Advertenties op maat: effectief of benauwend?
Een experimenteel onderzoek naar het effect van gepersonaliseerde advertenties op basis van interesse op de attitude tegenover de advertentie, de productattitude en de koopintentieEsmé Esselbrugge
10559698
Master Thesis Communication Science
Universiteit van Amsterdam
Graduate School of Communication Persuasive Communication
Begeleider: Mw. dr. H.A.M. Voorveld
Aantal woorden: 12360 29-06-2018
1
Samenvatting
Het doel van deze studie was om inzicht te krijgen in hoeverre gepersonaliseerde advertenties
op basis van interesse zorgden voor een hogere attitude tegenover de advertentie,
productattitude en koopintentie in vergelijking met niet-gepersonaliseerde advertenties. Dit is
onderzocht door middel van een online experiment, waarbij eerst de interesse van de
participanten werd uitgevraagd. Vervolgens werden de participanten blootgesteld aan een
gepersonaliseerde advertentie of een niet-gepersonaliseerde advertentie. Uit het onderzoek
bleek dat gepersonaliseerde advertenties zoals verwacht zorgden voor een hogere attitude
tegenover de advertentie, productattitude en koopintentie in vergelijking met een
niet-gepersonaliseerde advertentie. Daarnaast bleek privacy concerns geen onderliggende factor te
zijn bij de relatie tussen het soort advertentie en de attitude en koopintentie. Echter is er wel
gevonden dat relevantie van de advertentie een onderliggende factor was tussen de relatie van
soort advertentie en attitude en koopintentie. Tot slot bleken gepersonaliseerde advertenties
beter te werken voor iemand met een lage mate van need for uniqueness en bleken
niet-gepersonaliseerde advertenties beter te werken voor iemand met een hoge mate van need for
2
Inleiding
Tegenwoordig wordt Programmatic buying steeds vaker gebruikt om advertentieruimte in te
kopen. Nu al maakt 85% van de adverteerders gebruik van programmatic buying (The
Assocation of National Advertisers, 2017). Door programmatic buying wordt het steeds
makkelijker om advertenties te personaliseren op basis van eerder zoekgedrag of andere data
zoals alles wat op een website is aangeklikt, de locatie van een persoon en het type apparaat
dat wordt gebruikt (Li & Guan, 2014). Het laten zien van gepersonaliseerde advertenties op
basis van het monitoren van online gedrag en het gebruiken van verzamelde gegevens wordt
ook wel online behavioral advertising (OBA) genoemd (Boerman, Kruikemeier, &
Zuiverveen Borgesius, 2017). Er wordt beweerd dat gepersonaliseerde advertenties de
toekomst zijn van adverteren (Kumar & Gupta, 2016; Rust, 2016; Schultz, 2016). Ook
beweert de advertentie industrie dat OBA zorgt voor meer relevante en effectievere
advertenties en dat dit zorgt voor positievere effecten van OBA advertenties in vergelijking
met traditionele advertenties (Chen & Stallaert, 2014). Maar zijn gepersonaliseerde
advertenties echt effectiever dan niet gepersonaliseerde advertenties? Om hier achter te
komen zal er in dit onderzoek worden onderzocht of mensen meer geneigd zijn om iets te
kopen als ze een gepersonaliseerde advertentie hebben gezien, op basis van interesse, in
vergelijking met een niet-gepersonaliseerde advertentie. Een niet-gepersonaliseerde
advertentie houdt in dat de advertentie voor iedereen hetzelfde is en dat er dus geen
onderscheid wordt gemaakt op basis van online verzamelde gegevens. Ook zal er gekeken
worden in hoeverre mensen de advertentie en het product leuker vinden als de advertentie
gepersonaliseerd is.
Hoewel er in de literatuur aanwijzingen bestaan dat gepersonaliseerde advertenties
effectiever zijn dan niet-gepersonaliseerde advertenties, zijn er mogelijk ook negatieve
3 consument ook steeds meer bezorgdheid over privacy. Steeds meer mensen zijn bang dat ze
bij alles wat ze online doen in de gaten worden gehouden. In 2011 gaf al 80% van de mensen
aan dat zij enigszins tot heel erg bezorgd waren over hun privacy als het gaat om het online
volgen van de consument voor advertentie doeleinden (Sipior, Ward, & Mendoza, 2011).
Privacy bezorgdheden zijn dus niet meer weg te denken in de huidige maatschappij. Eerder
onderzoek suggereerde dat privacy bezorgdheden een mogelijke moderator is die invloed
heeft op hoe effectief gepersonaliseerde advertenties zijn, bij mensen met een hoge mate van
privacy bezorgdheden zouden gepersonaliseerde advertenties minder goed werken dan bij
mensen met een lage mate van privacy bezorgdheden (De Keyzer, Dens, & De Pelsmacker,
2015). Het is echter aannemelijker dat privacy bezorgdheden vooral opspelen als mensen in
aanraking komen met een gepersonaliseerde advertentie in plaats van dat mensen altijd
privacy bezorgdheden ervaren. Dit komt omdat heel veel mensen het privacy beleid van een
website niet lezen maar er wel mee akkoord gaan (Steinfeld, 2016), en dus pas weer
geconfronteerd worden met het gebruik van hun data als ze bijvoorbeeld een
gepersonaliseerde advertentie zien. Als mensen niet in aanraking komen met
gepersonaliseerde advertenties zullen mensen dus ook geen privacy bezorgdheden ervaren,
omdat mensen op dat moment niet weten dat hun data wordt gebruikt voor commerciële
doeleinden en zich hier dus niet bewust van zijn. Om deze reden zal in dit onderzoek getest
worden of privacy bezorgdheden mogelijk een verklarende rol zijn bij de invloed van
gepersonaliseerde advertenties op de effectiviteit van de advertenties.
Het is ook interessant om te kijken of gepersonaliseerde advertenties wel bij iedereen
even effectief zijn, het zou namelijk kunnen dat bij sommige typen mensen gepersonaliseerde
advertenties effectiever kunnen zijn. Een individueel verschil dat mogelijk een belangrijke rol
kan spelen is in welke mate mensen graag uniek willen zijn. Mensen die graag uniek willen
4 & Nowlis, 2000; Tian, Bearden, & Hunter, 2001). Uit eerder onderzoek naar de effectiviteit
van advertenties bij mensen met een hoge en lage need for uniqueness is er gebleken dat
advertenties minder effectief zijn bij mensen met een hoge mate van need for uniqueness
(Simonson & Nowlis, 2000). Dit komt omdat mensen met een hoge mate van need for
uniqueness uniek willen zijn en andere keuzes willen maken dan de gemiddelde consument (Synder & Fromkin, 1977). In dit onderzoek ging het echter over niet-gepersonaliseerde
advertenties en daarom is het interessant om te onderzoeken of dit ook van toepassing is op
gepersonaliseerde advertenties (De Keyzer, et al., 2015). Het zou namelijk kunnen dat
gepersonaliseerde advertenties wel effectief zijn bij mensen met een hoge need for uniqueness
aangezien de advertentie dan is gebaseerd op persoonlijke gegevens of interesses van de
consument en niet gericht is op de gemiddelde consument. Om deze reden kan een
gepersonaliseerde advertentie wellicht wel als relevant worden gezien voor mensen met een
hoge need for uniquenes, omdat ze zich dan nog steeds uniek kunnen voelen. Om dit te
onderzoeken zal need for uniqueness in dit onderzoek worden meegenomen als moderator.
De onderzoeksvraag die centraal staat luidt als volgt: ‘Is er een effect van
gepersonaliseerde advertenties op de attitude tegenover de advertentie, de productattitude en
de koopintentie? In hoeverre is privacy concerns een onderliggende verklaring voor dit effect?
En in hoeverre modereert need for uniqueness het hoofdeffect?’ De onderzoeksvraag zal
worden beantwoord door middel van een online-experiment.
Voor bedrijven is het interessant om te kijken wat voor soort advertentie het beste
werkt bij welke doelgroep. Als het bijvoorbeeld blijkt dat een gepersonaliseerde advertentie
goed werkt bij mensen die graag uniek willen zijn kan de adverteerder hier rekening mee
houden bij het ontwikkelen van de advertentie. Daarnaast is het voor de adverteerder
interessant om te weten in hoeverre privacy bezorgdheden meespelen, zodat hier misschien
5 de consument nuttig om te weten hoe adverteerders je proberen te beïnvloeden door middel
van gepersonaliseerde advertenties. Op deze manier kunnen consumenten op een andere
manier naar gepersonaliseerde advertenties kijken en eventueel ook stappen nemen om door
middel van bijvoorbeeld cookie instellingen hun privacy meer te waarborgen.
Theoretisch kader
Effect van gepersonaliseerde advertenties op attitude en koopintentie
Gepersonaliseerde advertenties verschillen van niet-gepersonaliseerde advertenties, omdat
gepersonaliseerde advertenties afgestemd zijn op persoonlijke informatie, zoals
demografische gegevens, psychografische gegevens of interesses (Baek & Morimoto, 2012).
