• No results found

De doeltreffendheid van de interventie ‘Pas op de grens Jeugd’: Verschil tussen jongeren met en zonder Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De doeltreffendheid van de interventie ‘Pas op de grens Jeugd’: Verschil tussen jongeren met en zonder Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD)"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De doeltreffendheid van de interventie ‘Pas op de grens Jeugd’:

Verschil tussen jongeren met en zonder Attention Deficit Hyperactivity Disorder

(ADHD)

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education B.R. Bozon, 12459364 Begeleider UvA: Prof. Dr. J. Hendriks Begeleider Waag: Dr. L. Hoogsteder Tweede beoordelaar: Dr. M. Assink

(2)

Abstract

‘Pas op de grens Jeugd’ is a treatment for male adolescents who have sexually offended or have showed sexual transgressive behavior. For the adolescents diagnosed with ADHD (n=12) and for the adolescents without ADHD (n=12) it was investigated whether the risk of sexual- and violence recidivism decreased after treatment. Additionally, it was

investigated if they showed improvement on their sexual, social and emotional/personal skills. The results showed a significant decrease in the risk of sexual recidivism and a significant improvement on the adolescents sexual and emotional/personal skills after treatment. However, there was no significant improvement in social skills. Due to missing data, no statement can be made about the risk of violence recidivism. Contrary to the expectations, the difference on treatment outcomes for adolescents with and without ADHD turned out not be significant. These results shed more light on the working effects of ‘Pas op de grens Jeugd’ for adolescents with and without ADHD. However, additional research is needed to measure the effectiveness of the treatment with a control group and a larger sample.

Keywords: Juvenile sex offenders, ADHD, risk of recidivism, sexual skills, emotional/personal skills, social skills.

(3)

Inleiding

In Nederland blijken 12.3% van de populatie die verdacht wordt van het plegen van een zedendelict minderjarig te zijn (Wetenschappelijk Onderzoek- en documentatiecentrum, 2018). Dit aantal geeft echter een vertekend beeld aangezien veel zaken niet gemeld worden bij de politie, ofwel er is sprake van een hoog dark number (Van Wijck, 2008; Tabachnick, 2013). Bij zedendelicten is er sprake van seksuele gedragingen die zonder instemming van het slachtoffer plaatsvinden of met een slachtoffer dat niet in staat is om toestemming te geven (Hoogsteder & Schippers, 2019). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen hands-on en hands-off delicten. Bij hands-on delicten is sprake van fysiek contact tussen de dader en het slachtoffer (Uzieblo et al., 2016). Voorbeelden hiervan zijn verkrachting, ontucht en

aanranding. Van hands-off delicten wordt gesproken als er geen fysiek contact is tussen de dader en het slachtoffer (Hoogsteder & Schippers, 2019) zoals bij het verspreiden van kinderporno en exhibitionisme.

Seksueel grensoverschrijdend gedrag (SGG) kan bij slachtoffers een langdurig effect hebben op de geestelijke gezondheid en het adaptief functioneren (Van Wijk, 2008; Welch & Mason, 2007). Bekende gevolgen voor slachtoffers zijn overmatige angstklachten,

middelenmisbruik, depressie en posttraumatische stresssymptomen (De Sterck & Van

Looveren, 2014; Turchik, 2012; Mason & Lodrick, 2013; Ullman & Peter-Hagene, 2016). Het plegen van een zedendelict kan echter voor de pleger ook leiden tot negatieve gevoelens door onder andere stigmatisering en sociaal isolement (Hoogsteder et al., 2018; Tewksbury, 2012). Dit zijn tevens risicofactoren die de kans op recidive kunnen versterken voor zowel zeden- en andere delicten (Seto & Lalumière, 2010). Om bovengenoemde redenen is het terugdringen van het algemene en seksuele recidiverisico dan ook van belang voor het bereiken van een zo veilig mogelijke samenleving. Daarnaast helpt het reduceren van het recidiverisico om de kosten hiervan te verminderen. De criminaliteit bezorgt de maatschappij immers hoge kosten

(4)

waarbij gedacht kan worden aan de kosten voor het berechten van daders, het voltrekken van straffen, de therapie voor slachtoffers en daders en het treffen van preventieve maatregelen (Henrichson & Delaney, 2012; Van Rosmalen et al., 2012).

Het behandelen van zedendelinquenten is complex aangezien er sprake is van veel heterogeniteit onder de plegers waardoor een standaard behandelaanbod niet passend is (Ryan & Otonichar, 2016). Een geïndividualiseerde aanpak is daarom het meest van toepassing. Zo kan rekening gehouden worden met de heterogeniteit van de daders en specifieke

aandachtsgebieden. Dit is onder meer nodig bij jongeren met Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) die SGG plegen.

In de normale populatie is bij 2 tot 6% van de jongeren sprake van ADHD (Dankers, 2016). Bij jongeren die een zedendelict hebben gepleegd, heeft ongeveer 30% ADHD (Young et al., 2014). De gevonden percentages lopen echter nogal uiteen. Zo vond Hendriks (2006) namelijk een percentage van 8% onder poliklinisch behandelde jeugdige zedendelinquenten.

Jongeren met ADHD laten tekorten zien op het gebied van executieve functies waarbij ze gemiddeld genomen minder goed functioneren op het gebied van inhibitie, werkgeheugen en cognitieve flexibiliteit (Prins & Van der Oord, 2014). Door deze tekorten zijn jongeren met ADHD mogelijk minder responsief voor een behandeling, het kost immers meer moeite om nieuwe vaardigheden aan te leren. Daarnaast hebben jongeren met ADHD een grotere kans om te recidiveren (Langevin & Curnoe, 2011; Gordon et al., 2012; Philipp-Wiegmann et al., 2017) en laten jongeren met ADHD meer seksueel risicogedrag zien dan jongeren zonder ADHD (Dekkers et al., 2016). Om deze redenen is het relevant om te onderzoeken of een forensische behandeling voor jeugdigen die een zedendelict hebben gepleegd even doeltreffend is voor jongeren met ADHD in vergelijking met jongeren zonder ADHD.

(5)

Behandeling van SGG

Voor het effectief behandelen van jongeren die een zedendelict hebben gepleegd is het essentieel om te voldoen aan werkzame elementen. Binnen de forensische gezondheidszorg zijn hierbij de Risk-Need-Responsivity (RNR)-principes leidend. Het juist hanteren van deze principes leidt namelijk tot het verminderen van recidive (Andrews & Bonta, 2010; Kim et al., 2016). Het betreft ten eerste het risicobeginsel waarbij de intensiteit van de behandeling afgestemd moet worden op het recidiverisico van de jeugdige. Hierbij geldt hoe hoger het recidiverisico, des te intensiever en langer de behandeling dient te zijn (Van Horn et al., 2016). Ten tweede het behoefteprincipe die stelt dat de criminogene risicofactoren behandeld dienen te worden om recidive te voorkomen. Hierbij wordt gekeken naar de acht

risicofactoren, Central Eight, die het sterkst samenhangen met delictgedrag voor zowel volwassenen als jongeren (Andrews & Bonta, 2010). Volgens Wilpert, Van Horn en

Boonmann (2018) zijn de problemen van jongeren vooral gecentreerd rondom de ‘Big Four’ risicofactoren: antisociaal persoonlijkheidspatroon, antisociale cognities, geschiedenis van antisociaal gedrag en een antisociaal netwerk.

Tot slot verwijst het responsiviteitsbeginsel naar het inzetten van interventies die effectief blijken te zijn bij de specifieke doelgroep, maar ook naar factoren die de individuele leerbaarheid beïnvloeden zoals motivatie, intelligentie en leerstijl (Menger et al., 2012). Zo blijkt bijvoorbeeld dat voor behandeling van jeugdige zedendelinquenten cognitieve

gedragstherapie (CGT) effectief is (Dopp et al., 2015). Bij jongeren blijkt hierbij huiswerk helpend te zijn om geleerde vaardigheden toe te leren passen in de praktijk (Kazantzis & Lampropoulos, 2002). Ook voor adolescenten met ADHD blijkt CGT een effectieve therapievorm te zijn (Sprich et al., 2015; Battagliese et al., 2015).

Naast CGT is het ook relevant om het systeem te betrekken, aangezien het systeem een bijdrage kan leveren aan gedragsverandering bij de jongere (Ter Beek et al., 2018). Zo

(6)

blijken er met Multisysteem Therapie (MST) positieve veranderingen gerealiseerd te worden (Letourneau et al., 2013; Laing et al., 2014). Aandacht voor het functioneren van het gezin is zo relevant, omdat een disfunctionerend systeem een negatieve invloed kan hebben op de adolescent (Baldwin et al., 2012). Zo hebben ouder-kind conflicten een negatieve invloed op de gedragsproblemen bij adolescenten (Klahr et al., 2011). Op deze manier kan een negatieve ouder-kind interactie leiden tot een vicieuze cirkel. Als de jongere bijvoorbeeld weinig affectie of momenten van bevestiging ervaart kan dit leiden tot bevestiging vragen op een andere manier zoals bij een jonger kind of een antisociale vriendengroep (Hoogsteder et al., 2018).

Zorgprogramma Pas op de grens Jeugd

Pas op de grens Jeugd is een erkend zorgprogramma dat is ontwikkeld voor jongens van 12 tot 21 jaar die SGG vertonen of hebben vertoond (Hoogsteder et al., 2018). Deze jongens hebben één of meerdere seksuele delict(en) gepleegd of een hoog risico hierop. Het primaire doel van het zorgprogramma is om huidig SGG te stoppen en recidive van seksueel delictgedrag te voorkomen of te minimaliseren.

