• No results found

Het sche- merduister van de uni -

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het sche- merduister van de uni -"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Op tal van terreinen van over- heidsbeleid is sprake van, of wordt althans gestreefd naar, een terugtred van de overheid. Veel wordt overgelaten aan particulier initiatief, aan zelfregulering, aan maatschappelijk overleg. Oat is een reactie op het vergaande stre- ven naar maakbaarheid van de sa- menleving, heet het. Op het ge- bied van het hoger onderwijs is deze roep om een bescheidener, afstandelijker overheidssturing niet erg sterk te horen. De afgelo- pen twintig jaar zijn de maat- schappelijke en politieke bemoei- enis met de universiteiten sterk toegenomen. Daarvoor bestond een veelheid van redenen: toene- mend belang van kennis in een hoogontwikkelde maatschappij, vergroten van de toegangkelijk- heid van de vroeger vooral voor een elite beschikbare faciliteiten, democratisering, stimulering van onderwijs en onderzoek, kosten- beheersing. De universiteiten zijn als gevolg van die bemoeienis uit Den Haag en Zoetermeer, maar ook op grond van hun interne ontwikkeling, tot complexe or- ganisaties geworden die tal van bureaucratische trekken verto- nen. In die situatie is een beschei- den begin met afstandelijke over- heidssturing een druppel op de gloeiende plaat. Bij de behande- ling van de nieuwe Wet op het Hoger Onderwijs en Weten- schappelijk Onderzoek bleek trouwens onlangs dat de Tweede Kamer aarzelend staat tegenover de voornemens van minister Rit- zen om de universiteiten een gro- tere vrijheid te geven zelf te be- slissen over hun onderwijs en on- derzoek. Er kwamen ruim zeven- tig wijzigingsvoorstellen op tafel, waarvan de teneur was dat de Kamer de universiteiten en hoge- scholen die grotere vrijheid niet van harte toevertrouwt.

Is zo de situatie op politiek en bestuurlijk niveau al niet erg

s &..o 4 1992

Het sche- merduister van de uni -

v e rsiteit

W.

J.

WITTEVEEN

overzichtelijk, de uitwerking van het overheidsbeleid binnen de in- stellingen zelf is in een soort sche- merduister gehuld. De media be-i steden er weinig aandacht aan.

Ook de universitaire media signa- leren wel veel tandengeknars bij onderzoekers en docenten maar bieden zelden grondige analyses van de effecten van het beleid.

Heeft de voorwaardelijke finan- ciering het onderzoek bevorderd of in bureaucratische procedures verstrikt? Wat zijn de oorzaken voor de teuggang in kwaliteit van het onderwijs, waarover niet ai- leen door studenten vaak ge- klaagd wordt? Duidelijk is wei dat een van de redenen gezocht moet worden in de verandering van de aard van het werk van docenten en onderzoekers. Of men hier nu positief over denkt (professionali- teit is toegenomen) of negatief (we zijn gedwongen vergadertij- gers te zijn), zeker is wei dat veel activiteiten van wetenschappers niet rechtstreeks met wetenschap te maken hebben. Vaak wordt verkondigd dat er een steeds gro- tere kloof is onstaan tussen ener- zijds de vergadercircuits en het daarin geproduceerde papier en anderzijds de praktijk van het fei- telijke lesgeven en onderzoeken.

De universiteit is een wereld van fictie geworden. Men kan in uni- versitaire kring regelmatig, zij het zelden hardop, vernemen dat het in dat schemerduister niet goed toeven is en dat het nuttige rendement van de toegenomen bestuurslast voor de hoofdtaken van de universiteit betrekkelijk gering is. Dit soort commentaar is trouwens opvallend weinig vertaald in effectieve belangenbe- hartiging of in politieke actie.

Onder de noemer 'het schemer- duister van de universiteit' stelt Socialisme

&..

Democratie de wen- selijkheden, mogelijkheden en grenzen van overheidsbemoeienis

(2)

s &.o 4 1992

met het universitaire bedrijf aan de orde. Wat is er precies veranderd in het universitaire bestel? Waar liggen de grenzen aan het beleid? Wat wordt er waargemaakt en wat loopt er stuk? De auteurs zijn afkomstig

uit

verschillende werelden: bestuurlijke colleges, het parlement, vakgroepen en instituten.

De perspectieven blijken sterk te verschillen. Om dat naar voren te Iaten komen is geen twee- of drie-

deling gemaakt, maar wisselen stemmen en posities

elkaar

af. Opvallend is dat op ons verzoek om mee te werken positiever werd gereageerd door personen met politieke en bestuurlijke verantwoordelijkhe- den dan door wetenschappers. Een aantal auteurs van binnen de universiteit haakte af om 'persoonlij- ke redenen'. Het universitair bestuur is bepaald geen acadernische kwestie.

Ho

en zo

he

Vi

ik w o:

VI

P ·

s1

zi

e• v

b

v

g

v a u h

"

l:

(3)

s &.o 4 1991

Serieus besturen in het schemer-

duister

Het is wei eens leerzaam, en voor universiteiten niet

derdelen meetbaarder dan als universitaire gehelen.

zo ongebruikelijk, om naar het verleden te kijken, ook wanneer het gaat om de relatie tussen overheid en universiteit. Sterker nog:

het heden is op dit punt

J.K.M. GEVERS Van buiten gestelde subsi- dievoorwaarden en eisen van deugdelijkheid hebben in het het verleden de kwa- Voorzitter van het Collese van Bestuur van de

Universiteit van Amsterdam 1

niet zo leerzaam. Ik houd het er op, dat zowel over- heid als universiteiten momenteel fundamenteel in verwarring zijn over hun eigen positie en de verhou- ding tot elkander. Er valt geen peil op te trekken.

Paradoxen en inconsistenties ziJn het dagelijks brood van de universiteitsbestuurder. Die verwarring wijt ik aan het verleden. Met de groei van de moderne welvaartsstaat en de fenomenale groei van het hoger onderwijs daarbinnen, is tussen overheid en onder- wijs een vorm van kolonisatie, bevoogding, of patronage (men kieze de gewenste metafoor) ont- staan, waardoor universiteiten zichzelf niet meer zijn. Net als de overheid zien zij hun eigen positie als een onderdeel van het staatsapparaat, als onderdelen van de rijksdienst. In mijn eigen dagelijkse ervaring ben ik altijd weer meer onder de indruk van wat dat verleden heeft aangericht, dan van de relatief gerin- ge problemen in de relatie met de overheid van nu.

Er is daarom naar mijn mening in de Nederlandse situatie sprake van een bijna complete verstatelijking van de universiteit. Met die verstatelijking gaat een ambtelijke benadering van universitair bestuur van- uit de overheid gepaard, zich in de bestaande ver- houdingen voortzettend in de personele invulling van het universitaire topbestuur, waarvoor de over- heid - althans voor de rijksuniversiteiten - verant- woordelijk is. Van de deeltijdse curatoren van vroe- ger tot de voltijdse colleges van bestuur van nu wor- den deze functies goeddeels van buiten gedefinieerd.

Wie namens de buitenwereld goed op de universi- taire winkel past, bestuurt geheel in overeenstem- ming met de bedoelingen van de opdrachtgever.

Wie de universiteit van binnenuit op een eigen en specifieke koers stuurt, loopt aanzienlijk risico.

Nederlandse universiteiten worden als gesubsi- dieerde overheidsinstellingen bovendien nauwelijks als te besturen organisaties gezien. Ze horen aan el- kaar zoveel mogelijk gelijk te zijn. Ze zijn in hun on-

liteit meer formeel dan materieel bewaakt. Oat maakt, dat universiteiten gezien worden als organi- saties, waarin de kwaliteit van de primaire processen niet of slechts in geringe mate door de kwaliteit van de eigen organisatieleiding wordt beinvloed. Het hoofd ener school ofhet bestuur van een universiteit lijken niet het succesvolle of falende management van een produktieorganisatie te zijn, noch ziet men ze als dirigent van een orkest, als regie van een ge- zelschap of als inspiratoren van een beweging. V eel- eer fungeren ze in het publieke zicht als het secreta- riaat van een groepspraktijk.

Bedorven discussie

Het goede universitaire bestuur begint, volgens rnij, met de constatering, dat het om eigensoortig be- stuur gaat. Hoezeer deze uitspraak ook iets verraadt van universitaire eigendunk, de echte vergissing be- staat er in te slordig met de universiteit om te gaan en haar te houden voor iets wat ze niet is. De univer- siteit is, zoals bekend, geen koekfabriek. Ze is echter ook niet iets meer verwants, geen overheidsdienst, geen professioneel bureau, geen onderneming, geen culturele instelling, geen onderwijsinstelling, geen onderzoeksinstituut, geen hogeschool, al lijkt ze verdacht veel op dat alles. Ze heeft echter een vee]

minder herkenbare kwaliteit: dat ze het unieke

kli-

maat en de eeuwenlang beproefde omgeving is voor een aantal onderscheiden activiteiten, somrnige ook elders bekend, andere specifiek voor de universiteit, die zonder dwingend op elkaar aangewezen te zijn, toch met elkaar in een huis bijeen precies dat ene vormen dat universiteit heet.