Niet gepersonaliseerde advertenties zijn juist niet gericht op een individu maar zijn bedoeld
om een grote groep mensen aan te spreken (Belch & Belch, 2015). De laatste jaren is er steeds
meer onderzoek gedaan naar gepersonaliseerde advertenties. Zo bleek uit onderzoek dat
gepersonaliseerde advertenties voor consumenten relevanter en aantrekkelijker zijn (Ansari &
Mela, 2003).
Echter zijn niet alle vormen van gepersonaliseerde advertenties even effectief. Een
effectieve vorm van gepersonaliseerde advertenties zijn advertenties gepersonaliseerd op
socio-demografische kenmerken (Bauer & Spiekermann, 2011). Zo bleek dat als de naam van
een persoon in de advertentie werd gebruikt dit leidde tot een hogere koopintentie dan
wanneer de naam van de persoon niet werd gebruikt (Howard & Kerin, 2004). Maar uit een
recenter onderzoek blijkt echter dat gepersonaliseerde advertenties op basis van
demografische kenmerken zoals leeftijd, geslacht en locatie ook negatieve effecten kunnen
hebben als de advertentie als te persoonlijk wordt ervaren (Aguirre, Mahr, Grewal, Ruyter, &
Wetzels, 2015). Als de advertentie als te persoonlijk wordt beschouwd zorgt dit namelijk voor
6 De personalisatie paradox houdt in dat in eerste instantie het principe hoe meer een
advertentie gepersonaliseerd is hoe effectiever van toepassing is, maar dat er op een gegeven
moment een omslag punt komt waarbij men de advertentie als te gepersonaliseerd ervaart en
daardoor de effectiviteit juist af neemt (Aguirre, et al., 2015). Om te voorkomen dat mensen
een advertentie te persoonlijk vinden blijkt dat het effectiever is om gepersonaliseerde
advertenties te targetten op basis van interesse in plaats van op achtergrondkenmerken van
een persoon (Tucker, 2014). Er werd namelijk gevonden dat een gepersonaliseerde Facebook
advertentie op basis van interesse leidde tot een hogere doorklik intentie dan een
gepersonaliseerde Facebook advertentie op basis van achtergrondkenmerken (Tucker, 2014).
Ook in een andere studie is er gevonden dat als mensen een advertentie zagen met een matig
niveau van personalisatie (een advertentie gebaseerd op interesse) dit zorgde voor een hogere
doorklik intentie, in vergelijking met mensen die een advertentie zagen met een hoog niveau
van personalisatie door bijvoorbeeld gebruik te maken van leeftijd, geslacht of locatie
(Aguirre, et al., 2015).
Er zullen nu een aantal redenen worden besproken over waarom gepersonaliseerde
advertenties effectief zijn. Gepersonaliseerde communicatie is mogelijk effectiever omdat het
persoonlijke informatie bevat, zoals interesses of de naam van de persoon en dit verwijst naar
het individu. Mensen zijn cognitief gevoelig voor dit soort informatie omdat
gepersonaliseerde cues zelfreferentie activeren (Dijkstra, 2008). Zelfreferentie is een proces
waarbij informatie wordt verwerkt door informatie te associëren met een zelfschema of
aspecten hiervan (Burnkrant & Unnava, 1995). Dit houdt in dat door de cues en de inhoud van
het gepersonaliseerde bericht het bericht persoonlijk relevanter is en mensen het op een
andere manier verwerken (Dijkstra, 2008). Dit is in lijn met het elaboration likelihood model
(ELM), aangezien mensen volgens het ELM-model persoonlijk relevante boodschappen op de centrale manier verwerken (Petty & Cacioppo, 1986). Het verwerken van een boodschap via
7 de centrale route zorgt ervoor dat er langdurige attitude veranderingen kunnen optreden (Petty
& Cacioppo, 1986). Daarnaast zorgt gepersonaliseerde communicatie tot meer cognitieve
activiteit, wat ook zorgt voor meer aandacht en daarom onthouden mensen het bericht beter
(Kuiper & Rogers, 1979).
In lijn met deze bevindingen is er in een recent eye-tracking onderzoek gevonden dat
als mensen een gepersonaliseerde advertentie te zien kregen zij vaker en langer naar de
advertentie keken in vergelijking met een niet-gepersonaliseerde advertentie (Bang & Wojdynski’s, 2016). De gepersonaliseerde advertentie zorgde er dus voor dat mensen met
meer aandacht naar de advertentie keken, dit wordt ook wel het attention-grabbing effect genoemd (Bang & Wojdynski’s, 2016). Doordat mensen meer aandacht hebben voor
gepersonaliseerde advertenties zorgt dit ook voor een grotere betrokkenheid bij de inhoud van
de advertentie en dit zorgt er vervolgens weer voor dat mensen het product ook eerder kopen
(Tam & Ho, 2006). Ook het feit dat een gepersonaliseerde advertentie als relevanter wordt
gezien is belangrijk voor de effectiviteit van de advertentie (Dijkstra, 2008; Muehling &
McCann, 1993). Zo zorgt een relevante advertentie voor een hogere koopintentie (Pavlou &
Stewart, 2000). En zorgt een hoge relevantie van de advertentie voor een positievere attitude
tegenover de advertentie (Campbell & Wright, 2008).
Omdat het in dit onderzoek zal gaan om een gepersonaliseerde advertentie op basis
van interesses van de consument wordt er in lijn met het onderzoek van Tucker (2014) en
Aguirre, et al. (2015) verwacht dat gepersonaliseerde advertenties effectiever zijn dan
niet-gepersonaliseerde advertenties. De hypothese luidt dan ook:
[H1]: Gepersonaliseerde advertenties hebben een positiever effect op de attitude tegenover de
advertentie, de productattitude en de koopintentie, in vergelijking met niet-gepersonaliseerde
8 Gepersonaliseerde advertenties en privacy concerns
Ondanks dat er in de literatuur positieve effecten zijn gevonden van gepersonaliseerde
advertenties zijn steeds meer consumenten erg sceptisch tegenover gepersonaliseerde
advertenties (Smit, Van Noort, & Voorveld, 2014; Ur, Leon, Cranor, Shay, & Wang, 2012).
Veel mensen vinden het namelijk niet fijn dat er data van hun wordt verzameld en vervolgens
wordt gebruikt in een advertentie. Zo gaf 57% van de Amerikaanse bevolking aan dat zij zich
niet comfortabel voelen bij het feit dat zij gepersonaliseerde advertenties ontvangen op basis
van zoekgeschiedenis (McDonald & Cranor, 2010). Ook onder de Europese bevolking hebben
mensen een hoge mate van privacy concerns, zo gaf 94% van de Engelse bevolking aan dat zij
zich zorgen maken over hun online privacy in relatie tot OBA (TRUSTe, 2012).
Privacy concerns kan gedefinieerd worden als de mate waarin een consument zich
zorgen maakt over de mogelijke inbreuk van persoonlijke informatie, die vervolgens door
derden openbaar wordt gemaakt (Baek & Mormito, 2012). Mensen die een hoge mate van
privacy concerns ervaren hebben niet het gevoel dat zij controle hebben over hun persoonlijke
informatie (Dinev & Hart, 2016). Mensen die in een hoge mate privacy concerns ervaren
willen dan ook niet dat er een online profiel van ze wordt aangemaakt, die marketeers kunnen
gebruiken door op basis van de verkregen data gepersonaliseerde advertenties te maken
(Awad & Krishnan, 2006). Daarnaast vinden consumenten dat de tactieken die marketeers
gebruiken om persoonlijke data te verkrijgen, zoals het online volgen van de consument en
het binnendringen van een consument zijn persoonlijke ruimte, gezien kunnen worden als ‘creepy marketing’ (Moore, Moore, & Shanahan, 2015).
Een mogelijke verklaring waarom mensen privacy concerns ervaren bij het zien van
gepersonaliseerde advertenties is de social presence theory. De social presence theorie houdt
in dat mensen het gevoel hebben dat dat er nog iemand aanwezig is bij computer gemedieerde
9 advertentie zien dan hebben zij het gevoel dat dit komt omdat iemand de hele tijd mee kijkt
als zij op het internet browsen, dit negatieve gevoel leidt tot privacy concerns (Phelan, Lampe,
& Resnick, 2016).
