografiert

CP

Spec C`

dann C IP

hatk DP I`

die Fraui +tense VP

+AGR ek V`

NP V

sichi fotografiert

In zin 1a heeft het reflexief pronomen sich betrekking op het subject die Frau. Maar sich kan niet betrekking hebben op die Kleine volgens het principe A. Volgens het principe B kan in zin 1b het persoonlijke voornaamwoord sie niet verwijzen naar die Frau, maar moet het verwijzen naar die Kleine. In zin 1c verwijst het persoonlijke voornaamwoord sie naar die

Frau en voldoet het aan de voorwaarde van principe B. In zin 1d kan sich niet verwijzen naar die Frau, maar verwijst het naar die Kleine.

1a. Erst haben die Frau und die Kleine geklatscht und dann hat die Fraui sichi fotografiert.1

Eerst hebben de vrouw en het meisje geklapt en daarna heeft de vrouwi zichzelfi

gefotografeerd.

1b. *Erst haben die Frau und die Kleine geklatscht und dann hat die Fraui siei

fotografiert.

*Eerst hebben de vrouw en het meisje geklapt en daarna heeft de vrouwi haari

gefotografeerd.

1c. Erst haben die Fraui und die Kleine geschrubbt und dann sah die Kleine siei singen.

Eerst hebben de vrouwi en het meisje geschrobd en daarna zag het meisje haari zingen.

1 Erst haben die Frau und die Kleine geklatscht und dann hat die Frau

i sichi fotografiert. De indices geven aan dat

(12)

11 1d. *Erst haben die Fraui und die Kleine geschrubbt und dann sah die Kleine sichi singen.

*Eerst hebben de vrouwi en het meisje geschrobd en daarna zag het meisje zichzelfi

zingen.

Met deze principes kan het syntactisch verschil tussen persoonlijke voornaamwoorden en reflexieve pronomina worden beschreven. Volgens deze principes is het reflexief pronomen gebonden door een locaal antecedent waarnaar dit pronomen verwijst. Voor de zinnen 1a. en 1d. betekent dit dat sich gebonden wordt door het subject in het geregeerde veld. Volgens het principe B verwijst het persoonlijke voornaamwoord niet naar een locaal antecedent wat betekent dat het pronomen vrij is in het geregeerde veld en wordt gebonden door een antecedent buiten dit veld.

De bindingstheorie van Chomsky (1981) werd bekritiseerd door Reinhart en Reuland (1993). Ze stellen dat deze theorie niet in alle gevallen van toepassing is omdat het persoonlijke voornaamwoord en ook het reflexief pronomen in sommige situaties naar hetzelfde antecedent kunnen verwijzen. Dit is te zien in het voorbeeld 2a.

2a. Luciei saw a picture of heri/herselfi.

Ook zijn er in sommige talen zoals in het Nederlands twee reflexieve pronomina, namelijk

zich en zichzelf. Het werkwoord is bepalend voor het gebruik van zich of zichzelf. Dat wil

zeggen dat als het werkwoord inherent reflexief is, moet het het reflexief pronomen zich zijn en in de andere gevallen het reflexief pronomen zichzelf. In voorbeeld 2b. is het werkwoord

gedragen inherent reflexief, maar het werkwoord omhelzen is niet inherent reflexief en moet

daarom het reflexief pronomen zichzelf krijgen. 2b. Hiji gedraagt zichi/*zichzelfi.

2c. Hiji omhelst *zichi/zichzelfi.

Zinnen 3a. en 3b. zijn te onderscheiden van de zinnen onder 1. Het werkwoord sehen introduceert ECM-zinnen (exceptional case marking)2. Het reflexief pronomen in zin 3a. heeft betrekking op der Mann volgens het principe A. Maar in zin 3b. kan het persoonlijke voornaamwoord ihn niet der Mann als antecedent hebben wat door het principe B wordt voorspeld (Chomsky, 1981). Dat komt omdat der Mann en ihn geen argumenten van het werkwoord sehen zijn. Der Mann is het externe argument van sehen en ihn kriechen is het interne argument van het werkwoord. Reinhart en Reuland (1993) hebben een theorie geformuleerd, de chain condition, die ook geldt bij co-argumenten. De chain condition houdt

2 ECM: De man zag hem eten. De man is het externe argument en hem dansen is het interne argument van het

(13)

12 in dat er een ketting is tussen het pronomen en het antecedent ervan en dat het antecedent is gespecificeerd voor Ф-kenmerken. Op grond daarvan kan het reflexief pronomen een ketting hebben met het antecedent, terwijl persoonlijke voornaamwoorden dat niet kunnen. Ф-kenmerken zijn Ф-kenmerken voor persoon, getal en geslacht. Het reflexief pronomen in 3a. is gespecificeerd voor derde persoon, maar niet voor getal, geslacht en casus. Het persoonlijke voornaamwoord in 3b. is gespecificeerd voor derde persoon, enkelvoud en mannelijk en kan daarom niet gebonden worden door een antecedent.

Dat betekent dat reflexieve pronomina niet kunnen worden geïnterpreteerd omdat ze te weinig informatie bevatten en daardoor een antecedent moeten hebben in de deelzin waarnaar ze verwijzen en met dit antecedent delen ze de Ф-kenmerken. Dat wordt duidelijk aan de hand van voorbeeld 3a. Hier heeft sich betrekking op der Mann. Deze elementen vormen een ketting in de zin dat sich en der Mann de kenmerken derde persoon, enkelvoud en mannelijk delen. Op grond van deze verbinding is het reflexief pronomen semantisch en syntactisch duidelijk gekenmerkt. Het persoonlijke voornaamwoord kan worden geïnterpreteerd omdat het de kenmerken derde persoon, enkelvoud en mannelijk heeft zodat er geen binding met een element in de deelzin hoeft plaats te vinden. Dat maakt duidelijk dat de pronomina sich en ihn semantisch en syntactisch van elkaar verschillen. Het reflexief pronomen heeft een locale binding en deelt met het locale antecedent kenmerken die het interpreteerbaar maken. Het persoonlijke voornaamwoord daarentegen heeft een binding over een lange afstand met het antecedent en het is interpreteerbaar.

3a. Erst haben der Mann und der Junge Fußball gespielt und dann sah der Manni sichi

kriechen.

Eerst hebben de man en de jongen gevoetbald en daarna zag de mani zichzelfi kruipen.

3b. *Erst sind der Mann und der Junge Schlittschuh gelaufen und dann sah der Manni ihni

essen.

*Eerst hebben de man en de jongen geschaatst en daarna zag de mani hemi eten.