De eigensoortigheid houdt de waarschuwing in het universitair bestuur niet te reduceren tot de afspiegeling van verwant bestuur elders, welke ook voor de universiteit tot norm verheven wordt. Ge- desintegreerd bestuur is dan waarschijnlijker dan het alom bepleite integraal bestuur. Per onderwerp

147

(4)

s &..o 4 I992

worden de universiteit verschillende modellen van elders aangereikt, die het praktisch onmogelijk rna- ken de universiteit intern op samenhangende wijze te besturen. Voor personeelsbeleid de ambtelijke dienst, voor studierendement de klassikale school- organisatie, voor financien de comptabiliteit, voor studiefinanciering de sociale zekerheid, voor onder- zoek de internationale fora, voor studentenvoorzie- ningen het jongerenbeleid, voor besluitvorming de gemeentelijke democratie, voor overleg op de werkplek het medezeggenschapsmodel, voor maat- schappelijke dienstverlening de adviespraktijk, en voor nog enkele vergeten zaken de markt.

Deze niet eens zo erg gechargeerde opsomming maakt twee dingen duidelijk. Het is een hele toer zulk een diversiteit aan externe impulsen in het be- stuur bijeen te brengen en er is in die opsomming weinig of niets dat universiteiten ooit zelf verzonnen hebben. Oat laatste is een ontnuchterende vaststel- ling. Bij aile universitaire tradities voegt zich nogal- tijd niet een eigensoortige universitaire bestuurstra- ditie. In dat Iicht stel ik vast, dat de vaderlandse dis- cussie over universitair bestuur bedorven lijkt. Nu komend jaar in het parlement deze discussie wellicht nog eens lusteloos opflakkert, wanneer de nieuwe wetgeving en het nouveaute van universitaire char- ters aan de orde komen, zal weer blijken dat de dis- cussie achter de muziek van de externe regelgever aanloopt. De hoek van de beperkte charters om en de bocht van de medezeggenschap terug. Zo Iaten we ons als universiteiten op de verkeerde weg hel- pen. In plaats van het over het goede onderwerp te hebben: de kwaliteit van een eigensoortige universi- taire bestuurspraktijk.

Duivelse dialectiek

Een universiteit die tot zichzelf komt is completer dan de verstatelijkte universiteit. Universiteiten in Nederland hebben zich omwille van het privilege van overheidszorg versmald en tenminste enkele, die daartoe de potentie hebben, dienen zich te her- stellen tot een breedte, welke vergelijkbaar is met die van de beste ter wereld. Oat is een ander mis- kend aspect van hedendaags universitair bestuur. Ik doel niet primair op de breedte van opleidingspak- ket, maar op wat anders. Versmalling van de univer- siteit is opgetreden door het verwaarlozen, afstoten of aan anderen overlaten van functies die niet pasten in de centrale overheidsdoelstelling van weten- schappelijk onderwijs, maar die voor het klimaat en

voor de uitstraling van de universiteit thans wei weer wezenlijk zullen blijken.

Wie wil studeren is als student welkom bij een universiteit. Die universiteit wordt voor een belang- rijk deel uit belastinggeld van burgers op redelijker- wijs door de overheid te stellen voorwaarden be- taald. Wie financiele bijstand nodig heeft om te stu- deren, moet aan extra voorwaarden van de ver- schaffer van die bijstand, en niet van de universiteit, voldoen. Zo simpel hoort dat te zijn en het is een schande voor Nederland dat het hier niet zo simpel is. Nog steeds bevinden universiteiten zich echter onder de doem van de zogeheten Harmonisatiewet, die psychologisch wellicht nog meer dan juridisch het studeren aan een universiteit beperkt tot de smalle categorie van 1 7 tot 2 8 jarige jongeren die fi- nanciele bijstand van de overheid genieten. Neder- land is daarmee het enige land in de beschaafde wereld geworden, waar de trend is ingezet om de met belastinggeld bekostigde universitaire infra- structuur niet meer voor aile burgers open te stel- len. Ons behelpen met 'auditoren'- die uitvinding van verkrarnpte controleurs- is minder dan tweede keus. Ook dit is een voorbeeld van de duivelse dia- lectiek, die maakt dat de hoge graad van civilisatie die tot uiting komt in de terecht ruimhartige over- heidszorg voor wie dat behoeft, effecten teweeg- brengt die een bedreiging vormen voor datzelfde be- schavingsniveau. Niet aileen financieel wordt een hoge prijs betaald voor een dermate doordringend stelsel van overheidszorg, van w A o tot studiefinan- ciering.

De versmalling van de universiteit beperkt zich niet tot de gevolgen van het recente wetgevende bochtenwerk. We zullen het onderzoek en het onderwijsaanbod in andere richtingen moeten ver- breden. Meer aandacht verdienen ouderen, zowel de reeds gepensioneerden ofbijna gepensioneerden, als degenen die op belangrijke wissels in hun carriere staan. Bij beide groepen is voor een dee! de koop- kracht voor het goed passende onderwijsaanbod naar mijn inschatting ruim aanwezig.

Een ernstige versmalling deed zich sinds de jaren zestig ook voor door de zogeheten vermaatschappe- lijking van universitaire randfuncties. We zijn weer op de weg terug naar een completere universiteit.

Huisvesting van studenten en buitenlandse gasten, een universitaire pers, kunstbeoefening, activiteiten die zich op de stad en regio richten, activiteiten met universitaire uitstraling, als de Amsterdam Summer

I. Deze bijdrage is voor een deel gebaseerd op de rede 'Buitensporig bestuur', gehouden bij de opening van het academisch jaar I 99 I/ I 99 2.

Ur. he

mo

ve

OV

ga di· te ee er

(5)

:1

:I

h e

;t

:I

I,

)-

d

·n

!-

!r

t.

1,

:n et er

s&Lo 41992

University, meer studiefaciliteiten voor studenten, het komt weer langzaam terug en het moet terugko- men binnen het bereik van de universiteit. Deze di- versificatie van universitaire activiteiten is naar mijn overtuiging niet zomaar een bijkomend thema. Het gaat over de universitaire identiteit zelf. Uiteraard dienen econornische haalbaarheid en een redelijk in te perken risico eraan ten grondslag te liggen, maar een universiteit als de Amsterdamse, die de schaal en de allure heeft, kan haar missie aileen waarma-

ken, wanneer ze zichzelf definieert op een bredere basis dan door overheid en overheidsfinancien be- paalde. De versmalling was een vertekening. Er was niet eerst een overheidsdoelstelling en vervolgens een universitaire uitvoering. Er is eerst de universi- teit als levend geheel op eigen sappen en daarbinnen is het op overheidstitel verzorgde onderwijs en on- derzoek een - uiteraard belangrijke - deelactiviteit.

Dan liggen de verhoudingen weer goed.

149

(6)

s&..o41992

De noodzaak van sturing

Een tijdje geleden heb ik deelgenomen aan een con- gresje over het juridisch onderwijs. Oat is een on- derwerp waarover eens in

M.J. COHEN grote lijn daarvan; indivi- duen behouden uiteraard hun verantwoordelijkheid voor de uitvoering). Oat Rector maanificus van de Rijksuniversiteit Limbura

de zoveel jaar van gedachten wordt gewisseld, en hoewel er, een beetje afhankelijk van het tijdstip waarop er gesproken wordt, wei verschillende standpunten worden ingenomen, valt toch vooral op dat er niet echt nieuwe argurnenten of geheel nieu- we ontwikkelingen in de discussie opduiken. Ik heb het idee dat deze stand van zaken exemplarisch is voor het universitair onderwijs: bij zijn afscheid als rector magnificus van de Rijksuniversiteit Groning- en heeft Engels afgelopen september een geheel op historische gegevens berustende rede gehouden, waarmee hij heel precies de dilemma's van vandaag aangaf. Er is, kortom, weinig nieuws onder de zon;

aileen gebrek aan historisch besef geeft ons het idee dat wij het wiel uitvinden.

Op dat congres heb ik niettemin op een punt ge- wezen dat werkelijk veranderd is, en dat betreft de ook historisch gezien geweldige omvang van het aan- tal studenten, met daaraan gekoppeld het aantal staf- leden, zowel wetenschappelijke als, in het verlengde daarvan, niet-wetenschappelijke. Die groei, onge- twijfeld een gevolg van de ook door sociaal-demo- craten toegejuichte externe democratisering, heeft grote gevolgen gehad: voor de organisatie van de universiteiten, voor de financiering ervan en bijge- volg voor de aandacht van de overheid voor de uni- versiteiten. Ik werk die gevolgen hieronder uit.

