• No results found

Verschillen in bedrijfsgrootte, opbrengsten en kosten op glasgroenteteeltbedrijven in het Zuidhollands glasdistrict in 1970 en 1971

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verschillen in bedrijfsgrootte, opbrengsten en kosten op glasgroenteteeltbedrijven in het Zuidhollands glasdistrict in 1970 en 1971"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ir. D. Meyaard J.H.J.M. Coopmans P.G.A. Weber

VERSCHILLEN IN BEDRIJFSGROOTTE, OPBRENGSTENEN KOSTEN OP GLASGROENTE TEE LTBEDRLTVEN IN HET ZUIDHOLLANDS GLASDISTRICT IN 1970 EN 1971 Mededelingen en Overdrukken ^ 5 No. 93 ^ DBJKiïï £-* Xy

3

~ 1 fl, VSiï

^ SAAi,.-»'»,. ..,.X

f 3 g ' '*sxm&

Landbouw-Economisch Instituut - Conradkade 175 - Den Haag Tel. 61 41 61

(2)

SAMENVATTING

Met de bedrijven, die in 1970 en 1971 de grondslag vormden voor de LEI-bedrijfsuitkomsten statistiek van de glasgroenteteelt in het Zuid-hollands Glasdistrict is een bedrijfsvergelijkend onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek stemmen in grote lijnen overeen met die van reeds e e r d e r uitgevoerde studies.

In deze publikatie is de aandacht in het bijzonder gericht op de tussen de bedrijven optredende verschillen in bed rijfsgrootte, opbrengsten- en kostenniveau. Veranderingen in deze grootheden zullen het bedrijfsresul-taat duurzaam kunnen verbeteren. De verschillen in gewassenkeuze en tijdstip van planten kunnen in een bepaald j a a r wel een groot deel van de tussen de bedrijven optredende verschillen in rentabiliteit verklaren, m a a r wijzigingen hierin zijn voor het bedrijfsbeleid op langere termijn in den regel van minder belang.

Het opbrengstniveau vertoont geen relatie met de bedrijfsgrootte: de geldopbrengsten per m2 zijn voor identieke gewassen en teeltwijzen op kleine en grote bedrijven gelijk.

De kosten per m2 glas nemen op bedrijven met gelijk teeltplan in het traject tot 1 ha regelmatig af. Tussen een bedrijf van 4 000 en 10 000 m2 bedraagt bij een verwarmingsintensiteit van 150 kg cal/m2 het verschil in r e n t e - en afschrijvingskosten rond f 1 per m2, in arbeidskosten f 0,80 en in brandstofkosten f 0,25. Ook de overige kosten vertonen bij toene-ming van de bedrijfsomvang een daling.

Boven de grens van 1 ha glas is het kostenvoordeel gering. Boven dit niveau is de kans op een stijging van de arbeidskosten reëel. Maatregelen en voorstelMaatregelen die beogen om via bedrijfsvergroting een betere a r -beid sef f iciency te bewerkstelligen móeten bij deze bedrijfsomvang uiter-mate kritisch worden bekeken. Bovenstaande conclusies zijn gebaseerd op het gemiddelde beeld. Individueel zijner uiteraard grote afwijkingen.

Evenals in voorgaande onderzoekingen verklaren de verschillen in op-brengstniveau het grootste deel van de verschillen in bedrijfsresultaat. Iedere gulden meer opbrengsten per m2 resulteert in een stijging van het netto-overschot van f 0,50. De kosten en met name de brandstof- en overige kosten nemen bij het stijgen van het opbrengstniveau eveneens toe.

Uit de analyse van de arbeids-, brandstof-, r e n t e - en afschrijvings-kosten op bedrijven van gelijke grootte en opbrengstniveau blijkt dat het op veel bedrijven mogelijk moet zijn de produktiemiddelen doelmatiger aan te wenden.

(3)

HOOFDSTUK I

DOEL EN OPZET VAN HET ONDERZOEK

§ 1. I n l e i d i n g

De jaarlijkse rapporten van het Landbouw-Economisch Instituut over de bedrijfsuitkomsten in de tuinbouw hebben p r i m a i r tot doel informatie te verschaffen over de economische situatie in deze bedrijfstak. De g e -publiceerde cijfers berusten tot nu toe op een begroting 1), in het bijzon-der waar het de betaalde kosten betreft. De begroting is gemaakt op enquêtebasis, waarbij onder m e e r gebruik is gemaakt van de fiscale j a a r -rekening van het voorafgaande j a a r en/of de bescheiden die de grondslag vormen voor de vaststelling van de fiscale jaarrekening van het te on-derzoeken j a a r . De opbrengsten worden verkregen uit de opgaven van de veilingen en uit informatie bij de deelnemers.