Anders dan bij de zinnen die er tot nu toe werden beschreven aan de hand van de

bindingstheorie en ook de chain condition, zijn er zinnen waar deze theorieën niet kunnen

(14)

13 4a. Erst hat die Fraui die Kleinei gebissen und dann hat siei den Jungen gebissen.

Eerst heeft de vrouwi het meisjei gebeten en daarna heeft zei de jongen gebeten.

4b. Erst hat der Mann den Jungen gestreichelt und dann hat die Kleine ihn gestreichelt. Eerst heeft de mani de jongeni gestreeld en daarna heeft het meisje hemi gestreeld.

Voor de interpretatie van de persoonlijke voornaamwoorden sie en ihn zou men gebruik kunnen maken van parallellisme. Dat wil zeggen dat het persoonlijke voornaamwoord sie, dat het subject van de zin dann hat sie den Jungen gebissen, verwijst naar het subject in de voorafgaande deelzin die Kleine. Volgens parallellisme verwijst het object ihn naar het object in de vorige deelzin den Jungen. Om van zo'n interpretatie gebruik te kunnen maken moet de syntactische structuur van de zin echter worden opgebouwd. Als dat niet lukt, moet de persoon gissen naar de juiste interpretatie of een strategie toepassen.

5 Pronomina

5.1 Het begrip en de verwerking van pronomina bij agrammatische patiënten

Agrammatisch sprekende mensen hebben een beschadiging van de hersenen die zich bevindt in de frontaalkwab. Deze patiënten hebben problemen met grammaticale aspecten van taal zodat er problemen ontstaan met het begrip en de productie van zinnen. Agrammatisch sprekende patiënten blijken onder andere moeilijkheden te hebben met het begrip van pronomina.

(15)

14 Ook Baum (1989) heeft de verwerking van pronomina onderzocht en met haar onderzoek gefocust op de invloed van afstand tussen het pronomen en de referent in de verwerking ervan. Daarvoor werden de agrammatische sprekers getest met zinnen waar een lange of korte afstand was tussen het antecedent en het pronomen. Het onderzoek van Baum (1989) had betrekking op grammaticaliteitsoordelen en leverde op dat de agrammatische sprekers gevoelig waren voor de ongrammaticaliteit van pronomina als er een locale afhankelijkheid was tussen referent en pronomen, maar ongevoelig voor de ongrammaticaliteit als de afstand werd vergroot en de referent niet in dezelfde zin voorkwam. Volgens Baum (1989) waren de agrammatische sprekers niet in staat syntactische informatie te verwerken als gevolg van hun syntactische stoornis. Baum (1989) concludeerde dat de agrammatische sprekers moeite hadden met het maken van referenties.

Het onderzoek van Chapman en Ulatowska (1989) had als doel de invloed van voorstelbaarheid van de referent te onderzoeken op de interpretatie van pronomina bij agrammatische sprekers. Er werden zinnen getest waarin de voorstelbaarheid van de referent varieerde. De interpretatie van pronomina met een voorspelbare referent was makkelijker dan de integratie van pronomina met minder voorspelbare referenten.

Friederici, Weissenborn en Kail (1991) hebben onderzocht op welke manier fonologische, semantische en syntactische kenmerken van de pronomina worden verwerkt door agrammatische sprekers. Het begrip van pronomina in drie talen, Frans, Nederlands en Duits werd met elkaar vergeleken. De pronomina verschilden in deze talen semantisch, fonologisch en syntactisch van elkaar. Het onderzoek leverde op dat het begrip van pronomina beter was als er semantische indicaties werden gegeven. Dit werd ook gevonden door Jarema en Friederici (1994). De verwerking van de pronomina was beter bij pronomina die naar een mens verwezen dan bij pronomina die grammaticaal werden bepaald.

Ook het onderzoek van Grodzinsky, Wexler, Chien, Marakovitz en Solomon (1993) leverde op dat het begrip van reflexieve pronomina niet verstoord was, maar het begrip van persoonlijke voornaamwoorden wel. De auteurs beargumenteerden dat de agrammatische sprekers een beperkte verwerkingscapaciteit hebben. Ze waren niet in staat persoonlijke voornaamwoorden via een ketting te verbinden aan het antecedent.

(16)

15 Ruigendijk, Vasić en Avrutin (2006) hebben het begrip van reflexieve pronomina en persoonlijke voornaamwoorden in verschillende syntactische structuren getest; dat zijn pronomina in simpele hoofdzinnen met een transitief werkwoord en ECM-zinnen. De agrammatische sprekers hadden geen begripsproblemen bij reflexieve pronomina, maar wel bij de persoonlijke voornaamwoorden. Ook was het begrip van persoonlijke voornaamwoorden in ECM-zinnen slechter dan in transitieve hoofdzinnen. Soortgelijke resultaten voor het begrip van persoonlijke voornaamwoorden in ECM-zinnen werden ook gevonden door Ruigendijk (2008) voor Duitse kinderen. De kinderen hadden geen begripsproblemen met reflexieve pronomina en persoonlijke voornaamwoorden in simpele transitieve zinnen. Ruigendijk en anderen (2006) en Ruigendijk (2008) namen aan dat het probleem met de ECM-zinnen werd veroorzaakt door een beperkte verwerkingscapaciteit. De kinderen en de agrammatische sprekers maakten geen gebruik van syntaxis in de interpretatie van de persoonlijke voornaamwoorden maar van een semantische of discourse interpretatie zodat er fouten ontstaan.

Baauw, Ruigendijk, Cuetosc en Avrutin (2010) hebben ambigue persoonlijke voornaamwoorden getest zoals in voorbeeld 4a. en 4b. om te ontdekken of de agrammatische sprekers gebruik kunnen maken van parallellisme in de interpretatie van de persoonlijke voornaamwoorden. Het begrip van persoonlijke voornaamwoorden die naar een subject verwezen, zoals onder 4a., was goed, maar het begrip van persoonlijke voornaamwoorden die naar het object in de vorige zin verwezen volgens parallellisme was slecht. Dat wil zeggen dat de agrammatische sprekers niet in staat waren van parallellisme gebruik te maken, omdat deze het niet lukte een syntactische structuur op te bouwen waarin de elementen van de zin moeten worden geïntegreerd. De auteurs beargumenteerden dat de agrammatische sprekers een strategie gebruikten om de subjectpronomina als ook de objectpronomina te laten verwijzen naar het subject van de vorige zin. Verder namen ze aan dat dit niet het gevolg was van een gebrek aan kennis, want anders zouden de objectpronomina altijd verwijzen naar het subject, maar van een beperkte verwerkingscapaciteit.