Bestuurslast

De enorme groei van de universiteiten heeft een meer complexe organisatie noodzakelijk gemaakt. Was het tot het begin van de jaren zestig niet meer dan normaal dat iedere hoogleraar geheel zelfstandig zijn eigen onderwijs inrichtte, en met niemand iets te maken had wanneer het om zijn onderzoek ging, een dergelijke situatie is met de huidige omvang van de studentenaantallen, en met de daarmee noodza- kelijk geworden omvang van het personeel, abso- luut ontoereikend geworden. Niet individuen zijn meer verantwoordelijk voor de inrichting van hun onderwijs, maar vakgroepen (tenminste voor de

vergt overleg. Nieuwe ca- tegorieen personeel worden ingezet om het geven van het onderwijs mede mogelijk te maken: perso- neel met aanzienlijk minder onderwijs- en onder- zoekervaring dan de van oudsher aanwezige hoogle- raren. Ook dat vergt over leg, coordinatie en, steeds meer, begeleiding, zeker wanneer het besef groeit dat die nieuwe categorieen, ook weer vanwege hun inmiddels aanzienlijke aantallen, systematische be- geleiding vragen voor het verrichten van hun onder- zoek, dat noodzakelijk is voor hun verdere weten- schappelijke ontwikkeling.

Voor de organisatie van onderwijs en examine- ring kan niet Ianger volstaan worden met simpele roosters en handmatig bijgehouden examenresulta- ten. Aparte bureaus voor de organisatie van onder- wijs en examinering worden in het Ieven geroepen.

Ook dat vergt overleg, op basis van inmiddels ver- deelde bevoegdheden. En dan het onderzoek, waar- in niet aileen veel meer geld omgaat dan vroeger, maar waarin bovendien het aantal disciplines en sub- disciplines fors is gegroeid, waardoor samenwerking een aanzienlijk belangrijker plaats is gaan innemen.

Ook dat vergt overleg, onderhandelen en lobbyen over middelen, personeel, richting van het onder- zoek e.d., met andere woorden, je bezighouden met zaken die aileen maar indirect als behorend tot je hoofdtaak kunnen worden gerekend.

Kortom, universiteiten hebben zich ontwikkeld tot prifessionele oraanisaties, organisaties waarin pro- fessionals tot samenwerking, en dus tot samen be- sturen, zijn gedwongen, zonder dat zij over het alge- meen zin hebben in dergelijk bestuur, sterker, dat als zonde van hun tijd beschouwen, en zonder dat zij voor dat bestuur behoorlijk gekwalificeerd zijn: uni- versitaire stafleden worden uitgezocht op hun on- derzoek-en (hopelijk) op hun onderwijsprestaties, maar niet op hun bestuurlijke kwaliteiten. Toch is dergelijk 'zelfbestuur' nodig: professionals accepte- ren geen hierarchisch bestuur, en dat past ook niet in dergelijke organisaties.

Het valt niet te ontkennen dat de bestuurslast aan

-

de de:

ZOI

gr< re

cie dr:

lijl ge ze. ge oc ijv de lru he ti< nc

h{ b{

zi w g< m

OJ n

Zl

h

t{ v: 0

k si ir d si

[ n n i• v

1 g

a

(7)

s &.o 4 1992

de universiteiten aanzienlijk is toegenomen

en

dat deze afleidt van de hoofdtaken onderwijs en onder- zoek; maar het lijkt een

onvermijdelijk

gevolg van de groei van de universiteiten van kleine en overzienba- re eenheden tot de massa-organisaties die zij nu zijn.

De groei van de universiteiten heeft grote finan- ciele gevolgen gehad. Die worden in sterke mate ge- dragen door de overheid. Het budget is zo aanzien- lijk geworden, dat die overheid waar wil voor haar geld. Maar er is meer: goede universiteiten, dat wil zeggen de mogelijkheden voor goede, hoogwaardi- ge opleidingen en het verrichten van onderzoek dat ook in internationaal opzicht met het beste kan wed- ijveren, zijn in toenemende mate van belang gewor- den voor de ontwikkeling van Ianden zoals Neder- land, die het vooral van hun

human capital

moeten hebben. Het belang van de overheid bij goed func- tionerende universiteiten is daarmee enorm toege- nomen. En waar de beheersing van de geldkraan en het hebben van

een dergelijk belang samenkomen,

betekent dat maar een ding: willen sturen.

Nu zijn de mogelijkheden om te sturen ook aan-

zienlijk

toegenomen, omdat de ontwikkeling van wetenschappelijke expertise op dit punt ertoe heeft geleid dat wij niet aileen veel meer relevante infor- matie over ontwikkelingen in het wetenschappelijke onderwijs hebben dan vroeger (wij weten beter wat relevante feiten zijn en wij zijn in staat om die te ver- zamelen), maar dat wij

er

bovendien, beetje bij beetje, met vailen en opstaan, in slagen om ijkpun- ten te ontwikkelen die iets zeggen over prestaties van onderzoek en onderwijs: wij meten

output

van onderwijs en onderzoek, wij kennen voorwaardelij- ke financiering, onderzoekscholen komen eraan, vi- sitatiecommissies maken hun ronde. Kortom, wij investeren nogal wat om iets te kunnen zeggen over de kwaliteiten van onze universiteiten, en om op ba- sis daarvan beleid te voeren.

Heilzame werkin9

De kans is groot dat een lid van de universitaire ge- meenschap die dit stukje tot hier heeft gelezen, in- middels de verzuchting heeft geslaakt dat hier weer iemand aan het woord is die vanuit het centrale uni- versitaire niveau inmiddels nog maar zo weinig voe- ling heeft met het werkelijke werk, dat hij is gaan geloven in al die sturingsmiddelen die in de vorige alinea zijn vermeld: mandarijnentaal van een centra- le bestuurder.

Ik sluit dat niet helemaal uit, maar wil in dit ver- band toch op een eigen, niet onbelangrijke ervaring wijzen uit de tijd dat ik nog op het facultaire niveau werkzaam was. De decanen van de juridische facul- teiten ( ook al weer zo'n over leg) bespraken, ik schat

zo'n twee jaar geleden, hun ervaringen ten aanzien

van

de voorwaardelijke financiering, een instituut waarover ieder van hen in de afgelopen jaren de meest gruwelijke grappen had gemaakt. Bij voor- waardelijke financiering gaat het om min of meer grootschalige projecten, waarin wetenschappers van diverse pluimage op basis van uitgeschreven plannen samenwerken, en juist juristen hebben altijd met kracht van argumenten geroepen dat op die manier ingericht onderzoek haaks staat op aard en functio- neren van het veelal praktijkgerichte, moeilijk plan- bare en meestal individueel verrichte onderzoek dat zij doen. En wat blijkt in die vergadering, schoor- voetend, maar lmaniem? Men is het erover eens dat die van bovenaf opgelegde voorwaardelijke finan- ciering toch wei een zekere heilzame werking heeft gehad op de onderzoeksprestaties binnen de facul- teiten. Misschien deugt de vorm van de voorwaar- delijke financiering nog steeds niet ( overigens in de loop van haar bestaan met

enige

regelmaat bijge-

steld),

maar toch: zij heeft

stimulerend

gewerkt.

Misschien hadden andere middelen dat ook wei ge- daan, maar die waren er niet, en deze wei.

Zo zijn er meer voorbeelden: visitatiecommissies (door de universiteiten in eigen beheer uitgevoerd, maar wei met krachtige stimulans vanuit de over- heid) winnen aan invloed, kankeren op onderzoek- scholen mag, maar we rennen er wei achter aan,

en

hoewel dat nu nog niet met

zekerheid te zeggen valt,

lijkt de kans mij toch aanzienlijk dat zij hun effect op het universitaire beleid niet zuilen rnissen.

Hebben wij al dat moois nu te danken aan overheids- sturing? En, als dat al zo is, hebben wij die over- heidssturing daarvoor ook echt nodig?

Wat de eerste vraag betreft, ik heb in het vooraf- gaande proberen duidelijk te maken dat de toegeno- men universitaire (be-) sturing zeker niet aileen een kwestie van overheidsbeleid is geweest. Maar de overheid heeft er wei degelijk aan bijgedragen,

en

die bijdrage is zeker niet vruchteloos geweest. En

'

wat de tweede vraag betreft: hadden de universitei-

ten dat niet net zo goed zelfkunnen doen vanuit het ook daar levende besef dat hoogwaardig onderwijs

en onderzoek van levensbelang is? Nee, niet aileen, een taakverdeling tussen overheid en universiteiten

is aangewezen. Die taakverdeling hoort in zeer grote trekken langs de volgende lijnen te verlopen.

De universiteiten moeten vrijheid hebben om op

hun

eigen

terrein - onderwijs

en

onderzoek - te

doen wat hun goeddunkt, met de verplichting om

over hun plannen

en vooral hun resultaten, verant-

woording af te leggen, aan de samenleving en aan de

overheid; vandaar de in

eigen

beheer uitgevoerde

(8)

s &.o 4 1992

onderwijsvisitaties en onderzoeksbeoordeling. De overheid moet terughoudend zijn in haar be- invloeding daarvan, al ligt het voor de hand dat zij die plannen becommentarieert en de mogelijkheid heeft om te sturen op basis van de resultaten die uit die verantwoording blijken. Daamaast heeft zij haar eigen prioriteiten op het gebied van het weten- schapsbeleid, en zet daarvoor eigen middelen in, naast de middelen die de universiteiten ter beschik- king hebben voor het verrichten van fundamenteel onderzoek.