Deze administraties bezitten als gevolg van de hierboven beschreven werkwijze een minder vergaande kostensplitsing en zijn bovendien soms minder accuraat dan de bedrijfseconomische boekhoudingen die volledig op basis van kasbescheiden zijn gemaakt. Met de bedrijven die in 1970 en 1971 de grondslag vormden voor het onderzoek naar de bedrijfsuit-komsten van de groenteteelt onder glas 2) is een bedrijfsvergelijkend onderzoek uitgevoerd.

Het doel van dit onderzoek was na te gaan in hoeverre het ondanks de beperkingen ten aanzien van gedetailleerdheid en betrouwbaarheid mogelijk was het beschikbare materiaal m e e r indringend dan tot nu toe g e -bruikelijk te analyseren. Deze poging is redelijk geslaagd: de resultaten stemmen in grote lijnen overeen met die van een reeds eerder uitge-voerd onderzoek op basis van volledige bedrijfseconomische boekhoudin-gen 3).

Daar de uitkomsten van dit onderzoek de conclusies van voorgaand onderzoek versterken lijkt het zinvol om de structurele factoren, die verantwoordelijk zijn voor de in de praktijk optredende verschillen in bedrijfsuitkomsten nogmaals kort te beschrijven. Bij deze beschrijving wordt niet ingegaan op de factoren, waarvan het effect van j a a r tot j a a r

1) Met ingang van het verslag over het teeltjaar 1972 wordt de opzet g e -wijzigd en zullen deze cijfers volledig ontleend worden aan de boek-houding.

2) Rentabiliteit van de tuinbouw in het Zuidhollands Glasdistrict over 1970, LEI-publikatie No. 4.41 r e s p . 1971, Mededelingen en Overdruk-ken No. 78.

3) Oorzaken van verschillen in bedrijfsuitkomsten in de groenteteelt on-der verwarmd staand glas,LEI-publikatie No. 4.40.

(4)

wisselend kan zijn. De gewassenkeuze is bijvoorbeeld zo'n factor. In 1970 waren de bedrijfsuitkomsten van de zwaar verwarmde tomatenbe-drijven beter dan die van de komkommerbetomatenbe-drijven; in 1971 was het om-gekeerde het geval. Het netto-overschot per m2 nam in 1970 naarmate vroeger geplant werd toe, in 1971 is dit effect afwezig. Deze "conjunctu-r e l e " facto"conjunctu-ren ve"conjunctu-rkla"conjunctu-ren binnen een bepaald j a a "conjunctu-r vaak een aanzienlijk deel van de verschillen in bedrijfsuitkomsten, maar zijn voor een b e -drijfsbeleid op wat langere termijn van ondergeschikt belang. De belang-stelling gaat in dit onderzoek meer uit naar de "structurele" factoren, zoals de verschillen in bedrijfsgrootte (hoofdstuk II), opbrengst-en kos-tenniveau (hoofdstuk III). Verbeteringen in deze factoren bewerkstelligen in den regel een meer duurzaam effect op de bedrijfsuitkomsten.

§ 2 . H e t b a s i s m a t e r i a a l

Voor de interpretatie van de onderzoekresultaten is het noodzakelijk om het gebruikte materiaal te karakteriseren.

De aan het onderzoek deelnemende bedrijven zijn op willekeurige wij-ze gekowij-zen uit de glasgroente-bedrijven van het Zuidhollands Glasdist r i c Glasdist . In heGlasdist onderzoek zijn dus zowel slechGlasdiste, middelmaGlasdistige en goede b e -drijven vertegenwoordigd. In 1970 waren 117 en in 1971 107 be-drijven bij de bedrijfsvergelijking betrokken. Alle deelnemende bedrijven hadden een arbeidsbehoefte van minstens één manjaar; minstens 80% van de t o -tale arbeidsbehoefte werd aan de groenten onder glas besteed.

De oppervlakte glas op de bedrijven varieerde van 2 500 tot 14 500 m2; gemiddeld was 8 000 m2 glas aanwezig. De verwarmingsintensiteit varieerde van niets tot zwaar verwarmd. Gemiddeld is 67% van de g l a s -oppervlakte in gebruik voor de tomatenteelt, 24% voor de komkommers en 9% voor de overige hoofdgewassen.

De gemiddelde opbrengst per m2 glas bedroeg in 1970 f 15,90 en in 1971 f 18,15 en de kosten r e s p . f 16,00 en f 18,90. Het verlies p e r m2 glas bedroeg in 1970 f 0,15 en in 1971 f 0,75. De voornaamste kostenca-tegorieën zijn de arbeidskosten (30% van de totale kosten), r e n t e - en af-schrijvingskosten (25%), brandstofkosten (20%) en de overige kosten (25%).