Aangezien niet-gepersonaliseerde advertenties geen gebruik maken van persoonlijke
informatie verkregen van het internet, wordt er verwacht dat mensen daarom geen of in
mindere mate privacy concerns ervaren. Bij gepersonaliseerde advertenties wordt er dus wel
verwacht dat mensen in een hogere mate privacy concerns ervaren. De hypothese luidt dan
ook als volgt:
[H2a]: Bij een gepersonaliseerde advertentie ervaren mensen een hogere mate van privacy
concerns dan bij een niet-gepersonaliseerde advertentie
Effect van privacy concerns op attitude en koopintentie
Mensen die een lage mate van privacy concerns ervaren zijn positiever ten opzichte van OBA
(Baek & Morimoto, 2012; Miyazaki, 2008; Smit, Van noort, & Voorveld, 2014; Stanaland,
Lwin, & Miyazaki, 2011). Bij mensen met lage privacy concerns werken gepersonaliseerde
advertenties dan ook beter dan bij mensen met hoge privacy concerns. Zo bleek er uit een
onderzoek dat mensen een hogere koopintentie hebben als zij lage privacy concerns hebben,
in vergelijking met hoge privacy concerns (Van Doorn & Hoekstra, 2013). Dit kan verklaard
worden door de psychological reactance theory (Bhrem, 1966), volgens deze theorie is het zo
dat als mensen voelen dat hun vrijheid belemmerd of bedreigd wordt zij gemotiveerd raken
om een manier te vinden om dit te herstellen. Bij gepersonaliseerde advertenties wordt
iemand zijn vrijheid belemmerd omdat diegene minder vrijheid ervaart om zijn eigen
privégegevens te kunnen beheren, aangezien derden gebruik maken van deze gegevens (Baek
& Morimoto, 2012). Als een persoon ervaart dat zijn vrijheid belemmerd wordt dan zorgt dit
10 (Baek & Morimoto, 2012). Het proberen te herstellen van de autonomie doet een consument
bijvoorbeeld door gebruik te maken van ad blockers (Baek & Morimoto, 2012). Een andere
manier om dit gevoel te herstellen is bijvoorbeeld door niet op de advertentie te klikken, zo is
er onderzocht dat als mensen door hebben dat de adverteerder data heeft verzameld om te
gebruiken in de advertentie, mensen minder geneigd zijn om door te klikken op een
advertentie (Aguirre et al., 2015).
Daarnaast blijkt dat bij mensen met een hoge mate van privacy concerns een
gepersonaliseerde advertentie eerder leidt tot een negatieve attitude en verlaagde koopintentie
tegenover het geadverteerde product (Phelps, D’Souza, & Nowak, 2001). Ook hebben mensen
met een hoge mate van privacy concerns een lagere tolerantie tegenover gepersonaliseerde
boodschappen (Bleier & Eisebeiss, 2015; White, Zahay, Thorbjørnsen, & Shavitt, 2008), zijn
ze sceptischer tegenover gepersonaliseerde advertenties en proberen gepersonaliseerde
advertenties te vermijden (Beak & Morimoto, 2012).
Op basis van deze bevindingen wordt er verwacht dat hoge privacy concerns leiden tot
een lagere attitude en koopintentie. En dat lage privacy concerns leiden tot een hogere attitude
en koopintentie. De hypothese is als volgt:
[H2b]: Een hoge mate van privacy concerns heeft een negatiever effect op de attitude
tegenover de advertentie, de productattitude en de koopintentie in vergelijking met een lage
mate van privacy concerns
Gepersonaliseerde advertenties en need for uniqueness
Naast dat privacy concerns mogelijk een effect hebben op de effectiviteit van
gepersonaliseerde advertenties, kan het ook zijn dat mensen door persoonlijke kenmerken
anders reageren op gepersonaliseerde advertenties. Een persoonlijk kenmerk dat mogelijk een
11 uniqueness (NFU). Mensen die een hoge NFU hebben willen graag anders zijn dan andere mensen, als zij zich uniek voelen zorgt dit voor een positief effect op hun sociale en
persoonlijke identiteit (Tian, et al., 2001). Als een persoon met een hoge NFU zich erg
hetzelfde voelt als andere mensen kan dit een onprettig gevoel geven en dit kan leiden tot een
laag zelfbeeld (Fromkin, 1970).
Het graag uniek willen zijn geldt ook voor het aankopen en bezitten van producten,
mensen met een hoge NFU kopen graag producten die de gemiddelde mens niet zo snel zal
kopen (Simonson & Newlis, 2000; Tian, et al., 2001). Zo houden mensen met een hoge NFU
meer van onderscheidende product designs (Bloch, 1995). Ook houden mensen met een hoge
NFU meer van producten die schaars zijn (Lynn, 1992). Mensen met een hoge NFU doen dan
ook graag meer moeite om een innovatief product te bemachtigen (Snyder, 1992).
Mensen met een hoge NFU kiezen dus graag voor dingen die andere mensen niet
kiezen (Synder & Fromkin, 1977). Dit heeft ook invloed op hoe mensen met een hoge NFU
reageren op advertenties. Advertenties zijn namelijk minder effectief voor mensen met een
hoge NFU in vergelijking met mensen met een lage NFU (Simonson & Nowlis, 2000). Dit
kan verklaard worden omdat mensen die graag uniek willen zijn niet graag een product kopen
die aan een grote groep mensen geadverteerd wordt, aangezien de kans dan groot is dat veel
mensen dit product kopen en de persoon dan niet meer uniek is. In het onderzoek van
Simonson en Nowlis (2000) is er alleen gekeken naar niet-gepersonaliseerde advertenties,
maar aangezien gepersonaliseerde advertenties zich richten op een individu zou het kunnen
dat mensen met een hoge NFU hier anders op reageren. Bij gepersonaliseerde e-mails op basis
van voornaam bleek al dat de gepersonaliseerde e-mails effectiever waren voor mensen met
een hoge NFU in vergelijking met mensen met een lage NFU (Maslowska, Putte, & Smit,
2011). Bij advertenties wordt er ook verwacht dat gepersonaliseerde advertenties beter
12 advertentie niet aan een grote groep mensen wordt geadverteerd maar specifiek op één
persoon is gericht. Doordat gepersonaliseerde advertenties alle consumenten als een individu
benaderen kan de consument zich onderscheiden van anderen en zich uniek voelen
(Kalyanaraman & Sundar, 2006). Om deze reden zullen mensen met een hoge NFU
waarschijnlijk positiever reageren op gepersonaliseerde advertenties in vergelijking met
mensen met een lage NFU (Snyder, 1992; White et al., 2008). Op basis hiervan kan de
volgende hypothese worden opgesteld:
[H3]: Gepersonaliseerde advertenties hebben een positiever effect op de attitude tegenover de
advertentie, de productattitude en de koopintentie dan niet-gepersonaliseerde advertenties, en
dit effect zal sterker zijn voor mensen met een hoge need for uniqueness dan voor mensen met
een lage need for uniqueness
Om een duidelijk beeld te geven van de hypotheses zijn deze weergegeven in onderstaand
conceptueel model (zie Figuur 1).
13
Methode
In dit onderzoek werden tien bestaande advertenties van het AD gebruikt. De advertenties
gingen over voorjaarsuitjes die het AD in het voorjaar aanbood, zoals een dagje naar een
dierentuin of pretpark. De advertenties werden vervolgens gepersonaliseerd, dit werd gedaan
door mensen aan het begin van de vragenlijst aan te laten geven in welk uitje zij het meest
geïnteresseerd waren. Tevens was er een optie waar mensen konden aangeven in geen van de
uitjes geïnteresseerd te zijn. Dit is gedaan om mensen niet tot een keuze te dwingen, deze
mensen zouden namelijk geen oprechte interesse hebben in het uitje en daardoor zou de
manipulatie mogelijk minder succesvol zijn. De participanten kregen vervolgens een
advertentie te zien met het uitje van de keuze (gepersonaliseerde advertentie), of van een
ander uitje uit de lijst (niet-gepersonaliseerde advertentie). Allereerst werd een pilottest
uitgevoerd om te bepalen welk stimulusmateriaal er in de hoofdstudie gebruikt moest worden.
Pilottest
Voorafgaand aan het onderzoek werd er een pilottest uitgevoerd. Deze pilottest werd
uitgevoerd om te kijken of de advertentie in een hogere mate gepersonaliseerd werd ervaren
als mensen een advertentie op de website van het AD zagen of als zij enkel de advertentie
zagen. Er werd gebruik gemaakt van een één-factorieel between-subjects design met als
onafhankelijke variabele het soort advertentie (gepersonaliseerd vs. niet-gepersonaliseerd) en
als afhankelijke variabele de mate van ervaren personalisatie.
Voor de steekproef werd er gebruik gemaakt van het lezerspanel van de Persgroep. De
pilottest werd onder 250 mensen uitgezet. In totaal deden er 90 participanten mee aan het
onderzoek. Echter werden er zes participanten niet meegenomen in de analyses omdat de
participanten het onderzoek niet hadden afgemaakt. Ook konden 27 mensen niet verder met
14 interesse te hebben in een uitje. In totaal werden er dus 57 participanten mee genomen in de
analyses. De participanten hadden een gemiddelde leeftijd van 65.5 (SD = 11.93). De meeste
participanten waren man (namelijk 71.9%). En de participanten hadden met 38.6% het vaakst
het opleidingsniveau hbo/ wo bachelor.