(17)

16

6 Hypothesen

Deze scriptie onderzoekt de verwerking en het begrip van persoonlijke voornaamwoorden en reflexieve pronomina in het Duits bij mensen die aan de ziekte van Parkinson lijden. De vraag waarop zal worden geprobeerd een antwoord te geven is in hoeverre een stoornis in de basale gangliën de verwerking van pronomina beïnvloedt. Zoals in de vorige paragrafen werd aangetoond hebben mensen met de ziekte van Parkinson moeite met het begrip van syntactisch complexe zinnen. De reden die daarvoor wordt gegeven is dat deze personen een dysfunctie in de basale gangliën hebben op grond van een dopaminetekort in de substantia nigra. Tot nu toe is er bij Parkinsonpatiënten alleen de invloed van zinscomplexiteit onderzocht in de taalproductie en het taalbegrip en geen onderzoek heeft zich gericht op de verwerking en het begrip van pronomina. Een dysfunctie van de basale gangliën zou echter van invloed kunnen zijn op het begrip van pronomina. De basale gangliën hebben een verbinding met de frontaalkwab en deze hersenregio's zijn verbonden via circuits. Voor het goed verloop van deze circuits, is de dopamine nodig. Mensen die aan Parkinson lijden, hebben een dopaminetekort, zodat mogelijk problemen te vinden zijn met het begrip van pronomina. Zoals onderzoek bij agrammatisch sprekende mensen heeft aangetoond, worden in de frontaalkwab syntactische aspecten verwerkt zoals de grammaticale informatie die samenhangt met verschillende zinstypen maar ook met de interpretatie van pronomina. Door de dysfunctie van de frontaalkwab, kunnen deze aspecten van taal niet meer goed worden verwerkt en er ontstaan fouten. De vraag is dan of ook mensen die geen directe stoornis in de frontaalkwab hebben, maar in de basale gangliën ook in de verwerking en het begrip van pronomina problemen tegenkomen. Dat lijkt waarschijnlijk omdat mensen met de ziekte van Parkinson ook moeite hebben met het begrip van complexe structuren. De zinsverwerking vindt plaats in de frontaalkwab.

(18)

17

7 Methode

7.1 Proefpersonen

Parkinsonpatiënten

Dertien Duitse Parkinsonpatiënten hebben deelgenomen aan het onderzoek. Daarvan zijn zeven personen mannen. De personen zijn tussen de 59 en 88 jaar oud (gemiddelde leeftijd is 71,4 jaar). Individuele gegevens zijn te vinden in tabel 1. Een neuroloog heeft bij alle patiënten vastgesteld dat ze aan de ziekte van Parkinson lijden. Voor zover bekend was er bij de patiënten geen sprake van ander of eerder neurologisch letsel. De patiënten zijn rechtshandig.

Iedereen werd met een brief geïnformeerd over het doel van het onderzoek. Voor de test bij iedereen werd afgenomen werden de personen nog eens mondeling over het onderzoek geïnformeerd. De patiënten gaven schriftelijk hun toestemming voor de deelname en ook voor het gebruik van hun data. De Parkinsonpatiënten werden allemaal individueel getest. Daarvoor werden ze thuis bezocht of werd de test in het St. Marienhospital Vechta, Duitsland, afgenomen. De ethische commissie van de universiteit Oldenburg gaf de toestemming voor de uitvoering van het onderzoek bij Parkinsonpatiënten.

Tabel 1: individuele gegevens van de groep Parkinsonpatiënten

Patiënt Geslacht Leeftijd Diagnose TPO (in jaren)

P_01m man 78 Morbus Parkinson 15

P_02w vrouw 69 Morbus Parkinson 12

P_03w vrouw 88 Morbus Parkinson 10

P_04w vrouw 69 Morbus Parkinson 19

P_05m man 61 Morbus Parkinson 5

P_07w vrouw 73 Morbus Parkinson 15

P_08m man 63 Morbus Parkinson 17

P_09m man 73 Morbus Parkinson 6

P_10w vrouw 59 Morbus Parkinson 5

P_11m man 69 Morbus Parkinson 23

P_12w vrouw 72 Morbus Parkinson 2

P_13m man 79 Morbus Parkinson 17

(19)

18 Controlegroep

De controlegroep bestaat uit tien Duitse personen die tussen de 64 en 82 jaar oud zijn (gemiddelde leeftijd is 72 jaar). Behalve één persoon zijn de deelnemers vrouwen. Negen personen zijn rechtshandig. Niemand van ze heeft een neurologische stoornis. Individuele gegevens zijn te vinden in tabel 2. Net als bij de Parkinsonpatiënten werd de controlegroep schriftelijk en mondeling over het doel van de studie en de afloop ervan geïnformeerd. De proefpersonen gaven schriftelijk hun toestemming voor de deelname aan de studie en voor het gebruik van hun data. De deelnemers werden thuis of in het St. Marienhospital Vechta, Duitsland, getest.

Tabel 2: individuele gegevens van de controlegroep Controlpersoon Geslacht Leeftijd

C_01w vrouw 73 C_02w vrouw 72 C_03w vrouw 72 C_04w vrouw 82 C_05w vrouw 68 C_06w vrouw 64 C_07w man 72 C_08w vrouw 70 C_09w vrouw 79 *C_10w vrouw 68 * linkshandig 7.2 Testmateriaal

(20)

19 persoonlijke voornaamwoorden in transitieve zinnen getest omdat al voor agrammatische sprekers werd gevonden dat deze moeite hebben met ambigue pronomina.

Voorbeelden van de geteste condities zijn hieronder te vinden:

reflexief pronomen in transitieve zin

5. Erst haben die Frau und die Kleine geklatscht und dann hat die Frau sich fotografiert.

Eerst hebben de vrouw en het meisje geklapt en daarna heeft de vrouw zichzelf gefotografeerd.

persoonlijke voornaamwoord in transitieve zin

6. Erst haben die Frau und die Kleine gelacht und dann hat die Frau sie berührt.

Eerst hebben de vrouw en het meisje gelachen en daarna heeft de vrouw haar aangeraakt.

reflexief pronomen in ECM-zin

7. Erst haben die Frau und die Kleine gesungen und dann sah die Kleine sich lesen. Eerst hebben de vrouw en het meisje gezongen en daarna zag het meisje zichzelf lezen.

persoonlijke voornaamwoord in ECM-zin

8. Erst haben der Mann und der Junge gewunken und dann sah der Mann ihn Fußball spielen.

Eerste hebben de man en de jongen gezwaaid en daarna zag de man hem voetballen.

reflexief pronomen in subject-relatieve zin

9. Erst haben die Frau und die Kleine geklatscht und dann merkte die Kleine, dass die

Frau sich fotografiert hat.

