Examen 1929 (MULO-B)
Som 1
Uit het gegeven dat AB middellijn is, volgt
AC
BC
volgens Thales. Daar ook gegeven is AC = CD, volgt hieruit dat BC de middelloodlijn is van AD. Dit betekent dat driehoek ABD gelijkbenig is.Hieruit volgt dat
A
D
, waaruit volgt
SBE
2
(st. van de buitenhoek). Maar ook geldt
A
E
(omtrekshoeken op dezelfde boog).Volgens de stelling van de buitenhoek is dan
ASE
E
SBE
2
3
3
A
, hetgeen bewezen moest worden. S E B C A D Som 2
De hoogte CD van de driehoek is gelijk aan
12
2
4
2
128 8 2
. De oppervlakte van de driehoek is dan1
8 8 2 32 2
2
, zodat de straal van de ingeschreven op grondvan de formule
32 2
2 2
16
Opp
r
s
is. Hierbij is s de halve omtrek van de driehoek.Vierhoek ADME is een koordenvierhoek, want de hoeken bij E en D zijn beide recht, dus samen 1800.
Uit
cos
4
1
12
3
AD
A
AC
, volgt dan datcos
1
3
EMD
(supplementaire hoeken). De cosinusregel toegepast in driehoek DME geeft dan ten slotte:2
(2 2)
2(2 2)
22 2 2 2 2
1
8 8 5
1
21
1
3
3
3
ED
en dus21
1 64
8
3
3
3
3
E M D A B C Som 3
De hoek van
111
0 laat zich construeren als de optelling van een hoek van75
0
30
0
45
0 en een hoek van36
01
72
02
. Voor deze laatste hoek bestaat er een bekende standaardconstructie. De gevraagde constructie zou nu als volgt kunnen worden uitgevoerd.1) Zet het gegeven lijnstuk AB uit.
2) Construeer m.b.v. de basis-tophoekconstructie de boog waarop het snijpunt S van de diagonalen ligt. 3)
AS SC
:
AB CD
:
, zodat de lengte van AS bekend is. Cirkel deze lengte om vanuit A.4) S is het snijpunt van de cirkel van de basis-tophoekconstructie en de cirkel met straal AS. 5) Verleng AS en pas het gegeven lijnstuk AC erop af.
6) Construeer in C het lijnstuk CD, evenwijdig met AB. 7) Voltooi het trapezium.
S
A B
C D