Opbrengsten, kosten en netto-overschot per m2 lopen van bedrijf tot bedrijf sterk uiteen. Voor de beantwoording van de vraag in hoeverre de tussen de bedrijven optredende verschillen in kosten en opbrengsten per m2 glas samengaan met een m e e r of minder doelmatig gebruik van de produktiemiddelen is het nodig om de werkelijk op het bedrijf g e -maakte kosten of verkregen opbrengsten te confronteren met een norm die rekening houdt met het teeltplan, de eigen arbeid aan investeringen en de mate waarin het werk door derden op het bedrijf werd uitgevoerd (opkweek, vrachtrijden enz.).

Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Om de normatieve arbeidskosten van de bedrijven te berekenen zijn per gewas en teeltperiode n o r m uren opgesteld. Deze normuren komen overeen met het gemiddelde a r -beidsverbruik in de praktijk. De arbeidsbehoefte voor b.v. de

(5)

stookto-maat, die in de e e r s t e helft van januari is geplant en tot 1 augustus wordt aangehouden is op 560 uur per 1 000 m2 gesteld. De daaropvolgen-de nateelt komkommers heeft een gemiddaaropvolgen-deld arbeidsverbruik van 280 uur per 1 000 m2. Door dit normatieve arbeidsverbruik van 840 uur per j a a r te vermenigvuldigen met het gemiddelde uurloon in dat j a a r ontstaat een norm voor de arbeidskosten per eenheid glas. Deze norm kan geconfron-teerd worden met de werkelijke arbeidskosten. Het verschil tussen de werkelijke en de normatieve arbeidskosten per m2 glas geeft aan of e r veel of weinig arbeid is verbruikt m.a.w. in welke mate van dit produk-tiemiddel gebruik is gemaakt.

De spreiding van de opbrengsten, kosten en netto-overschot per m2 glas van de in 1971 aan het onderzoek deelnemende bedrijven wordt in tabel 1 getoond. Zowel bij de opbrengsten als de kosten is hierbij uitge-gaan van het verschil tussen de werkelijke en de normatieve opbrengsten c.q. kosten per m2 glas. De kosten zijn onderverdeeld in arbeidskosten, r e n t e - en afschrijvingskosten en brandstofkosten. De groep overige kos-ten (totale koskos-ten minus de arbeid-, brandstof-, r e n t e - en afschrijvings-kosten) is uit veel kleine kostenposten samengesteld. Hoewel deze kosten-groep in zijn totaliteit belangrijk is, is zij vanwege de heterogeniteit niet verder geanalyseerd. (Zie tabel 1 op blz. 7. )

De spreiding in opbrengsten is bijzonder groot. De variatie in de af-zonderlijke kostenposten is geringer. De bedrijfsuitkomsten, gemeten in het netto-overschot vertonen wederom grote verschillen.

Bij de beoordeling van de cijfers in tabel 1 mag niet uit het oog wor-den verloren, dat bijvoorbeeld een ruim verbruik van een produktiemid-del - tot uiting komend in een hoge waarde van het verschil tussen wer-kelijke en normatieve kosten - niet automatisch een minder doelmatig gebruik betekent. Dit extra verbruik kan bedrijfseconomisch zinvol zijn, indien het tot hogere opbrengsten leidt. De verschillende kengetallen moeten daarom in hun onderling verband worden bezien.

(6)

C i O •Ö o 03 u CU e? I o c d (!) d CU 0 3 Ö * CU

ä

a o $ cu & co X! cd ni ai "S O) as 03 ai • - ^ .M CU TD e • i - i d a> > •I—* • i - i p H • a CU • O f—i ai 4 - > d a i < © m ^f o m <M o m i H o m © " o •» o i © m i-H i ö i n I M o m 1 o i n (O i d ai > • * co ai W) CM S U <0 o o t - CO 0 0 CM t > t > t > o O O m O O i CO I M I M I M in co -»H* c— en co m I-H i-H <M CO i - l IM IM m co + J

5

o co pH CU i o £ a) g i ai

e

u o a a •pH

e

'S

M U CU & a a> co b ß d o <u > CU • pH 1 ai Ë U O a .3 S CU -M CT »—I O) •M p H cu

£

d CU os o - M 03 IS cu ai V > CU * l - l -4-3 <B > CU • pH H - » BS S P H O d •S S CU J 2 •P-> •pH (1) -M p H CO

£

cu 03 p Jrf 03 d •p-l •pH pH •d o 03 "3 d tu i eu 4 - 1 d CU u (0 > CU • pH + • > ai S P H O d d

"s

eu - S CT 'S Jd P H CU

£

d .2 ' M O d

(7)

HOOFDSTUK II

DE BEDRIJFSOMVANG

§ 1. A l g e m e e n

Voor de beantwoording van de vraag bij welke bedrijfsomvang in de glasgroenteteelt de kosten-opbrengstverhouding bij het gegeven prijsni-veau en de stand van de techniek optimaal is, is inzicht in de relatie tussen kosten en opbrengsten enerzijds en de bedrijfsomvang anderzijds onont-beerlijk. Indien de verbanden uitsluitend met behulp van praktijkgege-vens worden opgespoord, bestaat het gevaar dat deze door de kwaliteitsverschillen tussen de ondernemers vertekend wordt. Het is evenzeer g e -wenst om een indruk van deze relaties te hebben onafhankelijk van de kwaliteit van de ondernemer. Daarom zal getracht worden e e r s t op theoretische gronden na te gaan hoe deze relaties moeten verlopen om vervolgens aan de hand van bedrijfsgegevens na te gaan hoe deze v e r -banden e r in de praktijk uitzien.