Eerst hebben de vrouw en het meisje geklapt en daarna zag het meisje dat de vrouw

zichzelf gefotografeerd had.

persoonlijke voornaamwoord in subject-relatieve zin

(21)

20 Eerst hebben de man en de jongen gehuild en daarna zag de jongen dat de man hem omhelst had.

ambigue persoonlijke voornaamwoord in transitieve zin

11. Erst hat die Frau die Kleine geschminkt und dann hat der Junge sie geschminkt. Eerst heeft de vrouw het meisje opgemaakt en daarna heeft de jongen haar opgemaakt.

ambigue persoonlijke voornaamwoord in transitieve zin

12. Erst hat der Junge den Mann gezeichnet und dann hat er die Frau gezeichnet. Eerst heeft de jongen de man getekend en daarna heeft hij de vrouw getekend.

Het testmateriaal werd opgedeeld in twee sessies. Daarvoor werden de zinnen gerandomiseerd. 60 zinnen werden in elke sessie getest. Aan elke sessie gingen drie voorbeeldzinnen vooraf.

7.3 Procedure

De deelnemers zijn allemaal individueel getest. De procedure van de test werd aan iedereen uitgelegd met behulp van een voorbeeldzin. De testitems werden steeds op dezelfde wijze aangeboden. Een voorbeeld van een testitem is te zien in figuur 2. Het linker plaatje is afgebeeld op één bladzijde a4 en de drie plaatjes aan de rechter kant zijn samen afgebeeld ook op één bladzijde a4. De proefpersonen werd verteld dat ze goed naar de plaatjes moesten kijken voordat ze de zin kregen te horen. Hen werd gevraagd de onderzoeker te vertellen wanneer ze de plaatjes hadden gezien. Na het bekijken van de plaatjes werd pas het linker beeld beschreven aan de hand van een zin. De personages werden geïntroduceerd Erst haben

der Mann und der Junge gegessen en dan moesten de deelnemers de plaatjes aan de rechter

kant bekijken en de onderzoeker zei und dann sah der Junge sich Fußball spielen. De proefpersonen werd gevraagd om bij de tweede zin het juiste plaatje aan te wijzen. Het antwoord werd door de onderzoeker genoteerd. Voor het geven van een antwoord was er geen tijdsbeperking. De zinnen werden vaker voorgelezen als dat nodig was.

(22)

21 figuur 2: voorbeeldzin van de test

zin van het linker plaatje:

Erst haben der Mann und der Junge gegessen… Eerst hebben de man en de jongen gegeten....

zin van het rechter plaatje:

und dann sah der Junge sich Fußball spielen. en dan zag de jongen zichzelf voetballen.

7.4 Analyse

(23)

22 correct werd gescoord en als ze één van de andere plaatjes aangewezen werd dit antwoord als fout gerekend.

Voor de analyse werd de groep Parkinsonpatiënten vergeleken met de controlegroep. Dat werd gedaan met een ANOVA. De antwoorden tussen de groepen per conditie werden met elkaar vergeleken. Verder werden gepaarde t-tests uitgevoerd per groep om de antwoorden binnen de condities en tussen de condities met elkaar te vergelijken. Dat wil zeggen dat bij de transitieve zinnen, subjectrelatieve zinnen en ECM-zinnen het begrip van de reflexieve zinnen werd vergeleken met het begrip van de persoonlijke voornaamwoorden om uitspraak te kunnen doen of persoonlijke voornaamwoorden moeilijker zijn te begrijpen dan reflexieve pronomina. Ook werd het begrip van persoonlijke voornaamwoorden tussen de drie zinstypen met elkaar vergeleken en bovendien het begrip van de reflexieve pronomina tussen de drie zinstypen om te kunnen zeggen of de zinscomplexiteit van invloed is op het begrip van de pronomina.

8 Resultaten

Hieronder zullen de resultaten worden besproken voor het begrip van reflexieve pronomina en persoonlijke voornaamwoorden in transitieve zinnen, ECM-zinnen en relatieve zinnen. De controlegroep maakte in totaal 19 fouten bij het begrip van pronomina. De groep Parkinsonpatiënten maakte 89 fouten3.

De resultaten van de groepen werden met elkaar vergeleken met behulp van een ANOVA. De onafhankelijke variabele is de onderzoeksgroep. De scores voor het begrip van de pronomina in de verschillende zinstypen zijn de afhankelijke variabelen. Tabel 3 geeft een overzicht van het gemiddelde aantal fouten per groep en conditie. Appendix 1 en 2 geven een overzicht over de individuele scroes per groep, persoon en conditie.

3 Hierbij gaat het om de fouten die de proefpersonen maakten in de verwerijzing van de pronomina. Bij de

(24)

23 Tabel 3: gemiddeld aantal fouten per groep en conditie

Condities Controlegroep Parkinsongroep

reflexief pronomen in transitieve zin (A) 3 7 persoonlijk voornaamwoord in transitieve zin (B) 2 16 ambigue obj.-pronomen in transitieve zin (CO) 91 104 ambigue subj.-pronomen in transitieve zin (CS) 20 30 persoonlijk voornaamwoord in ECM-zin (ECM P) 2 14 reflexief pronomen in ECM-zin

(ECM R)

3 10

persoonlijk voornaamwoord in subj.relatieve zin (SP) 3 30 reflexieve pronomina in subj.relatieve zin (SR) 6 12

aantal fouten 130 223

std-deviatie 0,31 0,35

De analyse gaf weer dat het begrip van persoonlijke voornaamwoorden in subjectrelatieve zinnen (SP) significant verschilde (F(1,21) = 8,127; p = .010) tussen de twee groepen. De groep Parkinsonpatiënten maakte meer fouten in het begrip van persoonlijke voornaamwoorden in deze conditie dan de controlegroep. Er werden ook marginale verschillen tussen de groepen gevonden. Persoonlijke voornaamwoorden werden door de controlegroep beter begrepen dan door de groep Parkinsonpatiënten in transitieve zinnen (B) (F(1,21) = 3,952; p = .060) en ECM-zinnen (ECM P) (F(1,21) = 3,3200; p = .088). Verder werden er geen significante verschillen in het begrip van persoonlijke voornaamwoorden en reflexieve pronomina tussen de groepen gevonden. De resultaten voor het begrip van reflexieve pronomina tussen de groepen in transitieve zinnen (A) was niet significant (F(1,21) = 0,723; p = .405), niet in ECM-zinnen (ECM R) (F(1,21) = 3,108; p = .092) en ook niet in subjectrelatieve zinnen (SR) (F(1,21) = 0,809; p = .379). De groepen verschilden ook niet significant van elkaar in het begrip van ambigue persoonlijke voornaamwoorden (condities CS en CO) waar objectpronomina en subjectpronomina werden getest (CS (F(1,21) = 0,159; p = .694; CO (F(1,21) = 0,978; p = .334).

