Feminist en Philosopher of Science in Practice
Naam: Eva Forceville
Studentnummer: 10731857
Opleiding: Bèta-‐Gamma (major: Wijsbegeerte) Universiteit van Amsterdam
Scriptiebegeleider: Boris Demarest 26 juni 2018
Inhoudsopgave
Inleiding 2
Hoofdstuk 1: Philosophy of Science in Practice 3
1.1 Ontevredenheid met mainstream analytische wetenschapsfilosofie 4
1.2 Theoretisch alternatief: focus op de praktijk 6
1.3 Doelstelling: betrokkenheid bij de wetenschapspraktijk 7
1.4 PSP als derde weg 9
Hoofdstuk 2: Feminist en Philosopher of Science in Practice 10
2.1 Inleiding feministische PSP 11
2.2 PSP kenmerken 12
2.2 Gemeenschappelijke concepten 13
3. Spanning tussen normatief en descriptief 16
3.1 Onderscheid tussen normatieve en descriptieve wetenschapsfilosofie 17
3.2 vier elementen van spanning 20
Conclusie 23 Bibliografie 25
Inleiding
Philosophy of Science in Practice (PSP) is een nieuwe benadering in het veld van de wetenschapsfilosofie1. Deze jonge benadering zet zich af tegen mainstream analytische
wetenschapsfilosofie en presenteert haar eigen alternatief als een oproep voor meer betrokkenheid bij de wetenschapspraktijk. PSP-‐filosofen willen (opnieuw) een vruchtbare uitwisseling tussen wetenschap en filosofie. Naast deze ambities is het opvallend dat deze nieuwe wetenschapsfilosofische benadering expliciet een commitment doet aan het feminisme.
In dit paper is het feminisme onder PSP als onderwerp uitgekozen om verschillende redenen. Ten eerste omdat het een expliciete commitment is van PSP om een feminist approach te betrekken. Daarbij is het hoopvol dat een nieuwe benadering die zichzelf ziet als successor project, feministisch wil zijn. Ten tweede omdat het een manier is om te kijken hoe PSP haar verschillende ambitites tegelijkertijd kan waarmaken. Aan de hand van teksten die zowel onder de noemer van PSP vallen en aan feministische wetenschapsfilosofie doen, kan men kijken of er een spanning zit in de verschillende commitments en doelstellingen van PSP als nieuwe wetenschapsfilosofische benadering. Er wordt in dit paper een spanning uitgelicht tussen feministische PSP en de rest van PSP. PSP is een jonge benadering en daarom is kritisch onderzoek naar de consistentie van haar verschillende ambities nodig en belangrijk.
In het eerste hoofdstuk van dit paper zal de inhoud van deze jonge benadering uiteen worden gezet. Er wordt gekeken naar hoe PSP zich wil afzetten tegen de mainstream wetenschapsfilosofie. Vervolgens in sectie 1.2 wordt gekeken naar hoe hun eigen theoretisch alternatief eruit ziet, dat kort gezegd bestaat uit een focus op de wetenschapspraktijk en de wetenschapper als actieve kennis ontwikkelaar. In 1.3 wordt aan de hand van een tekst van Russo en Illari (2014) gekeken naar wat de achterliggende doelstellingen zijn van deze nieuwe benadering. Het hoofdstuk sluit af met het benoemen van hun dubbele ambitie om kritisch en mainstream te zijn. Dit laatste wordt benoemd om te laten zien dat PSP een nieuwe benadering is die verschillende ambities heeft en ontzettend veel wilt doen onder de noemer van één project.
1 Volgens Boon(2017) is de Society of Philosophy of Science in Practice opgezet rond
In hoofdstuk twee wordt concreet ingegaan op feministische philosophy of science in practice. Daar wordt aan de hand van verschillende feministische PSP teksten uiteengezet hoe dit onderdeel van PSP er precies uitzien. Door verschillende teksten die feministisch en PSP zijn te analyseren wordt een theoretisch kader scherpgesteld. Ten eerste wordt gekeken naar wat deze feministische teksten onderdeel van PSP maakt. Vervolgens wordt uiteengezet wat de verschillende gemeenschappelijke aspecten zijn die in hun verschillende teksten terugkomen.
Hoewel in hoofdstuk twee uiteen gezet wordt hoe bepaalde elementen van PSP duidelijk terugkomen in de feministische PSP teksten, wordt in het laatste hoofdstuk drie uiteengezet dat feministische PSP op verschillende punten ver af lijkt te staan van de rest van PSP. In het eerste deel van hoofdstuk drie wordt ingegaan op het onderscheid dat kan worden gemaakt tussen normatieve en descriptieve wetenschapsfilosofie. Om zo te beargumenteren hoe PSP descriptief en F-‐PSP normatief van aard lijken. In het tweede deel van hoofdstuk drie wordt specifieker ingegaan op vier knelpunten tussen de twee theoretische kaders van feministische PSP en PSP.
Hoofdstuk 1: Philosophy of Science in Practice
In 2005/6 ontstond ‘The Society for Philosophy of Science in Practice’, bestaande uit een groep wetenschapsfilosofen die tekortkomingen zagen in de bestaande mainstream analytische wetenschapsfilosofie.2 Het benoemen van deze tekortkomingen en het
formuleren van een alternatief vormden het begin van het ontwikkelen van een nieuwe wetenschapsfilosofische benadering: Philosophy of Science in Practice (PSP). De Society for Philosophy of Science in Practice werd opgericht om deze nieuwe benadering te promoten en te faciliteren. In dit eerste hoofdstuk zal worden uiteengezet op welke manier PSP zich afzet tegen voorgaande mainstream benaderingen. In het tweede deel van dit hoofdstuk zal duidelijk worden wat PSP hiertegenover plaatst en wat PSP precies inhoudt. Als laatste wordt uiteengezet welke doelstellingen PSP scholars formuleren aan de hand van hun nieuwe benadering.