§ 2. O p b r e n g s t e n

De fysieke opbrengsten zijn in principe niet gebonden aan de bedrijfs-omvang: met gelijke produktiemiddelen moeten identieke opbrengsten kunnen worden behaald. De prijsvorming op de veilingen is voor grote en kleine partijen gelijk. De geldopbrengsten per m2 glas voor identieke g e wassen behoeven dus op bedrijven van ongelijke grote niet uiteen te l o -pen.

De praktijkgegevens bevestigen deze veronderstelling: het verschil tussen de werkelijke en de normatieve opbrengsten per m2 glas vertoont geen correlatie met de bedrijfsomvang. Dit laatste kan geïllustreerd worden door de bedrijven in te delen naar toenemende bed rijfsgrootte (tabel 2).

§ 3. K o s t e n

Duurzame produktiemiddelen

De kosten van de duurzame produktiemiddelen per m2 glas dalen bij toenemende bed rijfsgrootte. De kansen op een betere afstemming van de t e r beschikking staande capaciteiten en de behoefte nemen toe naarmate de bedrijven groter worden: de overcapaciteit neemt af. Bovendien ne-men de kosten per m2 in dep regel af wanneer installaties, machines en werktuigen van grotere capaciteit worden gebruikt. Een verwarmingsin-stallatie van 1 miljoen kg cal kost nu eenmaal minder dan twee van een half miljoen kg cal.

(8)

ä"

s

a o e O)

I

O CO S-i • O CD •8 H o o CM oo «o 1/3 CM O O co 0 3 o o Ol CD 0 5 in in in CM in in m m o co o o CO co o t -• * r H <*H m oo • * i H i n r H O , Tl« N I M CM O O • * • * i n O i m* r H o 00 i n r H i n 1 - H o * C > •f—» •rH U •u CU r - I a i e «s CTJ O r H <M S e • F H co r H bc CU S ni t—i & § c CU U - O O

S

•1--» •1-4 p—1 CD r H

1

CO

ä

1 co O CU > CU • I - I H-> CS g U

£

. 0 U CO U CU > © o T l . CM CM O CM O CM CM CM O O o o 0 0 en m c-oo r H o 0 0 0 0 r H m o o o o 0 0 D-i n CM c-O I - I oo r H O o • ^ < co o CM 0 0 r H O CO e— r H O cn o oo r - l O o 0 0 • * i n "*. co" r H m • * co" r-l O co o* c CU > • i H T 3 Cd Xi r—1 cci cd CCS r H r— Cft r H CM g •r-l CO CU

l

a

a O d o -4-3 CO ÉP <D r-l

•a

o CU

l

£3 CD -in co ö CU rH r Q O. O CU > CU • i H H-J cci O £ 1—1 •r-l r C O ca rH CU >

(9)

Ten behoeve van een studiedag over "schaalvergroting in de tuinbouw" zijn voor een "modelbedrijf" de r e n t e - en afschrijvingskosten van de duurzame produktiemiddelenbij verschillende bedrijfsgroottenbegroot 1). Hierbij is de aanwezige overcapaciteit,die in verband met toekomstige uitbreidingen vaak op de kleinere bedrijven wordt aangehouden,niet m e e g e r e -kend. Een bedrijf van 3 000 m2 glas heeft bij voorbeeld op dit "modelbe-drijf" geen verwarmingsinstallatie voor 60 are en ook geen grond voor uitbreiding. In figuur 1 geeft de gestreepte lijn het verloop van de r e n t e -en afschrijvingskost-en voor dat modelbedrijf met e-en verwarmingsint-en- verwarmingsinten-siteit van 150 kg cal bij verschillende bedrijfsgrootten. De kosten nemen degressief af d.w.z. de afneming wordt bij toenemende bed rijfsgrootte steeds geringer. Bij een oppervlakte van 1 ha is het "grootte effect" v r i j -wel uitgewerkt.

Figuur 1. Rente- en afschrijvingskosten per m2 glas van een stookbe-drijf (150 kg cal/m2) bij verschillende bestookbe-drijfsomvang

volgens

praktijk-Rente-en afschr.kosten waarnemingen in gld.per m2 glas

6 van een "modelbedrijf

4

-i

X

8 10 12 14 oppervlakte glas x l 0 0 0 m 2

De getrokken lijn beschrijft het verband tussen de r e n t e - en afschrij-vingskosten per m2 glas en de bedrijfsgrootte op de aan het bedrijfsver-gelijkend onderzoek deelnemende bedrijven. Het verloop van deze lijn stemt in grote mate overeen met die van het modelbedrijf.