(25)

24 objectpronomina werden verbonden aan het subjectantecedent wat ook het geval was voor de subjectpronomina. Verder werden geen significante verschillen voor de controlegroep gevonden in het begrip van pronomina tussen de gerelateerde condities. Het begrip van persoonlijke voornaamwoorden verschilde niet van het begrip van reflexieve pronomina in transitieve zinnen (B vs. A) (t(9) = 1,00; p = .343), niet in ECM-zinnen (ECM P vs. ECM R) (t(9) = 0,43; p = .678) of in subjectrelatieve zinnen (SP vs SR) (t(9) = 0,82; p = .434). Het begrip van reflexieve pronomina verschilde niet in transitieve zinnen (A) van reflexieve pronomina in ECM-zinnen (ECM R) (t(9) = 0,00; p = .1000). Hetzelfde gelde voor het begrip van persoonlijke voornaamwoorden. Deze verschilden niet in transitieve zinnen (B) van zinnen (ECM P) (t(9) = 0,00; p = .1000) of in subjectrelatieve zinnen (SP) van ECM-zinnen (ECM P) (t(9) = 0,43p = .678).

(26)

25

9 Discussie

Het onderzoek focuste op de verwerking en het begrip van pronomina in het Duits door Parkinsonpatiënten. Er is zo ver bekend geen eerder onderzoek gedaan naar dit aspect van de zinsverwerking. Wel is bekend dat mensen met de ziekte van Parkinson moeite hebben met het begrip van complexe zinsstructuren (o.a. Lieberman e.a.,1990; Natspoulos e.a., 1993; Grossman e.a., 1992; Skeel e.a., 2001). Onderzoek naar het begrip van pronomina werd wel al verricht bij agrammatisch sprekende mensen. Deze personen hebben een beschadiging van de frontaalkwab. Deze onderzoeken leverden op dat het begrip van persoonlijke voornaamwoorden was verstoord (Blumstein e.a., 1983; Baum, 1989; Chapman en Ulatowska, 1989; Grodzinsky e.a., 1993; Vasić e.a., 2006; Ruigendijk e.a., 2006). De verwerking van de pronomina en van zinnen vindt plaats in de frontaalkwab. Er is sprake van een verstoring in de werking van de frontaalwab op talig gebied en daardoor ontstaan fouten in het begrip van deze talige verschijnselen.

Mensen met de ziekte van Parkinson hebben een tekort aan dopamine in de basale gangliën die samenwerken met de frontaalkwab. Op grond van het tekort is de verbinding van de basale gangliën met de frontaalkwab verstoord. Dit zou onder andere kunnen leiden tot problemen met het begrip van pronomina.

Bij mensen met de ziekte van Parkinson is nog maar weinig onderzoek gedaan naar de verwerking en het begrip van taal. De vraag was of ook mensen die geen directe beschadiging hebben in de frontaalkwab maar een stoornis in de substantia nigra, een deel van de basale gangliën, problemen hebben met de verwerking en het begrip van taal. Zo had dit onderzoek als globaal doel verder inzicht te verschaffen in de invloed van de ziekte van Parkinson op de verwerking en het begrip van pronomina. Er werd verwacht op basis van de onderzoeken die werden verricht bij agrammatisch sprekende mensen dat ook mensen met de ziekte van Parkinson problemen zullen hebben met het begrip van de pronomina omdat ook bij deze patiënten sprake kan zijn van een verminderde werking van de frontaalkwab, zij het als gevolg van een stoornis in het circuit tussen de frontaalkwab en de basale gangliën.

(27)

26 van persoonlijke voornaamwoorden in subjectrelatieve zinnen bij mensen met de ziekte van Parkinson. Daarnaast zijn er echter mogelijk problemen met de persoonlijke voornaamwoorden in transitieve zinnen en ECM-zinnen omdat hierbij sprake was van een marginaal significant verschil ten opzichte van de controlegroep. Bij het begrip van ambigue persoonlijke voornaamwoorden in transitieve zinnen en met het begrip van reflexieve pronomina werd geen verschil tussen de groepen gevonden.

De uitkomst dat Parkinsonpatiënten meer moeite hebben in het begrip van persoonlijke voornaamwoorden dan van reflexieve pronomina sluit aan bij de hypothese dat persoonlijke voornaamwoorden meer problemen opleveren voor het begrip dan reflexieve pronomina. Zoals ook voor de agrammatisch sprekende patiënten werd gevonden werden persoonlijke voornaamwoorden slechter begrepen dan reflexieve pronomina (Blumstein e.a., 1983; Baum, 1989; Chapman en Ulatowska, 1989; Grodzinsky e.a., 1993; Vasić e.a., 2006; Ruigendijk e.a., 2006). Persoonlijke voornaamwoorden worden door een antecedent buiten het geregeerde veld gebonden terwijl reflexieve pronomina een antecedent hebben binnen de categorie. De pronomina delen met het antecedent bepaalde Ф-kenmerken en vormen zo een ketting met het antecedent. Om een persoonlijke voornaamwoord te kunnen verbinden aan het antecedent moet de syntactische structuur van de zin worden opgebouwd zodat de kenmerken kunnen worden gecheckt. De uitkomst dat de groep Parkinsonpatiënten moeite had met het verbinden van de persoonlijke voornaamwoorden aan de antecedenten en de controlegroep niet kan ermee hebben te maken dat de syntactische structuren van de subjectrelatieve zinnen, en ook van de transitieve zinnen en ECM-zinnen niet (helemaal) werden opgebouwd. Het mislukken van de interpretatie kan te maken hebben met de vertraging in de verwerking van zinnen en de verminderde verwerkingscapaciteit bij de Parkinsonpatiënten (Natspoulos e.a.,1993; Angwin e.a.,2005 en Lee e.a., 2003). Om elementen in de structuur te kunnen integreren moet namelijk snel de structuur worden opgebouwd. Als dat niet gebeurt, ontstaan fouten. Zo wordt er voor een antecedent gekozen dat dichter bij het pronomen staat, maar dat is dan niet noodzakelijk het goede antecedent.

(28)

27 persoonlijke voornaamwoorden in de geteste transitieve zinnen en ECM-zinnen erop dat een lengte-effect niet helemaal het slechtere begrip van de persoonlijke voornaamwoorden kan verklaren. Zoals hierboven werd uitgelegd lijkt de manier waarop de pronomina worden verwerkt het begrip ervan mede te bepalen.