Vooraf moet worden vermeld dat PSP op dit moment het best beschreven kan worden als een cluster van filosofische projecten die zichzelf scharen onder dezelfde
overkoepelende wetenschapsfilosofische benadering. Dat wil zeggen dat PSP, omdat het een jonge benadering is en daarom niet vergeleken kan worden met standvastigere meer gevestigde benadering (uit het verleden), nog in ontwikkeling is en niet strak omlijnd. Onder de noemer van PSP werken verschillende filosofen aan verschillende soorten projecten3 en ieder interpreteert de benadering op hun manier om er
vervolgens wat uniek mee te doen. Zo zal in dit hoofdstuk een beeld worden geschetst van wat PSP is aan de hand van verschillende deel-‐benaderingen, die allen opereren onder de noemer van PSP.
1.1 Ontevredenheid met mainstream analytische wetenschapsfilosofie
PSP wil dezelfde grote vragen over kennis en objectiviteit kunnen stellen als de mainstream analytische traditie, maar wil deze vragen onderzoeken met een minder grote afstand tot de wetenschappelijke praktijk. Volgens de aanhangers van PSP bevindt de analytische wetenschapsfilosofie zich te veel in een afstandelijke theoretische sfeer ten opzichte van de wetenschap. PSP scholars willen deze afstandelijkheid doorbreken en vinden het belangrijk om als wetenschapsfilosoof weer meer betrokken te zijn bij de wetenschappelijke praktijk. Om deze afstandelijkheid te kunnen doorbreken moet PSP tegen twee fundamentele principes uit deze traditie ingaan: de opvatting van kennis als representatie en het strikte onderscheid van ‘the context distinction’, die diende als leidraad om te bepalen wat legitieme onderzoeksonderwerpen waren voor de wetenschapsfilosofie.
Mieke Boon (2017) legt uit dat ze met PSP, en specifiek haar ‘epistemological constructivism’, voorbij wil gaan aan het uitgangspunt dat wetenschappelijke kennis het product is van een duale relatie tussen wereld en kennis en het idee dat wetenschappelijke theorieën de echte wereld representeren. Deze representationalist view staat een wetenschapsfilosofie in de weg die wil kijken naar de constructie en de toepassing van kennis. De toepassing van kennis is niet een gevolg van het feit dat wetenschappelijke kennis een representatie is van ‘de echte wereld’. Wetenschappelijke theorieën ontlenen hun status van kennis aan het feit dat ze bruikbaar zijn bij het oplossen van ‘real life’ problemen: ‘Not knowledge as representation but knowledge as epistemic tool’ (Boon, 2017, p.8). Een nieuwe wetenschapsfilosofie die gericht is op de
3 Twee voorbeelden van dergelijke projecten oa.: epistemological constructivism van
wetenschappelijke praktijk moet vragen gaan stellen waarbij de toepassing van kennis centraal staat. Daarbij stelt PSP zichzelf als doel een breder scala aan wetenschappen te onderzoeken, en dus ook de toegepaste wetenschappen. Waar voorheen de legitimiteit enkel bij theoretische concepten lag, en de toegepaste wetenschappen daaraan hun legitimiteit ontleenden, zijn die toegepaste wetenschappen nu ook een legitiem onderwerp voor wetenschapsfilosofen. Zo kan men kijken naar hoe wetenschappelijke kennis epistemische taken kan uitvoeren en is het de taak van de filosoof deze te evalueren (Boon, 2017, p.5). De constructie van kennis en het functioneren van kennis in haar praktische toepassing staan centraal.
Het doorbreken van de representationalist view heeft als gevolg dat de constructie van wetenschappelijke kennis en hoe kennis tot stand komt een legitieme en belangrijke te onderzoeken vraag is voor PSP. Daarbij is de rol die de wetenschapper speelt in deze constructie een belangrijk te bestuderen onderdeel van dit vraagstuk. Hiermee gaat PSP in tegen een tweede belangrijk aanname van mainstream analytische filosofie, dat niet zozeer een concept als eerder een voorschrift is: het aanhouden van de ‘context distinction’. De context distinction was bedoeld als scheiding om aan te geven wat wel en niet een legitiem te onderzoeken onderwerp is voor de wetenschapsfilosofie (Aufrecht, 2011, p.373). De ‘context of justification’ houdt die vragen in die betrekking hebben op de theoretische rechtvaardiging van wetenschappelijke kennisuitspraken. Dit was het enige legitieme terrein voor analytische wetenschapsfilosofen in de 20ste eeuw. ‘The context of discovery’ is een no-‐go terrein voor de wetenschapsfilosoof. Het is het terrein van alles wat te maken heeft met de praktische constructie van een ontdekking, zoals bijvoorbeeld sociale factoren. Deze niet formele factoren die hebben bijgedragen aan het bedenken of construeren van wetenschappelijke kennis waren niet het onderzoeksobject van de wetenschapsfilosoof maar de psycholoog of socioloog (Aufrecht, 2011). PSP wil dit doorbreken en de (praktische) constructie van kennis voor het oplossen van problemen terug een onderwerp voor de wetenschapsfilosoof maken. Volgens PSP is het de taak van de filosoof om te onderzoeken hoe bijvoorbeeld het idealiseren of simplificeren van een kennismodel in elkaar zit en in functie staat van het oplossen van problemen (Boon, 2017). Daarbij is de wetenschapper niet een passieve observator die we zouden moeten kunnen wegredeneren maar draagt deze actief bij aan de constructie van kennis (Chang, 2011).