In de pilottest werden er twee varianten van een gepersonaliseerde en
niet-gepersonaliseerde advertentie getest. De eerste variant genaamd ‘Enkel de advertentie’
bestond uit advertenties die op zichzelf werden getoond, dit hield in dat mensen de advertentie
zagen zonder omringende context (zie Bijlage 1). Bij de tweede variant genaamd ‘Advertentie
op website’ werden de advertenties weergegeven op de homepagina van de website van het
AD (zie Bijlage 1). De participant kreeg of alleen de twee gepersonaliseerde advertenties te
zien of alleen de twee niet-gepersonaliseerde advertenties.
Na het zien van de gepersonaliseerde of niet-gepersonaliseerde advertenties werden er
vragen gesteld over de mate van ervaren personalisatie. De mate van ervaren personalisatie
werd gemeten aan de hand van vragen gebaseerd op de bestaande schaal van Dijkstra (2005).
De schaal bestond uit vier items en werden gemeten op een 7-punts Likertschaal, die liep van
zeer mee oneens (1) tot zeer mee eens (7). Voorbeelditems waren: ‘De advertentie was persoonlijk op mij gericht’ en ‘De advertentie sloot aan bij mijn persoonlijke interesse’. Als
een participant laag scoorde op de schaal dan werd er dus geen of in lage mate personalisatie
ervaren en als de participant hoog scoorde dan werd er in een hoge mate personalisatie
ervaren.
Er werden twee schalen gemaakt van de ervaren personalisatie, namelijk één voor de variant ‘Enkel de advertentie’ en één voor de variant ‘Advertentie op website’. Van de vier
items werd een schaal gemaakt, uit de principale componenten analyse met varimax rotatie kwam bij ‘Enkel de advertentie’ 1 component (EV = 3.32; R2 = 0.83). De schaal werd
15 ‘Advertentie op website’ kwam 1 component (EV = 3.20; R2 = 0.80). De schaal werd gemaakt
en ook deze schaal bleek erg betrouwbaar (Cronbach’s α = 0.91; M = 2.80, SD = 1.24).
Als er een significant verschil werd gevonden tussen de ervaren personalisatie bij de
gepersonaliseerde advertentie en de niet-gepersonaliseerde advertentie, dan kon er gesteld
worden dat het stimulusmateriaal geschikt was om te gebruiken in de hoofdstudie. Op deze
manier kon er geconcludeerd worden of er wel of niet gebruik moest worden gemaakt van
enkel de advertenties of de advertenties op de homepagina van het AD.
Resultaten pilottest
Voor de pilottest werd er gebruik gemaakt van twee onafhankelijke t-toetsen. De uitkomsten
van de t-toetsen moesten doorslag geven over welke advertenties in de hoofdstudie werden
gebruikt. De onafhankelijke t-toetsen zullen apart van elkaar worden besproken en daarna zal
de keuze voor het stimulusmateriaal worden beargumenteerd.
Resultaten variant: ‘Enkel de advertentie’
Uit de onafhankelijke t-toets bleek dat mensen die de gepersonaliseerde advertentie hadden
gezien significant hoger scoorden op de mate van ervaren personalisatie van de advertentie (M
= 2.88; SD = 1,36), dan de mensen die de niet-gepersonaliseerde advertentie zagen (M = 2.12;
SD = 1.20), t(55) = 2.19, p = .033; 95% CI = [0.06, 1.45]; d = 0.59. De manipulatie was dus succesvol.
Resultaten variant: ‘Advertentie op website’
Uit de onafhankelijke t-toets bleek dat mensen die de gepersonaliseerde advertentie hadden
gezien niet significant hoger scoorden op de mate van ervaren personalisatie van de
16 zagen (M = 2.59; SD = 1.24), t(51.72) = 1.15, p = .257; 95% CI = [0.28, 1.04]; d = 0.31. De
manipulatie was dus niet succesvol.
Keuze stimulusmateriaal
Aangezien de variant met enkel de advertentie zonder verdere context significant was is deze
ook gebruikt in de hoofdstudie. Wel is ervoor gekozen om de manipulatie in de hoofdstudie
nog wat persoonlijker te maken, aangezien de scores in de gepersonaliseerde conditie (M =
2.88) nu niet erg hoog waren in vergelijking met de niet-gepersonaliseerde conditie (M =
2.12) leek dat nuttig. Zo is ervoor gekozen om de hele naam van het uitje in de lijst met de
keuzes te zetten. In de pilottest stond er bijvoorbeeld ‘museum’ en in de hoofdstudie stond er ‘Spoorwegmuseum’. Daarnaast werden er extra keuzes toegevoegd aan de lijst met uitjes
waar de respondent uit kon kiezen. Dit is gedaan om ervoor te zorgen dat er voor iedereen een
relevant uitje bij zat en er hierdoor minder respondenten zouden afvallen door de optie
waarbij zij aangeven interesse in geen enkel uitje te hebben.
Hoofdstudie
DesignEr is gebruik gemaakt van een online experiment met een 2 x 2 between-subjects design. Met
als onafhankelijke variabelen soort advertentie (gepersonaliseerde advertentie of
niet-gepersonaliseerde advertentie) en need for uniqueness (laag of hoog) als quasi-experimentele
factor. Er is gekozen voor een between-subjects design omdat er bij een between-subject
design geen invloed is van eerdere blootstellingen aan andere experimentele condities. Tevens
ging het om een quasi experimenteel design aangezien de need for uniqueness niet
gemanipuleerd maar gemeten werd.
17 De participanten werden random toegewezen aan de gepersonaliseerde advertentie
conditie of de niet-gepersonaliseerde advertentie conditie. De participanten in de
gepersonaliseerde advertentie conditie kregen een advertentie te zien met het gekozen uitje.
De advertentie werd op deze manier gepersonaliseerd voor elke respondent op basis van
persoonlijke interesse. In de niet-gepersonaliseerde advertentie conditie werd er een
advertentie laten zien met een ander uitje uit de lijst die de participant niet had gekozen. De
enige manipulatie was dus of de foto van het uitje, met bijbehorende tekst, werd afgebeeld het
voorkeurs uitje van de participant betrof of niet, voor de rest zag de advertentie er precies
hetzelfde uit.
Steekproef
De participanten zijn geworven door middel van een aselecte steekproef uit het lezerspanels
van de Persgroep. Wel is ervoor gekozen om de steekproef alleen uit te zetten onder AD
lezers, aangezien de aanbieding voor het uitje vanuit het AD werd aangeboden (zie Bijlage 2
voor het stimulusmateriaal). Het voordeel van het gebruik van het Persgroep-panel was dat
het geen studentensample betrof, (mede)studenten zijn namelijk vaak gebiased en vullen een
vragenlijst anders in dan niet studenten. Vooral bij onderzoek naar advertenties is het
gevaarlijk om studentensamples te gebruiken aangezien studenten zich anders gedragen dan
de gemiddelde consument, omdat studenten vaak minder geld te besteden hebben, een andere
lifestyle hebben en minder ervaring hebben met het kopen van bepaalde producten (Geuens & De Pelsmacker, 2017). De interne validiteit van dit onderzoek zal hoog zijn aangezien het om
een homogene groep mensen gaat. Bij een homogene groep zullen de verschillen tussen de
participanten kleiner zijn en daardoor is het effect van de manipulatie zichtbaarder. Het
onderzoek werd onder 1250 mensen uitgezet en had een response rate van 22,3%, dit was
18 Er deden in totaal 377 participanten mee aan het onderzoek. Echter hadden 38
participanten het onderzoek niet volledig afgemaakt, deze participanten werden niet
meegenomen in de analyses. Daarnaast konden er 129 mensen niet deelnemen aan het
onderzoek aangezien zij aangaven interesse in geen enkel uitje te hebben. Ook werden er twee
mensen niet meegenomen in de analyses omdat deze mensen hadden aangegeven de
advertenties niet te kunnen zien. In totaal werden er dus 208 participanten mee genomen in de
hoofdstudie. De participanten hadden een gemiddelde leeftijd van 62.6 (SD = 12.54). De
meeste participanten waren man (namelijk 72.1%). En de participanten hadden het vaakst het
opleidingsniveau hbo/ wo bachelor (namelijk 37%).
Procedure
In verband met ethische gedragscodes moesten alle participanten voorafgaand aan de
vragenlijst akkoord gaan met een aantal voorwaarden, zoals dat de gegevens anoniem werden
verwerkt en dat de participanten mochten stoppen wanneer ze wilden. Daarnaast was het een
voorwaarde dat de participanten toegang hadden tot het internet. Aangezien de vragenlijst
alleen online kon worden ingevuld en participanten lid waren van een online-onderzoekspanel
werd deze voorwaarde automatisch toegepast.
De vragenlijst begon met de vragen over de demografische kenmerken leeftijd,
geslacht en opleidingsniveau. Vervolgens kregen de participanten in beide condities de vraag
om aan te geven in wat voor een soort uitje zij het meest geïnteresseerd waren, er waren tien
verschillende keuzes, zoals: Spoorwegmuseum, Burgerzoo en Slagharen (zie Bijlage 2).