Om de ontwikkeling van SGG en het plegen van zedendelicten te verklaren is gebruik gemaakt van het transactionele ontwikkelingsmodel (Hoogsteder et al., 2018). Bij dit model wordt uitgegaan van een voortdurende wisselwerking tussen de omgeving en de individuele kenmerken van de jeugdige zoals biologische factoren (Granic & Patterson, 2006). Hierbij spelen de criminogene risico- en beschermende factoren een belangrijke rol. Als de draaglast namelijk kleiner wordt door een grote hoeveelheid criminogene risicofactoren, dan is de kans groter dat de jeugdige SGG vertoont (Murray & Farrington, 2010). Daarnaast wordt de ontwikkeling van SGG verklaard aan de hand van het Forward Focused Model (Calleja, 2013). Dit model gaat onder andere in op het veranderende brein in de adolescentiefase, een

(7)

toegeven aan hun verlangens. Hiernaast laten jongeren met ADHD los van de

adolescentiefase ook een verhoogde mate van impulsiviteit zien (Beenackers & Kat, 2011). Dit zorgt er mogelijk voor dat deze jongeren dus eerder toegeven aan hun (seksuele) impulsen dan jongeren zonder ADHD.

Om de effectiviteit van het zorgprogramma Pas op de grens Jeugd te bevorderen wordt aangesloten bij de eerder beschreven RNR-principes (Hoogsteder et al., 2018). Er wordt aan het risicoprincipe voldaan door in de eerste fase van de behandeling een uitgebreide

risicotaxatie te doen aan de hand van het Risicotaxatie-instrument voor de Ambulante Forensische GGZ Jeugd (RAF GGZ Jeugd) (Van Horn et al., 2016) en het Juvenile Sex Offender Assessment Protocol (J-SOAP) (Prentky & Righthand, 2003). Deze instrumenten worden ook voor het behoefteprincipe ingezet voor de bepaling van de aanwezige

criminogene risicofactoren en de daaraan gerelateerde behandelonderdelen. Tot slot wordt aan het responsiviteitsbeginsel voldaan door het toepassen van cognitieve gedragstherapeutische elementen (CGT) gecombineerd met een systeemgerichte benadering en eventueel

farmacotherapie.

Tevens worden principes van het Good Lives Model (GLM) gebruikt tijdens het zorgprogramma. Dit model gaat ervan uit dat elk mens met een aangeboren actieve en doelgerichte houding in het leven staat (Ward & Brown, 2004; Fortune, 2018). Als dus het welzijn van de jongere bevorderd wordt, zal dit bescherming bieden tegen risicofactoren volgens het GLM. Door het toepassen van het GLM wordt de motivatie en responsiviteit van een jeugdige vergroot.

Attention Deficit Hyperactivity Disorder

Zoals eerder beschreven is het voor het verlagen van het recidiverisico van belang dat aan het responsiviteitsbeginsel wordt voldaan waarbij de behandeling afgestemd wordt op de motivatie, leerstijl en intelligentie van een jongere (Menger et al., 2012). Jongeren met

(8)

Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) hebben mogelijk een andere leerstijl en/of ervaren meer moeite met het volgen van het zorgprogramma Pas op de grens Jeugd.

Bij jongeren met ADHD is namelijk sprake van een aanhoudend patroon van onoplettendheid en/of hyperactiviteit-impulsiviteit dat doordringt in het functioneren of de ontwikkeling (American Psychiatric Association, 2013). Deze onoplettendheid uit zich in een gebrek aan het volhouden en richten van aandacht, een verhoogde afleidbaarheid en tevens tekorten op het gebied van plannen en organiseren (Danckaerts & Westermann, 2014; Beenackers & Kat, 2011). Deze verhoogde afleidbaarheid zou ervoor kunnen zorgen dat jongeren de behandeling minder goed kunnen volgen. Daarnaast zouden thuiswerkopdrachten mogelijk voor de jongeren door de tekorten op het gebied van plannen en organiseren niet realiseerbaar zijn. Hierdoor kan de doeltreffendheid van het zorgprogramma in het geding komen.

Naast bovenstaande symptomen zijn jongeren met ADHD gevoeliger voor het vertonen van antisociaal gedrag (Young & Thome, 2011). Ook is het recidiverisico voor jongeren met ADHD hoger dan voor jongeren zonder ADHD (Langevin & Curnoe, 2011; Gordon et al., 2012). De impulsiviteit speelt in beide voorbeelden een belangrijke factor, zoals ook benadrukt wordt in het FF-model (Calleja, 2013). Het impulsieve gedrag leidt namelijk tot het eerder toegegeven aan agressieve en seksuele impulsen (Calleja, 2013; Crone, 2018). Hierdoor kan het experimenteren met seksualiteit, wat hoort bij de adolescentiefase, relatief sneller overgaan tot het overschrijden van grenzen van anderen. Het niet goed kunnen onderdrukken van deze impulsen heeft te maken met verminderde executieve functies. Jongeren die gedragsproblemen en delinquent gedrag vertonen, laten namelijk tekorten zien op het gebied van executieve functies (Huizinga, 2007). Dit probleem is nog groter voor jongeren die ook nog ADHD hebben (Van de Voorde et al., 2010; Krieger &

(9)

Amador-op antisociaal gedrag bij jongeren met ADHD waardoor zij mogelijk meer seksueel

risicogedrag laten zien in vergelijking met jongeren zonder ADHD. Verder hebben jongeren met ADHD een grotere kans op het plegen van intiem partnergeweld (Wymbs et al., 2012; Wymbs et al., 2017) en is ADHD een risicofactor voor peer-to-peer seksueel geweld (Ngo et al., 2018). Mogelijk spelen hierbij wederom de gebrekkige executieve functies van jongeren met ADHD een rol. Door het verhoogde seksuele en algemene recidiverisico, de gebrekkige executieve functies en de verhoogde kans op seksueel risicogedrag is het de vraag of Pas op de grens Jeugd voldoende aansluit bij jongeren met ADHD. In het huidige onderzoek hebben 50% van de jongeren die het zorgprogramma volgen de diagnose ADHD. Met oog op dit hoge percentage jongeren met ADHD is het dus belangrijk om inzicht te krijgen in de

doeltreffendheid voor deze groep jongeren. Bij voldoende sensitiviteit voor deze

subdoelgroep zal het recidiverisico waarschijnlijk verder worden verlaagd zodat de veiligheid van de samenleving gewaarborgd kan worden.

Huidig onderzoek

Er is nog geen onderzoek gedaan naar het verschil in doeltreffendheid van het

zorgprogramma Pas op de grens Jeugd bij jongeren met ADHD, terwijl jongeren met ADHD sneller en vaker recidiveren dan jongeren zonder ADHD (Gordon et al., 2012). In dit

onderzoek staat dan ook de vraag centraal of het zorgprogramma Pas op de grens Jeugd doeltreffend is in het verlagen van de kans op het seksuele- en geweldsrecidiverisico en de domeinen ‘seksuele problemen’ en ‘emotioneel/persoonlijk’ en ‘sociaal netwerk’ na een behandeling. Hierbij wordt tevens onderzocht of jongeren met ADHD even responsief zijn voor de behandeling als jongeren zonder ADHD. Als er meer inzicht bestaat over de

doeltreffendheid voor jongeren met ADHD, wordt duidelijk of er aanpassingen nodig zijn in het zorgprogramma zodat de doelgroep beter geholpen kan worden.

(10)

Gezien het feit dat jongeren met ADHD relatief vaker disfunctioneren op het gebied van executieve functies (Brown, 2013), waardoor zij meer kans hebben om te recidiveren (Philipp-Wiegmann et al., 2017) en verhoogd seksueel risicogedrag vertonen (Donahue et al., 2013) wordt verwacht dat Pas op de grens Jeugd minder doeltreffend is voor jongeren met ADHD. Deze hypothese wordt ondersteund door de beperktere leerbaarheid van jongeren met ADHD vanwege impulsiviteit, problemen op het gebied van plannen en organiseren, het richten van de aandacht en de verhoogde afleidbaarheid (Pieterse et al., 2013). Tevens zijn de huiswerkopdrachten, die centraal staan in CGT, wellicht niet (volledig) haalbaar waardoor de doeltreffendheid van het zorgprogramma in het geding komt voor deze jongeren.

Methode Participanten

De huidige studie bestaat uit 24 participanten tussen de twaalf en zeventien jaar (M = 15.08, SD = 1.59). Bij de helft van de jongeren (n = 12) is de diagnose ADHD gesteld. Er zijn alleen mannelijke participanten geïncludeerd aangezien het zorgprogramma ontwikkeld is voor jongens. De jongeren hebben allen het zorgprogramma afgerond. Zij hebben de

behandeling gevolgd op een Waag vestiging in Amersfoort, Amsterdam, Den Haag of Leiden. Er zijn elf jongeren die twee jaar of langer behandeling gevolgd hebben, drie jongeren die ongeveer anderhalf jaar in behandeling zijn geweest en tien jongeren die ongeveer een jaar behandeling hebben gehad. De achtergrondvariabelen van alle jongeren zijn opgenomen in Tabel 1.