Zo wordt het concept van kennis als representatie alsook het voorschrift van de context distinction uit de gevestigde traditie van de mainstream analytische wetenschapsfilosofie losgelaten en streeft men naar ‘an epistemology that suits scientific practices’ (Boon, 2017, p.1). We hebben gezien dat PSP twee belangrijke aannames uit de analytische traditie tegen gaat: kennis als representatie en de context distinction. Ze gaan op meer dan twee manieren in tegen deze traditie maar dit zijn belangrijke traditionele noties die worden losgelaten. PSP wil dezelfde fundamentele wetenschapfilosofische vragen over kennis stellen, alleen in een nieuwe daglicht. Dat nieuw daglicht is de praktijk. Hoe dat er precies uitziet komt in het volgende onderdeel aan bod.
1.2 Theoretisch alternatief: focus op de praktijk
De taak van de wetenschapsfilosofie is volgens PSP niet meer om los van de wetenschapspraktijk na te denken over kennis en hoe deze gelegitimeerd kan worden, maar om de praktijk als uitgangspunt te nemen. Als PSP filosoof neemt men deze praktijk als gegeven en ligt de focus op betrokkenheid bij de bestaande wetenschapspraktijk. Hasok Chang (2011), belangrijk promotor van PSP, werkt in zijn tekst ‘The philosophical grammar of scientific practice’ dit idee concreet uit. Hij schrijft als het ware een handleiding voor PSP-‐filosofen over hoe deze focus op de praktijk eruit zou moeten zien. Zo heeft hij het over wetenschap als activiteit en de rol van de wetenschapper in zijn tekst.
Hasok Chang (2011) stelt dat men de focus van een filosofische studie moet leggen op wat er daadwerkelijk in het wetenschapsveld gebeurt. De betrokkenheid met de wetenschap zou centraal moeten staan. Volgens Chang moet een disconnectie met de praktijk vermeden worden, want dat is precies de fout die analytische filosofen hebben gemaakt. Alles wat wetenschap doet, zou men moeten interpreteren als een activiteit. Chang vat deze opvatting in het motto: ‘bring back the verbs’ (p.208), ma.w. kijk niet naar de formele aspecten van een definitie, maar naar wat wetenschappers hebben moeten doen om deze definitie op te stellen.
Men moet kijken naar de wetenschapper als ‘epistemic agent’ (p.210), in plaats van te kijken naar de wetenschapper als inwisselbaar en passief. Deze opvatting was lang aanwezig in het gedachtegoed van de mainstream benadering. Alle disciplines die meer wilden zeggen over de rol van de wetenschapper, waren volgens die opvatting
geen wetenschapsfilosofie maar sociologie of psychologie. Chang beargumenteert dat we de wetenschapper (als epistemic agent) wel weer als waardig voor onderzoek voor de filosoof moeten gaan zien. De wetenschapper heeft verlangens en formuleert of handelt vaak met een doel in gedachte. We kunnen de wetenschapper daarom niet los zien van haar doelmatigheid, want dit maakt haar rol actief. Het is de taak van de wetenschapsfilosoof om deze onbewuste doelen concreet te maken en te formuleren.
Deze focus op de wetenschapspraktijk, als reactie op de afstandelijkheid bij mainstream wetenschapsfilosofie, staat centraal in de nieuwe filosofische benadering die we Philosophy of Science in Practice (PSP) noemen. Maar naast het feit dat PSP een nieuwe theoretische benadering behelst, spreekt er tegelijkertijd ook een meer praktische doelstelling uit namelijk meer engagement met de wetenschappelijke praktijk en op die manier weer relevanter worden voor de wetenschap zelf. Niet alleen als filosofisch theoretisch alternatief maar eveneens met een idee van hoe een ideale relatie tussen wetenschap en filosofie eruit zou moeten zien.
1.3 Doelstelling: betrokkenheid bij de wetenschapspraktijk
De vraag hoe de filosofie zich tot de wetenschap moet verhouden is er één met een lange geschiedenis. PSP beantwoordt met zijn nieuwe benadering, waarbij het de wetenschapspraktijk centraal zet en het oude wetenschapsfilosofische noties loslaat, expliciet en impliciet deze vraag. Federica Russo en Phyllis Illari (2014) geven met hun boek over Causality en hun benadering Causality in the Sciences Approach (CitS)4 een
helder beeld van hoe deze relatie er idealiter uit zou zien. Ze laten zien waarom engagement met de wetenschapspraktijk niet alleen theoretisch interessant is maar ook praktisch een doelstelling in zich draagt om filosofie en wetenschap nauwer met elkaar te verbinden. In verschillende hoofdstukken in hun boek, reflecteren ze op wat een meer betrokken wetenschapsfilosofie zou betekenen voor de wetenschap en kennisontwikkeling. Illari en Russo hebben het over filosofische concepten ontwerpen die beter zijn ingespeeld op de noden van de wetenschap en meer filosofisch betrokken wetenschappers die kritisch en helder over hun eigen onderzoek kunnen nadenken.
4CitS zegt zelf onderdeel te zijn van PSP: “CitS falls in the spirit of ‘philosophy of science
in practice’, which seeks to exam-‐ ine philosophical issues in the sciences in engagement with the practice of science.” (Illari en Russo, 2014, p.209)
Deze uitwisseling zou in functie staan van een betere kennisproductie in het algemeen (Russo en Illari, 2014, p. 209).
Eerst en vooral is het opvallend dat ze de wetenschap als primair onderwerp beschouwen voor filosofen. Wetenschap is volgens deze benadering dè plek om op te focussen wil men filosofische uitspraken over kennis kunnen doen. Wetenschap geeft de meest accurate voorbeelden qua methodologie, deze kunnen een belangrijke rol spelen in de analyse van de wetenschapsfilosoof. Onderzoek naar kennis is onderzoek naar de hedendaagse wetenschap. Illari en Russo kijken op deze manier naar wetenschap omdat men vindt dat wetenschap het gebied is waar concepten worden gebruikt die over de kern van kennis gaan. Wanneer men als wetenschapsfilosoof naar deze concepten onderzoek wil doen, is wetenschap dus de plek waarnaar gekeken moet worden, daar waar deze concepten worden gebruikt op het hoogste niveau “in their most rigorous engagement with the empirical world” (Russo en Illari, 2014, p.207). Daarbij stellen ze dat wetenschap de drijvende kracht is achter conceptuele innovatie.