Maar wat daarvan zij, ik heb het gevoel datal het ge- stuur van de afgelopen jaren, ondanks aile rare bok- kesprongen die binnen de universiteiten en door op- eenvolgende ministers en hun ambtenaren zijn ge- maakt, toch zijn vruchten heeft afgeworpen. Wie roept dat de universiteit de universiteit niet meer is, heeft gelijk: het is er echt veranderd, en dat kon ook niet anders. Schemerduister? Ook dat is op z'n tijd

mooi.

c

v, n

g

tt

d lt

s

~

i

(9)

s&..o 41992

De verkiezingsprogramma' s van

CDA

en PvdA zijn scha-

Moedwillige deprofessiona-

lisering

wijsbare bijdrage leveren.

(Toen ik een paar jaar gele- mel en vrijwel nietszeg-

gend over de universitei- ten. Bij het zeldzame punt dat concreet en contro- leerbaar is, moet men con- stateren dat het regerings- beleid ermee in strijd is.

BART TROMP

den voor het eerst op deze ontwikkeling attendeerde, volgde een verongelijkte reactie uit het ministerie van Onderwijs en Weten- schappen: wat misselijk

Universitair horfddocent bij de vakaroep politieke

wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Leiden.

Redacteur vanS&])

Zo bepleit het PvdA-program een studiefinancie- ringsstelsel waarin de hoogte van de studietoelage minder afhankelijk wordt van het ouderlijk inko- men. Minister Ritzen stuurt eChter systematisch aan op vergroting van de ouderafhankelijkheid

.

Deze kleine observatie raakt natuurlijk niet de universiteiten zelf. Waar aan hun bestaan en functio- neren zo weinig aandacht in programma's wordt besteed, waar het over dit onderwerp de regerings- partijen ontbreekt aan systematische ideeen die pu- bliek toegankelijk zijn, daar zou men verwachten dat de overheidsinterventie in deze sector zeer beschei- den is.

Dit zou bovendien in overeenstemming met de geest der tijd zijn, waarin overheidsbemoeienis is geprivatiseerd, zelfs op terreinen die van oudsher tot de staatstaak behoorden, zoals het loodswezen en de gemeentereiniging.

OmkerinB van verhoudinoen

Het doe] van de universiteit is de bevordering van het wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Dit is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van het wetenschappelijk corps. Daarnaast zijn er onder- steunende diensten nodig die het dit corps mogelijk maken zijn verantwoordelijkheid waar te maken.

De afgelopen twintig jaar echter is de verhou- ding tussen wat ondersteuning zou moeten zijn en degenen die het eigenlijke werk doen volstrekt om- gekeerd. Ook getalsmatig: in de jaren tachtig daalde het aandeel van

het

wetenschappelijk corps in het personeel der universiteiten beneden de vijftig pro- cent; het percentage rechtstreeks dienstverlenend personeel (bibliothecarissen, portiers, etc.) daalde eveneens. Daarentegen steeg het aandeel aan hoge ambtenaren op staf- en planningsafdelingen, die aan wetenschappelijk onderzoek en onderwijs geen aan-

om mij op de cijfers van het ministerie (het ging, meen ik, om het vuisten- dikke

HooP

[Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan) te baseren, 'iedereen' wist toch dat die niet klop- ten

.) Wat bezuinigd

werd op onderzoek en onder- wijs, ging op aan 'planning' en 'beleid'

.

De getalsmatige omkering van de verhoudingen geeft echter niet meer dan een flauwe indicatie van wat deze feitelijk inhouden. De verhoudingen zijn niet zozeer zoek, als wei verkeerd. Onderwijs en onderzoek zijn steeds meer onderworpen aan de nuffige, modieuze en realiteitsvreemde modellen en schema's die hun worden opgelegd door de instan- ties die nu juist voor hun ondersteuning waren be- doeld.

Het initiatief tot deze omkering der verhoudin- gen heeft steeds gelegen bij op elkaar volgende be- windslieden, die in grote lijnen altijd zijn gesteund door een vrijwef kamerbrede meerderheid van 'on- derwijsspecialisten'.

Goede bedoelingen, daaraan ontbrak het nooit.

Typisch Nederlands is waarschijnlijk ook de neiging om alles zo precies en 'eerlijk' mogelijk toe te reke- nen - waarbij de vooronderstellingen waarop dat gebeurt, buiten beschouwing blijven.

Zo weet ik van een studierichting aan een univer-

siteit, die is opgebouwd uit vier ongeveer even grote

vakgroepen. V olgens de mod erne inzichten moest

het onderzoeksbudget verdeeld worden op grond

van de kwaliteit van de ingediende onderzoeksvoor-

stellen. Volgens sociale mechanismen die een kind

kan voorzien,

leidde dat er uiteindelijk toe dat elke

vakgroep iets meer (of minder) dan een kwart van

de poet kreeg. Voor het zover was, was er echter

ontzaglijk veel vergaderd

en

overlegd. De kosten

daarvan bestaan voor de onderwijsbureaucraten

niet: die worden grotendeels opgebracht door dege-

nen die daardoor van onderwijs en onderzoek wor-

(10)

s&..o41992

den afgehouden. Een simpele ponds-ponds-gewijze verdeling had hetzelfde resultaat gehad, maar was vee! goedkoper geweest.

Zo snijdt de neiging tot bestuurskundige precisie en efficientie zichzelf in de vingers. Wie verbaast het dat de behandeling van een onderzoeksvoorstel door het

NWO

fi8ooo,- kost, of het nu wordt goedge- keurd of niet? Loting zou niet aileen een vee! goed- kopere besluitvormingsprocedure zijn, maar ook een betere, omdat de onderzoeksvoorstellen die ai- leen maar zijn toegeschreven naar de smaak van de beoordelaars niet daarom meer kans krijgen. (In mijn huidige wetenschap rekende ik tien jaar gele- den al voor dat de kosten van besluitvorming over de te financieren onderzoeksvoorsteilen hoger wa- ren dan wat er aan onderzoek te vergeven was.)

ln

plaats van uit te gaan van de (veelvormige) praktijk van universitair onderzoek, en van heden- daagse wetenschapstheoretische en wetenschapsso- ciologische inzichten, is van hogerhand een rigide bureaucratisch onderzoeksbeleid voorgeschreven aan aile wetenschappen en disciplines. Het beoogde voordeel, namelijk eliminatie van 'slecht' onder- zoek, bleek niet te realiseren, zelfs als het mogelijk was geweest dit laatste zonneklaar te identificeren.

In plaats daarvan verliest het wetenschappelijk corps tijd die het aan onderzoek en onderwijs had kunnen besteden, om met vee! papieren geweld de schijn van

'onderzoeksplanning'

op te houden. Ik heb a!

het eerste nieuwe 'theoretisch perspectief in een sociale wetenschap zien ontstaan dat !outer en aileen is uitgevonden voor het genoegen van de onder- zoeksbureaucraten.

De 'planning' van het wetenschappelijk onder- zoek verliep ook verder volgens de beste tradities van centraal geleide overheidsplanning. Het is a!

heel gewoon geworden dat onderzoeksprojecten worden goedgekeurd waarvoor nog geen onderzoe- ker heeft getekend. Het is ook al normaal dat de

'output' van wetenschappelijk onderzoek 'objectief

wordt gemeten door publikaties van wiilekeurige wegingsfactoren te voorzien en ze vervolgens op te tellen. Wie deze

-

op niets gebaseerde en per facul

-

teit en universiteit verschillende - aritmetiek kent, kan voor een wetenschappelijk jaarverslag volstaan met het aantal punten dat men aldus 'gescoord' heeft. Want dit is

-

dat is a! gebleken bij verschiilen- de gelegenheden- het enige waar de onderzoeksbu- reaucraten en hun politieke meesters op !etten bij de beoordeling van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek.

Maar dit is overdreven. Wat in hun ogen ook zeer telt is 'derde-geldstroomonderzoek'. Oat is een eufemisme voor onderzoek dat in opdracht van der- den wordt verricht. Hoe meer daarvan aan universi-

teiten wordt verricht, hoe mooier de politici en bureaucraten het vinden.

Op de vrije markt kan universitair onderzoek niet met commercieel onderzoek concurreren. Het lukt aileen als er beneden de kostprijs wordt ge- werkt, 'overheadkosten' niet worden doorbere- kend, evenmin als die van acquisitie en begeleiding.

ln

de sociale wetenschappen (maar daar niet aileen) is de overheid daarom de voomaamste opdrachtge- ver.

Zo is een merkwaardige situatie ontstaan. Het geld dat die overheid niet voor autonoom, 'echt' wetenschappelijk onderzoek ter beschikking stelt, is voor universitaire

entrepreneurs

wei te vinden in de vorm van aan opdrachten en condities gebonden on- derzoek. Het is een situatie die er in ieder geval al toe heeft geleid dat het onderzoek naar wat 'etnische minderheden' worden genoemd van een bedroe- vend geringe wetenschappelijke en politieke rele- vantie is gebleken, omdat het voor het overgrote dee! bestaat uit onderzoek in opdracht van de over- heid, terwijl diezelfde rechtsstreekse afhankelijk- heid van het ministerie van Onderwijs en Weten- schappen van onderwijskundig en onderwijssociolo- gisch onderzoek langzamerhand vormen heeft aan- genomen die kritische geluiden uit deze disciplines tegen het onderwijsbeleid onwaarschijnlijk maakt.

