• No results found

De economie van de bedrijfsgebouwen op akkerbouwbedrijven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De economie van de bedrijfsgebouwen op akkerbouwbedrijven"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DB ECONOMIE VAN DE BEDRIJFSGEBOUWEN OP AKKERBOUWISEDRIJVEN door J. de Veer,ec„drs, - >'. N o t a N o . 136 - ^ ONTVANGEN >

' " 3 HOCT. ÎS59"

\ EiiiLtuii;ri i X

(2)

INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK I HOOFDSTUK II HOOFDSTUK III WOORD VOORAF DE PROBLEEMSTELLING

HET BEDRIJFSGEBOUW IS EEN PRODUKTIEMIDDEL NADERE UITWERKING VAN DE FUNCTIES, WELKE HET BEDRIJFSGEBOUW IN DE BEDRIJFSVOERING VERRICHT

Blz. 2 3 5

HOOFDSTUK IV DE INVLOED VAN BOUWPLAN EN WERKMETHODE OP

HOOFDSTUK V

HOOFDSTUK VI HOOFDSTUK VII

DE EISEN, WELKE AAN DE OMVANG VAN HET BEDRIJFS-GEBOUW MOETEN WORDEN GESTELD

MOGELIJKHEDEN TOT BESPARING OP BOUWKOSTEN EN VERLAGING VAN DE GEBOUWENKOSTEN BIJ AAN-PASSING VAN HET BEDRIJFSGEBOUW AAN DE EISEN VAN DE BEDRIJFSVOERING

DE ONDERLINGE WISSELWERKING TUSSEN BEDRIJFS-PLAN EN GEBOUWENKOSTEN CONCLUSIES EN SLOTOPMERKINGEN 10 12

14

15

Bijlage 1 Normen voor de "bepaling van de benodigde vloeroppervlakte en tasruimte voor

akker-bouwbedrijven in Oostelijk Flevoland 18 Bijlage 2 Benodigde vloeroppervlakte en tasruimte bij

verschillende bedrijfsvoering op

akkerbouw-bedrijf van 45 ha in Oostelijk Flevoland 19 Bijlage 3 Vergelijking van gebouwenkosten voor

akker-bouwbedrijf van 45 ha in Oostelijk Flevo-land bij de huidige plannen en bij aanpassing van de omvang van het gebouw aan de eisen

van de bedrijfsvoering 20 Bijlage 4 Vorm en afmetingen van bedrijfsgebouwen

(3)

WOOED VOORAF

De kosten van de "bedrijfsgebouwen in de landbouw zijn na de oorlog sterk gestegen. Dit is aanleiding geweest tot het instellen van een onderzoek naar de mogelijkheden tot verlaging van de gebouwenkosten op akkerbouwbedrijven door aanpassing van de vorm en de omvang van de gebouwen aan het bedrijfsplan.

Voor een akkerbouwbedrijf van 45 ha in de IJselmeerpol-ders is nagegaan, welke eisen worden gesteld aan het bedrijfs-gebouw bij verschillende veronderstellingen ten aanzien van bouwplan, oogstmethodes en wijze van opslag en afzet van de Produkten.

Het belang van het onderzoek olijkt uit het feit, dat een onderlinge afstemming van gebouwen en bedrijfsplan in vele gevallen tot aanzienlijke besparingen op de gebouwen-kosten kan leiden.

Het onderzoek is verricht op de afdeling Bedrijfsecono-misch Onderzoek in de Landbouw door J, de Veer, ec.drs.

PLV. DIRECTEUR,

/ (ir. J.P. van Riemsdijk) /

/

(4)

HOOFDSTUK I DE PROBLEEMSTELLING

De landbouw is na de oorlog geconfronteerd met een aanzien-lijke stijging van de stichtingskosten van bedrijfsgebouwen.

Het indexcijfer van de bouwkosten is ten opzichte van het vooroorlogse niveau _+ 30$ meer gestegen dan het algemene prijs-peil.

Onderstaande tabel geeft de bouwkosten weer voor een aan-tal akjcerbojiwJie.drijven van verschillende grootte op basis van het prijspeil in 1957

15 ha 30 ha 45 ha

Bouwkosten ov^r

bedrijfsge-deelte exclusief funderingskosten per bedrijf f. 36.900 f. 52.OOO f. 61.OOO per ha f. 2.36O f. I.730 f. I.525 De cijfers zijn ontleend aan een interne nota van het L.E.I. .

van de hand van ir. J. Mol, die zich bij de berekening ervan heeft gebaseerd op gegevens, die voorkomen in "Mededelingen No.2" van de afdeling Grond- en Pachtzaken van het Ministerie van Landbouw. De bouwkosten in de Ijselmeerpolders liggen nog hoger.

Ook de jaarlijkse vergoedingen, welke door de pachters voor het ge-bruik van de bedrijfsgebouwen moeten worden betaald, zijn vooral het laatste jaar sterk gestegen.

Volgens de richtlijnen voor de beoordeling van pachtovereen-komsten, uitgegeven door het Ministerie van Landbouw, bedragen de maximale vergoedingen voor akkerbouwbedrijven thanss

DOELMATIGHEID Bedrijfsgrootte 15 ha 30 ha 45 ha Goed per ha 110 90 80 per bedrijf 1650 2700 36OO Gemiddeld per ha 85 70 75 per bedrijf 1275 2250 3150 Matig per ha 55 45 40 per bedrijf 825 1350 1800 Slecht per ha 25 15 15 per bedrijf 375 450 675 Deze vergoedingen zijn echter nog steeds veel te laag om

in-vestering in bedrijfsgebouwen bij het huidige niveau van de bouw-kosten rendabel te maken.

De hoogte van de gebouwenkosten roept het probleem op of er mogelijkheden zijn om deze te verlagen.

Hierbij kunnen twee aspecten worden onderscheiden; 1. gegeven de eisen, welke aan de inrichting en omvang van de

ge-bouwen worden gesteld, kan worden nagegaan of door een doelmati-ger wijze van bouwen een verlaging van de gebouwenkosten moge-lijk is. Dit is een zuiver bouwkundig vraagstuk waarbij de voor-en nadelvoor-en van verschillvoor-ende bouwmaterialvoor-en voor-en bouwsystemvoor-en moeten worden vergeleken. In deze inleiding zal op dit aspect niet nader worden ingegaan5

(5)

4

-2. er kan worden nagegaan of door verlaging van de eisen, welke gesteld worden aan de omvang en inrichting van de bedrijfs-gebouwen, een verlaging van de gebouwenkosten en een gunstiger verhouding tussen de hoogte van deze kosten en de waarde van de diensten, die het gebouw in hst produktieproces verricht, kan worden verkregen.

In deze inleiding zal worden getracht het probleem van de bedrijfsgebouwen van dit aspect uit aan een nadere beschouwing te onderwerpen, v/aarbij het aal worden geplaatst in het kader van de bedrijfsvoering op de akkerbouwbedrijven in de IJselmeer-polders.