Volgens deze benadering zou het een misvatting zijn dat men in het wetenschapsfilosofisch onderzoek zou kunnen spreken van afgebakende blokken waarbij men kijkt naar de empirie van de wetenschap aan de ene kant en het conceptueel denken van de filosofie aan de andere kant. Russo en Illari willen deze strakke scheiding opheffen en laten zien dat er, net zoals in ander onderzoek, sprake is van een grijs gebied waarin uitwisseling in verschillende stadia door elkaar plaatsvindt. Empirisch onderzoek en conceptueel denken zijn geen twee aparte fases maar het is een constant over en weer gaan tussen empirie en concepten. Wanneer men dit aanvaardt, is er meer ruimte voor uitwisseling en open dialoog tussen wetenschap en filosofie: “We suggest instead successful philosophy of causality is iterative, moving freely between science and philosophy, neither first, often simultaneously studying both literatures.” (Russo en Illari, 2014, p.207). Hier hebben Russo en Illari het natuurlijk alleen over onderzoek naar causaliteit, maar ze beweren zelf veel overlap te hebben met PSP, en in PSP statements zien we inderdaad dezelfde soort motivaties en richtlijnen. Illari en Russo schrijven over het proces van kennisverwerving en er moet vooral dialoog zijn of informed interplay. Via deze vruchtbare uitwisseling wordt een dieper begrip bewerkstelligt en zal deze uitwisseling voor vooruitgang zorgen.
Deze uitwisseling centraal zetten zorgt er ook voor dat filosofen weer helder moeten hebben wat wetenschap zo vruchtbaar maakt voor hen. Illari en Russo zetten op
een rij op welke manieren wetenschap belangrijk is voor filosofisch onderzoek: ten eerste ‘generating new ideas’: vaak zijn wetenschappelijke ontdekkingen of veranderingen een trigger om onze filosofische concepten te veranderen of herdenken. Ten tweede ‘Problem selection’: de keuze van een filosofisch probleem wordt geselecteerd door te kijken wat er op dit moment in de wetenschap gebeurt. En als laatste ‘testing accounts’: te testen of jou filosofische concept ook echt overeenkomt met de praktijk van kennisverwerving (Russo en Illari, 2014, p.207).
Uiteindelijk wil men naar een situatie waar er als het ware een symbiose plaatsvindt tussen wetenschap en filosofie: “What we now need is a synergy between a ‘philosophically minded’ science and a ‘science-‐oriented’ philosophy” (Russo en Illari, 2014, p.207). Wetenschappers merken soms zelf een spanning op in het gebruik van hun concepten maar hebben vanwege publicatiedruk etc. geen tijd deze aan te pakken, daarvoor zou men naar de filosofie kunnen kijken. Filosofie kan concepten uitdenken waar de wetenschap echt wat aan heeft zodat deze uitwisseling twee kanten opgaat. Daarvoor is het ook noodzakelijk dat de filosofie meer betrokken is bij de wetenschap om deze inschatting te kunnen. Illari en Russo beargumenteren dat wanneer deze wederkerigheid plaatsvindt en de wetenschapsfilosofie wetenschappers kan helpen een groot deel van de filosofie werk nuttig wordt bij empirische wetenschap.
1.4 PSP als derde weg
Zowel bij deel-‐benadering CitS als bij PSP zien we dat men in verschillende teksten een onderdeel wijdt aan de sociale positie van wetenschapsfilosofie. Naast dat PSP’ers zich met hun nieuwe benadering willen afzetten tegen bepaalde aspecten van mainstream analytische filosofie, en vervangen met een grotere betrokkenheid en focus op de praktijk, willen ze ook in dezelfde lijn staan als mainstream wetenschapsfilosofie. In een PSP verklaring noemt Mieke Boon het zelf: “remain close ties with mainstream philosophy” (Boon, 2017, p.3). Naast deze ambitie vermelden ze op verschillende plekken dat ze ook aspecten van de kritische wetenschapsfilosofie willen meenemen. Zowel in de verklaring van Ankeny et al. (2011) als in meer specifieke onderdelen van Boon (2017) of Russo (2014), is er altijd een paragraaf in de tekst gewijd aan het maatschappelijke aspect van wetenschapsfilosofie. PSP wil dus én nauwe banden onderhouden met de mainstream wetenschapsfilosofie én aspecten van de kritische wetenschapsfilosofie meenemen. Ankeny et al. stellen dat beiden te gelimiteerd zijn en
dat zo de nieuwe benadering PSP als het ware een ‘derde weg’ kan bieden. Men stelt dat door een brug te slaan tussen de mainstream en kritische wetenschapsfilosofie men een breder en vollediger begrip van de wetenschap kan bewerkstelligen (Ankeny, et al., 2011, ).
Het is opvallend dat wanneer PSP filosofen schrijven over de maatschappelijke kant van hun benadering, ze vaak aan de oppervlakte blijven. Het is niet duidelijk vanuit welk normatief kader ze de relatie van wetenschap, of wetenschapsfilosofie, tot de maatschappij zien, noch op welke manier ze “kritisch” willen zijn. Om verder in te zoomen op dit aspect van hun benadering en te kijken hoe deze jonge benadering deze dubbele ambitie wil waarmaken, wordt in het volgende hoofdstuk gekeken naar de representatieve papers van wetenschapsfilosofen die en aan PSP doen en aan feministische epistemologie.