Tabel 1

Achtergrondvariabelen van jongeren met en zonder diagnose ADHD (n= 24)

Groep Jongeren met diagnose

ADHD (n = 12)

Jongeren zonder diagnose ADHD (n = 12)

(11)

Groep

Justitieel kader

Vrijwillig Gedwongen

Jongeren met diagnose ADHD (n = 12)

9 (75.0%) 3 (25.0%)

Jongeren zonder diagnose ADHD (n = 12)

11 (91.7%) 1 (8.3%)

Behandelfrequentie

1 keer per week 1 keer per 2 weken 1 keer per 3 weken

9 (75.0%) 2 (16.7%) 0 6 (50.0%) 5 (41.7%) 1 (8.3%) Seksuele recidiverisico op T0 Laag-Matig Matig Matig-Hoog Hoog 1 (8.3%) 3 (25.0%) 7 (58.3%) 1 (8.3%) 2 (16.7%) 6 (50.0%) 2 (16.7%) 1 (8.3%) Diagnoses ASS LVB Parafiele stoornis Oppositionele Gedragsstoornis Normoverschrijdende Gedragsstoornis* Traumatische stress-stoornis 1 (8.3%) 4 (33.3%) 1 (8.3%) 1 (8.3%) 6 (50.0%) 1 (8.3%) 4 (33.3%) 1 (8.3%) 2 (16.6 %) 1 (8.3%) 1 (8.3%) 0

* Laag = basisschool en onderwijs onder VMBO-niveau, Gemiddeld = VMBO, Hoog = HAVO, VWO, HBO, Universiteit.

* p < .05.

Met Chi-kwadraat en/of t-toetsen zijn relevante achtergrondvariabelen (zie Tabel 1) van jongeren met ADHD vergeleken met jongeren zonder ADHD. De ADHD-groep bleek significant te verschillen van de groep zonder ADHD op de diagnose ‘normoverschrijdende gedragsstoornis’ c 2 (1, N = 12) = 5.04, p = .012. Deze diagnose bleek vaker bij de jongeren met ADHD voor te komen (t = -2.42, df = 22, p = .012, one tailed, d = 1.04).

Procedure en design van de studie

Alle jongeren die het zorgprogramma Pas op de grens Jeugd gevolgd hebben, zijn benaderd met de vraag of zij wilden deelnemen aan wetenschappelijk onderzoek. Bij de start

(12)

van de behandeling hebben behandelaren de jongeren en eventueel ouders middels

mondelinge informatie geïnformeerd over de procedure omtrent wetenschappelijk onderzoek. Aan alle cliënten is medegedeeld dat deelname vrijwillig is, alle gegevens geanonimiseerd gebruikt worden en het ten alle tijden mogelijk is om de toestemming in te trekken. Indien de jongere de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, is ook toestemming van

ouder(s)/verzorger(s) verkregen. Gebruikte informatie uit het elektronische cliëntenbestand is anoniem geregistreerd in SPSS. Alle data is bovendien in een beveiligde digitale omgeving opgeslagen en verwerkt op de polikliniek.

Het huidige onderzoek betreft een pré-experimenteel design waarbij geen sprake was van random toewijzing. De dataverzameling is door voorgaande stagiaires gestart in

2017/2018 en door huidige stagiaires voortgezet. In het huidige onderzoek wordt dus data van 2017 tot 2020 gebruikt, afhankelijk van wanneer een jongere gestart is met behandeling. Jongeren die toestemming hebben gegeven voor wetenschappelijk onderzoek en die de behandeling hebben afgerond, zijn geïncludeerd in dit onderzoek. Bij alle jongeren hebben twee meetmomenten plaatsgevonden (nul- en eindmeting). De eerste meting (T0) vond plaats bij de start van de behandeling en de laatste meting bij de afsluiting van een behandeling (T1). In verband met missende data zijn uiteindelijk bij de analyses over de verschillende domeinen 23 jongeren geïncludeerd. De analyses omtrent het seksuele recidiverisico zijn door de

missende data bij 22 jongeren uitgevoerd waarvan elf met een diagnose ADHD. Interventie

Pas op de grens Jeugd is een door het NJI erkend zorgprogramma voor jongens met een IQ-score van 80 of hoger (Hoogsteder et al., 2018). Zij hebben een matig, matig-hoog of hoge kans op algemene (geweldsrecidive) en/of seksuele recidive en scoren tenminste laag-matig op seksuele recidive. Het primaire doel van het zorgprogramma is om recidive van

(13)

(seksueel) delictgedrag te stoppen of te minimaliseren. Hiernaast wordt ook gewerkt aan de (seksuele) zelfregulatie, het zelfbeeld en problematische attitudes en cognities.

De behandeling bestaat uit verschillende fasen startend met de pre-behandelingsfase. In deze fase wordt de startmodule van het zorgprogramma gebruikt waarbij de focus ligt op het motiveren van de jongeren, de veiligheid waarborgen, het herkennen van de risicofactoren en het betrekken van het systeem. Om de veiligheid te waarborgen wordt een veiligheidsplan en eventueel een signaleringsplan opgesteld. Hiernaast wordt altijd een korte delictanalyse uitgevoerd waarbij cognitieve, emotionele, situationele en gedragsmatige factoren tijdens en na het delict in kaart worden gebracht (Hoogsteder & Schippers, 2017).

Hierop volgend start de behandelfase waarbij ook aspecten uit de startmodule nog aangehaald kunnen worden waar nodig. Nevens wordt de kernmodule gevolgd waarbij de behandelaar kan beslissen welke onderdelen geïndiceerd zijn, mogelijk aan de hand van de uitkomsten van de risicotaxatie. Er is een breed scala aan onderwerpen die behandeld kunnen worden in de kernmodule zodat de behandeling goed aansluit bij de behoeften van de jongere.

Zo zijn er standaardonderdelen zoals seksualiteit, grenzen herkennen en accepteren, anders denken, assertief doen en het toekomstplan die doorlopen worden met alle jongeren. Tevens kan aanvullend gekozen worden voor onderdelen zoals: vergroten van je

zelfvertrouwen, baas over je gedrag, meer zicht op je emoties, contact maken en een betere probleemoplossing. Parallel aan bovenstaande modules wordt de gezinsmodule gestart en is eventuele ondersteunende behandeling zoals farmacotherapie en psycho-educatie over bijvoorbeeld ADHD of traumatherapie, vaak in de vorm van Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) mogelijk.

Afsluitend zal de nazorgfase van start gaan waarbij de frequentie en vorm van het contact afgestemd zal worden op het recidiverisico, de behoefte en destabiliserende factoren van de jongere met een minimum van twee maanden. Als de jongeren twee maanden

(14)

aaneengesloten stabiel gedrag vertoond zal de nazorg worden stopgezet en eventueel worden overgedragen aan reclassering (Hoogsteder et al., 2018).

Instrumenten

Risicotaxatie in de Ambulante Forensische Geestelijke Gezondheidszorg

Het instrument dat wordt gebruikt voor het meten van de doeltreffendheid omtrent het recidiverisico en de verschillende domeinen is de Risicotaxatie in de Ambulante Forensische Geestelijke Gezondheidszorg (RAF-GGZ Jeugd). De RAF-GGZ Jeugd is een risicotaxatie-instrument waarmee het recidiverisico van een jongere tot achttien jaar ingeschat wordt (Van Horn et al., 2016). Er wordt gekeken naar vijf delicttype namelijk: zeden, geweld, vermogen, vermogen waarbij geweld gebruikt is en overige delicten. Op basis van een aantal empirisch onderbouwde factoren en het oordeel van de clinicus wordt tot een gewogen klinisch

eindoordeel gekomen van het recidiverisico (van Horn et al., 2013). De RAF-GGZ Jeugd is opgebouwd uit twaalf domeinen zoals ‘eerdere en huidige delicten’ en ‘seksuele

problematiek’ waarvan in wetenschappelijk onderzoek is aangetoond dat aspecten van deze domeinen delictgedrag kunnen beïnvloeden. Hierbij wordt gekeken naar zowel de statische als de dynamische risicofactoren. Binnen het huidige onderzoek zal gekeken worden naar de domeinen ‘seksuele problematiek’, ‘emotioneel/persoonlijk’ en ‘sociaal netwerk’.

De meeste items worden gescoord op een 3-punts schaal (0 = probleem is niet aanwezig, 1= probleem is in enige mate aanwezig, 2= duidelijke aanwezigheid van het probleem). Een voorbeeld van zo’n item is ‘geseksualiseerde agressie’ of ‘leeftijdsadequate contacten’. Hiernaast zijn er ook items met de dichotome antwoordopties ‘ja’ en ‘nee’. Een voorbeeld van zo’n item is ‘hands-on seksueel delict’ of ‘bedreigde

persoonlijkheidsontwikkeling’. Tevens wordt, naast de twaalf domeinen, de mogelijkheid gegeven om aanvullende risicofactoren in kaart te brengen zoals gokverslaving en culturele

(15)

De RAF-GGZ Jeugd heeft een goede tot uitstekende

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid met een intraklassecorrelatie tussen de .730 en .880 (Van Horn et al., 2009). De predictieve validiteit wordt beoordeeld tussen de .680 en .780 wat varieert van slecht tot goed (Van Horn et al., 2009).

Het instrument wordt verplicht aan de start en het einde van de behandeling

afgenomen. Hiernaast dient de RAF GGZ Jeugd tijdens een behandeling elke zes maanden of bij een belangrijke verandering in het leven van de jongere ingevuld te worden. De herhaal- en eindmetingen van de RAF GGZ Jeugd wordt in een verkorte versie aangeboden namelijk de BRAF. Hierbij wordt het recidiverisico ingeschat voor de vijf typen delicten.