In het traject van 5 tot 10 000 m2 dalen bij een verwarmingsintensi-teit van gemiddeld + 150 kg cal per m2 glas de r e n t e - en afschrijvings-kosten met f 0,85. Daarna is de daling geringer, circa f 0,15 p e r m2. 1) Verslag van het tuinbouwcongres 1970, 3CLO's,Den Haag. 10

(10)

Arbeidskosten

Als gevolg van een drietal redenen kan gesteld worden dat de arbeidseffi-ciency met een toeneming van de bedrijfsomvang most kunnen verbeteren.

Bepaalde werkzaamheden verlopen beter wanneer zij met meerdere personen gezamenlijk worden uitgevoerd. Dit voordeel treedt vooral op bij het gebruik van machines en werktuigen van grote capaciteit. Aangezien in de glasgroenteteelt weinig grote machines en werktuigen in g e -bruik zijn is deze factor slechts van ondergeschikte betekenis. Boven-dien kan door inschakeling van losse krachten of van de loonwerker of door samenwerking vaak aan dit bezwaar worden tegemoet gekomen.

Op een tuinbouwbedrijf moeten dagelijks verschillende werkzaamhe-den gebeuren. Omschakeling vraagt tijd. Bij een grotere arbeidsbezet-ting kan de werkverdeling beter geregeld worden zodat langere tijd het-zelfde werk verricht kan worden.

Deze factor zal ook geen grote invloed op de arbeidsefficiency hebben. Arbeidsdeskundigen 1) schatten zowel het effect van de eerste als de tweede factor op maximaal 3%.

Grotere bedrijven bezitten vaak meerdere complexen warenhuis. In ieder van deze blokken kan in principe een ander gewas worden geteeld. Door deze diversiteit kan het teeltplan beter aan de vaste arbeidsbezetting worden aangepast. Deze gunstige arbeid s spreid ing kan tot mindere impro-duktieve uren leiden. Door samenwerking kan dit nadeel bestreden worden.

Het totale effect van bedrijfsvergroting op de arbeidsefficiency b e -hoeft op grond van bovenstaande overwegingen boven de minimumgrens van één manjaar niet groot te zijn.

Figuur 2. Arbeidskostenniveau en bedrijfsgrootte Werkelijke min normatieve

arbeidskosten per m2 glas x 1 9 7 0

• 1971

•0,60 l ^ i i

10 12 14 16 18 20 22 24 26 Oppervlakte glas x 1000 m2

1) Mondelinge mededelingen van P. Bleyenberg, medewerker bij het Instituut van Tuinbouwtechniek.

(11)

In de praktijk (figuur 2) verbetert de arbeidsefficiency in het traject van 4 000 naar 10 000 m2 glas regelmatig. Het verschil tussen de werke-lijke en de normatieve arbeidskosten neemt in dit traject met f 0,80 per m2 af (van + f 0,40 naar - f 0,40) d.w.z. de arbeidskosten per m2 zijn op een bedrijf van 4 000 m2 f 0,80 hoger dan op een bedrijf van 10 000 m2 glas. Opvallend is dat de arbeidskosten boven de 10 000 m2 glas een s t i j -gende tendens vertonen. Kennelijk nemen op de grotere bedrijven de kos-ten voor leiding en toezicht toe. Bovendien mag men verwachkos-ten dat het voor een aantal ondernemers moeilijker wordt de arbeid doelmatig te organiseren. Deze indruk wordt versterkt wanneer wij de drie bedrijven die vanwege de sterk afwijkende grootte nl. 25 000 m2 glas uit het onder-zoek zijn gelaten e r nu bij betrekken. Het verschil tussen de werkelijke en normatieve arbeidskosten bedroeg gemiddeld voor deze drie bedrij-ven in 1970 - f 0,14 en in 1971 - f 0,28 per m2 glas.

Tot een bedrijfsgrootte van 1 ha glas dalen de arbeidskosten in de praktijk. Daarna worden de mogelijkheden om de arbeidsefficiency op te voeren, die e r in theorie wel zijn gemiddeld niet benut. In veel gevallen treedt zelfs een stijging van de arbeidskosten op. Maatregelen en voorstellen, die erop gericht zijn om via bed rijfsvergroting een betere a r -beidsefficiency te bewerkstelligen moeten wanneer het om grote eenhe-den gaat uitermate kritisch woreenhe-den bekeken.

Nadrukkelijk willen wij erop wijzen, dat de gevonden relaties alleen voor het gemiddelde gelden. In individuele gevallen kan het resultaat an-ders zijn.

