• No results found

J. Pijzel-Dommisse, T.M. Eliëns, Glinsterend glas. 1500 Jaar Europese glaskunst. De collectie van het Gemeentemuseum Den Haag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "J. Pijzel-Dommisse, T.M. Eliëns, Glinsterend glas. 1500 Jaar Europese glaskunst. De collectie van het Gemeentemuseum Den Haag"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Webrecensie BMGN 12

Webrecensie BMGN 12

Webrecensie BMGN 12

Webrecensie BMGN 126

66

6::::1111 (201

(201

(2011111))))

(201

Pijzel-Dommisse, Jet, Eliëns, Titus M., Glinsterend glas. 1500 Jaar Europese Glinsterend glas. 1500 Jaar Europese Glinsterend glas. 1500 Jaar Europese Glinsterend glas. 1500 Jaar Europese glaskunst. De collectie van het Gemeentemuseum Den Haag

glaskunst. De collectie van het Gemeentemuseum Den Haag glaskunst. De collectie van het Gemeentemuseum Den Haag

glaskunst. De collectie van het Gemeentemuseum Den Haag (Zwolle: Waanders, Den Haag: Gemeentemuseum, 2009, 343 blz., ISBN 978 90 400 8606 9).

Glinsterend Glas. 1500 Jaar Europese glaskunst van Jet Pijzel-Dommisse en Titus Eliëns is de bestandscatalogus van de glascollectie van het

Gemeentemuseum in Den Haag. Een monumentale, meer dan 340 pagina’s tellende, catalogus waarin 538 glasobjecten zijn opgenomen. Alle objecten zijn oogverblindend mooi fotografisch weergeven, soms met verbluffende details. Een bijzondere prestatie van de fotografen Erik en Petra Hesmerg en drukker Waanders want glazen voorwerpen behoren tot de moeilijkst te fotograferen objecten die er zijn (ze zijn immers doorzichtig!). Voeg daar aan toe dat de catalogus bijzonder verzorgd en compleet is uitgegeven, met korte karakteristieken van de verschillende typen en per item, naast de technische gegevens en een korte beschrijving, aandacht voor de conditie, de herkomst en een opgave van vergelijkbare stukken in andere collecties. Tot slot wordt nog een kort commentaar op het object zelf gegeven. Het geheel ademt eruditie uit die door de jaren heen is opgebouwd. Een literatuurlijst en meerdere indexen completeren het geheel. Kortom, een model bestandscatalogus, maar de vraag die hier gesteld kan worden, is, wat de historicus er mee kan.

Die waarde kan in de eerste plaats gezocht worden in de geschiedenis van het collectioneren die in het begin van de twintigste eeuw serieus ter hand werd genomen. In de inleiding gaat Eliëns in op de geschiedenis van de collectie en daaruit blijkt dat de nadruk in het verzamelbeleid sinds Hendrik Enno van Gelder aantrad als directeur in 1912 vooral ligt op de artistieke waarde. Op ‘bijzondere stukken die de collectie omhoog brengen’ waarmee bedoeld wordt dat bij het verzamelen de nadruk lag en ligt op dat

(inter)nationale topstukken waarbij het meer om de kunst en minder op de nijverheid gaat. Zeker voor het twintigste-eeuwse glas staat bij het verzamelen de kunstenaar en zijn artistieke product meer centraal dan de gebruiker, de brede verspreiding of mogelijk historische betekenis.

In de ‘Catalogus der geschied- en oudheidkundige voorwerpen van het

Gemeente-museum van ’s-Gravenhage’ uit 1908, zo merkt Eliëns op, werd nog een indeling gehanteerd met rubrieken als Topographie, Regeering der stad, Huis van Oranje-Nassau etc., een indeling die nu verruild is voor een

(2)

indeling in typologie, technieken en stijlen die aansluit bij de moderne

(kunsthistorische) opvattingen. Dat zal juist zijn maar misschien was voor een historicus de ouderwetse indeling een stuk gebruikersvriendelijker.