De analyse van de resultaten van de groep Parkinsonpatiënten waarbij de prestaties op de verschillende condities werden vergeleken gaf weer dat er een significant verschil was in het begrip van ambigue persoonlijke voornaamwoorden in transitieve zinnen. Objectpronomina werden slechter begrepen dan subjectpronomina. Dat wil zeggen dat deze patiëten subjectpronomina hebben verbonden aan het subject in de voorafgaande zin en objectpronomina ook heeft verbonden aan het subject in de voorafgaande zin en niet aan het object. Dat laat zien dat de groep Parkinsonpatiënten een preferentie heeft voor het verbinden van ambigue pronomina aan het subject. Dit werd overigens ook gevonden voor de controlegroep. Het onderzoek van Baauw en anderen (2010) leverde op dat ook het begrip van ambigue persoonlijke voornaamwoorden bij agrammatisch sprekende patiënten een zelfde patroon liet zien. Deze personen hadden ook moeite met het verbinden van objectpronomina aan het objectantecedent.

(29)

28 Parkinsonpatiënten een strategie gebruikte waarbij bij ambigue pronomina altijd de subjectlezing wordt gekozen.

In tegenstelling echter tot de controlegroep werd er een significant verschil gevonden voor het begrip van pronomina in subjectrelatieve zinnen. De persoonlijke voornaamwoorden werden slechter begrepen dan de reflexieve pronomina in subjectrelatieve zinnen. Ook is er een trend te herkennen in het begrip van persoonlijke voornaamwoorden in transitieve zinnen. Persoonlijke voornaamwoorden werden slechter begrepen dan reflexieve pronomina. Onderzoek naar het begrip van pronomina bij agrammatische sprekers (Blumstein e.a., 1983; Baum, 1989; Chapman en Ulatowska, 1989; Grodzinsky e.a., 1993; Vasić e.a., 2006; Ruigendijk e.a., 2006) leverde ook op dat het begrip van persoonlijke voornaamwoorden slechter was dan dat van reflexieve pronomina. De agrammatische sprekers hadden minder moeite met het begrip van persoonlijke voornaamwoorden in transitieve zinnen dan in structureel complexere zinnen. Bovendien was het begrip van reflexieve pronomina niet verstoord. Vasić en anderen (2006), Ruigendijk en anderen (2006) en Grodzinsky en anderen (1993) concludeerden dat agrammatisch sprekende patiënten moeilijkheden ondervinden in de syntactische verwerking op grond van een beperkte verwerkingscapaciteit. Daardoor kunnen dan ook problemen ontstaan in de verwijzing van pronomina. Het probleem waarmee de groep Parkinsonpatiënten geconfronteerd wordt is dat het hen niet lukte het goede antecedent te vinden van de persoonlijke voornaamwoorden in de transitieve zinnen en vooral in de subjectrelatieve zinnen. De uitkomsten toonden aan dat de groep Parkinsonpatiënten het persoonlijke voornaamwoord liet verwijzen naar het dichtbijstaandste zelfstandige naamwoord en zo een referentie liet toestaan die volgens principe B niet mag. De reden daarvoor zou kunnen zijn dat de groep Parkinsonpatiënten moeite heeft de syntactische structuur van de zin helemaal op te bouwen op grond van een beperkte verwerkingscapaciteit. De zinselementen kunnen niet in de zinsstructuur worden geïntegreerd. Het gevolg is dat de zin en de pronomina niet goed werden begrepen.

Een andere verklaring zou kunnen zijn dat de syntactische structuur wel werd opgebouwd maar dat deze groep moeite ondervindt de syntactische structuur lang genoeg in het werkgeheugen actief te houden om een goed antecedent te vinden.

(30)

29 Subjectrelatieve zinnen zijn langer en complexer dan transitieve zinnen. Dat de complexiteit van de syntactische structuur moeilijkheden oplevert voor het begrip bij Parkinsonpatiënten werd ook gevonden door Lieberman en anderen (1990), Natspoulos en anderen (1993), Grossman en anderen (1992), Skeel en anderen (2001), Lee en anderen (2003), Angwin en anderen (2005) en Hochstadt en anderen (2006). Deze auteurs namen aan dat de dysfunctie van de basale gangliën, een probleem met de aandacht en een stoornis van het werkgeheugen deze problemen veroorzaakte.

Verder werd er een trend gevonden in het begrip van persoonlijke voornaamwoorden tussen ECM-zinnen en subjectrelatieve zinnen. Persoonlijke voornaamwoorden werden beter begrepen in subjectrelatieve zinnen dan in ECM-zinnen. Deze uitkomst van het onderzoek past niet bij de hypothese dat de complexiteit van de syntactische structuur de verwerking van de pronomina beïnvloedt, want subjectrelatieve zinnen zijn syntactisch niet complexer dan ECM-zinnen. Deze zinnen zijn syntactisch even moeilijk. Zo kan de complexiteit van de syntactische structuur niet het verschil in het begrip van de pronomina verklaren. Wel zou de lengte van de zinnen van invloed kunnen zijn op het begrip van de persoonlijke voornaamwoorden. De subjectrelatieve zinnen zijn langer dan de ECM-zinnen. Dat zou kunnen betekenen dat Parkinsonpatiënten in staat zijn de syntactische structuur van complexe zinnen op te bouwen maar dat het hen niet lukt deze structuur lang genoeg in het werkgeheugen actief te houden als de zinnen langer worden.

De uitkomsten uit dit onderzoek sluiten niet aan bij onderzoeken van Friederici en anderen (1991) en Jarema en Friederici (1991) die hebben gevonden dat het begrip van persoonlijke voornaamwoorden beter was als deze semantisch duidelijk waren; dat wil zeggen naar een mens verwezen. Het onderzoek steunt deze uitkomst niet omdat de persoonlijke voornaamwoorden in het huidige onderzoek altijd naar een persoon verwezen en toch was het begrip van de persoonlijke voornaamwoorden in transitieve zinnen, ECM-zinnen en subjectrelatieve zinnen gestoord. Het onderzoek maakt duidelijk dat de semantische kenmerken van een pronomen zeker belangrijk zijn voor de interpretatie maar dat de rol van de syntaxis nog belangrijker is voor de interpretatie van pronomina.

(31)

30 zijn. Hieronder zal ingegaan worden op de overeenkomsten en verschillen tussen deze groepen. In figuur 3 wordt een samenvatting van deze overeenkomsten en verschillen gegeven. Zoals ook in de figuur is te zien zijn er lichte verschillen tussen de groepen. De Parkinsonpatiënten en ook de agrammatisch sprekende patiënten hebben geen problemen met het begrip van reflexieve pronomina (A, SR, ECM R). Wel hebben beide groepen begripsproblemen met de persoonlijke voornaamwoorden in alle zinsconstructies (B, SP, ECM P, CO) behalve bij ambigue subjectpronomina in transitieve zinnen.