Kijkend naar de verschillende recidiverisico’s verdeelt de RAF-GGZ Jeugd deze per delict. Er wordt geen inschatting gegeven van het algemene recidiverisico. In dit onderzoek zal gekeken worden naar het seksuele- en geweldsrecidive risico. Hiernaast zal gekeken worden naar de domeinen: ‘seksuele problematiek’, ‘sociaal netwerk’ en

‘emotioneel/persoonlijk’. Programma-integriteit

De Waag hecht veel belang aan het bewaken van de kwaliteit van het zorgprogramma en het monitoren van het behandelproces (Hoogsteder, 2018). Om de programma-integriteit te waarborgen dient per vestiging of regio een programmaverantwoordelijke (PV) aangewezen te worden die de behandelaren die met het zorgprogramma werken inhoudelijk ondersteunt. Deze PV zorgt voor een maandelijkse intervisie ter ondersteuning van de methodiek en om te kunnen toetsen of het zorgprogramma naar behoren wordt uitgevoerd. Hiernaast dienen behandelaren universitair of HBO geschoold te zijn en kennis en ervaring te bezitten met CGT. Om het behandelproces te monitoren wordt gewerkt met evaluatie- en

(16)

behandelaar, maar ook in welke mate voldaan is aan de programma-integriteit (Hoogsteder, 2018).

Binnen de Waag worden de richtlijnen uitgevoerd die nodig zijn voor behoud van kwaliteit en programma-integriteit. Voorgaande jaren is onderzoek gedaan naar de programma-integriteit waarbij gekeken is of het zorgprogramma naar behoren werd

uitgevoerd. Deze onderzoeken hebben aangetoond dat de programma integriteit in orde was met een score hoger dan 80% (Hoobroeckx, 2018; Baartmans, 2019). Een groot deel van de onderzoeksgroep bij wie de programma-integriteit is gemeten betreft ook de onderzoeksgroep uit dit onderzoek. Bovendien is het zorgprogramma binnen dit onderzoek door dezelfde behandelaren uitgevoerd waardoor de kans groot is dat het programma bij het overige deel van de jongeren ook naar behoren is uitgevoerd. Deze jongeren zijn dus ook geïncludeerd in de analyses.

Naast de programma-integriteit werkt het zorgprogramma Pas op de grens Jeugd volgens de RNR-principes zoals al benoemd. Binnen dit onderzoek is echter niet volledig voldaan aan de RNR-principes. Het risicoprincipe stelt namelijk dat de behandelfrequentie van een jeugdige afgestemd moet worden op het recidiverisico (Andrews & Bonta, 2010). In dit onderzoek blijken jongeren met ADHD een hoger seksueel recidiverisico te hebben (M = 2.67) in vergelijking met jongeren zonder ADHD (M = 2.18). Dit blijkt ook voor het domein ‘emotioneel/persoonlijk’, ‘seksuele problematiek’ en het geweldsrecidiverisico. De

behandelfrequentie voor jongeren zonder ADHD lag echter hoger (M = 1.58) dan voor jongeren met ADHD (M = 1.18), dit was geen significant verschil. Het deels voldoen aan de RNR-principes heeft mogelijke gevolgen voor de uitkomsten van dit onderzoek.

Analyseplan

(17)

het recidiverisico wat betreft een zeden- en geweldsdelict is gebruik gemaakt van een gepaarde t-toets. Deze toets is passend aangezien de groepen aan dezelfde condities zijn onderworpen en twee scores met elkaar vergeleken worden namelijk de begin- en eindmeting (Brace et al., 2016).

Tevens wordt onderzocht of er een verschil is op nameting voor jongeren zonder ADHD in vergelijking tot jongeren met ADHD. Dit wordt gedaan door middel van een ANCOVA met de nulmeting (T0) en ‘normoverschrijdende gedragsstoornis’ als

controlevariabelen. Een ANCOVA maakt het namelijk mogelijk om groepen te vergelijken op een afhankelijke variabele waarbij verwacht wordt dat een covariaat, naast de onafhankelijke variabele, ook invloed heeft op de afhankelijke variabele (Brace et al., 2016). Door te

corrigeren op de covariaten ‘beginmeting’ en ‘normoverschrijdende gedragsstoornis’ wordt de invloed van de diagnose ADHD op de verschillen in doeltreffendheid duidelijker. Effectgroottes worden uitgedrukt in termen van Cohen’s d.

Resultaten Verandering in de kans op het seksuele recidiverisico

Met een gepaarde t-toets is onderzocht of de kans op het seksuele recidiverisico afgenomen is kijkend naar het verschil tussen de begin- en eindmeting. Tevens is geanalyseerd of eventuele veranderingen in de kans op seksuele recidive verschillen bij jongeren met ADHD of zonder ADHD. Zoals verwacht bleek de kans op het seksuele recidiverisico bij de eindmeting significant afgenomen te zijn in vergelijking met de beginmeting (zie Tabel 2), het ging om een groot effect (t = 4.81, df = 21, p < .001, one-tailed, d = 1.18).

(18)

Tabel 2

Gepaarde T-toets Statistieken van het Seksuele Recidiverisico

Meetmoment T0 T1

M SD M SD ES

Seksuele recidive 2.36 0.84 1.36* 1.16 1.18

* p < .001

Hiernaast toont de ANCOVA (zie Tabel 3) aan dat er geen sprake was van een significant verschil tussen jongeren met of zonder ADHD F(1,18) = 2.15, p = .160. Dit komt niet overeen met de hypothese welke stelde dat het zorgprogramma minder doeltreffend zou zijn voor jongeren met ADHD.

Tabel 3

Gemiddelden, Standaarddeviaties, en ANCOVA Statistieken voor ADHD-groep versus geen ADHD-Groep op Seksuele Recidiverisico

ADHD-groep (n = 11) Geen ADHD-groep (n = 11) Main effect

T0 T1 T0 T1 M SD M SD Adjusted M M SD M SD Adjusted M F Ratio ES 2.55 0.688 1.82 0.87 1.66 2.18 0.87 0.91 0.70 1.07 2.149 0.75

Verandering in de kans op het geweldsrecidiverisico

Op groepsniveau is gepoogd het verschil in kaart te brengen tussen de begin- en eindmeting kijkend naar de kans op het geweldsrecidiverisico en om te onderzoeken of jongeren met ADHD in dit opzicht evengoed profiteren van het zorgprogramma als jongeren zonder ADHD. De gemiddelde score op de kans op het geweldsrecidiverisico was echter gelijk op de begin- en eindmeting (M = 0). Hierdoor was het niet mogelijk om een gepaarde t-test en een ANCOVA uit te voeren. Dit komt omdat er te weinig data (n = 3) is ingevoerd

(19)

eindmeting. Hierdoor is het niet mogelijk om een uitspraak te doen over de doeltreffendheid op het gebied van het geweldsrecidiverisico na het volgen van het zorgprogramma en of hierin verschil zichtbaar is voor jongeren met of zonder ADHD.

Verandering op het domein ‘seksuele problematiek’

Met een gepaarde t-toets is onderzocht of problemen op het domein ‘seksuele problematiek’ zijn afgenomen kijkend naar het verschil tussen de begin- en eindmeting. Tevens is geanalyseerd of eventuele veranderingen op het domein ‘seksuele problematiek’ verschillen bij jongeren met ADHD of zonder ADHD.

Zoals verwacht bleek dat de score op het domein ’seksuele problematiek’ bij eindmeting significant was afgenomen in vergelijking tot de beginmeting (zie Tabel 4) met een groot effect (t = 3.65, df = 22, p = .001, one-tailed, d = 1.16).

Tabel 4

Gepaarde T-toets Statistieken van het domein ‘Seksuele problematiek’

Meetmoment T0 T1

M SD M SD ES

Domein ‘Seksuele problematiek’ 3.35 0.65 2.35* 1.07 1.16

* p < .05

Tevens is door middel van een ANCOVA onderzocht of de verandering in scores voor jongeren met of zonder ADHD significant van elkaar verschilden (zie Tabel 5). Er bleek geen significant verschil te zijn tussen jongeren met of zonder ADHD: F(1,19) = 4.33, p = .051. Dit komt niet overeen met de hypothese dat het zorgprogramma minder doeltreffend is voor jongeren met ADHD op het gebied van seksuele problematiek. Er is echter wel bijna sprake van een significant verschil waardoor (mogelijk) gesproken kan worden van een trend.

Tabel 5

Gemiddelden, Standaarddeviaties, en ANCOVA Statistieken voor ADHD-groep versus geen ADHD-Groep op Seksuele Problematiek

(20)

ADHD-groep (n = 11) Geen ADHD-groep (n = 12) Main effect T0 T1 T0 T1 M SD M SD Adjusted M M SD M SD Adjusted M F Ratio ES 3.17 0.718 2.73 0.90 2.91 3.55 0.522 2.00 1.13 1.83 4.331 1.06

Verandering op het domein ‘emotioneel/persoonlijk’

Met een gepaarde t-toets is onderzocht of de score op het domein

‘emotioneel/persoonlijk’ is verbeterd kijkend naar het verschil tussen de begin- en

eindmeting. Tevens is geanalyseerd of eventuele veranderingen op dit domein verschillen bij jongeren met ADHD of zonder ADHD.

Zoals verwacht bleek de score op het domein ‘emotioneel/persoonlijk’ bij eindmeting significant afgenomen in vergelijking tot de beginmeting (zie Tabel 6) met een groot effect (t = 3.38, df = 21, p = .003, one-tailed, d = 1.05).