Brandstofkosten

De lengte van de aanvoerleidingen en daarmee de kans op warmtever-liezen neemt in het algemeen toe naarmate de bedrijven groter worden. Naarmate echter de kascomplexen groter worden daalt het warmteafge-vend oppervlak per m2 grondoppervlak. De brandstofkosten per m2 glas kunnen hierdoor dalen. Het laatste effect is waarschijnlijk belangrijker dan het e e r s t e , zodat per saldo de brandstofkosten bij toenemende be-drijfsgrootte zullen dalen.

Figuur 3 geeft de relatie tussen het niveau van de brandstofkosten per m2 glas en de bedrijfsgrootte. De normatieve brandstofkosten zijn b e r e -kend voor de in de praktijk gebruikte brandstofsoort. Als dus een bedrijf lichte olie stookt dan zijn ook de normatieve kosten berekend op basis van lichte olie. E r is een zwakke tendens dat bij toenemende bedrijfs-grootte de brandstofkosten afnemen. Het verschil is niet groter dan f 0,25 per m2 glas.

(12)

Figuur 3. Brandstofkostenniveau en bed rijfsgrootte Werkelijke min normatieve

brandstofkosten per m2 glas

0,30 r X 1970 • 1971 7 8 9 10 11 12 Oppervlakte glas x 1000 m2 Overige kosten

De overige kosten zijn niet nader geanalyseerd. Aangenomen mag worden dat deze enigszins zullen dalen bij het groter worden van de b e -drijven. De overheadkosten per m2 glas nemen af en de kans op kortin-gen bij de aankoop van materialen toe.

Het totale beeld

Het opbrengstniveau vertoont geeri relatie met de bedrijfsgrootte. De kosten per m2 glas nemen in het traject tot 1 ha regelmatig af. Tussen een bedrijf van 4000 m2 en 10 000 m2 bedraagt bij een verwarmingsin-tensiteit van 150 kg cal per m2 het verschil in de r e n t e - en afschrijvings-kosten ongeveer f 1 , - , in arbeidsafschrijvings-kosten f 0,80 en in brandstofafschrijvings-kosten f 0,25 per m2. Ook de overige kosten per m2 glas zullen een dalende tendens vertonen.

Boven 1 ha is het kostenvoordeel gering. Boven dit niveau is de kans op een stijging van de arbeidskosten reëel. Maatregelen en voorstellen die beogen om via bedrijfsvergroting een betere arbeidsefficiency te b e -werkstelligen mosten bij deze bedrijfsomvang kritisch worden bekeken.

Bovenstaande conclusies zijn gebaseerd op het gemiddelde beeld. In-dividueel zijn e r grote afwijkingen.

(13)

HOOFDSTUK III

OPBRENGSTEN- EN KOSTENVERSCHILLEN BIJ GELIJKE BEDRIJFS-GROOTTE

§ 1. O p b r e n g s t n i v e a u

Bij vergelijkbare teelten vertoont het aanvoerverloop, de kwantitatieve en de kwalitatieve opbrengst een aanzienlijke spreiding. Dit heeft tot ge-volg dat ook de geldopbrengst van bedrijf tot bedrijf voor deze teelten sterk uiteenloopt. Deze verschillen blijken steeds weer de belangrijkste oorzaak te zijn voor de in de praktijk optredende verschillen in bedrijfs-resultaat.

Ook in dit onderzoek beiïivloeden de verschillen in opbrengstniveau (werkelijke minus normatieve opbrengsten per m2 glas) de bedrijfsre-sultaten op duidelijke wijze. De spreiding in opbrengstniveau was aan-zienlijk en bedroeg maximaal f. 10,- per m2 glas (tabel 1).

Een illustratie van deze samenhang kan worden verkregen door de be-drijven onafhankelijk van de bedrijfsgrootte in te delen in groepen naar toenemend opbrengstniveau. Het teeltplan is in de onderscheiden groe-pen ongeveer gelijk. (Zie tabel 3 op blz. 15.)

Figuur 4. Opbrengstniveau (werkelijke minus normatieve opbrengsten) en netto-overschot in gld. per m2 glas

X 1970 • 1971 Toeneming van het

netto-overschot per m2 6 5 4 3 2 1 0 -X ^ ^ ^ r i i . 2 3 4 5 6 7 8 9

Toeneming van het opbrengstniveau

(14)

p. CD O u O O. O U O a. CU o u O a. CU o u o O . CU O 5-1 O O o o o o o o o o o rH rH •tf" CM o o co IH 00 IM O O rH 00 i n o o 1 o OT« o 1 LO CM O o c-c— m o r H 1 m CO o 1 o o C l CO ä > •7? u -4-1 e a i < CM S a •i-t co bc CU cet

"E

CD 0) > Ol • | H -4-1 a!