Hoofdstuk 2: Feminist en Philosopher of Science in Practice
In hoofdstuk één zagen we hoe de nieuwe wetenschapsfilosofische benadering PSP zich afzet tegen mainstream wetenschapsfilosofie, hoe men volgens deze benadering zou moeten focussen op de praktijk en welke doelstellingen daaruit volgen. We zagen ook dat verschillende filosofen PSP presenteren als ‘derde weg’. Omdat PSP-‐filosofen stellen aan de ene kant nauwe banden te willen onderhouden met de mainstream filosofie, en aan de andere kant delen van de kritische wetenschapsfilosofie willen meenemen in hun nieuwe benadering. Zo stellen PSP-‐filosofen bijvoorbeeld dat hun benadering inzichten uit feministische wetenschapskritiek kan incorporeren op een manier waarop traditionele wetenschapsfilosofie dat niet lijkt te doen. Hoe dit aspect van PSP er precies uitziet wordt in dit tweede hoofdstuk uiteengezet. Aan de hand van verschillende teksten zal in dit hoofdstuk worden onderzocht hoe feministische PSP auteurs te werk gaan en welke de overeenkomsten tussen hun benaderingen zijn. Er wordt aan de hand van verschillende feministische PSP-‐teksten als het ware een theoretisch kader uiteengezet van hoe deze combinatie tussen PSP en feminisme er uitziet.
Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd: eerst wordt een korte inleiding gegeven op feministische epistemologie en hoe men de feministische epistemologie onder PSP kan indelen als ‘empirisch feministisch’. Dit wil zeggen: men kan op verschillende manieren feminisme met wetenschapsfilosofie combineren en bij het empirisch feminisme staat empirisch bewijs centraal. Vervolgens wordt het theoretisch kader
geconstrueerd waarbij eerst wordt gekeken naar hoe verschillende aspecten van de PSP benadering te herkennen zijn in de feministische PSP papers en wat deze feministische teksten dus onderdeel van de PSP benadering maakt. In het laatste deel wordt gekeken naar drie aspecten die in naast de PSP kenmerken ook naar voren komen in de verschillen F-‐PSP teksten.
2.1 Inleiding feministische PSP
Tijdens het opzetten van the society voor PSP is er een website gepubliceerd met een lijst van alle wetenschapsfilosofen die zichzelf expliciet lid noemen en dus PSP-‐denker. Opvallend in de lijst is dat er 10 filosofen, bij het aangeven van de onderwerpen waarnaar men onderzoek doet, aangeven aan feministische wetenschapsfilosofie te doen. In dit hoofdstuk wordt specifiek ingegaan op het werk van Alison Wylie, Kirsten Borgerson, Monican Aufrecht en Anke Bueter. Deze feministische PSP (F-‐PSP) denkers spelen een sleutelrol in de SPSP en hun teksten zullen als basis dienen voor het uiteenzetten van hoe de combinatie tussen feminisme en PSP eruit ziet.
Bovenstaande F-‐PSP’ers combineren wetenschapsfilosofie met feminisme. Dit plaatst F-‐PSP in een grotere stroming van wat vaak feministische epistemologie wordt genoemd. Voor we dit hoofdstuk ingaan is het belangrijk te zien hoe feministische epistemologie is ontstaan, als onderdeel van het feminisme aan de ene kant en van de wetenschapsfilosofie aan de andere kant. Feministische epistemologie is ontstaan in de jaren zestig van de vorige eeuw om aan te duiden dat ook wetenschap bepaalde vooroordelen over mannen en vrouwen in stand hield, onder de noemer van ‘wetenschappelijke conclusies’ (Okruhlik, 2015). Feministische epistemologie bestond er toen uit case studies te analyseren en aan te tonen dat seksistische biases een duidelijke rol speelden in de totstandkoming van een wetenschappelijke conclusie. Het onderzoeken van deze verscheidene gevallen leidde uiteindelijk tot diepere epistemologische vragen over de objectiviteit van wetenschap in het algemeen. Verschillende feministische kritieken probeerden elk op hun manier vorm te geven aan en een antwoord te formuleren op deze epistemologische vragen. Eén van de kritieken kwam van de empirische feministen. Deze weigerden het simpele antwoord dat wanneer men de blootgelegde mannelijke biases zou verwijderen, het probleem opgelost is en men tot een meer objectieve wetenschap komt. De empirisch feministen willen de notie van objectiviteit herdenken, maar tegelijkertijd accepteren ze wel
empirisch bewijs als doorslaggevend: “Accepting the primacy of empirical evidence in the arbitration of scientific knowledge claims” (Okruhlik, 2015, p.94). De F-‐PSP teksten die in dit hoofdstuk besproken worden, kunnen alle gekarakteriseerd worden als empirisch feministisch.