(6)

- 5

HOOFDSTUK II

HET BEDRIJFSGEBOUW IS EEN PRODUKTIEMIDDEL

De doelmatigheid van de grootte en inrichting van een be-drijfsgebouw kan niet los worden gezien van de kosten welke er-aan zijn verbonden. Een klein gebouw met lage gebouwenkosten kan voor een bedrijf doelmatiger zijn dan een groot gebouw met de

daaraan verbonden hogere gebouwenkosten. In het begrip doelmatig-heid zit opgesloten, dat er een gunstige verhouding moet bestaan tussen het gestelde doel en de aangewende middelen. Met betrek-king tot de bedrijfsgebouwen wordt het woord "doelmatig" echter

vaak verkeerd gebruikt. De richtlijnen van de Minister van Land-bouw voor de beoordeling van pachtovereenkomsten geven hiervan een klassiek voorbeeld. De beoordeling van de doelmatigheid van de grootte en inrichting van een bedrijfsgebouw behoort op dezelfde wijze te geschieden als die van andere op het landbouwbedrijf aan-gewende produktiemiddelen als b.v. werktuigeninventaris en trek-krachtbezetting.

Voorbeeld Bij een uitbreiding van de werktuigeninventaris moet worden overwogen of de exploitatiekosten van het aan te schaffen werktuig niet te hoog zijn in vergelijking met de voordelen die men ermede kan behalen.

De grootte van de te behalen voordelen wordt bepaald door de mogelijkheden, die het bedrijf heeft indien het de machine niet aanschaft. Deze mogelijkheden kun-nen o.a. bestaan uit een andere werkmethode, het ver-anderen van het bouwplan of inschakeling van loonwer-kers. Men kan het zo stellen, dat de voordelen van het beschikken over een machine gelijk zijn aan de nadelen van het niet beschikken over de machine.

Een zelfde gedachtengang als bij de bepaling van de optimale omvang van de werktuigeninventaris moet in principe worden gevolgd bij de bepaling van de voor een bepaald bedrijf meest gewenste vorm en omvang1 van de bedrijfsgebouwen.

De kostenbesparingen welke verkregen kunnen worden door een verlaging van de bouwkosten, moeten worden vergeleken met de kostenverhogingen en opbrengstdervingen welke samenhangen met een inkrimping of vereenvoudiging van het bedrijfsgebouw. Evenals b.v. bij de werktuigen moet hierbij ook het onderlinge verband, dat bestaat tussen de gekozen bedrijfsvoering en de hoogte van de noodzakelijke gebouwenkosten in verband met de eisen, welke deze bedrijfsvoering stelt aan de omvang en inrichting van het bedrijfsgebouw, niet uit het oog worden verloren. De keuze van het bedrijfsplan is voornamelijk een economische beslissing waarbij

een afweging van opbrengsten en kosten plaats heeft. Hierbij moet niet alleen worden gekeken naar de hoogte v.j,n de werktuigen-kosten, trekkerwerktuigen-kosten, arbeidskosten enz., maar moet, indien de gebouwen nog niet gegeven zijn, aandacht worden geschonken aan het beslag op de bedrijfsgebouwen dat aan de in overweging genomen be-drijfsplannen is verbonden en de hoogte van de gebouwenkosten wel-ke hiermede samenhangt.

(7)

b

-Voorbeeld Bij de beoordeling van de rentabiliteit van het maai-dorsen in vergelijking met andere wijzen van oogsten moet ook rekening worden gehouden met het verschil

in de noodzakelijke gebouwenkosten welke aan de ver-schillende werkmethodes aijn verbonden.

De doelmatigheid van de vorm en inrichting van een bedrijfs-gebouw moet dus beoordeeld worden in het kader van de gehele bedrijfsvoering.

Hiervoor is het echter noodzakelijk zich te bezinnen op de functies welke de bedrijfsgebouwen in het landbouwbedrijf verrichten.

Hierbij kan de volgende onderscheiding worden gemaakt. 1 » De voorzieningen, welke noodzakelijk of gewenst zijn in

verband met wettelijke maatregelen of sociale overwegingen (schaftgelegenheid, kleedruimte en toiletten voor arbeiders, gifkast).

2. Bergruimte voor de op het bedrijf in gebruik zijnde werk-tuigen en gereedschappen en werkruimte voor het op het be-drijf te verrichten onderhoudswerk.

3. Opslag voor de op het bedrijf aangewende hulpstoffen en grond-stoffen (veevoer, zaaizaad, pootgoed, kunstmest en

• dergelijke) en de op het bedrijf voortgebrachte produkten en ruimte voor het bewerken hiervan.

4. Stalling van vee.

Op basis van de functies, welke de bedrijfsgebouwen in het produktieproces verrichten, moeten de eisen welke aan het gebouw moeten worden gesteld, worden bepaald.

(8)

7

-HOOFDSTUK III

HADERE UITWERKING VAN DE FUNCTIES, WELKE HET BEDRIJFSGEBOUW IN DE BEDRIJFSVOERING VERRICHT

De onderscheidene functies zullen nu eerst aan een nadere beschouwing worden onderworpen, waarbij zal worden nagegaan of

deze noodzakelijk zijn voor een goede bedrijfsvoering en in

hoever deze kunnen worden afgestoten door wijzigingen in de bedrijfs-voering (b.v. door wijziging van de werkmethodes) of door deze

te laten verrichten door andere bedrijfstakken, zoals handel, verwerkende industrie of dienstverleningsbedrijven. 1. De voorzieningen, welke noodzakelijk of gewenst zijn in

verband met wettelijke maatregelen of sociale overwegingen De voorzieningen voor de arbeiders worden gedeeltelijk reeds noodzakelijk gemaakt door wettelijke maatregelen. In de nieuwe IJselmeerpolders, waar de afstanden van boerderij tot de dorpen groot zijn, kan aan de wenselijkheid van dergelijke voorzieningen ook moeilijk worden getwijfeld. 2. Bergruimte voor werktuigen en gereedschappen en werkruimte

voor het onderhoud ervan

De behoefte aan bergruimte is afhankelijk van de grootte van de inventaris.

Bij de aanschaffing van een werktuig wordt in het al-gemeen geen rekening gehouden met de kosten van stalling, die aan het werktuig zijn verbonden. In de praktijk is dit ook gerechtvaardigd, omdat deze ruimte raeestal toch beschikbaar is. Indien echter de beschikbare ruimte nog niet Vaststaat, zoals het geval is bij het formuleren van de eisen, welke aan de grootte en omvang van een gebouw moeten worden gesteld, moet hiermede echter wel rekening worden gehouden. Het zal duidelijk zijn, dat de kosten van de werktuigenexploitatie dan moeten worden verhoogd met de kosten van de stalling. Het is denkbaar, dat dit de keuze of men b.v. zelf een werk-tuig zal exploiteren of gebruik zal maken van de diensten van loonwerkers kan beïnvloeden en de omvang van de werktuigen-inventaris en de benodigde bergruimte dan dus onderling af-hankelijk zijn.

Ook moet overwogen worden of de kosten van werktuigen-berging opwegen tegen de snellere technische slijtage en de hogere onderhoudskosten van het werktuig, indien men dit buiten zou laten staan, te meer indien men zich bewust is, dat de bruikbaarheidsduur van een werktuig vaak niet wordt bepaald door de technische bruikbaarheid, maar door economische fac-toren.

Hoewel deze vragen wel degelijk van praktisch belang kunnen blijken, zal in het vervolg van deze beschouwing worden aangenomen, dat het reserveren van voldoende ruimte voor het opbergen en onderhouden van werktuigen economisch verantwoord is en dat de stallingskosten geen invloed zullen uitoefenen op de samenstelling van de werktuigeninventaris.