Deze overeenkomsten wijzen op een gemeenschappelijk probleem in het begrip van de pronomina. Zoals werd uitgelegd hebben agrammatische sprekers een beschadiging van de frontaalkwab en de Parkinsonpatiënten hebben door het dopaminetekort een slechtere informatieoverdracht naar de frontaalkwab. In de inleiding werd gezegd dat in de frontaalkwab zinnen en pronomina worden verwerkt. Zo wordt aangenomen voor dit onderzoek dat de problemen die bij de groep Parkinsonpatiënten en agrammatische sprekers werden gevonden veroorzaakt werden door een verminderde toegankelijkheid van de frontaalkwab. Het gevolg is dat er problemen ontstaan in het begrip van persoonlijke voornaamwoorden.

figuur 3: het begrip van de pronomina bij Parkinsonpatiënten en agrammatische sprekers

Pronomina Parkinsonpatiënten Agrammatische Afasie

A (ref./trans.) goed goed

B (p.v./trans.) lichte problemen schlecht

SR (refl./subj.) goed -

SP (p.v./subj.) slecht -

ECM R (refl./ECM) goed goed

ECM P (p.v./ECM) lichte problemen slecht

CO (p.v./trans.) sterke subjectpreferentie sterke subjectpreferentie

CS (p.v./trans.) goed goed

10 Conclusie

(32)

31 zinnen moeilijk is bij mensen met de ziekte van Parkinson (Lieberman e.a., 1990, Natspoulos e.a., 1993, Grossman e.a., 1992, Skeel e.a., 2001, Lee e.a., 2003, Angwin e.a., 2005 en Hochstadt e.a., 2006). Ook onderzoek bij agrammatisch sprekende mensen leverde op dat het begrip van persoonlijke voornaamwoorden slechter was dan van reflexieve pronomina en dat de complexiteit van de structuren waarin de pronomina werden getest van invloed is op het begrip van de pronomina (Blumstein e.a., 1983; Baum, 1989; Chapman en Ulatowska, 1989; Grodzinsky e.a., 1993; Vasić e.a., 2006; Ruigendijk e.a., 2006). Het gemeenschappelijke probleem van agrammatische sprekers en Parkinsonpatiënten is dat deze een probleem hebben dat gerelateerd kan worden aan een verminderde werking van de frontaalkwab. Dat is de plek in de hersenen waarin syntactisch aspecten zoals zinsverwerking of de verwerking van pronomina plaatsvindt.

(33)

32

11 Literatuur

▪ Alexander, G.E. en Crutcher, M.D. (1990). Functional architecture of Basal Ganglia circuits: neural substrates of parallel processing. Trends in Neurosciences, 13, 266-271.

▪ Angwin, A.J.; Chenery, H.J.; Copland, D.A.; Murdoch, B.E. en Silburn, P.A. (2005). Summation of semantic priming and complex sentence comprehension in Parkinson`s disease.

Cognitive Brain Research, 25, 78-89.

▪ Baauw, S.; Ruigendijk, E.Cuetosc, Fernando en Avrutin, Sergey (2010). The interpretation of stressed and non-stressed pronouns in Spanish language breakdown. Aphasiology, 25, 386-408.

▪ Bastiaanse, R. (2008). Production of verbs in base position by Dutch agrammatic speakers: Inflection versus finiteness. Journal of Neurolinguistics, 21, 104-119.

▪ Baum, S.R. (1989). On-Line Sensitivity to Local and Long-Distance Syntactic Dependencies in Broca`s Aphasia. Brain and Language, 37, 327-338.

▪ Bergman, H.; Feingold, A.; Nini, A.; Raz, A.; Slovin, H.; Abeles, M. en Vaadia, E. (1998). Physiological aspects of information processing in the Basal Ganglia of normal and parkinsonian primates. Trends of Neurosciences, 21, 32-38.

▪ Blumstein, S.E.; Goodglass, H.; Statlender, S. en Biber, C. (1983). Comprehension Strategies Determining Reference in Aphasia: A Study of Reflexivization. Brain and

Language, 18, 115-127.

▪ Chapman, S.B. en Ulatowska, H.K. (1989). Discourse in Aphasia: Integration Deficits in Processing Reference. Brain and Language, 36, 651-668.

▪ de Lau, Giesbergen, de Rijk, Hofman, Koudstaal en Breteler (2004). Incidence of parkinsonism and Parkinson disease in a general population: The Rotterdam Study.

(34)

33 ▪ Chomsky, N. (1981). Lectures on government and binding. Dordrecht.

▪ Colman, K.S.F; Koerts, J.; van Beilen, M.; Leenders, K.L.; Post, W.J. en Bastiaanse, R. (2009). The impact of executive functions on verb production in patients with Parkinson`s disease. Cortex, 45, 930-942.

▪ de Rijk, Tzourio, Breteler, Dartigues, Amaducci, Lopez-Pousa, Manubens-Bertan, Alpérovitch en Rocca (2011). Prevalence of parkinsonism and Parkinson`s disease in Europe: the EOROPARKINSON collaboration study. Journal of Neurology, Neurosurgery, and

Psychiatry, 62, 10-15.

▪ De Lau, L. M., Giesbergen, P. C., De Rijk, M. C., Hofman, A., Koudstaal, P. J., en Breteler, M. M. (2004). Incidence of Parkinsonism and Parkinson disease in a general population: The Rotterdam Study. Neurology, 63, 1240‐1244.

▪ Friederici, A.D.; Weissenborn, J. en Kail, M. (1991). Pronoun Comprehension in Aphasia: A Comparison of Three Languages. Brain and Language, 41, 289-310.

▪ Graybiel, A.M. (1990). Neurotransmitters and neuromodulators in the Basal Ganglia. Trends

in Neurosciences, 13, 244-254.

▪ Graybiel, A.M. (1995). The Basal Ganglia. Trends in Neurosciences, 18, 60-62.

▪ Graybiel, A.M. (1995a). Building action repertoires: memory and learning functions of the Basal Ganglia. Current Opinion in Neurobiology, 5, 733-741.

▪ Grossman, M. (1999). Sentence Processing in Parkinson`s Disease. Brain and Cognition, 40, 387-413.

(35)

34 ▪ Grossman, M.; Cooke, A.; De Vita, C.; Lee, C.; Alsop, D.; Detre, J.; Gee, J.; Chen, W.; Stern, M.B. en Hurtig, H.I. (2003). Grammatical and resource components of sentence processing in Parkinson`s disease. An fMRI study. Neurology, 60, 775-781.