Tabel 6

Gepaarde T-toets Statistieken van het domein ‘Emotioneel/persoonlijk’

Meetmoment T0 T1

M SD M SD ES

Domein ‘Emotioneel/Persoonlijk’ 3.27 0.77 2.32* 1.04 1.05

* p < .05

Hiernaast toont de ANCOVA aan (zie Tabel 7) dat er geen significant verschil bleek te zijn tussen jongeren met of zonder ADHD: F(1,18) = 1.60, p = .222. Dit komt niet overeen met de hypothese dat het zorgprogramma minder doeltreffend is voor jongeren met ADHD.

Tabel 7

Gemiddelden, Standaarddeviaties, en ANCOVA Statistieken voor ADHD-groep versus geen ADHD-Groep op Emotioneel/Persoonlijk

ADHD-groep (n = 12) Geen ADHD-groep (n = 11) Main effect

(21)

M SD M SD Adjusted M M SD M SD Adjusted M F Ratio ES 3.36 0.67 2.73 0.90 2.64 3.18 0.87 1.91 1.04 2.00 1.602 0.66

Verandering op het domein ‘sociaal netwerk’

Op groepsniveau is het verschil in kaart gebracht tussen de begin- en eindmeting wat betreft de score op het domein ‘sociaal netwerk’. Tevens is onderzocht of er verschil zichtbaar was op voor jongeren met of zonder ADHD. De problematiek wat betreft het sociale netwerk was geringer tijdens de eindmeting dan tijdens de beginmeting (zie Tabel 8), maar uit de gepaarde t-test bleek echter dat de begin- en eindmeting niet significant van elkaar

verschilden met een klein effect (t = 1.10, df = 23, p = .143, one-tailed, d = 0.36). Dit komt niet overeen met de hypothese dat het zorgprogramma doeltreffend zou zijn in het verlagen van de score op het domein ‘sociaal netwerk’.

Tabel 8

Gepaarde T-toets Statistieken van het Domein ‘Sociaal netwerk’

Meetmoment T0 T1

M SD M SD ES

Domein ‘Sociaal Netwerk’ 1/75 1.29 1.54 1.10 0.36

Tot slot is door middel van een ANCOVA onderzocht of de verandering in scores voor jongeren met of zonder ADHD significant van elkaar verschilden (zie Tabel 9). Er bleek geen significant verschil te zijn tussen jongeren met of zonder ADHD: F(1,20) = 0.00, p = .960. Dit komt niet overeen met de hypothese welke stelde dat het zorgprogramma mogelijk minder doeltreffend is voor jongeren met ADHD.

(22)

Tabel 9

Gemiddelden, Standaarddeviaties, en ANCOVA Statistieken voor ADHD-groep versus geen ADHD-Groep op Sociaal Netwerk

ADHD-groep (n = 12) Geen ADHD-groep (n = 12) Main effect

T0 T1 T0 T1 MM SD M SD Adjusted M M SD M SD Adjusted M F Ratio ES 1.75 1.42 1.58 1.17 1.53 1.75 1.22 1.50 1.09 1.55 0.003 0.02 Discussie

Het huidige onderzoek heeft de doeltreffendheid van het zorgprogramma Pas op de grens Jeugd onderzocht door het verschil op de nul- en eindmeting met elkaar te vergelijken op de kans op het seksuele- en geweldsrecidiverisico en de domeinen ‘seksuele

problematiek’, ‘emotioneel/persoonlijk’ en ‘sociaal netwerk’. Vervolgens is geanalyseerd of jongeren met ADHD op hetzelfde niveau profiteren van het zorgprogramma in vergelijking met jongeren zonder ADHD. De onderzoekresultaten laten zien dat het zorgprogramma doeltreffend is op groepsniveau wat betreft de kans op het seksuele recidiverisico en de domeinen ‘seksuele problematiek’ en ‘emotioneel/persoonlijk’ waarbij het ging om een groot effect. Er werd geen significant verschil gevonden op het domein ‘sociaal netwerk’. Het zorgprogramma biedt op dit onderdeel dus onvoldoende handvatten om op dit domein verbetering aan te brengen. Tot slot bleek er geen verschil te zijn in de doeltreffendheid van een behandeling voor jongeren met of zonder ADHD. Dit betekent dat jongeren met ADHD evengoed profiteren van de behandeling.

(23)

De resultaten uit de huidige studie suggereren dat het zorgprogramma Pas op de grens Jeugd doeltreffend is in het verlagen van de kans op het seksuele recidiverisico en in het verlagen van de score op het domein ‘seksuele problematiek’ en ‘emotioneel/persoonlijk’. Zoals eerder aangegeven komt dit overeen met de verwachtingen van dit onderzoek en de literatuur. Zo blijken jongeren die een behandeltraject afmaken namelijk een lagere kans op recidive te hebben dan jongeren die voortijdig het traject stoppen (Ryan & Otonichar, 2016). Bovendien blijkt cognitieve gedragstherapie effectief te zijn voor het behandelen van jeugdige zedendelinquenten (Dopp et al., 2015). Zeker als (deels) een behandeling op maat wordt aangeboden, zodat de behandeling zich expliciet kan richten op de criminogene behoeften van een jeugdige (Ryan & Otonichar, 2016). Tevens kan het betrekken van het systeem een bijdrage aan gedragsverandering leveren (Ter Beek et al., 2018). Bovenstaande elementen worden aangeboden in het zorgprogramma wat dus mogelijk ervoor zorgt dat het

zorgprogramma in het verlagen van de kans op het seksuele recidiverisico en de twee domeinen doeltreffend is.

Daarnaast besteedt de Waag veel aandacht aan de programma-integriteit zodat het programma op een juiste manier uitgevoerd wordt. Dit is terug te zien in de monitoring van het behandeltraject, de maandelijkse intervisie, het vereiste opleidingsniveau van

behandelaren en de kennis die behandelaren dienen te bezitten over CGT. Volgens Caldwell (2016) zorgt een adequate implementatie ervoor dat de kwaliteit van de interventie verhoogd wordt wat de kans op het recidiverisico verlaagt. Verder wordt het zorgprogramma deels uitgevoerd aan de hand van de RNR-principes (Andrews & Bonta, 2010). Het juist hanteren van deze principes leidt tot het verminderen van recidive (Kim et al., 2016). Bovenstaande aspecten spelen mogelijk ook een rol in het verklaren van de doeltreffendheid van het zorgprogramma.

(24)

Het is opvallend dat het onmogelijk bleek om een uitspraak te doen over de kans op het geweldsrecidiverisico. Door de beperkte onderzoeksgroep en onzorgvuldig ingevoerde data bleek het onmogelijk om de data te analyseren. Een verklaring hiervoor is mogelijk dat behandelaren zich voornamelijk richten op het seksuele domein binnen de behandeling aangezien dit de hoofdreden van aanmelding is. Jongeren worden namelijk aangemeld voor het zorgprogramma als sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Mogelijk wordt hierdoor minder focus gelegd op ander delictgedrag, terwijl dit wel noodzakelijk is en

conform de methodiek van Pas op de grens Jeugd. Zo blijkt dat jeugdige zedendelinquenten in het algemeen en specifiek bij de Waag veelal recidiveren met een ander type delict (Eisenberg & van Horn, 2015; Van den Berg et al., 2011).

Hiernaast is het opvallend dat het zorgprogramma tijdens dit onderzoek niet doeltreffend bleek in het verlagen van de score op het domein ‘sociaal netwerk’. Dit is

tegenstrijdig met wat in de theoretische programmahandleiding wordt beoogd. Er wordt in het zorgprogramma namelijk specifiek gekeken naar het versterken van het sociale netwerk van de jongere waaronder het krijgen van meer vrienden en het verminderen van een mogelijk sociaal isolement (Hoogsteder et al., 2018). Een verklaring hiervoor is mogelijk dat jongeren al redelijk goed scoorde op het domein sociaal netwerk in vergelijking met de andere

domeinen. Op de beginmeting scoorde namelijk 25% van de jongeren al op ‘zeer goed’ en 12,5% op ‘goed’. Voor de 25% die ‘zeer goed’ scoorde was bijvoorbeeld geen ruimte meer om te groeien wat betreft de score op de vragenlijst. Dit is mogelijk terug te zien in de resultaten.

Een tweede mogelijke verklaring betreft de kleine steekproef. Het uitblijven van significantie is mogelijk te wijten aan de geringe power (Agresti & Franklin, 2015). De steekproef bestond namelijk uit 24 participanten. De kleine steekproef heeft als gevolg dat er

(25)

geen significante verandering zichtbaar is terwijl deze misschien wel aanwezig was. Bij een grotere steekproef zouden mogelijk wel significante veranderingen gevonden zijn.