e

u o e a •r-4 g

5

a i fi eu •4-1 co ho fi V 5H .a o -4J O J 3 O CO r-l O) > o o -4-1 -4->

2

CM CM O O co co m m •• co o o •> r H o en o I-H t o o in 0 0 as CSI o o OS C-o rH O 1 O i n rH o m o rH Tf 00 o o rH O CM <N O O o o en * i n t ~ * • fi CU > :5> S-i T 3 til J 3 r—4 ClJ -4J fi ai < CM g O CU C i

8

& > CU • H -4-1 CS S u o fi fi • i H

5

f — t

1

cu e ca -4-1 co bfl ÉT CU 5-4 • O o o Ä O co u CU > o I o -4-1 -4>1 CU 2 15

(15)

Figuur 4 toont het effect van de toeneming van de opbrengsten op het netto-overschot per m2 glas nog eens op een andere wijze; de uitkomsten van de jaren 1970 en 1971 zijn hierbij gecombineerd. In deze grafiek komt duidelijk tot uiting dat de toeneming van de opbrengst m a a r gedeel-telijk in het netto-overschot wordt gerealiseerd. Iedere gulden m e e r op-brengsten resulteert in een stijging van het netto-overschot van f 0,50 per m2. De kosten nemen blijkbaar eveneens toe. (Zie tabel 4 op blz. 18.)

De kwaliteit van de opstanden is gemiddeld op de bedrijven met een hoog opbrengstniveau beter dan op de bedrijven met een lager opbrengst-niveau: naarmate het opbrengstniveau hoger wordt nemen de r e n t e - en afschrijvingskosten toe. Ook de arbeidskosten vertonen een stijgende tendens. Hetzelfde geldt voor de brandstofkosten (C02-toediening) en de overige kosten (afleveringskosten). Meer dan de helft van de stijging van de overige kosten wordt veroorzaakt door de hogere afleveringskosten (meer vrachtkosten, fust- en veilingprovisie).

§ 2 . K o s t e n n i v e a u b i j g e l i j k o p b r e n g s t n i v e a u

In deze paragraaf worden de kostenverschillen die op bedrijven van ongeveer gelijke grootte en opbrengstniveau optreden behandeld. Arbeidskosten

De verschillen in het arbeidskostenniveau tussen de bedrijven van g e -lijke omvang en eenzelfde opbrengstniveau zijn aanzienlijk g r o t e r dan tussen de bedrijven van verschillende grootte en opbrengstniveau. Wan-neer wij de totale variatie in het arbeidskostenniveau in dit onderzoek op 100 stellen, dan treedt 7% van deze verschillen op bij bedrijven van verschillende bedrijfsgrootte en 6% op bedrijven met een ongelijk opbrengstniveau. De overige 8% treedt op tussen bedrijven van gelijke o m -vang en opbrengstniveau.

Een indruk over deze spreiding wordt verkregen door de bedrijven in te delen naar toenemende arbeidskosten (zie tabel 5 op blz. 19 ).

Op grond van deze grote spreiding is de conclusie gerechtvaardigd, dat op vele bedrijven de arbeidsefficiency verbeterd kan worden. Brandstofkosten

Ook bij de brandstofkosten zijn de verschillen tussen bedrijven van gelijke omvang en opbrengstniveau veel groter dan die tussen bedrijven van ongelijke omvang en opbrengstniveau. (Zie tabel 6 op blz. 19 .)

In tabel 6 zijn de bedrijven ingedeeld naar toenemende brandstofkos-ten. Het verschil tussen de groepen 1 en 5 is f 1,50 per m2 glas. Op vele bedrijven zou het kritisch bezien van het brandstofverbruik voordelen op kunnen leveren.

Rente- en afschrijvingskosten

De op de bedrijven voorkomende glasopstanden lopen qua type, ouder-dom en kwaliteit sterk uiteen. De m e e r moderne glasopstanden zijn voor-16

(16)

al in gebruik bij de vroege teelten. Bij een zelfde produktieperiode bestaat e r een duidelijke samenhang tussen kaskwaliteit en het op-brengstniveau. Wij zien echter ook dat op vele bedrijven de teelttech-nische mogelijkheden van betere opstanden onvoldoende worden benut, dan wel dat ondernemers uit de kwalitatief mindere opstanden resultaten behalen die niet voor moderne kassen onderdoen. Tabel 7 geeft een illustratie van deze zienswijze. In die tabel zijn de bedrijven bij een g e -lijke produktieperiode en opbrengstniveau ingedeeld naar toenemende r e n t e - en afschrijvingskosten. (Zie tabel 7 op blz. 20.)

Uit de analyse van de verschillende kostenposten op bedrijven van ge-lijke grootte en teeltplan blijkt dat het op veel bedrijven mogelijk moet zijn de produktiemiddelen doelmatiger aan te wenden.