Sovjet-zone

Met het onderwijs aan de universiteit is het niet beter gesteld. Jarenlang heeft 'het beleid' zich druk gemaakt over het universitair wetenschappelijk on- derzoek, en het aldan niet vermeende daarin tekort- schieten gedefinieerd als 'vlucht in het onderwijs'.

De 'onderwijspecialisten' hebben dat deuntje aldie jaren kritiekloos meegezongen. Sinds kort wordt een heel ander lied aangeheven. Nu moet er van alles aan het wetenschappelijk onderwijs worden gedaan, en het toverwoord dat daarvoor

-

ook in de Kamer

-

in aile ernst wordt gebruikt is 'rende- ment', het 'onderwijsrendement'. Op grand daar- van moeten studierichtingen uiteindelijk worden gefinancierd.

De volslagen absurditeit van de universitaire onderwijspolitiek wordt niet beter gedemonstreerd dan door de eenstemmigheid die hierover in de poli- tiek bestaat. Drie punten zijn hier van belang. Er is allereerst het feit dat de universiteiten in de afgelo- pen jaren weliswaar met ailerlei 'planningsafdelin- gen' zijn verrijkt, evenals het ministerie, maar dat van betrouwbaar, valide en onder ling (per studie- richting, faculteit en universiteit) vergelijkbaar cij- fermateriaal over studievordaringen in de verste verte geen sprake is. De cijfers die in politieke dis- cussies en onderwijsbeleid dienst doen, wekken al-

lee sp1

stl

of

he

zo to de er at dt te ti·

tE e:

0

k

b

a:

d

v

g

e

[ v

c

(11)

s &..o 4 1992

leen de schijn van precisie. Oat aileen al maakt uit- spraken over 'onderwijsrendement' gratuit.

Het tweede punt is dat de voornaamste factor die studierendement bepaalt, de onderwijsdichtheid is, oftewel het aantal studenten per docent. Oat is in beta-opleidingen en bij medicijnen drie of vier keer zo klein als bij gamma- en alfastudies. En dat komt tot uiting in het relatieve aantal studenten dat het doctoraal behaalt. Maar dat wordt door 'de politiek' en 'het beleid' genegeerd. De ideale onderwijssitu- atie is daar een asymptoot waarin oneindig veel stu- denten worden onderwezen door een aantal docen- ten dat tot nul nadert. Dit heet: 'onderwijsefficien- tie'.

In de derde plaats kennen Nederlandse universi- teiten niet per opleiding een vergelijkend doctoraal examen. Oat maakt ze onvergelijkbaar, en dat maakt ook van elke vergelijking van 'rendement' een pas- kwil. Maar bij afwezigheid van zo'n algemene eis, en bij aanwezigheid van een financieringsstelsel dat het aantal geslaagde studenten als maatstaf neemt, is zo de kwalitatieve neergang en deformatie van het uni- versitair onderwijs geregeld. Opleidingen worden gestraft voor het hoog houden van kwaliteitscriteria, en beloond voor bet verlagen daarvan.

Moeiteloos kan ik zo doorgaan met voorbeelden.

De van bovenaf opgelegde 'modularisering' van het wetenschappelijk onderwijs, die de kwaliteit van het onderwijs verlaagt en de organisatie van het onder- wijs compliceert; die voor studenten en docenten gelijkelijk een ramp is en aileen maar voordelen biedt voor de afdeling boekhouding. 'Onderzoeks- scholen' die ook van bovenaf opgelegd worden, die die naam niet verdienen en waaraan bij degenen die ze zouden moeten doorlopen en bemannen niet de minste behoefte bestaat. Bestuurlijke modellen die imaginaire voordelen aan schaalvergroting toeschrij- ven en de feitelijke nadelen negeren. Grootscheepse bezuinigingsoperaties die uiteindelijk meer gekost blijken te hebben dan opgebracht. Het najagen van 'efficientie' op een wijze die tot grootscheepse ver- spilling leidt.

De universiteiten zijn er een sprekend bewijs van dat het onderwijs de sovjet zone vormt van de Neder- landse samenleving. Nergens elders doet zich zo'n combinatie van centralisme, bureaucratie, en poli- tiek-bestuurlijk arrogantie en onbenul voor. Ner- gens elders worden degenen die het feitelijke werk doen, daarin zo belemmerd door 'toezichthouders' die ver van de realiteit van dat werk staan.

AantastinB puifessionele autonomie

Er zijn vee! manieren om deze sovjettisering te beschrijven. Een ervan is deze te zien als de uitkomst van een oorlog tussen ambtenaren en politici ener-

zijds, en wetenschapsbeoefenaren anderzijds; een oorlog waarbij de laatsten per definitie aan de verlie- zende hand zijn.

Een andere manier zou een analyse zijn in aan Habermas ontleende termen. Wetenschap en we- tenschappelijk onderwijs, die traditioneel in de sfeer van de leifwereld liggen, worden langzaam maar ze- ker door markt en machtaekoloniseerd.

Een derde beschrijving zou zich toeleggen op de achterlijkheid van wat politiek en bestuur met de universiteiten aan het doen zijn. Terwijl in de harde sector van bedrijfsleven en bestuur allang ontdekt is dat hierarchie en formele organisatie van veel min- der belang zijn dan de eigen verantwoordelijkheid van werknemers en een gunstige arbeidscultuur, probeert men de universiteiten te organiseren vol- gens de tayloristische principes die geschikt waren om de Ford T 8 massaal te produceren.

De kern van de zaak wordt volgens mij echter het best geraakt door het proces dat de universitei- ten nu een kleine twintig jaar doormaken te ken- schetsen als dat van moedwilliae deprcifessionaliserinB.

Traditioneel en principieel bestaat de universiteit bij de gratie van het feit dat degenen die rechtstreeks aan onderzoek en onderwijs bijdragen een professie vormen. Oat wil zeggen dat zij enerzijds de verant- woordelijkheid dragen voor die taken: onderwijs en onderzoek; maar anderzijds dat zij ook over de auto- nomie beschikken om naar eigen inzicht, zoals dat in de discussie met vakgenoten gevormd wordt, on- derwijs en onderzoek te verrichten. Aangesproken kan de professie worden op het resultaat van haar in- spanningen, niet op de manieren waarop zij dit na- streeft.

Het is deze professionele autonornie die het le- vensbeginsel van de universiteit (en trouwens van onderwijs in het algemeen) vormt. Zonder deze zou geen beroep kunnen worden gedaan op collegiale solidariteit, op een zeker esprit de corps ( dat voor de afgelopen jaren verklaart waarom het universitaire stelsel onder druk van al die plannings-, bezuini- gings-, herstructurerings- en taakverdelingsopera- ties niet in elkaar is gestort).

Waar al die ingrepen en 'hervormingen' op neerkomen- of dat opzet is of onbedoeld effect doet niet terzake - is de uitholling en aantasting van deze professionele autonomie; terwijl wat nodig is juist de versterking daarvan is.

De pretenties en prestaties van politici en bewindslieden op universitair terrein wekken mee- warigheid en lachlust op als men de werkelijkheids- vreemdheid van de eerste noteert en de loosheid van de laatste. Maar het is geen grap ofkomische serie.

De moedwillige deprofessionalisering bedreigt de kern van de universiteit. Op den duur leidt zij tot

(12)

] 5&_041992

een 'werknemers'mentaliteit bij het wetenschappe- lijk corps, die zich zal uiten in het zich houden aan de formele eisen en verplichtingen (zodat het inder- daad niet meer dan de 38,5 uur per week werkt waarvoor het wordt betaald, in plaats van de gemid- deld 6o uur die het nu aan onderzoek en onderwijs besteedt); in een berekenende instelling ten opzich- te van het beroep en de arbeidsorganisatie, en in een ritualisering van de beroepsuitoefening, wat op zijn beurt weer leidt tot een vicieuze cirkel van status- en

inkomensachteruitgang en afnemende aantrekkings- kracht op talentvolle docenten en onderzoekers.

Kortom: een herhaling van het proces dat zich de afgelopen kwart eeuw heeft voorgedaan bij het mid- delbaar onderwijs, sinds daar opeenvolgende 'on- derwijsvernieuwingen' zijn ingevoerd op het niveau van structuur en organisatie van het onderwijs, bij gelijktijdige verwaarlozing van de inhoud van het onderwijs en aantasting van de professionele auto- nomie van het lerarencorps.

[4

tc

tJ

a

0

z E d

1· g

E

(13)

s&..o 41992

Instellings- autonomie en collectieve auto-

Maar dan komen de vra- Sinds de behandeling van

de nota 'Hoger Onderwijs en Autonomie' (HOAK) door de Tweede Kamer in

nom1e

gen. nomievergroting recht ge-Hoe wordt bij auto- daan aan het principe van hoger onderwijs voor al-

1 9 8 6 is de overheid in haar relatie met de universitei- ten officieel bezig terug te treden. De gedachte daar- achter is, dat de centrale overheid onmogelijk de

T. NETELENBOS len die daarvoor zijn ge- kwalificeerd? Hoe kan er- voor gezorgd worden dat in een klein land als Ne- Lid van de Tweede Kamer voor de PvdA

zich snel ontwikkelende samenleving kan bijhouden.