Daarna werd de need for uniqueness gemeten. De NFU werd vooraf gemeten aangezien
anders de manipulatie invloed had kunnen uitoefenen op de NFU (Vargas, Duff, & Faber,
2017). Er is gekozen om de vraag met de keuze van het uitje tussen de demografische
19 opviel. Vervolgens kregen de participanten een gepersonaliseerde of niet-gepersonaliseerde
advertentie te zien. Na het zien van de advertentie werd de variabele privacy concerns
gemeten. Daarna werden de afhankelijke variabelen attitude tegenover de advertentie,
productattitude en koopintentie gemeten. Ook werd er nog een controle variabele
meegenomen. Bij de controle variabele werd gemeten hoe vaak mensen normaliter iets online
kopen. Daarnaast werd ook de variabele relevantie van de advertentie meegenomen voor
eventuele extra analyses. Er werd afgesloten met de manipulatiecheck, conform het onderzoek
van Geuens en De Pelsmacker (2017). Tot slot werden de participanten bedankt voor hun
deelname.
Meetinstrumenten
NFU‘Need for uniqueness’ werd gemeten aan de hand van de bestaande schaal van Ruvio,
Shoham, en Makovec Brenčič (2008). Deze schaal is een verkorte versie van de originele
schaal. De verkorte schaal bestond uit 12 items. Er werd gekozen voor de verkorte schaal om
de kans op tussentijdse uitval te verkleinen. De schaal werd gemeten aan de hand van een
7-punts Likertschaal, die liep van zeer mee oneens (1) tot zeer mee eens (7). Voorbeelditems
waren: ‘Ik probeer uniek te zijn door speciale producten of merken te kopen’ en ‘Ik vermijd
producten of merken die reeds geaccepteerd zijn en gekocht worden door de gemiddelde
consument’. In Bijlage 3 is de volledige schaal te vinden.
Van de 12 items werd een schaal gemaakt, uit de principale componenten analyse met
varimax rotatie kwamen 3 componenten. Dit was in lijn met de verwachting aangezien de
bestaande schaal oorspronkelijk ook uit 3 componenten bestaat, namelijk: creatieve keuze (EV
= 5.63; R2 = 0.47), onpopulaire keuze (EV = 1.64; R2 = 0.61) en vermijden van gelijkheid (EV
20 schaal werd gemaakt en bleek erg betrouwbaar (Cronbach’s α = 0.98; M = 3.50, SD = 1.03).
Vervolgens werd er een mediaansplit uitgevoerd. Ondanks de kritiek van de laatste
jaren op een mediaansplitsing, blijkt een mediaansplitsing toch erg goed bruikbaar mits de
moderator en de onafhankelijke variabele niet significant met elkaar correleren (Iacobucci,
Posavac, Kardes, Schneider, & Popovich, 2015). Om te controleren of soort advertentie
correleerde met de NFU schaal werd er een Pearson correlatieanalyse uitgevoerd. De Pearson
correlatieanalyse was niet significant p = .828 dus de mediaansplitsing kon worden
uitgevoerd. De mediaan was 3.5 (SD = 1.03). Mensen die lager dan de mediaan scoorden
werden beschouwd als mensen met een lage NFU en kregen de waarde 0. Mensen die 3.5 of
hoger scoorden werden beschouwd als mensen met een hoge NFU en kregen de waarde 1.
Privacy concerns
Bij de mediator ‘Privacy concerns’ werd er gemeten in hoeverre privacy concerns werden
ervaren na het zien van de advertentie. De privacy concerns werden gemeten aan de hand van
de bestaande schaal van Baek en Morimoto (2012). De schaal bestond uit vijf items die
gemeten werden op een 7-punts Likertschaal, die liep van zeer mee oneens (1) tot zeer mee
eens (7). Voorbeelditems waren: ‘Ik ben bang dat mijn persoonlijke gegevens niet veilig worden opgeslagen’ en ‘In het algemeen denk ik dat persoonlijke gegevens te vaak worden
misbruikt’. In Bijlage 3 is de volledige schaal te vinden. Van de vijf items werd een schaal
gemaakt, uit de principale componenten analyse met varimax rotatie kwam 1 component (EV
= 3.59; R2 = 0.72). De schaal van privacy concerns werd gemaakt en bleek erg betrouwbaar (Cronbach’s α = 0.90; M = 5.39, SD = 1.20).
Attitude tegenover de advertentie
21 opzichte van de advertentie was. De attitude tegenover de advertentie werd gemeten aan de
hand van de bestaande schaal van MacKenzie en Lutz (1989). De schaal bestond uit drie
items die werden gemeten op een 7-punts Likertschaal, die liep van zeer mee oneens (1) tot
zeer mee eens (7). Voorbeelditems waren: ‘Ik vind de advertentie leuk’ en ‘Ik vind de
advertentie goed’. In Bijlage 3 is de volledige schaal te vinden. Van de drie items is een
schaal gemaakt, uit de principale componenten analyse met varimax rotatie kwam 1
component (EV = 2.57; R2 = 0.86). De schaal werd gemaakt en bleek erg betrouwbaar (Cronbach’s α = 0.91; M = 4.70, SD = 1.15).
Productattitude
Bij de variabele ‘Productattitude’ werd gemeten hoe hoog de attitude tegenover het uitje in de
advertentie was. De productattitude werd gemeten aan de hand van de bestaande schaal van
Bruner (2009). De schaal bestond uit vier items die werden gemeten op een 7-punts
Likertschaal, die liep van zeer mee oneens (1) tot zeer mee eens (7). Voorbeelditems waren: ‘Ik vind het aangeboden uitje goed’ en ‘Ik vind het aangeboden uitje positief’. In Bijlage 3 is
de volledige schaal te vinden. Van de vier items werd een schaal gemaakt, uit de principale
componenten analyse met varimax rotatie kwam 1 component (EV = 3.66; R2 = 0.91). De schaal werd gemaakt en bleek erg betrouwbaar (Cronbach’s α = 0.97; M = 4.75, SD = 1.39).
Koopintentie
Bij de variabele ‘Koopintentie’ werd gemeten in hoeverre participanten de intentie hadden om
het uitje van de advertentie te kopen. De koopintentie werd gemeten aan de hand van de
bestaande schaal van Bian en Forsythe (2012). De schaal bestond uit vier items die werden
gemeten op een 7-punts Likertschaal, die liep van zeer mee oneens (1) tot zeer mee eens (7).
22 overwegen om dit uitje via het AD te kopen’ en ‘Als ik een product in deze productcategorie
zou kopen, is de kans groot dat ik dit uitje via het AD te kopen’. In Bijlage 3 is de volledige
schaal te vinden. Van de vier items werd een schaal gemaakt, uit de principale componenten
analyse met varimax rotatie kwam 1 component (EV = 3.69; R2 = 0.93). De schaal werd
gemaakt en bleek erg betrouwbaar (Cronbach’s α = 0.97; M = 3.88, SD = 1.65).
Manipulatiecheck
Om zeker te weten dat in de gepersonaliseerde advertentie conditie ook werd ervaren dat de
advertentie persoonlijker was en dat in de niet-gepersonaliseerde advertentie conditie werd
ervaren dat de advertentie niet persoonlijk was, werd er een manipulatiecheck uitgevoerd. Met
deze manipulatiecheck werd er dus gecheckt of het manipuleren van de variabele ‘Soort advertentie’ ook echt was gelukt. De mate van ervaren personalisatie werd gemeten aan de
hand van vier vragen gebaseerd op de bestaande schaal van Dijkstra (2005). Deze schaal werd
ook gebruikt in de pilottest dus daar is de uitgebreide informatie over de schaal te vinden,
daarnaast is in Bijlage 3 de volledige schaal te vinden. Van de vier items is een schaal
gemaakt, uit de principale componenten analyse met varimax rotatie kwam 1 component (EV
= 3,16; R2 = 0.79). De schaal werd gemaakt en bleek erg betrouwbaar (Cronbach’s α = 0.91; M = 3.32, SD = 1.43).
Resultaten
ManipulatiecheckAllereerst werd er een manipulatiecheck uitgevoerd om te kijken of de manipulatie met de
gepersonaliseerde en niet-gepersonaliseerde advertentie succesvol was. Uit de onafhankelijke
23 scoorden op de mate van ervaren personalisatie van de advertentie (M = 3.96; SD = 1.22), dan
de mensen die de niet-gepersonaliseerde advertentie zagen (M = 2.66; SD = 1.33), t(206) =
7.35, p < .001; 95% CI = [0.95, 1.65]; d = 1.02. De manipulatie was dus succesvol.