(17)

3 a CU > CO

•a

o a eu S eu o co , 2 "So S U CU a e CU co X! a o c cu ö O ) -t-> co o cu X! H i H 0 0 CM 1-H O o o as CM 1-H o «o 0 o 01 o CM ao o 00 m in co m o o t > m c— o co a cu + j ca O JU co o m CO rH m co m in m m in co m m in i-t t— © oo m •* co m en o II) M ^ in co o* CM 01 co bO e 2 X>

8

co bc e 9 u X I o. o CU > cu cd O 1 ö co o « UU e > :rr t i 4 3 Q co < 4 - l CÖ i cu e Ö CD co co 73 •r-4 X! J-t c CU 4-> ca

5

4-1 O ca c cd t i e CU o CU bp <u

è

a CU CO o ,2 cd •4-» O 18

(18)

CO CU > O) u xi a o d o o u bfi co • a Ü

5

bo ! H cu CU > CU c? o c ai > Ö cu > • i - l f - l " O CD X I a o a <o CS e v to o co Cü " X ! * -CU • O cd H O . 0) o Ü O -CU o o o. 0) o O a CU o u O a eu o a O CO o 1-H CD © CO T H oo o CM o o ao o •sf o CM T F oo o r-t o" O e-I H O o Ci i n eo co w * ö CU > ^ 1 co X I "ëd BJ < CM S 'M a> o. co n) "3b <u cd

"E

CU a.

8

CU > CU • i-l cd

s

<4 o ö •S Ë

5

CT 1—1 CD c CU co bfi ö CU X! a o CU > CU • I - I co

s

S-i o a a • P H S CU ±& • i H

1

u eu eu - M ca

â

co S eu •e cd a eu co X! a. o ö cu O o u bfi CU CU bD ^ CU CU > CU o e a > a eu > • I - I ^ i T 3 CU X ! a o ca co bfi <N

s

u & cd CU c a CU -I-» co  O GO

* 2

m ü CU i H CM O O oo as o "*. o* o t > o* T f CM O o CM c~ m o o o CM O 1 o CM O CM CO O rH o" O o en o E— O o o CM T ( < oo in es o i IN

s

CU > •S -I-»

s

o a CU > •£? u T 3

.8

"öi a cd < co cd bfi CU

s

cd

Ï

CU a

s-a

e

£

CT

1

r-l

1

c CU co bfi e cu

-a

o CU > CU • I-H cd

a

o ö cu a S ca O co a X ! 19

(19)

O. a CD co o J * m bo •pH > JS o co 'S s CD CD c CD r - l a CS 0 c + J 01 ËP d O) ^ 2 D . O a CD (D -t-» •r-( CO d CD •ë 4) .O CN CN O O oo h J 3 0) <+H co i H ( N O O Tt< 0 0 M J 2 CD < 4 - l 0 0 i H m <N 0 « M O o o 00 o co o <N i n CD O o > T 3 CD . Q 'S -*-> d CN S c •rH CO M V S ci

"E

V a CD " O d > cd •4J e

§

CD CD 0) o CD > CD O e

ü

e CD co bfi d CD U o. o 05 IT3 o" IM CN O O C O 00 u Xi CD «4-1 CN O 0 0 O* O <N^ 0 " O CD > CD O d

M

CD .M CD d (D -M CD O J4 CQ 00 d u si u CO •a d CD I CD CD S* 20

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omschrijving De vakbekwaam medewerker natuur en vormgeving kiest voor de uitvoering van de arrangementen en decoraties materialen en producten die het beste passen bij de te

De allround natuursteenbewerker houdt zich aan voorgeschreven (werk)procedures van het bedrijf en indien van toepassing van de begraafplaats, gebruikt materialen, gereedschappen

Het blijkt nu, dat wanneer het zand praktisch geen korrels groter dan 150 /i bevat en niet meer dan 10 % à 20 % van het zand tot de subfractie 105—150 fi behoort, zodat het

Thans is een andere werkwijze gekozen, waarbij werd uitgegaan van een &#34;standaardbedrijf&#34;, waarmee bedoeld wordt een bedrijf waarvan de grootte, het bouwplan, de

In het geval van de bloemkool was de abnormale smaak niet merkbaar ten tijde van de bereiding (processing), maar bij diepvries-materiaal werd zeer duidelijk een abnormale

In deze notitie worden de boekhoudregels uit de EU LULUCF verordening toegepast op de LULUCF cijfers voor emissies en verwijderingen van broeikasgassen zoals die voor 2017 in

dat ja»n het vepachijö- (Sel dient t e : --jensien, voor ivsia kan trachten het te begrijpen» Wanneer nia» gogevans be- treffende een bepaald vercchijnsel gaat publiceren in de

Om met praktische aanknopingspunten bij te dragen aan de beleidsvisievorming voor duurzame ontwikkeling van de glastuinbouw door de WSO dienen deze inzichten opgebouwd te zijn