Bij teveel overheidsbemoeienis loopt het hoger on- derwijs het risico achter de ontwikkelingen aan te I open, in plaats van daarop in te spelen en waar mo- gelijk daaraan Ieiding te geven. Autonome instellin- gen daarentegen kunnen snel en flexibel reageren op maatschappelijke ontwikkelingen.

Daarmee is echter het laatste woord niet gespro- ken. Een terugtredende overheid is immers geen onverschillige overheid. Pleidooien voor zo min mogelijk overheidsbemoeienis met de universitei- ten, verdienen geen steun. Het streven moet erop gericht zijn te komen tot een goede rolverdeling tus- sen universiteiten en overheid, tot de realisatie van een complementair bestuur. Opschoning van over- heidsinterventies kan ertoe leiden dat het voor de hedendaagse universiteiten zo kenmerkende verga- dercircuit wordt gereduceerd tot aanvaardbare pro- parties.

Vanzelfsprekend is dat overigens niet. Het risico is aanwezig dat de overheidsbureaucratie wordt ver- vangen door de instellingsbureaucratie.

Vraaen

De filosofie van de HOAK-nota is uitgewerkt in de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (wHw) die op dit moment door de Tweede Kamer wordt behandeld. De w H w beoogt een wijziging van het bestel. Zij komt kort gezegd neer op vermindering van het aantal regels, vereen- voudiging van de planning en bekostiging, vergro- ting van de autonomie en introductie van een stelsel van kwaliteitsbewaking achteraf. De overheid stelt algemene regels ten aanzien van de cursusduur, de modulaire structuur van het onderwijs (uniform sys- teem van studiepunten) en de onderwijsdoelstellin- gen.

derland niet veel te vee]

concurrerende opleidingen ontstaan? Hoe kan wor- den gekomen tot een duidelijke taakafbakening tus- sen het wetenschappelijk onderwijs en het hoger be- roepsonderwijs? Hoe wordt het civiel effect van de opleidingen bewaakt? Hoe wordt voorkomen dat al te modieuze opleidingen worden begonnen, zonder werkelijke toekomstwaarde? Hoe wordt daadwer- kelijk de flexibiliteit vergroot, niet aileen voor de in- stelling, maar ook voor de studenten, zodat zij ge- makkelijker dan tot nu toe kunnen overstappen van de ene instelling naar de andere? Hoe wordt macro- ondoelmatigheid voorkomen? Hoe wordt de inter- nationale standaard van de opleidingen bewaakt en door wie? Hoe wordt voorkomen dat waardevolle kleine opleidingen verdwijnen? Enzovoort.

Onzinnige vragen? Geenszins. Het zijn vragen waarop de volksvertegenwoordiging een antwoord moet krijgen. Er zit een grote spanning tussen de wens om te komen tot instellingsautonomie en het kunnen verantwoorden van de collectieve autono- mie. Die spanning zal worden vergroot door de op korte termijn te verwachten afname van het aantal ingeschreven studenten. De cultuuromslag die zeer noodzakelijk is bij de centrale overheid zal evenzeer noodzakelijk zijn binnen de instellingen zelf. Oat dit niet gemakkelijk zal zijn, zal ik staven met een aantal voorbeelden.

Autonomieverarotina

Het Nederlandse hoger onderwijs bestaat uit het wetenschappelijk onderwijs, het hoger beroepson- derwijs en de open universiteit als hoger afstands- onderwijs. Het specifieke kenmerk van het weten- schappelijk onderwijs is het samengaan van hager onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De laat- ste jaren zien we echter in toenemende mate een ontwikkeling van opleidingen in het wetenschappe-

I 57

(14)

s &.o 4 1992

lijk onderwijs, die het predikaat 'wetenschappelijk' niet of nauwelijks kunnen dragen. Metals sprekende voorbeelden de universitaire opleiding joumalistiek en het krijgsmacht-onderwijs dat wetenschappelijk wil worden genoemd. Deze opleidingen horen ge- zien hun aard en karakter thuis in het hoger beroeps- onderwijs. Toenemende autonomie leidt niet als vanzelfsprekend tot een kritische houding, hetgeen het gevolg is van een gedrag dat budgetmaximalisa- tie nastreeft.

Een ander sprekend voorbeeld raakt het gedrag van de centrale overheid. De H oAK-nota gaat uit van planningsvrijheid voor de universiteiten per sec- tor. Dit betekent dat instellingen vrij zijn om nieu- we studierichtingen te beginnen, rnits deze vallen binnen aan de universiteit reeds beschikbare secto- ren. De huidige minister van Onderwijs stelde in een nota van wijziging op de w H w voor om het sec- torbegrip als sturingsmechanisme te Iaten vallen.

Daardoor zou er een totale vrijheid zijn voor de instellingen om nieuwe opleidingen te beginnen, ook in sectoren die tot dan toe afwezig waren op de betrokken universiteit.

De Tweede Kamer, wijs geworden door deal te grote creativiteit die met name binnen het H B o heerst om voortdurend aanvragen te doen om nieu- we opleidingen te beginnen en bovendien beducht voor nieuwe taakverdelingsoperaties, wees deze ge- dachte vrij unaniem van de hand en pleitte ervoor om opnieuw het sector-niveau als aangrijpingspunt voor sturing te introduceren. De minister stelde vervolgens in een nieuwe nota van wijziging voor om de minister van Onderwijs en Wetenschappen de bevoegdheid te geven om nieuwe opleidingen binnen drie maanden na aanmelding bij het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs eventueel niet te effectueren.

Een wet moet echter minister-prorif zijn. Deze minister van Onderwijs zal zich hebben voorgeno- men om slechts marginaal te toetsen, maar de wet geeft geen enkele garantie voor terugtredend gedrag van een opvolger. Dit luistert des te nauwer omdat het academisch statuut verdwijnt, waardoor de vrije

studierichting en het vrij doctoraal examen ex. arti- kel 2o van het acadernisch statuut, niet meer tot de mogelijkheden behoren. In de nieuwe nota van wij- ziging worden de universiteiten afhankelijker van een minister van Onderwijs dan sinds jaren het geval was. En dat in een wet die juist autonomievergro- ting beoogtl Het spreekt voor zichzelf dat bij de de- linitieve wetsbehandeling in de Tweede Kamer dit onderdeel van het wetsvoorstel amendering be- hoeft.

Autonornievergroting is een complex thema. De massaliteit van het hoger onderwijs botst op tal van onderdelen met verregaande vergroting van de au- tonomie. De centrale inschrijving van studenten, de numerus flxus, de plaatsingsprocedures verhouden zich buitengewoon slecht met een ontwikkeling van gro-te kwaliteitsverschillen tussen instellingen en het ontstaan van Nederlandse 'Harvards', tenzij het er dertien zijn. Hier wreekt zich de dubbele doel- stelling van de universiteiten, namelijk die van insti- tuut voor massa-onderwijs en voor wetenschappe- lijk onderzoek.

Autonomievergroting vraagt in het Nederlandse onderwijsbestel vee! overleg en consensusvorrning tussen de universiteiten. Onderlinge afstemming, taakverdeling en zwaartepuntvorming zijn juist bij een toenemende programmeervrijheid onontbeer- lijk. Bij een afnemend aantal studenten in de nabije toekomst kan deze consensusvorming, zonder een alom aanwezige overheid leiden tot grote onderlin- ge spanning. Ik waag het te voorspellen, dat men over enige tijd weer zal verlangen naar een bemoei- zuchtige overheid. Ik hoop echter zeer dat de over- heid, inclusief de Tweede Kamer, de beheersing kan opbrengen om op afstand te blijven. Niet onver- schillig, zeer gei:nteresseerd en in voortdurende dia- loog. Maar op afstand. Voor schemerduister zal geen plaats zijn. De universiteiten zullen zich meer dan ooit met elkaar moeten verstaan en hun nek moeten uitsteken. In het volle licht van de schijn- werpers!

I

1:

r

(15)

s &..o 4 1992

De idee van de uni versi tei t

In de uitnodiging om een bijdrage te leveren aan dit nummer van S &]) , staat dat de universiteit 'een wereld van ficties' is geworden.

Maar was het ooit anders?

GRAHAME LOCK dat zij de intrinsieke waarde van kennis en van de ont- dekkingsactiviteit veron- derstelt, dus niet uitgaat van een sociaal-utilistische Hooaleraar politieke wetenschappen aan de

Katholieke Universiteit Nijmeaen

Een van de eigenaardigheden van de universiteit is dat haar idee altijd zo 'n belangrijke rol heeft gespeeld als bron van inspiratie voor zowel docenten als stu- denten - eventueel tegenover bemoeienissen van allerlei aard, in het bijzonder door hogere, gezag- hebbende instanties. 1 Reeds in de twaalfde eeuw was dit zo, en nog sterker vanaf de dertiende, toen de notie van de universitas maaistrorum et scholarium (wat wij 'universiteit' noemen) werd ontwikkeld.