3. De opslag van grond- en hulpstoffen en Produkten

Een kenmerk van de meeste in de akkerbouw voortgebrachte Produkten is, dat de oogst gebonden is aan een bepaalde periode

(9)

van het jaar, terwijl het verbruik tamelijk regelmatig is ver-deeld over het gehele jaar of het grootste gedeelte van het jaar.

De Produkten (o.a. graan, peulvruchten, aardappelen) moeten dus gedurende kortere of langere tijd worden opgeslagen. Voor ons probleem is nu van belang op welke plaats deze opslag op de voordeligste wijze kan geschieden.

De belangrijkste mogelijkheden zijns a. opslag op het landbouwbedrijf;

b. centralisatie van de opslag (b.v. door samenwerking tussen meerdere landbouwbedrijven);

c. opslag bij een volgende bedrijfstak, hetzij handel hetzij verwerkende industrie.

De opslag is meestal gekoppeld aan een verdere verwerking van het produkt ( dorsen, schonen, drogen, sorteren enz.). De opslag en de daaraan gekoppelde bewerking zal daar moeten geschieden waar dit het goedkoopste is. Hierbij dienen in de kosten natuurlijk de werkelijke gebouwenkosten te worden op-genomen.

Het landbouwbedrijf heeft daarbij in de laatste jaren kunstmatig in een gunstige concurrentiepositie verkeerd, door-dat niet volledig met de aan de opslag en verdere bewerking op de boerderij verbonden gebouwenkosten behoefde te worden gere-kend. Voor zover dit veroorzaakt is door het feit, dat de

ge-bouwen toch beschikbaar zijn en een andere aanwendingsmogelijk-heid niet aanwezig is of minder lonend is, is dit ook rationeel. Indien het echter, zoals bij nieuwbouw het gevolg is van het

feit, dat de gebouwenkosten voor de landbouwbedrijven kunstmatig op een laag niveau zijn gehouden, schaadt dit de doelmatigheid van de produktie.

De benodigde opslagruimte op een bedrijf is niet alleen afhankelijk van de plaats waar de opslag geschiedt, maar wordt ook beïnvloed door het bouwplan, de gevolgde oogstmethodes (maaidorsen!) en de wijze van opslag. Bij de beslissing hierover speelt echter de hoogte van de aan het gekozen bedrijfsplan voor het bedrijf verbonden gebouwenkosten, ook indien de omvang en inrichting van het bedrijfsgebouw nog niet vaststaan, slechts gedeeltelijk een rol. Enerzijds is dit ook weer een gevolg van het kunstmatig laaggehouden niveau van de gebouwenpacht, ander-zijds wordt het veroorzaakt doordat de beslissing over de groot-te en inrichting van het gebouw vaak niet berust bij degene, die het verdere bedrijfsplan opstelt. De individuele pachter heeft het gebouw, zoals dat voor hen ontworpen is, tezamen met de kosten die eraan verbonden zijn, te aanvaarden. De gebouwenpacht behoort voor hem tot de vaste kosten en het enige wat hem overblijft is het gebouw zoals het er staat zo goed mogelijk te benutten.

Hierdoor is ook indien nog gebouwd moet worden, van een economische benadering van het probleem van de bedrijfs-gebouwen vaak geen sprake. Dit geldt in het bijzonder voor de voor Oostelijk Flevoland ontworpen bedrijfsgebouwen bij de huidige opzet.

Bij de opslag van grond- en hulpstoffen is het vaak juist andersom als bij de gewassen.Dö produktie geschiedt meestal gedurende het gehele jaar, terwijl het verbruik ge-bonden is aan een bepaalde periode van het jaar (kunstmest b.v.). Voor zaaizaad en pootgoed is zowel de oogst als het

(10)

9

-verbruik aan een bepaalde periode gebonden.

Ook hier is dus opslag gedurende zekere tijd noodzake-lijk en is tiet probleem of de opslag op het landbouwbedrijf plaats moet hebben of bij een andere bedrijfstak ook weer een kostenvraagstuk.

Het landbouwbedrijf geniet hierbij het voordeel, dat de opslag van de voortgebrachte produkten en van de grond- en hulpstoffen in een zelfde opslagruimte kan geschieden, door-dat deze opslag op verschillende -tijden plaats heeft. Deze combinatie is ook in de handel echter mogelijk door paralleli-satie (aan- en verkoopcoöperatie b.v.).

Indien do boeren de opslag er. de daaraan gekoppelde ver-dere bewerking van hun produkten willen afstoten naar een vol-gende bedrijfstak bestaat het gevaar, dat zij bij de verkoop van de produkten in een zwakkere marktpositie zullen komen te verkeren. Dit gevaar bestaat vooral in de overgangsperiode, indien de outillage van de volgende bedrijfstak nog niet is aangepast aan de nieuwe ontwikkeling; op het ogenblik dreigt dit bijvoorbeeld bij de afzet van gemaaidorst graan in de maan-den augustus en september. Er zijn echter middelen om dit te ondervangen (b.v. coöperatie).

Stalling voor het vee

Bij de beslissing of men op f.kkerbouwbedri jven vee zal houden behoren ook de daaraan verbonden gebouwenkosten in verband met de benodigde stalruimie en tasruimte (hooi en strooisel) overwogen te worden. Men moet niet denken, dat in een bedrijfsgebouw een stalling dient te worden gebouwd omdat, indien er stalruimte is ook weleens vee gehouden wordt.

(11)

10

HOOFDSTUK IV

DE INVLOED VAN BOUWPLAN EN WERKMETHODE OP DE EISEN, WELKE AAN DE OMVANG VAN HET BEDRIJFSGEBOUW MOETEN 'TORDEN GESTELD

In het voorgaande is nagegaan in hoeverre de verschillen-de door het bedrijfsgebouw in het produktieproces verrichte functies noodzakelijk zijn en in hoeverre deze kunnen worden afgestoten naar andere bedrijfstakken of kunnen worden opge-vangen door andere aanpassingen van het bedrijfsplan.

Met behulp van een praktisch voorbeeld zal nu worden na-gegaan op welke wijze de benodigde tasruimte en vloeroppervlak-te worden beïnvloed door het bedrijfsplan (bouwplan, werkmetho-des).

Hiertoe is uitgegaan van een akksrbouwbedrijf van 45 ha in Oostelijk Flevoland, waarvoor verschillende bedrijfsplannen zijn opgesteld (zie bijlage 2 ) . De bouwplannen, die hierbij zijn aan-gehouden zijn ongeveer gelijk aan die, welke resulteerden uit de voor Oostelijk Flevoland opgestelde begrotingen l).

Verwacht mag worden dat er voor elk van de geschetste typen van bedrijfsvoering ook bij de omvang en inrichting van de be-drijfsgebouwen volgens de huidige plannen een redelijke kans bestaat dat deze in Oostelijk Flevoland zullen voorkomen. Deze verwachting is gebaseerd ops

'I. de ontwikkeling van bouwplan en werkmethodes in de Noordoost-polders

2. de uitkomsten van de voor Oostelijk Flevoland opgestelde be-grotingen 1 ).

Bij bedrijfsplan A kan in het bijzonder worden gedacht aan een aandeelhouder in de strokartonfabriek, die om deze reden een hoge waarde hecht aan de hoeveelheid en kwaliteit van het graanstro. Bij de extensievere wijzen van bedrijfsvoering (F en G) kan men in het bijzonder denken aan de zwaardere

gronden in Oostelijk Flevoland, waar de mogelijkheden voor de verbouw van aardappelen minder gunstig zijn, hoewel deze be-drijfsvoering waarschijnlijk ook op de lichtere gronden wel voor zal komen. De overige bedrijfsplannen komen, wat het bouw-plan betreft, ongeveer overeen met wat in de Noordoostpolder gebruikelijk is.