▪ Grossman, M.; Carvell, S.; Stern, M.B.; Gollomp, S. en Hurtig, H.I. (1992). Sentence Comprehension in Parkinson`s Disease: The Role of Attention and Memory. Brain and

Language, 42, 347-384.

▪ Hochstadt, J.; Nakano, H.; Lieberman, P. en Friedman, J. (2006). The roles of sequencing and verbal working memory in sentence comprehension deficits in Parkinson`s disease. Brain

and Language, 97, 243-257.

▪ Hughes, A.J.; Daniel, S.E.; Kilford, L. en Lees, A.J. (1992). Accuracy of clinical diagnosis of idiopathic Parkinson`s disease: a clinic-pathological study of 100 cases. Journal of

Neurology, Neurosurgery, and Psychiatry, 55, 181-184.

▪ Ills, J. (1989). Neurolinguistic Features of Spontaneous Language Production Dissociate Three Forms of Neurodegenrative Disease: Alzeimer`s, Huntington`s, and Parkinson`s. Brain

and Language, 37, 628-642.

▪ Jarema, G. en Friederici, A.D. (1994). Processing Articles and Pronouns in Agrammatic Aphasia: Evidence from French. Brain and Language, 46, 683-694.

▪ Levy, M.L. en Cummings, J.L. (1999). Parkinson`s Disease and Parkinsonism. in: Joseph, A.B. & Young, R.R. (eds.). Movement Disorders in Neurology and Neuropsychiatry. 171-180. Oxford.

▪ Lee, C.; Grossman, M.; Morris, J.; Stern, M.B. en Hurtig, H.I. (2003). Attentional resource and processing speed limitations during sentence processing in Parkinson`s disease. Brain and

Language, 85, 347-356.

(36)

35 ▪ Longworth, C.E.; Keenan, S.E.; Barker, R.A.; Marslen-Wilson, W.D. en Tyler, L.K. (2005). The Basal Ganglia and rule governed language use: evidence from vascular and degenerative conditions. Brain, 128, 584-596.

▪ Mayeux, R.; Stern, Y.; Rosenstein, R.; Marder, K.; Hauser, A.; Cote, L. en Fahn, S. (1988). An estimate of the prevalence of dementia in idiopathic Parkinson`s disease. Archives of

Neurology, 45, 260-262.

▪ Middleton, F.A. en Strick, P.L. (2002). Basal-ganglia ´Projections` to the Prefrontal Cortex of the Primate. Cerebral Cortex, 12, 926-935.

▪ Mc Namara, P.; Obler, L.K.; Au, R.; Durso, R. en Albert, M.L. (1992). Speech Monitoring Skills in Alzheimer`s Disease, Parkinson`s Disease, and Normal Aging. Brain and Language, 42, 38-51.

▪ Murray (2000). Spoken Language Production in Huntington`s and Parkinson`s Diseases.

Journal of Speech, Language, and Hearing Research, 43, 1350-1366.

▪ Murry, L.L. en Lenz, L.P. (2001). Productive Syntax Abilities in Huntington`s and Parkinson`s Disease. Brain and Language, 46, 213-219.

▪ Natspoulos, D.; Grouios, G.; Bostantzopoulou, S.; Mentenopoulos, G.; Katsarou, Z. en Logothetis, J. (1993). Algorithmic and Heuristic Strategies in Comprehension of Complement Clauses by Patients with Parkinson`s Disease. Neuropsychologia, 31(9), 951-964.

▪ Owen, James, Leigh, Summers, Marsden, Quinn, Lange en Robbins (1992). Fronto-stratial cognitive deficits at different stages of Parkinson`s disease. Brain, 115, 1727-1751.

▪ Penke, M.; Janssen, U.; Indefrey, P. en Seitz, R. (2005). No evidence for a rule/procedural deficit in German patients with Parkinson`s disease. Brain and Language, 95, 139-140.

(37)

36 ▪ Ruigendijk, E.; Vasić, N. en Avrutin, S. (2006). Reference assignment: Using language breakdown to choose between theoretical approaches. Brain and Language, 96, 302-317.

▪ Ruigendijk, E. (2008). Pronoun interpretation in German Kindergarten children. In: Gavarró, A. en Freitas, M.J., Language Acquisition and Development: Proceedings of GALA 2007 Cambridge University Press.

▪ Skeel, R.L.; Crosson, B.; Nadeau, S.E.; Algina, J.; Bauer, R.M. en Fennell, E.B. (2001). Basal Ganglia dysfunction, working memory, and sentence comprehension in patients with Parkinson`s disease. Neuropsychologia, 39, 962-971.

▪ Ullman, M.T.; Corkin, S.; Coppola, M.; Hickok, G.; Growdon, W.J.; Koroshetz en Pinker, S. (1997). A Neural Dissociation within Language: Evidence that the Mental Dictionary Is Part of Declarative Memory, and that Grammatical Rules Are Processed by the Procedural System. Journal of Cognitive Neuroscience, 9, 266-276.

(38)

37 Appendix 1: het aantal fouten per Parkinsonpatiënt en conditie

condities Proefpersonen A B CO CS ECM P ECM R SP SR aantal fouten Std-deviatie C_01wa 0 0 8 5 0 0 2 0 15 0,33 C_02wa 1 1 10 1 1 0 0 1 15 0,33 C_03wa 1 0 7 3 0 1 0 2 14 0,32 C_04wa 0 0 9 1 0 0 0 1 11 0,29 C_05wa 0 0 9 0 0 1 0 1 11 0,29 C_06wa 0 0 11 2 0 0 0 0 13 0,31 C_07ma 0 0 10 0 0 0 0 0 10 0,28 C_08wa 1 1 14 1 0 1 0 1 19 0,37 C_09wa 0 0 9 3 1 0 1 0 14 0,32 C_10wa 0 0 4 4 0 0 0 0 8 0,25 aantal fouten 3 2 91 20 2 3 3 6 130 0,31

Appendix 2: het aantal fouten per controleproefpersoon en conditie

(39)

38

aantal fouten 7 1 6

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

– het verschil tussen percelen met lage en hoge opbrengsten is groot (5 ton ds/ha per jaar); – in 2003 levert het perceel met intensieve beweiding en 1 keer maaien de

Oudere vrouwen die één tot twee glazen al- cohol per dag drinken, ontdekte Beulens, hebben der- tig procent minder kans op diabetes-2 dan vrouwen die geen alcohol

verdachte en raadsman hebben in beginsel recht op inzage van de processtukken, de verdachte moet in principe worden gehoord voordat er een ingrijpende beslissing in zijn nadeel

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Op basis van de uitkomsten van het Duitse en Nederlandse begripsonderzoek lijkt het zo te zijn dat tweetalige kinderen hun kennis van beide talen gescheiden houden en zodoende niet