Volgens de leer van de universitas was deze laatste expliciet als 'fictie' te definieren- dat wil zeggen, niet als sterfelijk individu, ook niet als zuiver aenus, maar als iets wat daartussen ligt: als een individu dat - in tegenstelling tot natuurlijke wezens - immate- rieel en daarom onsterfelijk is. De algemene gedach- te is die van de opeenvolaina van !eden, waarbij de lateren steeds plaatsvervangers (subroaati) zijn van hun voorgangers, en de rechten en plichten van dezen op zich nemen. De 'universiteit' is maar een variant van deze constructie (een andere is de Kerk). Het eigenaardige van deze variant is dat ze waarheid aan vrijheid koppelt.

Van belang is dat de idee van de universiteit steeds als leidraad heeft gefunctioneerd voor haar !e- den, en dat in belangrijke mate nog doet. In die zin speelt deze idee de rol die op andere politieke gebie- den wordt gespeeld door begrippen als 'natuurlijke rechtvaardigheid' of 'mensenrechten' - de rol van een ultiem appel in moeilijke tijden.

Waar het hier om gaat, in meer eigentijdse ter- men, is dat de bevoegdheden en dus de interventie- mogelijkheden van externe instanties - politiek, Kerk of bedrijfsleven - door deze idee worden be- perkt. Uiteraard hebben deze instanties telkens weer geprobeerd, uit verschillende (vaak begrijpe- lijke) politieke, ideologische en economische motie- ven, de universiteit 'onder controle' te brengen.

Maar de poging is ook vaak mislukt, juist vanwege de kracht van deze idee.

Wat is dan de kern van de idee? Hier is relevant

conceptie. Dit punt hangt samen met de vrijheid van de universiteit, met 'aca- demische vrijheid'. Want indien de universiteit zich niet op de intrinsieke waarde, maar op de meer of minder nuttige functie van kennis zou baseren, dan zou zij haar activiteiten voortdurend moeten toetsen aan het criterium in hoeverre het belang van de sa- menleving (of van de wereld) wei- of juist niet- feitelijk gebaat is met bepaalde ware kennis. Niets garandeert dat dit per definitie het geval is: het is een empirische kwestie. Wellicht is de samenleving (de wereld) soms gebaat met het ontbreken van kennis (bij voorbeeld, kennis over kernenergie) of met het verspreiden van onware kennis. Wat betreft dit laat- ste, merkt Derek Parfit in zijn ethische verhandeling Reasons and Persons (Oxford: Clarendon Press, 1984) op, dat het feit dat men tot nu toe geen bevredigen- de theorie van rechtvaardigheid tegenover toekom- stige generaties heeft kunnen ontwikkelen, zo mo- gelijk geheim zou moeten worden gehouden voor de samenleving, in het bijzonder voor haar politieke vertegenwoordigers. Want als zij de onjuiste overtui- ging hebben dat de desbetreffende ethische theorie we! bestaat, dan - zegt hij - is het waarschijnlijker dat ze de juiste beslissing zullen nemen.

De vraag is niet of de universiteiten rekening die- nen te houden met utilistische overwegingen, maar of er een instelling moet bestaan waarbinnen de vrij- heid om de waarheid te zoeken principieel voorop staat. Als de samenleving zo'n instelling wenst te handhaven, zal ze waarschijnlijk de universiteit (hel- pen) financieren. Zo niet, dan niet. Wat ze echter niet mag eisen, is dat de universiteit ophoudt univer- siteit te zijn.

In laatste instantie kan de universiteit niet vol- gens utilistische principes functioneren. Want dan zou men op onderzoek-en onderwijsterrein per ge- val steeds de vraag moeten beantwoorden of men wei of niet op zoek mag gaan naar een bepaalde waarheid (al naar gelang de 'maatschappelijke rele- vantie' van de kwestie, maar ook naar gelang het

I 59

(16)

I J I 60

s&..D41992

'maatschappelijke nut' van het antwoord), respec-

tievelijk - in

sommige gevallen - of het niet beter zou zijn om een onwaarheid te verspreiden.

Dat is

echter strijdig met de idee van de universiteit.

Het denkbeeld dat, binnen de universiteit, ken- nis een waarde op zichzelf bezit, die niet van sociaal nut afhangt, wekt bij overheden natuurlijk vaak irri- tatie; zij voelen zich daardoor zelfs gekwetst in hun

sociaal beleid. Kennis ter wille van

de kennis- kan dat?2 Het

standpunt van de Nederlandse overheid in

deze kwestie is niet aileen zelf expliciet utilistisch, maar eist dikwijls dat de universiteit ook utilistische

overwegingen

Iaten prevaleren. Deze moet

zich

daartegen dan verzetten.

Maar dat hoeft zij niet op een 'alles ofniets' ma- nier te doen, door mid del van een directe confronta- tie

(wat in ieder geval niet zou lukken). Ieclere do- cent,

iedere

onderzoeker, iedere student

die voor zichze!fhet

criterium van de vrije

quest for truth

op de eerste plaats zet, verzet zich aileen al daardoor, te-

1. Voor een classic statement, zie John Newman, The Idea

if

a University ( 1852); kritische editie Oxford: The Clarendon Press, 1976.

2. Ooit kondigde een Sovjet-rege- ringscommissaris- een consequente utilist- aan: 'Wij moeten eens en

gen de paging om aan de vrijheid van onderzoek en onderwijs afbreuk te doen.

Aangezien even wei de idee van de universiteit in de praktijk sterk aan kracht heeft moeten inboeten, doen wij, de leden van de academie, daarom

tot op zekere hoogte

alscf Wij handelen volgens een fictie.

Maar,

zoals

de

(fictieve) Engelse

filosoof in Tom

Stoppards toneelstuk

Prrifessional Foul uitlegt

in zijn (fictieve) lezing in communistisch Tsjechoslowakije,

wij hebben soms de plicht om te handelen alsof een fictie

geen fictie is (en aldus de fictie weer of meer

tot

een

niet-fictie te maken,

ook wanneer deze

plicht zelf een fictie is).

Als fictie

-

als

universitas- heeft de universiteit in het

verleden

kunnen bestaan en overleven. Met de hulp van deze fictie zal

ze

misschien

ook in de toe-

komst kunnen voortbestaan. Want fictie is in dit ge-

val, zoals

dat ooit heette,.fiaura veritatis. De rest is beleid.

voor al een eind maken aan ... het schaakspel ter wille van het schaak- spel. Wij moeten stootbrigades orga- niseren en beginnen met de onmiddel- lijke verwezenlijking van een vijfjaren- plan voor het schaakspel.'

w

tei scl

vic st:J

ha be ge fu

w w

ht hc te

Zt

te

VI v;

ti

h:

b

I) li

VI

Z•

d 1

0 v E

b

r.

(

s l

(17)

s&..o41992

Onderzoek- scholen: de uni-

Welke relatie de universi- teit aangaat met de maat- schappij, en welke bein- vloeding wordt nage-

versiteiten van de

toekomst

onderwijs en onderzoek, komen die niet van buiten, maar vooral van binnen.

streefd of geaccepteerd, Onduidelijke verantwoor-

delijkheid hangt sterk af van het des-

betreffende wetenschaps- gebied. Enerzijds zijn er fundamentele disciplines, waarbij deze invloed nau- welijks aanwezig is. Zelf

HUGO PRIEMUS Universitaire hobo's mel-

den met grote regelmaat dat het slecht gaat met de Nederlandse universiteit.

Hoosleraar volkshuisvestinB te De!ft.

Lid van de redactieraad van S &])

heb ik altijd gekozen voor een probleemgerichte be- nadering, waarbij maatschappelijke problemen op het terrein van het wonen, het bouwen en de ruim- telijke ordening centraal staan. ln zo'n situatie (die zeker niet kan worden gegeneraliseerd naar aile we- tenschapsbeoefening) is een wisselwerking met 'het veld' een noodzaak. Theoretisch bestaat het 'gevaar' van bemoeienis van beleidsinstanties (bij voorbeeld het ministerie van v ROM) met de universiteit. Prak- tisch ontstaat de mogelijkheid dat vanuit een onaf- hankelijke, naar te hopen valt deskundige positie, bijdragen worden geleverd aan het signaleren, ana- lyseren en zo mogelijk reduceren van maatschappe- lijke- en beleidsproblemen. Dit laatste maakt een wisselwerking tussen universiteit en beleidsinstantie zeer aantrekkelijk, zowel voor de universitaire on- derzoeker als voor de beleidsfunctionaris.

Het door rnij geleide Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde ( o T B) heeft spannend onderzoek mogen verrichten voor het ministerie van v RoM, de Parlementaire Enquetecommissie Bouwsubsidies, gemeenten, provincies, bouwers en beleggers. De confrontatie met concrete, actuele, maatschappelijke en beleidsproblemen heeft het OTB ge'inspireerd en is niet aileen aan de 'maat- schappelijke relevantie', maar ook aan de 'weten- schappelijke relevantie' ten goede gekomen. Wij hebben met een actieve wisselwerking ( confronta- tie, zo men wil) met belangengroepen zeer positieve ervaringen opgedaan; het heeft ons keer op keer overtuigd van de benijdenswaardige positie van een universitair onderzoeksinstituut dat de relaties kan leggen tussen fundamenteel en toegepast onder- zoek, en kan opereren vanuit een onafhankelijke po- sitie. Als er bedreigingen zijn voor het universitaire

Daarin hebben zij groten- deels gelijk. Zij vinden dat de rijksoverheid de uni- versiteiten te weinig geld verschaft en dat zij zich te veel met het universitaire bestel bemoeit, dat stu- denten te lage beurzen ontvangen en dat de studie- duur te kort is. Hierin hebben zij grotendeels onge- lijk. Zij verklaren zelden dat de universiteiten boter op het hoofd hebben. Tot een programmatische aan- pak van het onderzoek is het op de universiteiten zelden gekomen. K waliteitsselectie bij het onder- zoek is door universiteiten lange tijd verwaarloosd.