Randomisatiechecks
Randomisatiecheck leeftijd, geslacht en opleidingsniveau
Om te checken of de leeftijd tussen de twee experimentele condities vergelijkbaar verdeeld
was is er een Oneway ANOVA uitgevoerd. Uit de ANOVA bleek dat de gemiddelde leeftijd
van de participanten in de gepersonaliseerde conditie (M = 62.05, SD = 12.61) niet significant
verschilde van de gemiddelde leeftijd van de participanten in de niet-gepersonaliseerde
conditie (M = 63.15, SD = 12.50), F (1, 205) = 0.40, p = .530. De participanten waren dus
random verdeeld over de condities als het ging om leeftijd.
Om te checken of het geslacht en opleidingsniveau tussen de twee experimentele
condities vergelijkbaar verdeeld was werd er een chikwadraat test uitgevoerd. Uit de
chikwadraat test bleek dat er geen significant verschil was tussen mannen en vrouwen wat
betreft de verdeling over de condities, chikwadraat (1) = 0.07, p = .931. De participanten
waren dus random verdeeld over de condities als het ging om geslacht. Ook voor
opleidingsniveau bleek dat er geen significant verschil was tussen het opleidingsniveau wat
betreft de verdeling over de condities, chikwadraat (5) = 3.86, p = .570. De participanten
warem dus random verdeeld over de condities als het ging om opleidingsniveau.
Controle variabelen
Er werd gecontroleerd of de variabelen leeftijd, geslacht en opleidingsniveau moesten worden
meegenomen als controlevariabelen. Eerst werd er gecontroleerd of de leeftijd van de
24 correlatieanalyse uitgevoerd. De Pearson correlatieanalyse was niet significant bij de
afhankelijke variabele attitude tegenover de advertentie p = .908 en de afhankelijke variabele
productattitude p = .138. De Pearson correlatieanalyse bleek wel significant bij de
afhankelijke variabele koopintentie, r = -0.14, p = .043. Het verband was zwak en negatief, dit
hield in dat hoe ouder men was hoe lager de koopintentie was. Aangezien er maar bij één
afhankelijke variabele een significante correlatie werd gevonden is leeftijd niet meegenomen
als controle variabele.
Om te kijken of het geslacht van de participanten correleerde met de afhankelijke
variabelen werd er ook een Pearson correlatieanalyse uitgevoerd. De Pearson
correlatieanalyse was niet significant bij de afhankelijke variabele attitude tegenover de
advertentie p = .558, de afhankelijke variabele productattitude p = .434, en de afhankelijke
variabele koopintentie p = .368. Er hoefde dus ook niet gecontroleerd te worden voor
geslacht.
Ook werd er gekeken of het opleidingsniveau van de participanten correleerde met de
afhankelijke variabelen, hiervoor werd er een Spearman correlatieanalyse uitgevoerd. De
Spearman correlatieanalyse was niet significant bij de afhankelijke variabele attitude
tegenover de advertentie p = .107, de afhankelijke variabele productattitude p = .718 en de
afhankelijke variabele koopintentie p = .741. Er hoefde dus ook niet gecontroleerd te worden
voor opleidingsniveau.
Tot slot werd er gekeken of het online aankoopgedrag van de participanten correleerde
met de afhankelijke variabelen, hiervoor werd er een Spearman correlatieanalyse uitgevoerd.
De Spearman correlatieanalyse was niet significant bij de afhankelijke variabele attitude
tegenover de advertentie p = .712 en de afhankelijke variabele productattitude p = .120. Bij de
afhankelijke variabele koopintentie was de correlatie wel significant r = 0.18, p = .011. Het
25 koopintentie was. Aangezien er maar bij één afhankelijke variabele een significante correlatie
was gevonden is online aankoopgedrag niet meegenomen als controle variabele.
Resultaten hoofdanalyses Hypothese 1
Om te testen of gepersonaliseerde advertenties leidde tot een hogere attitude en koopintentie
werd er gebruik gemaakt van een univariate ANOVA. Met als onafhankelijke variabelen soort
advertentie en NFU en met als afhankelijke variabelen attitude tegenover de advertentie,
productattitude en koopintentie. Voor hypothese 1 en 3 werd er gebruik gemaakt van dezelfde
univariate ANOVA.
Attitude tegenover de advertentie
Mensen die de gepersonaliseerde advertentie hadden gezien (M = 4.92, SD = 1.18) hadden
een significant hogere attitude tegenover de advertentie dan de mensen die de
niet-gepersonaliseerde advertentie hadden gezien (M = 4.47 , SD = 1.08), F(1, 204) = 7.85, p =
.006, ƞ2 = 0.04. Omdat Eta kwadraat 0.04 was ging het hier om een zwak effect, ook
betekende dit dat de variantie in het soort advertentie voor 4% de variantie in de attitude
tegenover de advertentie verklaarde.
Productattitude
Ook hadden mensen die de gepersonaliseerde advertentie hadden gezien (M = 5.36, SD =
0.98) een significant hogere productattitude dan de mensen die de niet-gepersonaliseerde
advertentie hadden gezien (M = 4.12 , SD = 1.48), F(1, 204) = 50.41, p < .001, ƞ2 = 0.20.
Omdat Eta kwadraat 0.20 was ging het hier om een middelmatig tot groot effect, ook
26 productattitude verklaarde.
Koopintentie
Tot slot hadden mensen die de gepersonaliseerde advertentie hadden gezien (M = 4.20, SD =
1.45) een significant hogere koopintentie dan de mensen die de niet-gepersonaliseerde
advertentie hadden gezien (M = 3.54 , SD = 1.77), F(1, 204) = 8.22, p = .005, ƞ2 = 0.04.
Omdat Eta kwadraat 0.04 was ging het hier om een zwak effect, ook betekende dit dat de
variantie in het soort advertentie voor 4% de variantie in koopintentie verklaarde.
Conclusie
Er kan dus geconcludeerd worden dat mensen na het zien van een gepersonaliseerde
advertentie een hogere attitude tegenover de advertentie, productattitude en koopintentie
hadden in vergelijking met mensen die een niet-gepersonaliseerde advertentie hadden gezien.
Hypothese 1 werd daarom aangenomen.
Hypothese 2
Om te testen of privacy concerns een mediator was bij het effect van soort advertentie op
attitude en koopintentie werd er een mediatie analyse uitgevoerd aan de hand van de
bootstrap-procedure ontwikkeld door Preacher en Hayes (2008). Met deze procedure (5.000
steekproeven, N = 208) werd een 95%-betrouwbaarheidsintervalcorrectie geschat voor het
hierboven beschreven indirecte effect. Het PROCESS macro werd gebruikt met model 4, met
als onafhankelijke variabele soort advertentie, met als mediator privacy concerns en met als
afhankelijke variabelen attitude tegenover de advertentie, productattitude en koopintentie.
27 Attitude tegenover de advertentie
Het soort advertentie was een significante voorspeller voor de attitude tegenover de
advertentie zonder mediator, b = -0.45, t = -2.87, p = .005. Het soort advertentie was echter
geen significante voorspeller van privacy concerns, b = -0.22, t = -1.30, p = .197. Daarnaast
bleek dat privacy concerns, gecontroleerd voor soort advertentie, geen significante voorspeller
was van attitude tegenover de advertentie, b = 0.07, t = 1.05, p = .296. En tot slot bleek dat
soort advertentie, gecontroleerd voor privacy concerns, wel een significante voorspeller was
van attitude tegenover de advertentie, b = -0.44, t = -2.77, p = .006. De verklaarde variantie
van de regressie was wel significant, R2 = .04, F(2, 205) = 4.67, p = .010. Er kan dus
geconcludeerd worden dat privacy concerns geen mediator was bij de relatie van soort
advertentie op attitude tegenover de advertentie.
Productattitude
Het soort advertentie was een significante voorspeller voor de productattitude zonder
mediator, b = -1.24, t = -7.13, p < .001. Het soort advertentie was echter geen significante
voorspeller van privacy concerns, b = -0.22, t = -1.30, p = .197. Daarnaast bleek dat privacy
concerns, gecontroleerd voor soort advertentie, geen significante voorspeller was van
productattitude, b = 0.04, t = 0.54, p = .588. En tot slot bleek dat soort advertentie,
gecontroleerd voor privacy concerns, wel een significante voorspeller was van
productattitude, b = -1.23, t = -7.04, p < .001. De verklaarde variantie van de regressie was
wel significant, R2 = .20, F(2, 205) = 25.49, p < .001. Er kan dus geconcludeerd worden dat privacy concerns geen mediator was bij de relatie van soort advertentie op productattitude.
28 Koopintentie
Het soort advertentie was een significante voorspeller voor de koopintentie zonder mediator, b
= -0.66, t = -2.95, p = .004. Het soort advertentie was echter geen significante voorspeller van
privacy concerns, b = -0.22, t = -1.30, p = .197. Daarnaast bleek dat privacy concerns,
gecontroleerd voor soort advertentie, geen significante voorspeller was van koopintentie, b =
0.06, t = -0.63, p = .527. En tot slot bleek dat soort advertentie, gecontroleerd voor privacy
concerns, wel een significante voorspeller was van koopintentie, b = -0.67, t = -2.99, p = .003.