Met behulp van normen is vervolgens bepaald welke eisen moeten worden gesteld aan vloeroppervlakte en tasruimte. De gebruikte normen zijn vermeld in bijlage 1 en zijn gedeeltelijk ontleend aan de door de bouwkundige afdeling van de Directie

van de Wieringermeer (Noordoostpolderwerken) gebruikte normen, gedeeltelijk ten behoeve van deze nota ontworpen.

De benodigde oppervlakte voor berging en onderhoud van werktuigen, trekkers en voor stalling van paarden is afgestemd op de werktuigeninventaris en trekkrachtbezetting, welke resul-teerden uit de voor Oostelijk Flevoland gemaakte begrotingen. Behalve voor het bedrijf van 15 ha, dat volgens de begrotingen in belangrijke mate gebruik zal maken van de diensten van loon-werkers, liggen deze normen boven de normen van de bouwkundige afdeling.

(12)

akker 11 akker

-De voor elk bedrijfsplan "benodigde vloeroppervlakte en tas-ruirate, welke werd verkregen door toepassing van de in bijlage 1 vermelde normen, zijn tenslotte vermeld in bijlage 2.

Hieruit blijkt, dat er grote verschillen zijn in de eisen, vrelke worden gesteld aan de omvang en vorm van het gebouw bij

verschillende bedrijfsvoering. 'Tij zullen nu nagaan of hieruit, indien de gebouwen zullen worden aangepast aan de bijzondere eisen, welke de bedrijfsvoering stelt,- ook verschillen in bouw-kosten en gebouwenbouw-kosten zouden ontstaan.

(13)

12

HOOFDSTUK V

MOGELIJKHEDEN TOT BESPARING OP BOU7/KOSTEN EN VERLAGING VAN DE GEBOU'.ÏENKOSTEN BIJ

AAN-PASSING V.:\2Ï HST BEDRIJFSGEBOUW AAN DE EISEN VAN DE BEDRIJFSVOERING

Om dit te onderzoeken zijn door do "bouwkundige afdeling van de Directie van de Wieringermeer (ïloordoostpolderwerkenj ten behoeve van deze berekeningen twee typen gebouwen ontwor-pen, waarvan het ene uitsluitend bestend is om te v'ldoen aan de behoefte aan vloeroppervlakte (berging en onderhoud van werktuigen en trekkers, stalling van vee, aardappelopslag,

graansilo's, opslag van graan in zakken, enz,), terwijl het andere in het bijzonder bestemd is om te voorzien in de be-hoefte aan tasruimte.

Beide gebouwentypen kunnen worden uitgebreid in de lengte-as door tussenvoegen van elementen. In bijlage 4 zijn de

af-metingen en vorm van deze gebouwen en van het gebouw, dat vol-gens de huidige plannen voor akkerbouwbedrijven van 45 ha in Oostelijk Flevoland zal worden gebouwd, schematisch weergege-ven met vermelding van vloeroppervlakte, tasruimte en bouwkosten.

De bouwkosten van de drie gebouwentypen moeten in verge-lijking met elkaar worden beoordeeld. De gebouwen zijn opge-bouwd uit hetzelfde materiaal en volkomen vergelijkbaar wat be-treft de kosten van onderhoud en de duurzaamheid.

Bij het ontwerpen van de gebouwen is niet zo zeer gezocht naar de bouwwijze, die in verband met de functie van het gebouw het voordeligste is, maar is in de eerste plaats gestreefd naar gebouwen, die zouden voldoen aan dezelfde soliditeitseisen. Met name voor de tasruimte zal zeker een voordeligere oplossing mogelijk zijn (open tas).

Zov/el in het gebouw volgens de huidige plannen als in het lage gebouw zijn de muren zo geconstrueerd, dat deze zijwaartse druk kunnen weerstaan, wat van belang is bij opslag van aardappe-len enz.

In de in bijlage 4 vermelde bouwkosten zijn alle kosten

(o.m. fundering, waterleiding, bliksembeveiliging, elektrische installatie, verharding in en om de gebouwen) begrepen.

Door combinatie van de twee typen gebouwen zijn voorts voor elk van de in bijlage 2 vermelde typen van bedrijfsvoering bedrijfsgebouwen ontworpen die zo goed mogelijk zijn aangepast aan de door elke bedrijfsvoering gstelde eisen (zie bijlage 3). In bijlage 3 zijn ook de bouwkosten en exploitatiekosten van de aan de bijzondere eisen van de bedrijfävoering aangepaste gebouwen berekend en vergeleken met die volgens de huidige plannen.

(14)

13

Een samenvatting hiervan volgt hieronder.

I

Huidige plannen II

Aangepaste bedrijfsgebouwen A.Intensief bedrijf met

aardappelen en bieten 1. vnl.uit schuur dorsen 2. vnl.van het veld dorsen 3. maaidorsen; geen opslag

van graan

4. maaidorsenj opslag van graan

5. maaidorsen; opslag van graan en stro

B.Extensief bedrijf (geen aardappelen)

1. maaidorsen; geen opslag van graan

2. maaidorsen; opslag van graan Vloeropper-vlakte m 46O 500

453

48O 540 486 300 360 Tasruimte m3 15OO 1950 910 -650 -Bouwkosten gld. 77OOO 91000 7IOOO 5IOOO 55OOO 69000 39000 43OOO Jaarlijkse exploitatie-kosten gld. .A (6$ v.d.bouwk.) 462O 546O 426O 306O 3300 414O 234O 258O

Hierbij blijkt, dat door aanpassing van het gebouw aan de eisen van de bedrijfsvoering, een besparing op de gebouwenkosten kan worden verkregen ten opzichte van de kosten bij uitvoering van de huidige plannen, die in de meeste gevallen aanzienlijk is.

Alleen in het eerste geval (il A.1) zijn de kosten van het aangepaste gebouw hoger, waarbij echter in aanmerking moet worden genomen, dat het gebouw volgens de huidige plannen ook te klein is voor de eisen, die deze bedrijfsvoering stelt.

Zoals overigens te verwachten was is het gebouw volgens de huidige plannen goedkoper dan indien men aan dezelfde eisen zou willen voldoen door combinatie van afzonderlijke vloeropper-vlakte en tasruimte volgens de beide andere typen (stichtings-kosten resp. f. 77000 en _+ f. 8000C). De waarde van de tasruim-te in het "huidige" gebouw moet bovendien waarschijnlijk hoger worden aangeslagen dan de afzonderlijke tasruimte, die aan een kant open is (bijlage 4)« Hier staat tegenover, dat in het lage gebouw waarschijnlijk goedkoper en beter afzonderlijke ruimten voor de verschillende doeleinden zijn te creëren, dan in het gebouw volgens de huidige plannen, omdat men profijt kan treivken van de buitenmuren.

1) Beze kosten bestaan uit afschrijving, rente en onderhoud, welke voor dit onderzoek globaal op 6f> van de bouwkosten aijn gesteld.