Verschil tussen jongeren met en zonder ADHD

Kijkend naar de recidiverisico’s en domeinen ‘emotioneel/persoonlijk’ en ’sociaal netwerk’ blijkt er geen significant verschil te zijn wat betreft de verbetering voor jongeren met of zonder ADHD. Dit is tegenstrijdig met wat blijkt uit de literatuur over jongeren met ADHD. Zij zouden namelijk slechter leerbaar zijn door de verminderde executieve functies (Pieterse et al., 2013), een verhoogd risico op recidive hebben (Philipp-Wiegmann et al., 2017), en meer seksueel risicogedrag (Donahue et al., 2013) laten zien dan jongeren zonder ADHD. Tevens recidiveren, in het algemeen, jongeren met ADHD sneller en vaker dan jongeren zonder ADHD (Gordon et al., 2012). Een eerste verklaring voor het uitblijven van een verschil in doeltreffendheid voor jongeren met of zonder ADHD komt mogelijk voort uit het gegeven dat therapeuten conform de methodiek van Pas op de grens Jeugd adequaat ingespeeld hebben op het responsiviteitsbeginsel, dat onderdeel van de RNR-principes is. Door voldoende sensitief te zijn voor hun leerstijl, beperkingen en krachten wordt het waarschijnlijk mogelijk om ook voor jongeren met ADHD een behandeling te bieden die doeltreffend is. Hierbij kan gedacht worden aan extra herinneringen voor afspraken, meer structuur aanbrengen in de opdrachten maar ook aandacht voor ervaringsgerichte oefeningen waarbij impulsiviteit centraal staat.

Kijkend vanuit de algemene responsiviteit is bekend dat voor adolescenten met ADHD CGT een effectieve therapievorm is (Sprich et al., 2015; Battagliese et al., 2015). Een tweede verklaring is dus dat mogelijk de combinatie van de CGT elementen en extra aandacht voor de responsiviteit van jongeren met ADHD ervoor zorgt dat het zorgprogramma dus even doeltreffend is als voor jongeren zonder ADHD.

(26)

Verder is op het domein ‘seksuele problematiek’ ook geen sprake van een significant verschil, maar kan (mogelijk) wel gesproken worden van een trend (p = .051). Wellicht sluit het zorgprogramma op het domein ‘seksuele problematiek’ minder goed aan bij jongeren met ADHD. De (mogelijke) trend sluit wel aan bij wat in de literatuur gezegd wordt over jongeren met ADHD. Het impulsieve gedrag leidt namelijk tot het eerder toegegeven aan agressieve en seksuele impulsen (Calleja, 2013; Crone, 2018) waardoor zij misschien een minder grote vooruitgang laten zien in behandeling. Ook het niet goed kunnen onderdrukken van (seksuele) impulsen (Baeyens & Huizinga, 2016) en de tekorten op het gebied van executieve functies (Krieger & Amador-Campos, 2018) zouden een rol kunnen spelen bij deze jongeren. De tekorten aan executieve functies zorgen er namelijk mogelijk voor dat het richten van aandacht (Danckaerts & Westermann, 2014) tijdens een behandeling lastig is waardoor zij minder profiteren van de behandeling.

De huidige studie heeft een aantal beperkingen. Ten eerste is er sprake van een kleine onderzoeksgroep waardoor het lastig is om de resultaten te generaliseren naar de gehele jeugdige zedendelinquenten populatie of zelfs naar de jongeren die binnen de Waag worden behandeld wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag (Agresti & Franklin, 2015). Het huidige onderzoek geeft dus geen goed beeld van de behandeluitkomsten voor een grotere populatie dan deze 24 jongeren. Om een betrouwbaarder beeld te creëren van de

behandeluitkomsten is het noodzakelijk om een grotere steekproef te gebruiken, inclusief een controlegroep.

Ten tweede is er geen gebruik gemaakt van de tussenmetingen. Tussenmetingen zorgen ervoor dat het verloop van de behandeling specifieker bekeken kan worden. Bovendien komt het bij de forensische doelgroep voor dat pas na de nulmeting meer informatie beschikbaar is, waardoor de ernst van de problematiek en daarmee het

(27)

recidiverisico toeneemt voordat het weer afneemt (Van Horn et al., 2016). Het is dus mogelijk dat jongeren een grotere ontwikkeling hebben doorgemaakt dan de resultaten suggereren.

Ten derde is niet volledig voldaan aan de RNR-principes. Zo stelt het eerste principe (risicoprincipe) dat de behandelfrequentie van een jeugdige afgestemd moet worden op het recidiverisico (Andrews & Bonta, 2010). In de huidige studie blijken jongeren met ADHD een hoger seksueel recidiverisico te hebben (M = 2.67) in vergelijking met jongeren zonder ADHD (M = 2.18). Dit blijkt ook voor het domein ‘emotioneel/persoonlijk’, ‘seksuele problematiek’ en het geweldrecidiverisico. De behandelfrequentie voor jongeren zonder ADHD lag echter hoger (M = 1.58) dan voor jongeren met ADHD (M = 1.18). Bovendien hebben jongeren zonder ADHD gemiddeld langer behandeling gevolgd dan jongeren met ADHD. Terwijl de score op de het recidiverisico bij de ADHD-groep laat zien dat

behandelfrequentie voor jongeren met ADHD hoger had moeten zijn. Als een behandeling niet goed aansluit op het recidiverisico van een jeugdige kan de behandeling contraproductief uitpakken (Lowenkamp & Latessa, 2005). Doordat niet voldaan is aan het risicoprincipe is het lastig om een realistische uitspraak te doen over de doeltreffendheid van het zorgprogramma. De kans is groot dat als de intensiteit van de behandeling toeneemt, de behandelresultaten ook verbeteren. Daarentegen is wel voldaan aan de programma-integriteit wat de kwaliteit van de interventie verhoogt en het recidiverisico verlaagt (Caldwell, 2016).

Naast de beperkingen zijn er een aantal sterke punten aan deze studie. De

doeltreffendheid van het zorgprogramma Pas op de grens Jeugd is nog niet eerder aan de hand van het risicotaxatie instrument (RAF GGZ Jeugd) gemeten. De RAF GGZ Jeugd heeft een goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (Van Horn et al., 2009), dit betekent dat de mate van overeenstemming en objectiviteit voldoende is (Drenth & Sijtsma, 2006). De resultaten van dit onderzoek dragen dus bij aan het wetenschappelijk aantonen van de doeltreffendheid van het zorgprogramma. Verder biedt het onderzoek nieuwe inzichten wat betreft een specifieke

(28)

doelgroep die het zorgprogramma volgt. Er is immers nog geen onderzoek gedaan naar het verschil in doeltreffendheid van het zorgprogramma voor jongeren met of zonder ADHD. De resultaten laten zien dat er geen significante verschillen zijn voor jongeren met of zonder ADHD wat betreft de doeltreffendheid. Aan de hand van deze inzichten weten de

behandelaren dat het zorgprogramma dus geschikt is voor zowel jongeren met als zonder ADHD. Tevens is sprake van een longitudinaal onderzoek waarbij de jongeren gedurende een geheel behandeltraject gevolgd zijn met meerdere meetmomenten. Doordat binnen de huidige studie sprake is van een begin- en eindmeting wordt zichtbaar in hoeverre het gehele

behandeltraject doeltreffend is in het verlagen van de recidiverisico’s en relevante problemen met betrekking tot diverse domeinen.

Nu Pas op de grens Jeugd doeltreffend blijkt op de essentiële aandachtsgebieden, is het wenselijk om de effectiviteit van het zorgprogramma te onderzoeken. Er is namelijk nog weinig bekend over effectieve behandelvormen voor jongeren die een zedendelict hebben gepleegd. Ondanks dat het recidiverisico laag (rond de 3%) is voor jeugdige

zedendelinquenten (Caldwell, 2016) betekent dit niet dat deze jongeren geen therapie nodig hebben om het recidiverisico nog meer terug te dringen (Ter Beek et al., 2018), ook met betrekking tot andere vormen van delictgedrag en om meer (internaliserende) problemen op latere leeftijd te voorkomen. Bij jongeren die een zedendelict hebben gepleegd is namelijk vaker sprake van internaliserende problematiek en minder van antisociaal gedrag dan jongeren die een ander soort delict gepleegd hebben (Seto & Lalumière, 2010). Bovendien recidiveren jeugdige zedendelinquenten, een stuk vaker met een ander type delict (Hendriks, 2006; Van den Berg et al., 2011). Een behandelvorm, zoals Pas op de grens Jeugd, die meerdere domeinen aanspreekt is daarom gewenst.

(29)

Jeugdinstituut, 2020). Jongeren met ADHD zouden hierbij meegenomen kunnen worden als interactievariabele. Op die manier kan onderzocht worden of de aanwezigheid van ADHD van invloed is geweest bij zowel de experimentele- als de controlegroep.

Ondanks dat de resultaten suggereren dat jongeren met ADHD evengoed profiteren van het zorgprogramma wordt toch aangeraden om extra aandacht te besteden aan de jongeren met ADHD. Door de verminderde executieve functies, de verhoogde kans op recidive en het meer vertonen van seksueel risicogedrag (Pieterse et al., 2013; Gordon et al., 2012; Donahue et al., 2013) wordt het clinici ook aangeraden om bij deze jongeren standaard te monitoren in hoeverre zij het zorgprogramma adequaat kunnen volgen en waar mogelijk extra ondersteuning nodig is. Hierbij wordt aangeraden om specifiek aandacht te besteden aan het domein ‘seksuele zelfregulatie’ en het onderdeel ‘impulsen de baas’ door de verhoogde impulsiviteit en de verhoogde kans op het vertonen van seksueel risicogedrag bij jongeren met ADHD. Deze monitoring en mogelijk sturing (het aanbieden van extra oefeningen op het gebied van impulscontrole bijvoorbeeld) maakt een zorgprogramma op maat mogelijk

waardoor het recidiverisico zoveel mogelijk geminimaliseerd wordt.