De verklaarde variantie van de regressie was wel significant, R2 = .04, F(2, 205) = 4.54, p = .012. Er kan dus geconcludeerd worden dat privacy concerns geen mediator was bij de relatie
van soort advertentie op koopintentie.
Conclusie
Er kan dus geconcludeerd worden dat het zien van een gepersonaliseerde advertentie niet
leidde tot privacy concerns en dat privacy concerns geen effect had op de attitude en de
koopintentie. Privacy concerns was dus geen mediator bij het effect van het soort advertentie
op de attitude tegenover de advertentie, productattitude en de koopintentie. Om deze reden
werd hypothese 2 verworpen.
Hypothese 3
Hypothese 3 stelde dat gepersonaliseerde advertenties een positiever effect zouden hebben op
de attitude en de koopintentie, en dat het effect sterker zou zijn voor mensen met een hoge
NFU in vergelijking met mensen met een lage NFU. Om hypothese 3 te testen werd er
gebruik gemaakt van een moderatie analyse via een univariate ANOVA. De ANOVA had als
onafhankelijke variabelen soort advertentie en NFU en als afhankelijke variabelen de attitude
29 Attitude tegenover de advertentie
Er werd geen significant interactie-effect van soort advertentie en NFU gevonden op de
attitude tegenover de advertentie, F (1, 204) = 3.13, p = .078, ƞ2 = 0.02. Wel ging het hier om
een marginaal effect. Omdat Eta kwadraat 0.02 was ging het hier om een zwak effect en dit
betekende dat de variantie in het soort advertentie en NFU samen voor 2% de variantie in de
attitude tegenover de advertentie verklaarde. Voor mensen met een lage NFU was het effect
van het zien van een gepersonaliseerde advertentie in vergelijking met het zien van een
niet-gepersonaliseerde advertentie groter dan bij mensen met een hoge NFU (zie Tabel 1). Bij
mensen met een hoge NFU was er namelijk amper een verschil tussen het zien van een
gepersonaliseerde advertentie en een niet-gepersonaliseerde advertentie (zie Tabel 1). Hieruit
kan geconcludeerd worden dat het effect van het soort advertentie (gepersonaliseerd vs.
niet-gepersonaliseerd) meer invloed had bij iemand met een lage NFU, in vergelijking met iemand
met een hoge NFU. Het effect van soort advertentie op attitude tegenover de advertentie werd
dus marginaal gemodereerd door NFU.
Tabel 1.
Uitkomsten interactie-effect weergegeven in gemiddeldes en standaarddeviaties
Soort advertentie
Need for uniqueness Gepersonaliseerd Niet-gepersonaliseerd
Laag 5.10 (1.12) 4.38 (1.35)
Hoog 4.74 (1.24) 4.58 (1.02)
Productattitude
Er werd ook een interactie-effect gevonden van soort advertentie en NFU op de
30 hier om een zwak effect en dit betekende dat de variantie in het soort advertentie en NFU
samen voor 4% de variantie in productattitude verklaarde. Voor mensen met een lage NFU
was het effect van het zien van een gepersonaliseerde advertentie in vergelijking met het zien
van een niet-gepersonaliseerde advertentie groter dan bij mensen met een hoge NFU (zie
Tabel 2). Bij mensen met een hoge NFU was er namelijk een kleiner verschil tussen het zien
van een gepersonaliseerde advertentie en een niet-gepersonaliseerde advertentie (zie Tabel 2).
Hieruit kan geconcludeerd worden dat het effect van het soort advertentie (gepersonaliseerd
vs. niet-gepersonaliseerd) meer invloed had bij iemand met een lage NFU, in vergelijking met
iemand met een hoge NFU. Het effect van soort advertentie op productattitude werd dus
gemodereerd door NFU.
Tabel 2.
Uitkomsten interactie-effect weergegeven in gemiddeldes en standaarddeviaties
Soort advertentie
Need for uniqueness Gepersonaliseerd Niet-gepersonaliseerd
Laag 5.45 (0.90) 3.77 (1.56)
Hoog 5.26 (1.05) 4.53 (1.29)
Koopintentie
Tot slot werd er geen interactie-effect gevonden van het soort advertentie en NFU op de
koopintentie, F (1, 204) = 1.67, p = .198, ƞ2 = 0.01. Het effect van soort advertentie op de
koopintentie werd dus niet gemodereerd door NFU. Het maakte voor de koopintentie dus niet
uit of mensen een hoge of een lage NFU hadden als zij een gepersonaliseerde of
31 Tabel 3.
Uitkomsten interactie-effect weergegeven in gemiddeldes en standaarddeviaties
Soort advertentie
Need for uniqueness Gepersonaliseerd Niet-gepersonaliseerd
Laag 4.23 (1.60) 3.30 (1.71)
Hoog 4.18 (1.28) 3.83 (1.82)
Conclusie
Hypothese 3 werd verworpen aangezien er alleen een significant effect werd gevonden bij de
afhankelijke variabele productattitude en een marginaal effect bij de afhankelijke variabele
attitude tegenover de advertentie. Daarnaast werden hier ook tegenovergestelde resultaten
gevonden dan verwacht in de hypothese, aangezien uit de analyses bleek dat een
gepersonaliseerde advertentie effectiever was voor mensen met een lage NFU in plaats van
met een hoge NFU.
Opsplitsing NFU schaal
Aangezien de NFU schaal oorspronkelijk uit drie componenten bestaat is het ook interessant
om te kijken of de componenten op zichzelf staand een moderator zijn bij het effect van
gepersonaliseerde advertenties op de attitude en koopintentie. Daarom is er een principale componenten analyse met varimax rotatie uitgevoerd voor de componenten ‘creatieve keuze’,
‘onpopulaire keuzes’ en ‘vermijden van gelijkheid’.
Er werd een schaal gemaakt van de vier items waarmee ‘creatieve keuze’ werd
gemeten, uit de principale componenten analyse met varimax rotatie kwam 1 component (EV
= 3.09; R2 = 0.77). De schaal werd gemaakt en bleek erg betrouwbaar (Cronbach’s α = 0.90; M = 3.60, SD = 1.38). Ook werd er een schaal gemaakt van de vier items waarmee
32 ‘onpopulaire keuze’ werd gemeten, uit de principale componenten analyse met varimax
rotatie kwam 1 component (EV = 2.00; R2 = 0.50). De schaal werd gemaakt en bleek redelijk betrouwbaar (Cronbach’s α = 0.67; M = 3.97, SD = 1.09). Tot slot werd er een schaal gemaakt
van de vier items waarmee ‘vermijden van gelijkheid’ werd gemeten, uit de principale
componenten analyse met varimax rotatie kwam 1 component (EV = 3.21; R2 = 0.80). De schaal werd gemaakt en bleek erg betrouwbaar (Cronbach’s α = 0.92; M = 2.93, SD = 1.37).
Moderatie analyse component ‘creatieve keuze’
Om te testen of het losse component ‘creatieve keuze’ zorgde voor significante effecten werd
er een moderatie analyse via een univariate ANOVA uitgevoerd. De ANOVA had als onafhankelijke variabelen soort advertentie en NFU component ‘creatieve keuze’ en als
afhankelijke variabelen de attitude tegenover de advertentie, productattitude en koopintentie.
Attitude tegenover de advertentie
Er werd geen significant interactie-effect van soort advertentie en ‘creatieve keuze’ gevonden
op de attitude tegenover de advertentie, F (1, 204) = 2.11, p = .148, ƞ2 = 0.01. Het effect van
soort advertentie op attitude tegenover de advertentie werd dus niet gemodereerd door
creatieve keuze. Het maakte voor de attitude tegenover de advertentie dus niet uit of mensen
een hoge of een lage mate van creatieve keuze hadden als zij een gepersonaliseerde of
33 Tabel 4.
Uitkomsten interactie-effect weergegeven in gemiddeldes en standaarddeviaties
Soort advertentie
Need for uniqueness Gepersonaliseerd Niet-gepersonaliseerd
Laag 5.08 (1.07) 4.42 (1.08)
Hoog 4.72 (1.30) 4.53 (1.08)
Productattitude
Wel werd er een significant interactie-effect van soort advertentie en ‘creatieve keuze’
gevonden op de productattitude, F (1, 204) = 4.27, p = .040, ƞ2 = 0.02. Omdat Eta kwadraat
0.02 was ging het hier om een zwak effect en dit betekende dat de variantie in het soort advertentie en ‘creatieve keuze’ samen voor 2% de variantie in de productattitude verklaarde.