(15)

-

H

-HOOFDSTUK VI

DE ONDERLINGE WISSELWERKING TUSSEN BEDRIJFSPLAN EN GEBOUWENKOSTEN

Bij het huidige systeem krijgt de boer in de IJselmeer-polders een bepaald bedrijfsgebouw tegen de vastgestelde prijs. De gebouwenpacht vormt voor hem een vaste last, op de grootte waarvan hij, zolang hij de capaciteit van het gebouw niet over-schrijdt, door de keuze van het bedrijfsplan geen invloed kan uitoefenen.

Zoals wij zagen kunnen door aanpassing van het bedrijfsge-bouw aan de eisen van de bedrijfsvoering in vele gevallen echter aanzienlijke besparingen op de jaarlijkse gebouwenkosten worden verkregen. Indien de boer invloed kan uitoefenen op de

vorm en omvang van de bedrijfsgebouwen en daarmede op de ge-bouwenkosten, die ten laste komen van het bedrijf , zal hij

boyendien bij het opstellen van het bedrijfsplan rekening houden met de gebouwenkosten, die hieraan zijn verbonden, evenals hij rekening houdt met werktuigkosten, arbeidskosten e.d. De gebouwen-kosten vormen dan niet meer een vaste last, waarmede geen rekening

gehouden wordt bij de keuze van de bedrijfsvoering. Ten opzichte van het huidige systeem zal dan dus zonder twijfel een verschui-ving optreden naar die typen van bedrijfsvoering die lagere eisen

stellen aan het gebouw. Door de boer invloed te laten uitoefenen op de vorm en omvang van de bedrijfsgebouwen en de jaarlijks ten laste van het bedrijf komende gebouwenkosten, wordt derhalve het tot stand komen van economisch beter verantwoorde bedrijfsge-bouwen bevorderd, en zal de verspilling, die op dit gebied tegen-woordig kan worden geconstateerd, worden tegengegaan.. De taakver-deling tussen het landbouwbedrijf en de opvolgende bedrijfstak-ken bij de opslag van produkten en grondstoffen zal kunnen worden gebaseerd op de werkelijke gebouwenkosten en daardoor efficiën-ter zijn, efficiën-terwijl ook de voordelen, die sommige nieuwe oogst-methodes (maaidorsen) hebben met betrekking, tot de mogelijke besparing op gebouwenkosten dan kunnen worden gerealiseerd.

(16)

15

HOOFDSTUK VII CONCLUSIES EN SLOTOPMERKINGEN

Wij zagen reeds dat door aanpassing van de gebouwen op akker-bouwbedrijven aan de eisen van de bedrijfsvoering ten

op-zichte van het huidige systeem aanzienlijke besparingen op de ge-bouwenkosten kunnen worden verkregen. Indien de boer invloed kan uitoefenen op de vorm en omvang van de gebouwen en daarmede op de gebouwenkosten, zal hij bovendien het gebouw en de bedrijfs-voering zodanig op elkaar afstemmen, dat er een zo gunstig mogelijke verhouding zal bestaan tussen totale kosten en opbrengsten van het bedrijf, waardoor het tot stand komen van economisch beter verantwoorde bedrijfsgebouwen zal worden bevorderd.

Bij het huidige systeem worden de gebouwen zodanig ont-worpen, dat dit zo weinig mogelijk een beperkende factor vormt bij de keuze van de bedrijfsvoering. In vele gevallen is daar-door echter het bedrijfsgebouw duurder dan noodzakelijk is (zie bijlage 2 en 3 ) .

Bovendien is er van een onderlinge afstemming van ge-bouwen en bedrijfsplan geen sprake, waardoor de ontwikkeling van werkmethodes die een besparing op gebouwenkosten opleveren en een rationele taakverdeling tussen landbouw en andere bedrijfs-takken met betrekking tot de opslag van eventuele verdere ver-werking van produkten, grondstoffen en hulpstoffen wordt tegen-gewerkt .

Het probleem is nu echter ho;; met deze gedachten in de praktijk van de boerderijenbouw en in het bijzonder bij het bouwen in de IJselmeerpolders rekening kan worden gehouden.

Zoals uit het voorgaande reeds naar voren kwam is een noodzakelijke voorwaarde hiervoor dat de boer invloed kan uit-oefenen op de vorm en omvang van ó.e gebouwen en de gebouwenkos-ten. Bij het huidige systeem van verpachting is dit moeilijk te realiseren. Wel zou dit kunnen worden bereikt door de boeren zelf te laten bouwen, hetzij door de grond aan hen in eigendom over te dragen, hetzij door hun recht van opstal te geven. Onder de hui-dige omstandigheden zal dit zeker gepaard moeten gaan met een sub-sidieregeling en kredietfaciliteiten. Dit is echter geen bezwaar, daar bij pacht in feite ook subsidie wordt gegeven en het voor

de overheid niet veel verschil maakt of zij zelf investeert in gebouwen of krediet geeft om de boeren het investeren in

ge-bouwen mogelijk te mal: en. Bovendien kunnen door de overheid regelen worden gesteld, waardoor de mogelijkheden met betrekking tot type en uitvoering van de te stichten gebouwen worden beperkt.

Ook bij handhaving van het pachtstelsel kunnen er echter mo-gelijkheden worden geschapen voor een onderlinge afstemming van gebouwen en bedrijfsplan,

In de eerste plaats kan men de pachters, door hen een jaar tevoren te kiezen, in de gelegenheid stellen hun wensen met betrekking tot het bedrijfsgebouw kenbaar te maken. Men zou hen daartoe een soort prijscourant moeten verschaffen, waarin gebouwen van verschillende omvang met de daarbij behorende ge-bouwenpacht staan vermeld.

(17)

16

-Ook kan men voor eenzelfde bedrijfsgrootte een variatie aanbrengen in de bedrijfsgebouwen, waardoor de candidaat-pachter door het uiten van zijn voorkeur voor een bepaald bedrijf ook

een beperkte invloed kan verkrijgen op het gebouw en op de gebouwenpacht,

In het bijzonder zou het aanbeveling verdienen in de ge-bouwen geen ruimte te reserveren voor tas en in eerste instantie te volstaan met een gebouw dat alleen voorziet in de behoefte aan

vloeroppervlakte. Voor bedrijfshoofden, die behoefte hebben aan tas-ruimt e, omdat zij voordeel zien in een bedrijfsplan, waarvoor

deze vereist is, zou dan de mogelijkheid moeten worden geschapen een afzonderlijke tasruimte te bouwen of te pachten. Hiermede zou in Oostelijk Flevoland ten aanzien van de tasruimte dus onge-veer een zelfde beleid moeten worden gevolgd als in de

Noord-oostpolder ten aanzien van aardappelbewaarplaatsen. Ook de behoefte aan vloeroppervlakte blijkt echter nog in sterke mate afhanke-lijk te zijn van de gevolgde bedrijfsvoering. Naast het weg-laten van de tasruimte is derhalve ook een variatie in de vloer-oppervlakte nog gewenst. In het bijzonder op de zwaardere gron-den rnoet er rekening mee worgron-den gehougron-den, dat betrekkelijk weinig vloeroppervlakte nodig is in verband met minder gunstige moge-lijkheden voor de verbouw van aardappelen.

Als bezwaar tegen het afstemmen op de eisen van een

be-paalde bedrijfsvoering kan worden aangevoerd, dat de boer belem-merd wordt in de aanpassing van de bedrijfsvoering in een rich-ting, die een groter gebouwenbeslag met zich brengt.