2.2 PSP kenmerken
Wanneer men kijkt naar de feministische PSP papers komt duidelijk naar voren dat ze naast het feministisch empirisme, vanuit de PSP benadering te werk gaan. Ze noemen soms expliciet, soms impliciet, dat ze in hun aanpak kiezen voor een focus op de wetenschappelijke praktijk. Daarbij kijken ze vaak ook naar de meer toegepaste wetenschappen, waarvoor binnen PSP meer ruimte is gemaakt.5
Borgerson is een uitstekend voorbeeld van een filosoof die feminisme combineert met PSP, waarbij het duidelijk is dat belangrijke elementen van PSP terugkomen in haar onderzoek. In haar tekst ‘Amending and defending Critical Contextual Empiricism’ (2011) bouwt Borgerson voort op Longino’s stelling dat er vier kernprincipes zijn waaraan kennisgemeenschappen moeten voldoen willen ze objectieve kennis produceren. Borgerson verdedigt Longino’s stelling, maar stelt wel voor de vier kernprincipes aan te passen op verscheidene vlakken, welke drie aanpassingen dat precies zijn komt later in het hoofdstuk aanbod. Borgerson stelt deze aanpassingen voor zodat ze beter te verdedigen zijn tegen critici van Longino’s theorie. Interessanter voor dit hoofdstuk is de tweede reden waarom Borgerson deze aanpassingen voorstelt: om ze beter te laten aansluiten bij de praktijk van het hedendaags geneeskunde-‐onderzoek. Het komt duidelijk naar voren dat haar blik als wetenschapsfilosoof gericht is op de wetenschapspraktijk. Ze noemt expliciet dat wanneer men goed kijkt hoe het wetenschappelijk onderzoek er precies aan toe gaat, men sommige karakteristieken kan ontdekken die niet goed aansluiten bij de meer algemene principes van Longino. Daarom is haar bijdrage als PSP wetenschapsfilosoof dit afstandelijke theoretische concept beter te laten aansluiten op de wetenschapspraktijk zodat het empirische werk van wetenschappers en het
5This philosophical question and proposed solutions emerged from epistemological and methodological problems experienced in concrete scientific research practices of the engineering sciences. (Boon, 2017, p.5)
conceptuele werk van filosofen beter bij elkaar aansluiten. Dit is te vergelijken met de kritiek die PSP heeft op de mainstream wetenschapsfilosofie en hoe men als PSP scholar deze theoretisch afstandelijkheid wil doorbreken. Het is dus belangrijk te zien dat naast dat Borgerson feministische kritiek geeft, het ook duidelijk in haar paper naar voren komt dat ze zich bij PSP aansluit en dat laat terugkomen in haar filosofisch onderzoek. Een tweede voorbeeld vinden we in de tekst ‘Androcentrisme, Feminism, and Pluralism in Medicine’ (2017) van Anke Bueter waarbij twee belangrijke aspecten van PSP naar voren komen. Ten eerste laat ze zien dat ze een uitgebreide kennis heeft van wat er in de wetenschapspraktijk gebeurt door een helder en uitputtend overzicht te geven van het onderzoek over haar onderwerp, gendermedicine, van de afgelopen decennia. Bueter is dus als filosoof betrokken bij de wetenschapspraktijk en weet wat er speelt in het veld waar ze onderzoek naar doet. Ten tweede vindt ze het belangrijk dat niet alleen zij als filosoof wetenschappelijk geïnformeerd is maar doelt ze ook op een dialoog die de wetenschapper meer filosofisch onderbouwd maakt. Bueter benadrukt de dialoog die toen plaatsvond tussen onderzoekers en feministische filosofen als één die de gehele kennisverwerving vooruit heeft gebracht. Anke Bueter is dus een tweede voorbeeld waarbij naar voren komt dat het theoretisch kader van de F-‐PSP’ers verschillende elementen van PSP bevat. Bij Anke Bueter zien we dat aan de ene kant vanwege de symbiotische relatie tussen wetenschappers en wetenschapsfilosofen waar ze op doelt en de uitgebreide kennis die ze heeft van hoe de wetenschapspraktijk eruit ziet.
We kunnen dus ten eerste concluderen dat het theoretische kader van feministische PSP voor een deel is opgebouwd uit verschillende elementen van PSP. Het is duidelijk dat het gaat om een combinatie tussen feminisme en PSP. In de volgende sectie wordt gekeken welke andere kenmerken we kunnen identificeren in het kader van F-‐PSP, naast PSP elementen.
2.2 Gemeenschappelijke concepten
In de vorige sectie is duidelijk geworden dat F-‐PSP zich aansluit bij verschillende aspecten van PSP. Wanneer we de teksten van feministische PSP’ers nader onderzoeken kunnen we specifieker overeenkomstige aspecten van hun verschillende theoretische kaders identificeren. Zo kan worden aangetoond dat er een gemeenschappelijk theoretisch kader te scheppen is uit de afzonderlijke theoretische kaders van de
FPSP’ers. Ondanks dat er een gemeenschappelijk kader van F-‐PSP te identificeren is dat overeenkomstig is met PSP, kunnen er ook spanningen worden geïdentificeerd tussen PSP en F-‐PSP. In hoofdstuk drie wordt er op deze spanningen ingegaan.
Zoals vernoemd in de inleiding van dit hoofdstuk ontstond feministische epistemologie met het blootleggen van seksistische biases aan de hand van case studies. Een eerste gemene deler van de F-‐PSP papers is dat de meeste auteurs aannemen dat deze case studies niet laten zien dat met een aanpassing en het verwijderen van deze mannelijke biases we tot een meer waarde-‐neutrale wetenschap komen, maar dat ze laten zien dat de wetenschap nooit waarde-‐neutraal is geweest en dat ook nooit zal zijn. Het is opvallend hoe stellig dat naar voren komt bij alle denkers en dat geen één F-‐ PSP’er hun feminisme ziet als een streven naar een meer neutrale wetenschap. Hierbij wordt Anke Bueter als voorbeeld genomen: ze opent en sluit haar tekst met deze stelling: “Instead of being a success in terms of a further approximation of an ideal of value-‐free science, it is a progress towards better science that is value-‐laden and epistemically trustworthy.” (Bueter, 2017, p.521). In haar tekst “Androcentrism, feminism, and pluralism in medicine” schrijft ze over gender-‐medicine, een discipline in de biomedische wetenschap die seksistische biases overkomt en steeds vernieuwende wetenschap onderneemt. Ze beschrijft de hele geschiedenis van hoe gender medicine is ontstaan. Bij het ontstaan ervan hebben politieke waarden een rol gespeeld, en dat feit zouden we niet uit de weg moeten gaan. Juist omdat politieke waardes, namelijk die van feministische belangengroepen, een rol konden spelen in de ontwikkeling van gender medicine hebben deze externe politieke waardes een bijdrage kunnen leveren aan een betere kennisverwerving. Voor Anke Bueter is de geschiedenis van gender medicine een goed voorbeeld van hoe kritische feministische epistemologie de wetenschap niet neutraler heeft gemaakt door op mannelijke biases te wijzen en ze te verwijderen. Dit voorbeeld laat juist zien hoe de wetenschap nooit volledig neutraal is geweest en nooit zal zijn. In plaats van dat externe waardes, van het feminisme, een bedreiging vormen voor objectieve wetenschap, kunnen ze juist een positieve bijdrage leveren aan kennisverwerving. Gender medicine is dus noch een voorbeeld van slechte wetenschap, noch een voorbeeld van hoe wetenschap meer waardevrij is geworden. Bueter karakteriseert ‘slechte valueladenness’ juist met een afwijzen van empirie: ‘values should not trump empirical evidence’ (Bueter, 2017, p.525). Ze wil met deze tekst laten zien dat we daarom niet alle waardegeladenheid overboord moeten gooien. Ze
beargumenteert dat de pluraliteit van perspectieven tot vooruitgang in de kennisverwerving leidde.