Ondanks de kleine onderzoeksgroep, het niet voldoen aan het risicoprincipe en het niet meenemen van de herhaalmetingen zijn de resultaten veelbelovend. Het primaire doel van het zorgprogramma is namelijk om SGG te stoppen en recidive van seksueel delictgedrag te minimaliseren. Hierin, en in het verlagen van de scores op het domein

(30)

Literatuur

Agresti, A. & Franklin, C. (2015). Statistics: The art and science of learning from data (third edition). Pearson Education.

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). https://doi.org/10.1176/appi.books.9780890425596

Andrews, D., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice. Psychology, Public Policy, and Law, 16(1), 39–

55. https://doi.org/10.1037/a0018362

Andrews, D.A., & Bonta, J. (2010). The psychology of criminal conduct. LexisNexis Group. Baartman, L. (2019). Een evaluatieonderzoek naar de doeltreffendheid van ‘Pas op de grens’:

een verschil tussen jongeren met en zonder een Autisme Spectrum Stoornis [Master’s thesis, University of Amsterdam]. De Waag scriptiedatabank.

Baeyens, D., & Huizinga, M. (2016). Executieve functies. In K. Verschueren, & H. Koomen (Red.), Handboek diagnostiek in de leerlingenbegeleiding. Antwerpen, België: Garant Uitgevers.

Baldwin, S., Christian, S., Berkeljon, A., Shadish, W., & Bean, R. (2012). The effects of family therapies for adolescent delinquency and substance abuse: A meta-analysis. Journal of marital and family therapy, 38(1), 281-304. https://doi.org/10.1111/j.1752-0606.2011.00248.x

Battagliese, G., Caccetta, M., Luppino, O., Baglioni, C., Cardi, V., Mancini, F., & Buonanno, C. (2015). Cognitive-behavioral therapy for externalizing disorders: A meta-analysis of treatment effectiveness. Behavior research and therapy, 75, 60-71.

https://doi.org/10.1016/j.brat.2015.10.008

Brace, N., Kemp, R., & Snelgar, R. (2016). SPSS for psychologists (and everybody else) 6th edition. Palgrave Macmillan.

(31)

Beenackers, M., & Kat, F. (2011). Een patiënt met ADHD in de huisartsenpraktijk. Retrieved from https://link.springer.com/content/pdf/10.1007%2F978-90-313-8255-2.pdf Brown, T.E. (2013). A new understanding of ADHD in children and adults: executive

function impairments.

Caldwell, M. (2016). Quantifying the decline in juvenile sexual recidivism rates. Psychology, Public Policy and Law, 22, 414-426. https://doi.org/10.1037/law0000094

Calleja, N. G. (2013). Integrating research intro practice: The forward-focused model of adolescent sexual behavior treatment, Agression and violent behavior, 18, 686-694. https://doi.org/10.1016/j.avb.2013.07.023

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2018). Verdachten; delictgroep, geslacht, leeftijd en migratieachtergrond [Dataset].

https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/81947NED/table?ts=1580309347828 Crone, E. (2018). Het puberende brein: over de ontwikkeling van de hersenen in de unieke

periode van de adolescentie. Prometheus.

Dankcaerts, M., & Westermann, G. (2014). Aandachtsdeficiëntie-/hypveractiviteitsstoornis. In Verhulst, F., Verheij, M., & Danckaerts (Red.), Kinder- en jeugdpsychiatrie (pp. 226-249). Koninklijke Van Gorcum BV.

Dankers, S. (2016). Jeugd en jongeren. In L. Mok, H. Wenning, & I. de Vries (Red.),

Handboek POH-GGZ (pp. 135-152). Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum. Dekkers, T., Popma, A., Jansen, B., Bexkens, A., & Huizenga, H. (2016). Risicogedrag bij

adolescenten met ADHD. Kind & Adolescent Praktijk, 15, 38-41. https://doi.org/10.1007/s12454-016-0047-6

De Sterck, S., & Van Looveren, A. (2014). Herstel na seksueel misbruik tussen siblings. In Antoni, S., Vanderstraete, I., & Swolfs. E (Red.), Waarheid, durven ... trauma? Garant.

(32)

Donahue, K., Lichtenstein, P., Lundström, S., Anckarsäter, H., Hellner Gumpert, C., Långström, N., & D’Onofrio, B.M. (2013). Childhood Behavior Problems and

Adolescent Sexual Risk Behavior: Familial Confounding in the Child and Adolescent Twin Study in Sweden (CATSS). Journal of adolescent health, 52, 606-612.

https://doi.org/10.1016/j.jadohealth.2012.11.001

Dopp, A., Borduin, C., & Brown, C. (2015). Evidence-based treatments for juvenile sexual offenders: review and recommendations. Journal of aggression, conflict and peace research, 7(4), 223-236. https://doi.org/10.1108/JACPR-01-2015-0155

Drenth, P. J.D., & Sijtsma, K. (2006). Testtheorie: Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen. (4e druk). Bohn Stafleu van Loghum Eisenberg, M., & Van Horn, J. (2015). Onderzoeksbulletin: Recidive in de ambulante

forensische GGZ. De forensische zorgspecialisten.

https://www.deforensischezorgspecialisten.nl/files/recidive-in-de-ambulante-forensische-ggz.pdf

Fortune, C. (2018). The Good Lives Model: A strength-based approach for youth offenders. Aggression and violent behavior, 38, 21-30. https://doi.org/10.1016/j.avb.2017.11.003 Granic, I., & Patterson, G. (2006). Toward a comprehensive model of antisocial development:

A dynamic systems approach. Psychological review, 113(1), 101-131. https://doi.org/10.1037/0033-295X.113.1.101

Gordon, J.A., Diehl, R.L., & Anderson, L. (2012). Does ADHD Matter? Examining Attention Deficit and Hyperactivity Disorder on the Likelihood of Recidivism Among Detained Youth. Journal of Offender Rehabilitation, 51, 497-518.

https://doi.org/10.1080/10509674.2012.702714

(33)

sexually offended. Child and Adolescent Psychiatry and Mental Health, 9, 4. DOI 10.1186/s13034-015-0035-x

Hendriks, J. (2006). Jeugdige zedendelinquenten: een studie naar subtypen en recidive. Utrecht: Forum Educatief.

Henrichson, C., & Delaney, R. (2012). The price of prisons: What incarceration costs taxpayers. Federal sentencing reporter, 25(1), 68-80. DOI: 10.1525/fsr.2012.25.1.68 Hoobroeckx, L. (2018). De behandeling van seksueel grensoverschrijdend naar kinderen VS

naar leeftijdsgenoten/volwassenen [Master’s thesis, University of Amsterdam]. De Waag scriptiedatabank.

Hoogsteder, L., & Schippers, E. (2019). Algemene programmahandleiding – therapeut- Pas op de grens Jeugd. Utrecht: De Waag.

Hoogsteder, L., Hendriks, J., Schippers, E., Bonnes, D., Dijkema, P., & Lammers, A. (2018). Theoretische Handleiding: Pas op de grens Jeugd. De Waag en Accare.

Hoogsteder, L. (2018). Managementhandleiding. Zorgprogramma voor jeugdigen met seksueel grensoverschrijdend gedrag. De Waag en Accare.

Huizink, A. C. (2011). Biologische factoren bij riskant middelengebruik door jongeren. In M. Clerckx, R. de Groot, & F. Prins (Red.). Grensoverschrijdend gedrag van pubers. Garant.

Jacobson, N.S., & Truax, P. (1991). Clinical significance: A statistical approach to defining meaningful change in psychotherapy research. Journal of Consulting & Clinical Psychology, 59, 12 - 19. https://doi.org/10.1037/0022-006X.59.1.12

Kazantzis, N., & Lampropoulus, G. K. (2002). Reflecting on homework in psychotherapy: What can we conclude from research and experience? Journal of clinical psychology, 58(5), 577-585. https://doi.org/10.1002/jclp.10034

(34)

Kim, B., Benekos, P.J., & Merlo, A.V. (2016). Sex offender recidivism revisited: review of recent meta-analyses on the effects of sex offender treatment. Trauma, Violence, and Abuse, 17, 105-117. https://doi.org/10.1177/1524838014566719

Klahr, A. M., McGue, M., Iacono, W.G., & Burt, S.A. (2011). The association between parent-child conflict and adolescent conduct problems over time: results from a longitudinal adoption study, Journal of abnormal psychology, 120(1), 46-56. https://doi.org/10.1037/a0021350

Krieger, V., & Amador-Campos, J. (2018). Assessment of executive functioning in ADHD adolescents: contribution of performance tests and rating scales. Child

neuropsychology, 24(8), 1063-1087. https://doi.org/10.1080/09297049.2017.1386781 Langevin, R., & Curnoe, S. (2011). Psychopathy, ADHD, and brain dysfunction as predictors of lifetime recidivism among sex offenders. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 55(1), 5–26.

https://doi.org/10.1177/0306624X09360968

Laing, L., Tolliday, D., Kelk, N., & Law, B. (2014). Recidivism following community-based treatment for non-adjudicated young people with sexually abusive behavior. Sexual Abuse in Australia and New Zealand, 6(1), 38–47.

Letourneau, E.J., Henggeler, S.W., McCart, M.R., Borduin, C.M., Schewe, P.A., & Armstrong, K.S. (2013). Two-year follow-up of a randomized effectiveness trail evaluating MST for juveniles who sexually offended. Journal of family psychology, 27(6), 978-985. https://doi.org/10.1037/a0034710

Mason, F., & Lodrick, Z. (2013). Psychological consequences of sexual assault. Clinical Obstetrics and Gynaecology, 27, 27-37.