Het is echter mogelijk bij het ontwerpen van de gebouwen met de mogelijkheid van latere uitbreidingen rekening te houden,

(Uitbreiding achteraf van het in deze nota voorgestelde lage gebouw door tussenvoegen van een element kost bijvoorbeeld f. 7OOO meer dan indien direct een groter gebouw zou zijn ge-plaatst. )

Bovendien is aanpassing vaak mogelijk en soms zelfs voor-delig zonder uitbreiding van het gebouw. Zo zal het waarschijnlijk goedkoper zijn om silo's voor het bewaren van graan buiten het gebouw te plaatsen, daar het prijsverschil tussen houten en aluminium graansilo's niet groot genoeg is om uitbreiding van het gebouw ten behoeve van de opslag van los graan voordelig te maken. Ook inschakeling van andere bedrijfstakken voor de opslag en verdere bewerking van de produkten kan aanpassing van het be-drijfsplan mogelijk maken zonder dat uitbreiding van de bedrijfs-gebouwen noodzakelijk is.

Een aanpassing van de bedrijfsgebouwen aan de bedrijfs-voering levert dus voordelen op, zowel voor de boer als voor de overheid als verpachter en kolonisator.

Voor de boer is een besparing op de gebouwenkosten moge-lijk en voor de overheid een verlaging van de onrendabele top van de gebouwenkosten.

Hoe in het geval van pacht de voordelen tussen de pachter en de overheid zal worden verdeeld is een kwestie van nadere uitwerking. In bijlage 3 zijn met betrekking hiertoe de twee uitersten weergegeven.

Men kan zich voorstellen, dat de overheid een bepaald be-drag aan jaarlijkse kosten als onrendabel aanvaardt en alleen de pachter dus de voordelen van de verlaging van de gebouwenkosten door aanpassing van het gebouw aan de eisen van de bedrijfsvoering geniet.

(18)

17

-Dit systeem zou in dit opzicht gunstig werken dat aan de pachter ook de totale kosten voor een uitbreiding van het

gebouw onverminderd worden doorgegeven, wat een grotere prikkel zal betekenen tot het economische hï.ndelen met de bedrijfs-gebouwen.

De andere mogelijkheid houdt in, dat de voordelen ge-deeld worden door de gebouwenpacht vast te stellen op een bepaald percentage van de werkelijke gebouwenkosten. De verschillen in pacht tussen gebouwen van verschillende grootte worden dan kleiner, zoals uit bijlage 3 blijkt.

Voor de overheid is er nog het bijkomende voordeel, dat er minder behoeft te worden geïnvesteerd in gebouwen. Dit

betekent een besparing op de schaarse produktiefactor kapitaal en een verlichting van de begroting, terwijl er tevens minder

produktiemiddelen behoeven te worden onttrokken aan de wo-ningbouw. Ook de uitvoering van de kolonisatie, waarbij het tempo van bouwen een belangrijke bottleneck is, wordt er-door vergemakkelijkt.

(19)

- 18

Bijlage 1 NOEMEN VOOR DE BEPALING VAN DE BENODIGDE VLOEROPPERVLAKTE EN

TASRUIMTE VOOR AKKERBOUW/BEDRIJVEN IN OOSTELIJK FLEVOLAND

I. Benodigde vloeroppervlakte exclusief ruimte voor opslag van Produkten en stalling van rundvee

Bedrijfsgrootte (ha) Benodigde vloeroppervlakte a) Voorzieningen op grond van

wettelijke maatregelen en sociale overwegingen b) Ruimte voor stalling van

paarden, trekkers en auto c) Werktuigenberging

d) Werkruimte voor onderhouds-werk Totaal 15 (m2) -30 70 20 120 30 (m2)

5

50 110 25 190

45

(m2) 8 50 125 30 213 II. Benodigde vloeroppervlakte c.q. tasruimte voor opslag van

Produkten per ha gewas

1a. 1b. 1c. 1d. 2 3a. 3b. 3 c 4a. 4b. 5a. 5b. 6a. 6b. 7 8 Gewas Granen II II II Graanstro Peulvruchten n M Vlas M Ov.handels-gewassen ti Aardappelen M Bieten Luzerne

Wijze van oogsten en afleveren Dorsen uit schuur

(Maai-)dorsen van het veld; direct afleveren

(Maai-)dorsen van het veld; opslag in zakken

(Maai-)dorsen van het veld5 opslag in silo's

(incl. droger, stortput en werkruimte) Maaidorsenj opslag op bedrijf

Dorsen van het veld; direct afleveren Dorsen van het veld; opslag op bedrijf Dorsen in schuur

Afleveren van het veld Afleveren uit schuur

Maai (dorsen) van het veld5 direct afleveren

Maai-(dorsen) van het veld; opslag op bedrijf

Levering van het veld of uit de kuil Opslag op bedrijf ( incl.. sorteerruimte ) Levering van veld of opslag in kuil Levering aan drogerij

Vloeropper-vlakte ( m )

8

5

5

5

25 Tasruimte (m3) 125 50 60 90 III. Benodi Diersoort Paard Koe gde vloeroppervlakte en Nadere omschrijving

tasruimte per vee

Excl. stalruimte Incl. stalruimte Vloeropper-vlakte m eenheid Tasruimte m 24 18

(20)

19 -CO iïr. e r : L U ÎP C/J L:_ —> ar.: L--) L ' J C D c a L U • * £ CD. | ^ C D L U > • f L U ü_ CD i ^ GO ~ 5 L U ^ J 7=- L U —1 CO c o e b L U S I — - < r zz3 D Z e r : GO L O -=£ ^ L U = -L-U L I _ ^ -<a: c m J C D > L U c c : OD L U n s : C u ZZ>