Dit brengt ons op het tweede gemeenschappelijke aspect van het impliciete theoretische kader van F-‐PSP. De geanalyseerde teksten hebben ook gemeen dat alle auteurs pluralisme in de wetenschap en wetenschapsfilosofie benadrukken. Dat kunnen we bijvoorbeeld terug vinden in het eerder genoemde paper van Borgerson, daar valt, naast haar praktijkgerichte aanpak, nog iets op. Het kwam al voorbij dat Borgerson in dit paper schrijft over de vier normen van Longino, en hoe bepaalde aanpassingen zouden kunnen bijdragen aan de toepassing op de wetenschapspraktijk van de geneeskunde. Als er wordt gekeken naar welke aanpassingen uiteindelijk worden voorgesteld is er één die uit het oog springt. Eén van de belangrijkste aanpassingen die ze wil doorvoeren is bij het vierde principe die gaat over het “temperen van autoriteit”. Deze autoriteit moet zo gelijk mogelijk verdeeld worden zodat iedereen binnen een kennis-‐producerende gemeenschap een stem heeft. Borgerson vindt dit principe te zwak en zegt dat deze norm meer in dienst zou moeten staan van perspectieven die buiten de gemeenschap vallen. Want deze perspectieven die echt verschillend zijn, zijn juist de perspectieven waar we het meest van kunnen leren: “I am interested in the types of diversity that give rise to strong dissent, which involves the active pursuit of alternative hypotheses and theories.”(Borgerson, 2011, p.441). Ze richt haar blik op alternatieve geneeskunde en wilt laten zien dat we juist daar van kunnen leren en dat deze bijdragen aan een sterkere kennisontwikkeling. Ze hebben een volledig ander theoretisch kader van waaruit ze werken, met andere aannamen. Het is daarom belangrijk voor Borgerson dat het makkelijker wordt voor wetenschappers om te luisteren naar andere perspectieven. Het tempereren van autoriteit alleen als voorschrift kan dat niet waarborgen.
Deze nadruk op pluralisme komt ook duidelijk voor in Alison Wylie’s (2015) tekst ‘A Plurality of Pluralisms: Collaborative Practice in Archaeology’. Wylie heeft het concreet over Aboriginal and indigenous communities die een bijdrage kunnen leveren aan de wetenschappelijke praktijk van Archeologie. Wylie beargumenteert dat deze gemeenschappen in het verleden voornamelijk werden geconsulteerd uit politieke overwegingen. Ze wil laten zien dat deze consultatie vanuit een wetenschapsfilosofisch oogpunt ook epistemisch een bijdrage kan leveren: “they can and do significantly improve archaeological practice empirically, conceptually and methodologically”
(p.192). Het aanvaarden van deze veelheid van perspectieven kan de wetenschapper nieuwe inzichten geven of andere vragen laten stellen. Ook Wylie verwijst hierbij naar Longino en stelt ook een aanpassing voor op de norm die met getemperde autoriteit in een kennisgemeenschap te maken heeft. Allen doet Wylie het in haar tekst om deze norm te mengen met standpoint theorie en om zo te kunnen verantwoorden dat kennis van andere gemeenschappen een daadwerkelijk toegevoegde waarde kan hebben. Wanneer we echt de kritische geest van ons wetenschappelijk onderzoek willen volgen zijn we dit niet alleen politiek maar ook epistemisch verplicht.
Als laatste punt is het opvallend dat alle besproken F-‐PSP’ers zich sterk beroepen op Longino’s stelling dat er geen strakke twee splitsing is tussen constituerende en contextuele waarden. Beide construeren goede wetenschap. Hiermee wijst ze het idee van waardevrije wetenschap af maar ook wijst ze hiermee het idee van de wetenschapper als verwisselbare passieve observeerder af. Het is naast haar feministische account zo belangrijk voor Longino om dit oude starre idee van objectiviteit aan te vallen en dat zien we terug in F-‐PSP onder de noemer van pluralisme en de argumenten die de F-‐PSP’ers ontwikkelen voor goede valueladenness. Ze proberen zo begrippen als objectiviteit op te rekken en te herdenken en vaak staat deze herdenking centraal in hun onderzoek. Ze willen laten zien dat valueladenness en goed wetenschappelijk onderzoek elkaar niet hoeven uit te sluiten.
In dit hoofdstuk is een theoretisch kader geschetst van hoe feministische PSP-‐ filosofen te werk gaan. Dat kader is samengesteld uit hun verschillende kaders van de verschillende besproeken papers. Een eerste deel van dit kader was dat in alle besproken teksten duidelijk verschilllende elementen bevatten van PSP. Daarnaast zijn er drie andere kenmerken vastgesteld die bij alle teksten terug kwamen, namelijk valueladeness van wetenschap, pluralisme en verwijzen of baseren op Longino. Het is opvallend dat ze alle deze kenmerken benadrukken en uitwerken en zien als waardevol in de wetenschapsfilosofie.