Een ander probleem is dat de herkomst vrijwel altijd een twintigste-eeuwse verzamelaar of een veiling is en vrijwel nooit een institutie zodat een object moeilijk naar een oorspronkelijke context is terug te voeren. In de commentaren doen de auteurs overigens wel moeite om historische relaties te leggen hetgeen in een aantal gevallen interessante noties oplevert. Uiteraard kan dat goed in het geval van gelegenheidsstukken, glazen die vervaardigd werden voor specifieke gebeurtenissen of voor specifieke personen. De particuliere verzamelingen vanwaar de objecten naar het museum kwamen, zijn op zichzelf weer interessant in het kader van twintigste-eeuws

verzamelen. Ook in het geval van de glascollectie van het Gemeentemuseum blijken particuliere verzamelaars van grote invloed te zijn geweest voor de opbouw van de collectie. Het zijn namelijk hun collecties die door aankoop of schenking een substantieel deel vormen van de huidige collectie. Onder die verzamelaars treffen we interessante personen aan, zoals Pim Mulier die bij velen waarschijnlijk bekender is vanwege zijn sportieve prestaties dan vanwege zijn eminente glasverzameling.

In zijn presentaties kent het Gemeentemuseum een goede traditie om objecten in hun cultuur-historische context te presenteren en ze te brengen in combinatie met andere vormen van kunstnijverheid. En dat opent

mogelijkheden voor historici. De individuele stukken leveren vooral kijkgenot op en vormen als geheel een bijdrage aan de doelstelling van het museum: het geven van een geschiedenis van de glaskunst.

(3)

Webrecensie BMGN – LCHR 126:4 (2011)

Post, Pieter, Geschiedenis van het doopsgezinde kerklied (1793-1973). Van particularisme naar oecumeniciteit (Dissertatie Vrije Universiteit

Amsterdam 2010; Hilversum: Verloren, 2010, 564 blz., ISBN 978 90 8704 171 7).

Deze cultuur- en kerkhistorische studie over het doopsgezinde kerklied zal ongetwijfeld hebben geprofiteerd van de uitvoerige aandacht die de doopsgezinden in 2011 te beurt is gevallen. Zij vierden immers de 450e

sterfdag van Menno Simons, 275 jaar Doopsgezind Seminarium in

Amsterdam, 200 jaar Algemene Doopsgezinde Sociëteit en de bevestiging van de allereerste vrouwelijke predikant in 1911. De inhoud en de insteek van deze publicatie zijn echter dermate waardevol en bijzonder, dat ook los van dit gegeven het boek de aandacht verdient van iedereen die zich

bezighoudt met hymnologie en/of de doopsgezinden in Nederland. Met dit aan de Vrije Universiteit van Amsterdam verdedigde proefschrift wil Post de oorsprong, ontwikkeling en receptie van het doopsgezinde kerklied beschrijven en duiden. In chronologische volgorde worden dertien liedboeken onderzocht, van het uit 1793 daterende Christelyke Gezangen van de Amsterdamse Lammisten tot de doperse liederen in Het Liedboek voor de Kerken dat in 1973 van de drukpersen rolde.

De vier hoofdstukken beginnen eerst met een heldere beschrijving van de maatschappelijke en kerkelijke ontwikkelingen als onmisbare achtergrondinformatie voor de te bespreken liederenbundels. Eén van de terugkerende onderwerpen in deze afdeling is de ontwikkeling van de door de doopsgezinde predikant Jan Nieuwenhuijzen (1724-1806) en zijn zoon Martinus (1759-1793) opgerichte De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Vervolgens wordt de ontstaansgeschiedenis, verspreiding en receptie van de liedbundels besproken. Post beschrijft treffend hoe keer op keer door

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En het is een schande dat het college in een rechterlijke procedure het bestaan van voor de zaak relevante informatie ontkend, terwijl diezelfde informatie gewoon in

Betrokkene is vervolgens in beroep gegaan bij de rechtbank en de rechtbank heeft ons standpunt, onder verwijzing naar bestendige rechtspraak van de Raad van State,

Ondanks, of misschien juist wel door deze zeer 'particuliere' opzet en een voortdurend streven naar perfectie heeft het Pijpenkabinet in twee decennia een gewaardeerde

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

Therefore, based on these results of the crystallization unit exergy performance of Chapter 3, an integrated biorefinery concept was developed for the valorisation of A-molasses

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

to achtloos waren om daer naer to arbeyden ende to streven : sy hebben met dit doen oock den gheheelen standt ende conditie der Werelt willen afbeelden, ende die eenen yeghelijcken