è s

c ü : e t : L U L U i :•••: ^a- -cC LJ_J i . 1 . ^ C D C S C D CO. c a u _ L U CD, C D C Û -=c cz O Ü CL C l . ets T D as CO Ï _ CD T D CZ O M H~ O CO e : CD -*-< X L U CZ O CD . o cz œ cz CD CD Ci. e x ca ca ca - H " ÜJ e H -1_ " O CD _ o 4 -CD co c CD cz CL CD CO i -o .— ca ra E i c CD CO t -o - c CO ca EE c : CD CO O - o e n co co o cz co CD 3 Ï f? §• cz CO ca ï _ CT» CZ O CS CA cz CD e n 03 (O O . O CZ ca ca s_ O ca co o . o i i _ o v co co ö ca C3 £_ CTl CD 3= ~ ö \ -co T Ó O cz CO ca C n cz CD CD CTi TZ) CD > -EZ > CC > - e =3 13 J 3 O co 3 cz > I Ca 6 - o t C O i W OD " O -+-< 1 CU S-. O " O CD cz e n o CD — , — CQ " O > ! m £ c v j ES CO . -HL C T 3 CO • -*-> r u w c o E Cvj e CO • - ü CT 3 CO . -+-* . E Z o co C o Cvl E= CO . JXL e r 3 ca . - ^ _ c o co c o CVJ e co • _*: e r 3 ca • -+-* -ET O CO CO e c v j e co > jx. e r r ï co . -t-* _ c o co c o ES CNJ e u i . JXÏ e r Z3 ca . -+-1 r u w c o £ CXI e UI * - X O " Z3 co * -+-• r o w o ca - W -CZ co e - - x .— ï _ C T 3 3 CD • - t -1 CO s_ o . o co s , CD ca E- •+-* -EZ 00 CD - i C . _ Ü Q . CO L O " 3 N O . , CD . -+-• e o > a . o co e j L o C D CM C D L O CXJ u n - ^ - CvJ U 3 v -C D _) ( N I C O L O L O r - j ^ v j C D CD CD CO L O T— L O r— C D r— i — c z ) « — - c x j r o L O CZ) L O • — ^ L O r~- L O r— o j O L O L O L O 1 — - = r C D - ^ - T— C J C D L T Î n <Nj T ~ L O L O C D CN1 CXJ L O v -C D -* L O L O L O CO CVJ L O CO r s j -c— CO O CO CSJ Cs] CO ^~ " ^ C D CD CNJ L O L O v— CO L O L O C - o CD H - - O . ^ - > C i c : co Ï - 0) o CD — " O i — - ^ : o CD 4 - e n cz _ ü , — . a ca co CD CO ••- . ,— £_ M CO Q . C_ CO CD O — _ > C C " O O CD "— ••— C7i i . . — ca " O r? H - CT O i , — , — Z3 •—•> ca ca ca co CD - d L . . , — , — e x > o 23 s - co co o co D - a a sz JZ " O O Q - ^ - - ZZ o £ _ : > = " -in cz CD cü co c : c ; -+-* CO S- CJ c : . ^ - £_ O CO C-, 13 O " O £_ L - O — O CL c : ' — • = = (O T 3 - e CD i ca CD CXJ 4 4 -CXD CZJ L D Cv] c v j C D m c v j c v j n ^ t CD L O Cvj c v ) C D U D d -CZ> L O CVJ CVI CZ» C D L O £_ ~ a . Qï > - O CD . — Q -4 - O ca • S- co CL - a o cz CD ~e» t o ,—> s_ CD C o > Z3 " O = ZÎ ••— - + - ^ z ca CD o ca _rz co e c -+-• c C0 >^- CD > Z3 'O c cz ca Qj CD 3 L O u D U D L O s *— L O CO ffl T— L D CO a U D CO C D L O L O CO C D U D v ~ U D CO L O CVJ ,— Z3 - ü . — EZ Zï - X CTt ca H-i , — • r - CO ZZ CO C L H-J o H - ca O CO H -, — o " O CL , — t _ " O CD ca , — > ca CD s > _<Z CD " - O - H " > a> EZ _£Z e n •— t z c • r - e n co c ca > CD ,— > co e n CD CL CZ ,— o • • -ï _ C D L O C D ffi C D cz> L O C D £Z CD E-CD CD* o s_ T D CZ ca ca e n cz L_ QJ 4 -- 4 " 4 4 4 4 - '—-- 4 " 4 4 4 -- 4 " - 4 " " O CZ o c e r . E-zs 3 •+-> 3 o o -*-" _*: ca > c CD CL CL o CD co o 1 — ÜD 4 -Cvj o o 4 -Cvj - 4 " C v l CD E 3 L . ca - f j CO T— L O r— CO L O CO L O c o L O c o UD c o *— L O Y— CD tB 3 £_ ca co c o c o Cvl c o CVJ c o CVJ c o C v l c o Cvj CO CVJ TZ) ca T — CD o ca - Q CD -+-" c o L O ^^ CT> c o Cvl c o C 7 J U D L O L T > P1 4 -o -o L O C D czo ^ 1 -QO Cvj c o - 4 " o o c o Cvl 4 -UD • 4 -CJi \— 4 -s ca CO - M o 1 —

(21)