(35)

Menger, A., Bosker, J., & Heij, D. (2012). Verslaafden en reclassering. In Blaauw, E., & Roozen, H. (Red.). Handboek forensische verslavingszorg. Bohn Stafleu van Loghum. Murray, J., & Farrington, D.P. (2010). Risk factors for conduct disorder and delinquency: key

findings from longitudinal studies. The Canadian Journal of Psychiatry, 55(10), 633-642.

Nederlands Jeugdinstituut (2020). Databank effectieve jeugdinterventies.

Erkenningsprocedure. https://www.nji.nl/nl/Databank/Erkenningsprocedure-databank-effectieve-jeugdinterventies

Ngo, Q. M., Veliz, P. T., Kusunonki, Y., Stein, S. F., & Boyd, C. J. (2018). Adolescent sexual violence: Prevalence, adolescent risks, and violence characteristics. Preventive

medicine, 116, 68-74. https://doi.org/10.1016/j.ypmed.2018.08.032

Philipp-Wiegmann, F., Rösler, M., Clasen, O., Zinnow, T., Retz-Junginger, P., & Retz, W. (2017). ADHD modulates the course of delinquency: a 15‐year follow‐up study of young incarcerated man. Eur Arch Psychiatry Clin Neurosci, 268, 391-399. https://doi.org/10.1007/s00406-017-0816-8

Pieterse, K., Luman, M., Paternotte, A., & Oosterlaan, J. (2013). Leerkrachtinterventies voor de aanpak van adhd in de klas: een overzicht van effectstudies. Kind en adolescent, 34(1), 2-29. https://doi.org/10.1007/s12453-013-0001-4

Prentky, R. A., & Righthand, S. (2003). Juvenile sex offender assessment protocol-II (J-SOAP-II) manual. Washington, DC: U. S. Department of Justice, Office of Justice Programs, Office of Juvenile Justice and Delinquency Prevention.

https://www.proceduresonline.com/bromley/yot/user_controlled_lcms_area/uploaded_ files/Sex_Offenders_assessment_J-SOAP_II.pdf

(36)

Prins, P., & van der Oord, S. (2014). Stoornissen in de aandacht en impulsregulatie. In Prins, P., & Braet, C (Red.), Handboek klinische ontwikkelingspsychologie. Bohn Stafleu van Loghum.

Ryan, P.A., & Otonichar, J.M. (2016). Juvenile sex offenders. Current psychiatry report, 18(67), 2-10. https://doi.org/10.1007/s11920-016-0706-1

Seto, M. C., & Lalumière, M. L. (2010). What is so special about male adolescent sexual offending? A review and test of explanations through meta-analysis. Psychological Bulletin, 136(4), 526–575. https://doi.org/10.1037/a0019700

Sprich, S.E., Burbridge, J., Lerner, J.A., & Safren, S.A. Cognitive-behavioral therapy for ADHD in adolescents: clinical considerations and a case series. Cognitive and behavioral practice, 22, 116-126. https://doi.org/10.1016/j.cbpra.2015.01.001 Tabachnick, J. (2013). Why prevention? Why now? International journal of behavioral

consultation and therapy, 8 (3-4), 55-61. https://psycnet.apa.org/fulltext/2014-12592-011.pdf

Ter Beek, E., Spruit, A., Kuiper, C., Van der Rijken, R., Hendriks, J., & Stams, G.

(2018). Treatment Effect on Recidivism for Juveniles Who Have Sexually Offended: A Multilevel Meta-Analysis. Journal of Abnormal Child Psychology, 46, 543-556. https://doi.org/10.1007/s10802-017-0308-3

Tewksbury, R. (2012). Stigmatization of sex offenders. Deviant behavior, 33(8), 606-623. https://doi.org/10.1080/01639625.2011.636690

Turchik, J. A. (2012). Sexual victimization among male college students: Assault severity, sexual functioning, and health risk behaviors. Psychology of Men & Masculinity, 13, 243-255. https://doi.org/10.1037/a0024605

(37)

Ullman, S.E., & Peter-Hagene, L.C. (2016). Longitudinal Relationships of Social Reactions, PTSD, and Revictimization in Sexual Assault Survivors. Journal of Interpersonal Violence, 31(6), 1074–1094. https://doi.org/10.1177/0886260514564069

Van Aken, M., Beyers, W., Deković, M., Geeraets, M., de Graaf, H., & Reitz, E. (2015). Intieme relaties en seksualiteit. Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum. Van den Berg, C., Bijleveld, C., & Hendriks, J. (2011). Jeugdige zedendelinquenten: lange

termijn criminele carrières en achtergrondkenmerken. Tijdschrift voor Criminologie, 53(3), 227-243.

https://research.vu.nl/ws/portalfiles/portal/80443215/283428.pdf

Van de Voorde, S., Roeyers, H., Verté, S., & Wiersema, J.R. (2010). Working memory, response inhibition, and within- subject variability in children with attention-deficit/ hyperactivity disorder or reading disorder. Journal of clinical and experimental neuropsychology, 32(4), 366–379. https://doi.org/10.1080/13803390903066865 Van Horn, J., Eisenberg, M., & Uzieblo, K. (2016). Risicotaxatie in de Nederlandse

ambulante forensische geestelijke gezondheidszorg. Tijdschrift voor psychiatrie, 58(8), 583-592. https://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/assets/articles/58-2016-8-artikel-vanhorn.pdf

Van Horn, J. E., Wilpert, J., Bos, M.G.N., Eisenberg, M., & Mulder, J. (2009). WaagSchaal jeugd: de psychometrische kwaliteit van een gestructureerd klinisch risicotaxatie-instrument voor de ambulante forensische psychiatrie. Tijdschrift voor Strafrecht, criminologie en forensisch welzijnswerk, 30 (2), 23-34.

https://www.researchgate.net/publication/270106259_WaagSchaal_Jeugd_- _De_psychometrische_kwaliteit_van_een_gestructureerd_klinisch_risicotaxatie-instrument_voor_de_ambulante_forensische_psychiatrie

(38)

Van Horn, J., Wilpert, J., Eisenberg, M., & Mulder, J. (2013). Handleiding RAF-GGZ Jeugd. Utrecht: de Forensische Zorgspecialisten.

Van Rosmalen, M., Kalidien, S., & van de-Heer Lange, N. (2012). Criminaliteit en rechtshandhaving 2011 rapport. Wetenschappelijk onderzoeks- en

documentatiecentrum

https://www.narcis.nl/publication/RecordID/oai:tudelft.nl:uuid%3Af41bfb7a-455b-4783-b203-05807e765545

Van Wijck, A. (2008). Seksueel delinquent gedrag van jongeren. In Weiers, I. & Eliaerts, C (Red.), Jeugdcriminologie achtergronden van jeugdcriminaliteit. Juridische Uitgevers. Ward, T., & Brown, M. (2004). The good lives model and conceptual issues in offender

rehabilitation, Psychology, Crime & Law, 10(3), 243-257. https://doi.org/10.1080/10683160410001662744

Welch, J., & Mason, F. (2007). Rape and sexual assault. Clinical Review, 334, 1154-1158. https://doi.org/10.1136/bmj.39211.403970.BE

Wetenschappelijk Onderzoek- en documentatiecentrum (2018). Criminaliteit en rechtshandhaving 2018. https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/3075-cenr-2018.aspx

Wilpert, J., Van Horn, J. E., & Boonmann, C. (2018). Comparing the central eight risk factors: Do they differ across age groups of sex offenders? International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 62(13), 4278-4294.

https://doi.org/10.1177/0306624X18758899

Wymbs, B. T., Dawson, A. E., Suhr, J. A., Bunford, N., & Gidycz, C.A. (2017). ADHD symptoms as risk factors for intimate partner violence perpetration and victimization. Journal of Interpersonal Violence, 32(5), 659-681.

(39)

Wymbs, B. T., Molina, B. S., Pelham, W. E., Cheong, J., Gnagy, E. M., Belendiuk, K. A., & Waschbusch, D. (2012). Risk of intimate partner violence among young adult males with childhood ADHD. Journal of Attention Disorders, 16, 373-383.

https://doi.org/10.1177/1087054710389987

Young, S., Moss, D., Sedgwick, O., Fridman, M., & Hodgkins, P. (2014). A meta-analysis of the prevalence of attention deficit hyperactivity disorder in incarcerated populations. Psychological Medicine, 45, 247-258. https://doi.org/10.1017/S0033291714000762 Young, S., & Thome, J. (2011). ADHD and offenders. The world journal of biological

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor deze scriptie is dat van belang omdat er hier op zoek wordt gegaan naar een gemene deler: zijn er rituele vondsten en komen die voor op bepaalde plaatsen.. - Dat de context

The interaction between the response accuracy, con fidence rate, and ROI suggests that in the trials that participants believed to have answered correctly, correct and incorrect

In this study, we leverage the phenology information of existing data inventories using Time-Weighted Dynamic Time Warping (TWDTW) to address the problem of automatic crop

De laatste deelvraag van dit onderzoek luidt: hoe is een uitbreiding van de bestaande risicoanalyse mogelijk? In de voorgaande paragraaf zijn de elementen uit de risicoanalyse van

Using the Fokker–Planck light propagation model, we have shown that the “tilt” memory effect is not only present behind, but also inside scattering layers, proving to be a factor

To conclude, in a large sample of adults with persistent ADHD and healthy adult controls, we found stronger functional connectivity in the executive control network in the ADHD

This article conducts a series of list experiments to detect whether community conversations contribute to a change in thinking about harmful traditional practices in Ethiopia..