Pas toen het ministerie van o & w als voor de hand liggende beleidslijn kwaliteitsselectie ep intematio- nalisatie predikte, volgden de universiteiten aarze- lend en mopperend. De tweede geldstroom-organi- satie NWO, waarin nu ook de Stichting voor Tech- nische Wetenschappen (STw) is opgenomen, weet wei wat kwaliteitsselectie is. Het streven van het mi- nisterie van o & w naar een betere onderzoekskwali- teit gaat gepaard met een geleidelijke veri egging van het accent van de eerste geldstroom (rechtstreeks van o & w naar de universiteit) naar de tweede geld- stroom (van o&w via NWO naar de universiteit). ln feite wordt hiermee aan de universiteiten een brevet van onvermogen uitgedeeld en - hoe jammer het ook is dat te moeten erkennen- dat gebeurt groten- deels terecht.

Het overheidsbeleid met betrekking tot het uni- versitaire bestel is de laatste jaren vooral beheerst door het adagium 'hoger onderwijs voor velen' en door hardnekkige restanten van de democratise- ringsinterpretatie van de jaren zestig en zeventig. De vakgroepen, ontstaan als gedemocratiseerde leer- stoelen, zijn aan vele faculteiten inrniddels uitgedijd tot gedrochten van tientallen, soms zo'n honderd

!eden. De vakgroep regelt de taken van de leden en

(18)

I

]

162

s &.o 4 1992

in de vakgroep heerst nog steeds het beginsel van

one man one vote.

De stem van de hoogleraar telt even zwaar als die van de student-assistent. Het gevolg van deze belegen opvattingen over interne organisa- tie en efficientie is dat er in het universitaire bestel een schrikbarende onduidelijkheid bestaat over ver

-

antwoordelijkheidstoedeling en verantwoordingslij- nen

.

Deze onduidelijkheid wordt versterkt door een uniek organisatorisch monstrum dat buiten de uni- versiteit (om begrijpelijke redenen) vrijwel onbe- kend is, nl. de scheiding van beheer en bestuur. Een faculteit wordt geleid door een gekozen faculteits- bestuur en een benoemde secretaris-beheerder. Het bestuur is verantwoordelijk voor onderwijs en on- derzoek (o&o), de secretaris-beheerder die recht- streeks onder het College van Bestuur ressorteert, is verantwoordelijk voor het personeel en materieel beheer. Bijna elk besluit van enige betekenis heeft zowel o & o -as pecten als aspecten van person eel en materieel beheer. De scheiding van bestuur en be- heer werkt verlammend op de slagvaardigheid van de universitaire besluitvorming. Als faculteitsbe- stuur en secretaris-beheerder op hun strepen gaan staan, ontstaan om de haverklap patstellingen.

In de vakgroepbesturen plant deze tweedeling zich voort. Het dagelijks bestuur van de vakgroep gaat over het o & o -beleid, de personele en materie- le subbeheerders staan onder de secretaris-beheer- der en hebben een eigen verantwoordelijkheid.

Hoogleraren die zich zouden willen bezighouden met onderzoek- en/ of onderwijsmanagement, we- ten vaak niet wat hun budget is, hoe het met hun for- matie staat, hebben niets te zeggen over beheerder en subbeheerder en hebben ten opzichte van onwil- lige of incompetente collega's of hun medewerkers geen sancties. Niet zelden hebben anderen dan zij- zelfhun medewerkers uitgezocht.

Onvoldoende selectie

Binnen de universiteit wordt steevast de integratie van onderwijs en onderzoek centraal gesteld. Het onderwijs draagt, bij voorbeeld via leeronderzoek, bij aan het onderzoeksbeleid; het onderzoek Ievert een essentiele bijdrage aan veranderingen in de on- derwijsinhoud. Soms lukt dit aardig. In de praktijk is deze integratie echter meestal een fictie. De rechts- positie van universitaire docenten en hoofddocenten houdt in dat iedere wetenschappelijk medewerker geacht wordt onderwijs- en onderzoekstaken uit te voeren. Dit betekent een enorme versnippering, waarbij de sterke kanten van medewerkers vaak onvoldoende worden uitgebuit. Onderzoekers wor- den gedwongen om onderwijstaken uit te voeren

(waarvoor zij niet altijd geschikt zijn) en onderwij- zers worden gedwongen om onderzoek te doen ( wat niet zelden te hoog is gegrepen). Slechts binnen universitaire onderzoeksinstituten kan van een min of meer zelfstandige onderzoekorganisatie worden gesproken, hoewel ook hier de afhankelijkheid van participerende vakgroepen en faculteiten ongemak- kelijk groat is. Er was een rapport van een door de minister van o&w ingestelde commissie, de com- missie-Rinnooy Kan, voor nodig om de universitei- ten te wijzen op de noodzaak van een zelfstandige, op kwaliteit selecterende onderwijsorganisatie. De universiteiten hadden dit

-

uitzonderingen daargela- ten

-

nog niet zelf bedacht.

Ook in het onderwijs blijkt het selectief vermo- gen van universiteiten tekort te schieten

.

Erkend moet worden dat de wetgever de universitaire wereld hier met een dubbele moraal heeft opge- zadeld. Bij de toelating tot universiteiten mag, afge- zien van het stellen van eisen aangaande de vakken- pakketkeuze, niet worden geselecteerd. Iemand die op het vwo herhaaldelijk is blijven zitten, moet worden toegelaten als hij zijn eindexamen heeft ge- haald, en ontvangt zelfs een beurs. Universiteiten moeten in het eerste jaar selecteren. Oat lukt lang niet altijd. Vaak vallen studenten in latere jaren af.

Niet zelden wordt het universitair diploma uitge- reikt aan studenten die voor de hun toegedachte taken niet goed zijn toegerust.

Als het ministerie van o & w meent dat het in het universitaire bestel moet ingrijpen, zijn daarvoor ar- gumenten te over: de steeds weer uit de hand !open- de kosten, het gebrek aan onderzoeksprogramme- ring, de tekortschietende kwaliteitsselectie bij on- derzoek en onderwijs, het gebrek aan universitair management en ondernemerschap. Heeft het minis- terie van o & w in de afgelopen jaren de juiste inter- venties ondernomen? Neen

. De operatie Taakver-

deling en Concentratie (Tvc) en de Selectieve Krimp en Groei (SKG) waren bezuinigingsprogram- ma's waarbij soms op goede, soms op dubieuze gronden, vakgroepen en leerstoelen werden opge- heven, samengevoegd en gecreeerd. De geeffec- tueerde bezuinigingen waren geflatteerd, de uitga- ven aan wachtgelden liepen in dezelfde periode ver- ontrustend op. Een voordeel was dat er dynamiek en onrust in de gezapige universiteit werden ge- bracht.

Tot nu toe heeft het ministerie van o & w het vooral gezocht in symptoombestrijding: een soort end-cif-pipe-benadering. De wua (Wet Universitai- re Bestuurshervorming) werd vervangen door de wwo (Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs), maar de hoofdstructuur bleeT intact. De universi-

-

te

C< C<

m tl ir

S< tl

d

g

p il

l

d

v u

z

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Subramaniam, in het openbaar te verdedigenten overstaan van de promotiecommissie van de Faculteit Religie en Theologie op vrijdag 1 november 2019 om 9.45 uurin de aula van

indien het CvB-lid de dienstreis niet of niet op doelmatige wijze per openbaar vervoer kan uitvoeren, er gebruik kan worden gemaakt van de taxi, dienstauto of leaseauto. De

Dat hele idee van de universiteit ontdoet hij daarom van al teveel concrete politieke lading, maar hij vult haar wel nadrukkelijk met een existentieel-psychologische lading: de

Het doel van het ETC- project is een omgeving te creëren waarin studen- ten gestimuleerd worden om van het ondernemer- schap te proeven door hen de mogelijkheid te bie- den een

De Ruimte is zelf een kerkelijke organi- satie, maar werkt veel samen met niet kerkelijk betrokken mensen en organisaties.. Dit vraagt van ons dat we onze religieuze taal te

De Master of Science in Global Health (master na master) is een nieuwe opleiding voor Vlaanderen, ontwikkeld door vijf Vlaamse universiteiten (Universiteit Gent, Universiteit

Door je kennis van deze dynamische regio, één of twee wereldtalen en de academische vaardigheden die je hebt opgedaan, zijn er veel verschillende mogelijkheden op de arbeidsmarkt:

Heb je een vraag over studeren aan de Universiteit Leiden, het studentenleven in Leiden en Den Haag of wil je meer weten over de inhoud van een opleiding.. Kom direct in contact