20 D 3> 3 C D o z C D f . O ~"D a cc* 77-Z C 3 - a : L J J 1 CO u i Ö -^c —> CÛJ C O t y ? I _ L J C I D L U y ; «C£ - < -=£ L O Z Z > - 4 " C D 3 5 , J S L i J -=t: C D f~" —3 - J Z e n r^z C D * t île = = c a Z D ~-^_-e n : > c d • -i - U C D - É T | 1 " < C D . o r ; ^ C D = = • D » C D L U • -1 — C O CO CD U J ^ c C D _7> C O C I D c o s=r - s » LU CO H ü ü C L . L J _ l C D L U C O Z Z i c e L U Z Z > D>- z c 1 1 .ZD. ~ 5 C D C D L u L U C=) C D C Q -=c cz eu o . CD. cd - a :_ ca eu c : o —4 -CD t o C -*-» L U c : '2D _ a c o c ; O ) O J a . CD-c O " O ï _ CO t o - + - ' CU e 4 - ^ £_ " O eu 4 -eu c - t - J r z CZ eu £ _ O " T D «S co E C eu co o "CD ca ea £ c : eu en o tZn 03 t o Q . O C CO CO s_ CT> eu 3 O ï CO CO Q . o c ; CO CO C T i G <y CZTi ~ c n -co 70" Q . o i SL. t o C r u è ca C J C -C D l CO ' c o o . o c : ca ca cr» C n co co • . co CO e n cz c u - o > £ cz > s_ Z J -cz o Z J cz > O J e C O L T l m O J U D CDD O D C S ) O J O D E s U D L i D C O o - CDD ~sf U D c v j r o E i = C D CO CDD r 4 -O J -OD E e O J O D C O i — 3 -o j c -o C O * — o j v— - 4 - c o O J C O J - U D C D d -_ d - CDD IVJ cu C n CO _ o co £Z CU O l CU O - Ü > CO CU > • + * s -E eu a> •r- Q _ - * - * Z3 C L E ï - O — SL. = 3 C O t t e CXJ l 1 C D : C D ; CO " c C D C D co ! CO C O I t e '—' CNJ 1 t EH C D * C^> * CO " c : CD CD CO ca C O C D C D E CDD C D • C D O J O J C D C D E - 3 - O J CD L T D L D « J D U D CO - 4 - * T — O J t z ca TO C O 1 I E O J I £ C D CD CO ~ C C D C D CO CO C O 1 1 m "—' O J 1 1 E = ' ' C D C D " ' CO -+-• C O O cc CO C O C D C D E e n c s j • ' C O L f D o j CD c o e -=j- u n C D C O C O C T ) -^ CO c T — d -co CO C O C D C D E ; C O C O C O u O O J C D C D e - J - u D ' x— a CTJ CD G o . CO -+-< T — O J CZ I T -CO CO I I C D CD CD CO r o C D ; 31 C O , | C D C D 1 C O CD C D C D C O T — C D 1 C D C D CO r o C D C D C D CO t 1 C D CD C D O J C O T — C D C D C x j T — O J I t C^ CD CD 4 -CO O J C D C D •Or O D T — d -- 1 1 C D C D . CD CO • en T— C D C D C O i i i — c o \ 1 1 ! C D C D : C D "~D : C O C D C D C D C O j C D 1 : CLD : C O C D C D CD o -: T— C D CD LTD U D U D d -C D C D d -L f D C D C D CO ! C D • ° D ; r o \ - d " !s : CD) !T_ : C D j S OJ H -1 CO c C Î C CD-CD C L C 0 S t O . r — Z S r — -CU CO O G CO -CU CO _ 0 CD CO O CD 3 - H * CD • + • * - + - * i " o c r i z j o c n c : o - > cz o - f w a i - p c •— - Q - a •<- s --D + ca £ - CD zs t o CD Z i c o a j c z n t o c o , — w cu o co x i œ -*-" - + j > . - - • • s CO CO CO • •>— ca M - co , — r i CZL ••—ii _ o > -CD — - - Î - CO e n s_ cu cz o ca CZ " O - H * CD CD- - t - " t o o e -+-• cD-eu - o cz CO CO CO CO eu e n cz CO CO S e Z J O _ Q CD CZ^ c CD CD C D CD C D CD C D - 3 " CO H M -I CD CD CD C O 3 4 -s , , 1 1 C D CD C D CDD CO M -C D C D C D CDD C O H -, „ ' [ 1 1 1 CD CD C D C D c:D C D C D C D O O O O L O UD OD CO T — C O > • H H 4 -C D CD C D CDD U D 4 -T - C M v - C M 1 | C D C D " O o C D C D C D U D C O T — M H -C D C D CD U D 4 r — d -I t CD*" CD*" C D C D C D C D C D O J C O T — M~ •+-1 C D C D CD L O 4 - ^ T — c o 1 1 ! 1 CD CD CD C D CD CD CD C D CD CD CD CD U D O J CD -zf T — t — C O 4 - H - H - W~ t C D CD C D r— 4 -' -' " -' * -' [ • i 1 C D C D C D CD CD CD C D C D CD UD C D CDD v ~ CO CO 4 4 4 -CD CD CD CDD 4 - ^ r — O J x — JS—-CD JS—-CD C D CD 1 | C D C D . CDD d -C D -C D -C O CD CD « » C D C D 4 4 -U D C O T — / C O / C O O ' . . CZ 4 - 4 - 3 • — Z I i - , C O , C O O •.3D - Q O 3 CD - K > Z J O l C r -CO O -CO CD -CO 4 - j - j . _ - e= co " - - • eu -+-1 co eu - t -1 • — C7> Ï Z CO r — O c co eu _ Q eu -+-• - O - £ . . a : co eu . J D ra , — , — _ o eu > O « • ï _ " d CD CD -+-* Q . CO E i C D C D " C D O L O C D - — 1*r H -O J -O J e e C D C D U D U D O J 3 -1 C O E C D O C D C D C D r LfD o 4 -O J -O J E E C D C D UD C D O J d -C O E ) C D C D C D C D u D C D T — r * -r— 4 - ^ O J O J E E CD C D U D UD O J - 4 " c o , E CD CD CD L T i r * -T— 1 4— O J O J E e C D C D U D C O O J - 3 * c o e i _ C D C D So CD — r * -r— 4 -O J -O J E e C D C D U D C D O J _ 3 ~ c o E 1 C D CD C D L T 5 C D v - CD 4 -O J -O J E m CD CD OD U D O J _d~ c o E i CD C D LfD C D ^— p - r^4 -O J -O J E E CD C D UD UD O J ~=t C CD £ Z ca c . — • - - CD. 3 CU Z J O * o •— - O ~ o CD ' — CT» Z J C ca co > c : - J : eu co c o . — eu . — t u > 4 - - O - t -1 C co > E eu O . - - C D . ^ " O 3 Q -=s c : - - O ZJ t o t o I _ O • CO CD _ Q O • + - O > .— c : eu > CD , — CD c : l i . . . — " O eu H - - : o t z -+-> •— _ i ; - r - eu co •+-> <s> CO CD. Se CD ZJ e n o CZ - Q co eu ca e n è > o ' o . . CZ • CO C D •— 4 - * CO CO a . 3 eu zs c~» o c : _ o ca eu CO CT h > eu , — T D C J _ CZ • co C C Ï . — co a. 3 eu z j e n o CZ JD ca eu CO C T 1 O > CD , T D U , C . CO C D . — t o ca a . 3 CU Z J e n o CZ J D CO CD ca e n i > CD , — " C D U _ CZ . ca CD ,— co CO CD. 5 : CD Z ï e n o CZ J D co eu r o e n i > eu , — " O u _ c : • co CD ,— - H * CO co O . 3 CU Z J e n o CZ - O CO CD ca e r CD > CD , — T D L l _ C • CO CD .— CO CO a . 3 CU Z l e n o c : - a CO CD ca a i > eu r — T D u _ c : . co C D r— C D CO a o LTD L f ) O J C D C O O J C D UZt T— - d ~ C D O J - d - - O CO O J C D CO CNJ CD UD T — • * -C D O J -cl- CDD 4 -C D r o CXJ C D UD r - ~^-C D ~^-CO R •-CO C D CO CVJ C D UD - — 4 -C D -C O U D C D C D C O C D C O O J CD U D v — 4 -C D " O U D CDD O J ^ 1 -C D -C - > O J CD U D - — 4 -CD T -U D O J - d - - — L O CD C ^ O J C D U D T —

1

C CD + -y-1 CO CD O • + - * - _ _ C 3 CD Z J t - O m - O £ _ sz. o CJ - o t o 4 - CZ co ca —- > cz \ s - 4 CU U D CO T D C D C D C D LiO C D - 4 - CO CVJ CO O , — t — C D C D - 4 - C D c o (~— c v j r~-- — T — CO CO LTD L O CD CD r— c o - 4 * c v j c o a o CD CD - 4 - C D ÙT5 r ^ c v j r— V ~ t — CO CO CD CD C D CD CD U D - 4 " UD f— UD O J C V J O o • * o u~» r-— o j p ~ c o c o CD CD CD CD U D L O C D - 4 " O J CO C V J T — CD CD -4- C D L O p - c v j j — c o c o L O CO C D - O CVJ - 4 - C D CO C D c O C V J t — CD CD -^t- CD - o r— O J r— c o c o L O U D C D C D C V J U D C O C O e n r— O J O J C D C D - 4 - C D Ö D o - c v j r~-c o r~-c o C D CD CD C D C D CO C D CDD C D CD C O 4 -Q O - t O L O r^- c v j r— c o c o i — co , — CO CO -CZ ca -sz co ca - H Ï _ 4-< ï _ O CD O CD - W CD. -+-1 c a . , „ CU , — _cs CU CO _Cï " O CO EZ e : t -OD EZ ï _ O CZ O Η CO t z ca CU " — î H - * CO C - + - O CU - £ Z J^. C L CD ca " O i CD, •

(22)

21

-co —

CQ 5 =

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Our second aim was to establish whether the prenatal LPS alone and postnatal MA alone models could induce schizophrenia- related behaviours and regional brain monoamine

Kijkt men naar de gebruikscijfers binnen het eerste kwartaal, het meervoudig beroep dat binnen de termijn van drie maanden valt, dan valt uit de naar verhouding lage anticumulatie

Omdat het doel van deze filetmonsters primair de vergelijking met de gehalten in de gehele sub- adulte vis was zijn alleen filet monsters geproduceerd voor soorten en

Om meer grip te krijgen op de hitteproblematiek is het zinvol te onderzoeken welke fysieke aspecten van hitte de kernoorzaak zijn van de hittegevolgen. Tabel 2.2 toont voor

bij een vaste kapitaalgoederenvoorraad, zal een verlaging van het werkgeversgedeelte van de sociale premies tot gevolg hebben, dat er overgeschakeld zal worden op een

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Het &#34;Bauernverband&#34; werkt met het &#34;Raiffeisenverband&#34; en de &#34;Landwirtschaftskammern&#34; samen in de &#34;Bundesarbeitsgemeinschaft der

pleziervaartuigen voor een aantal prioritaire stoffen uit het Nederlandse milieubeleid. Het aanvullend scenario scoort vooral tussen 2000 en 2020 aanmerkeliik beter dan het IMEC-