3. Spanning tussen normatief en descriptief
In het eerste hoofdstuk is uiteengezet wat Philosophy of Science in Practice inhoudt. De verschillende aspecten van deze nieuwe wetenschapsfilosofische benadering zijn uitgebreid besproken. Er is besproken hoe PSP-‐filosofen zich afzetten tegen bepaalde aspecten van de mainstream wetenschapsfilosofie, wat zij in de plaats daarvan stellen
en wat hun achterliggende doelstellingen zijn. Naast deze punten is het opvallend dat PSP ook een commitment doet aan het feminisme. Hoe deze combinatie tussen PSP en feminisme er precies uitziet is in hoofdstuk twee uiteengezet. Aan de hand van verschillende teksten die feministisch en PSP zijn, is er besproken welke dingen deze teksten gemeenschappelijk hebben en op basis daarvan is een theoretisch kader uiteengezet. Ondanks dat in dit tweede hoofdstuk een onderdeel is gewijd aan hoe verschillende PSP elementen terug te vinden zijn in F-‐PSP teksten, zal in dit hoofdstuk worden aangetoond waarom PSP en F-‐PSP minder overeenkomstig zijn dan aanvankelijk zou worden gedacht. De ogenschijnlijk overeenkomstige concepten tussen de twee theoretische kaders vormen zelfs knelpunten.
In dit laatste hoofdstuk wordt gekeken naar de verschillen tussen F-‐PSP en de rest van PSP. Het theoretisch kader van PSP uit hoofdstuk één en het theoretisch kader van F-‐PSP uit hoofdstuk twee worden naast elkaar gelegd. Er wordt vooral gekeken naar de verschillen in achterliggende doelstellingen. Wanneer men de teksten van PSP promotors leest en daarna de teksten van de feministische PSP’ers dan kan men vaststellen dat er een spanning te zien is die nog niet eerder is benoemd. Het blijkt namelijk niet vanzelfsprekend te zijn dat deze twee theoretisch kaders opereren onder de noemer van hetzelfde project. Met andere woorden, het is niet vanzelfsprekend dat PSP een probleemloze commitment doet aan het feminisme.
Het komende hoofdstuk is als volgt opgebouwd. Allereerst ga ik in op een onderscheid dat kan worden gemaakt tussen normatieve en descriptieve wetenschapsfilosofie. Vervolgens beargumenteer ik hoe PSP descriptief en F-‐PSP normatief van aard lijken. Daarna ga ik specifieker in op vier punten waardoor het onderscheid tussen descriptieve en normatieve kenmerken bij PSP en F-‐PSP kan worden aangetoond.
3.1 Onderscheid tussen normatieve en descriptieve wetenschapsfilosofie
Schurz (2013) schrijft in zijn boek ‘Philosophy of science: A unified approach’ over het onderscheid tussen normatieve en descriptieve wetenschapsfilosofie: “According to the normative view, it is the goal of philosophy of science to say what science should be, and how it should be pursued.” (Schurz, 2013, p.16). Normatieve wetenschapsfilosofie is erop gericht uitspraken te doen over wetenschap die voorschrijvend zijn of die zeggen hoe wetenschap behoort te zijn. Daartegenover staat de descriptieve
wetenschapsfilosofie, deze benadering schuwt uitspraken over wat wetenschap zou moeten doen en richt zich meer op het beschrijven van wetenschap. Het beschrijven van hoe wetenschap de facto is, is volgens de descriptieve benadering de belangrijkste taak van de wetenschapsfilosofie.
Beschrijven hoe wetenschap de facto is, kwam ook sterk naar voren bij het uiteenzetten van de benadering PSP. In hoofdstuk één zagen we dat PSP-‐filosofen veel waarden hechten aan een focus op de wetenschapspraktijk. Het beschrijvende karakter van PSP komt terug in hun betrokkenheid bij de wetenschap, hun focus op de wetenschapper, maar ook in hun kritiek op de afstandelijkheid van mainstream wetenschapsfilosofie. Ze willen geen normatieve uitspraken doen over wetenschap vanop een afstand, maar betrokken zijn bij de wetenschap en deze beschrijven.
Een goed voorbeeld van een PSP-‐studie is de tekst ‘On locality of data and claims about phenomena’ (2009) van Sabina Leonelli, een uitgesproken promotor van PSP die vooral onderzoek doet naar biologie. Leonelli gaat met haar tekst in tegen een stelling van Bogen en Woodward die een strakke tegenstelling naar voren schuiven tussen de context afhankelijke ‘data’ aan de ene kant en context onafhankelijke ‘claims over fenomenen’ aan de andere kant. Zij stellen dat claims over fenomenen, in tegenstelling tot data, wel tussen verschillende contexten als het ware kunnen ‘reizen’: “data are local evidence for non-‐local claims” (Leonelli, 2009, p.746). Leonelli gaat in tegen deze stelling door te laten zien dat deze tegenstelling in de praktijk niet bestaat. Door het praktijkgerichte onderzoek van Leonelli, probeert ze te kijken naar wat er daadwerkelijk in het hedendaags biologie onderzoek gebeurt en kan ze zo beargumenteren dat sinds de komst van databases deze tegenstelling tussen data en claims geen stand meer houdt. Volgens haar is vanwege de komst van databases data nu ook via processen van packaging etc. in staat te reizen tussen verschillende onderzoek contexten. Tegelijkertijd kunnen claims meer locality bevatten dan Bogen en Woodward stellen.
In dit onderzoek van Leonelli komen twee dingen naar voren in het licht van eerder genoemde tegenstelling tussen normatieve en descriptieve wetenschapsfilosofie. Eerst en vooral is het opvallend hoeveel van de tekst van Leonelli is gewijd aan het beschrijven van de hedendaagse wetenschapspraktijk van de biologie. Ze legt precies uit hoe hedendaagse databases in de biologie werken. Alleen op het einde van de tekst doet ze een niet-‐beschrijvende uitspraak over die praktijk. Leonelli stelt namelijk dat door