Voor mensen met een lage mate van creatieve keuze was het effect van het zien van een
gepersonaliseerde advertentie in vergelijking met het zien van een niet-gepersonaliseerde
advertentie groter dan bij mensen met een hoge mate van creatieve keuze (zie Tabel 5). Bij
mensen met een hoge mate van creatieve keuze was er namelijk een kleiner verschil tussen
het zien van een gepersonaliseerde advertentie en een niet-gepersonaliseerde advertentie (zie
Tabel 5). Hieruit kan geconcludeerd worden dat het effect van het soort advertentie
(gepersonaliseerd vs. niet-gepersonaliseerd) meer invloed had bij iemand met een lage NFU,
in vergelijking met iemand met een hoge NFU. Het effect van soort advertentie op
34 Tabel 5.
Uitkomsten interactie-effect weergegeven in gemiddeldes en standaarddeviaties
Soort advertentie
Need for uniqueness Gepersonaliseerd Niet-gepersonaliseerd
Laag 5.53 (0.80) 3.97 (1.55)
Hoog 5.15 (1.13) 4.30 (1.39)
Koopintentie
Tot slot werd er geen significant interactie-effect van soort advertentie en ‘creatieve keuze’
gevonden op de koopintentie, F (1, 204) = 1.37, p = .243, ƞ2 = 0.01. Het effect van soort
advertentie op de koopintentie werd dus niet gemodereerd door creatieve keuze. Het maakte
voor de koopintentie dus niet uit of mensen een hoge of een lage mate van creatieve keuze
hadden als zij een gepersonaliseerde of niet-gepersonaliseerde advertentie zagen (zie Tabel 6).
Tabel 6.
Uitkomsten interactie-effect weergegeven in gemiddeldes en standaarddeviaties
Soort advertentie
Need for uniqueness Gepersonaliseerd Niet-gepersonaliseerd
Laag 4.26 (1.46) 3.35 (1.78)
Hoog 4.14 (1.45) 3.76 (1.75)
Moderatie analyse component ‘onpopulaire keuze’
Om te testen of het losse component ‘onpopulaire keuze’ van de NFU schaal zorgde voor
35 De ANOVA had als onafhankelijke variabelen soort advertentie en NFU component
‘onpopulaire keuze’, als afhankelijke variabelen werden de attitude tegenover de advertentie,
productattitude en koopintentie meegenomen.
Attitude tegenover de advertentie
Er werd geen significant interactie-effect van soort advertentie en ‘onpopulaire keuze’
gevonden op de attitude tegenover de advertentie, F (1, 204) = 0.85, p = .358, ƞ2 = 0.00. Het
effect van soort advertentie op attitude tegenover de advertentie werd dus niet gemodereerd
door onpopulaire keuze. Het maakte voor de attitude tegenover de advertentie dus niet uit of
mensen een hoge of een lage mate van onpopulaire keuze hadden als zij een
gepersonaliseerde of niet-gepersonaliseerde advertentie zagen (zie Tabel 7).
Tabel 7.
Uitkomsten interactie-effect weergegeven in gemiddeldes en standaarddeviaties
Soort advertentie
Need for uniqueness Gepersonaliseerd Niet-gepersonaliseerd
Laag 5.00 (1.17) 4.42 (1.14)
Hoog 4.83 (1.21) 4.55 (1.00)
Productattitude
Ook werd er geen significant interactie-effect van soort advertentie en ‘onpopulaire keuze’
gevonden op de productattitude, F (1, 204) = 0.49, p = .484, ƞ2 = 0.00. Het effect van soort
advertentie op productattitude werd dus niet gemodereerd door onpopulaire keuze. Het
36 onpopulaire keuze hadden als zij een gepersonaliseerde of niet-gepersonaliseerde advertentie
zagen (zie Tabel 8).
Tabel 8.
Uitkomsten interactie-effect weergegeven in gemiddeldes en standaarddeviaties
Soort advertentie
Need for uniqueness Gepersonaliseerd Niet-gepersonaliseerd
Laag 5.38 (0.88) 4.04 (1.61)
Hoog 5.34 (1.09) 4.25 (1.28)
Koopintentie
Tot slot werd er geen significant interactie-effect van soort advertentie en ‘onpopulaire keuze’
gevonden op de koopintentie, F (1, 204) = 0.31, p = .577, ƞ2 = 0.00. Het effect van soort
advertentie op de koopintentie werd dus niet gemodereerd door onpopulaire keuze. Het
maakte voor de koopintentie dus niet uit of mensen een hoge of een lage mate van
onpopulaire keuze hadden als zij een gepersonaliseerde of niet-gepersonaliseerde advertentie
zagen (zie Tabel 9).
Tabel 9.
Uitkomsten interactie-effect weergegeven in gemiddeldes en standaarddeviaties
Soort advertentie
Need for uniqueness Gepersonaliseerd Niet-gepersonaliseerd
Laag 4.23 (1.57) 3.67 (1.73)
37 Moderatie analyse component ‘vermijden van gelijkheid’
Om te testen of het losse component ‘vermijden van gelijkheid’ zorgde voor significante
effecten werd er een moderatie analyse via een univariate ANOVA uitgevoerd. De ANOVA had als onafhankelijke variabelen soort advertentie en NFU component ‘vermijden van
gelijkheid’ en als afhankelijke variabelen de attitude tegenover de advertentie, productattitude
en koopintentie.
Attitude tegenover de advertentie
Er werd geen significant interactie-effect van soort advertentie en ‘vermijden van gelijkheid’
gevonden op de attitude tegenover de advertentie, F (1, 204) = 1.21, p = .272, ƞ2 = 0.00. Het
effect van soort advertentie op attitude tegenover de advertentie werd dus niet gemodereerd
door vermijden van gelijkheid. Het maakte voor de attitude tegenover de advertentie dus niet
uit of mensen een hoge of een lage mate van vermijden van gelijkheid hadden als zij een
gepersonaliseerde of niet-gepersonaliseerde advertentie zagen (zie Tabel 10).
Tabel 10.
Uitkomsten interactie-effect weergegeven in gemiddeldes en standaarddeviaties
Soort advertentie
Need for uniqueness Gepersonaliseerd Niet-gepersonaliseerd
Laag 4.98 (1.15) 4.37 (0.95)
Hoog 4.86 (1.24) 4.60 (1.22)
Productattitude
Wel werd er een significant interactie-effect van soort advertentie en ‘vermijden van
38 kwadraat 0.03 was ging het hier om een zwak effect en dit betekende dat de variantie in het soort advertentie en ‘vermijden van gelijkheid’ samen voor 3% de variantie in de
productattitude verklaarde. Voor mensen met een lage mate van vermijden van gelijkheid was
het effect van het zien van een gepersonaliseerde advertentie in vergelijking met het zien van
een niet-gepersonaliseerde advertentie groter dan bij mensen met een hoge mate van
vermijden van gelijkheid (zie Tabel 11). Bij mensen met een hoge vermijden van gelijkheid
was er namelijk een kleiner verschil tussen het zien van een gepersonaliseerde advertentie en
een niet-gepersonaliseerde advertentie (zie Tabel 11). Hieruit kan geconcludeerd worden dat
het effect van het soort advertentie (gepersonaliseerd vs. niet-gepersonaliseerd) meer invloed
had bij iemand met een lage NFU, in vergelijking met iemand met een hoge NFU. Het effect
van soort advertentie op productattitude werd dus gemodereerd door vermijden van
gelijkheid.
Tabel 11.
Uitkomsten interactie-effect weergegeven in gemiddeldes en standaarddeviaties
Soort advertentie
Need for uniqueness Gepersonaliseerd Niet-gepersonaliseerd
Laag 5.43 (0.91) 3.83 (1.44)
Hoog 5.28 (1.05) 4.49 (1.46)
Koopintentie
Tot slot werd er geen significant interactie-effect van soort advertentie en ‘vermijden van gelijkheid’ gevonden op de koopintentie, F (1, 204) = 1.71, p = .193, ƞ2 = 0.01. Het effect van
soort advertentie op de koopintentie werd dus niet gemodereerd door vermijden van
39 van vermijden van gelijkheid hadden als zij een gepersonaliseerde of niet-gepersonaliseerde
advertentie zagen (zie Tabel 12).
Tabel 12.
Uitkomsten interactie-effect weergegeven in gemiddeldes en standaarddeviaties
Soort advertentie
Need for uniqueness Gepersonaliseerd Niet-gepersonaliseerd
Laag 4.15 (1.52) 3.23 (1.71)
Hoog 4.27 (1.45) 3.93 (1.79)
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat er bij de componenten ‘creatieve keuze’ en ‘vermijden van gelijkheid’ alleen een significant interactie-effect gevonden werd bij de afhankelijke variabele
productattitude. Bij het component ‘onpopulaire keuzes’ werden geen significante
interactie-effecten gevonden. De kans is groot dat dit kwam omdat de schaal van het component ‘onpopulaire keuzes’ maar redelijk betrouwbaar was. De losse componenten zorgde dus op
zichzelf niet voor meer effecten dan de hele NFU schaal. Aangezien er bij de moderatie
analyse van de hele NFU schaal voor zowel de afhankelijke variabele attitude tegenover de
advertentie als koopintentie significante interactie-effecten werden gevonden. Het is dus beter
om de NFU schaal wel als geheel te gebruiken.
Bijkomende interessante resultaten
In de vragenlijst is de variabele relevantie van de advertentie ook meegenomen. Het is