Mulo-B Examen 1967 Meetkunde (
3 41
uur)
Opgave 1
a. In DBE geldt 2 2 2 2 cos DE BD BE BD BE DBE 2 112 132 2 11 13 cos16 19'o DE 2 121 169 2 11 13 0,9580728995 DE 2 15,99115075 3,998893691 4 DE DE .b. ACD is rechthoekig en E is het midden van de schuine zijde, dus AE CE DE
3,998893691.
In BDE geldt o
3,998893691 13
sin sin sin16 19' sin
ED BE
DBE BDE BDE
o
o 13 sin16 39'
3,998893691 sin 13 sin16 39' sin 0,9314624176
3,998893691 BDE BDE o 68, 66393881 BDE (v.n.) o 111,3360612 BDE o o 68,66393881 68,66393881
ADE DAE BAC
c. F is het midden van AD en dus geldt
EF AD. In AEF geldt cos A AF AF AE cos A AE o 3,998893691 cos 68, 66393881 1,454947692AD2,909895385 2,909895385 11 13,90989538 AB .
Verder geldt AC 7,997789382. Voor de oppervlakte O vanABC geldt dus
1 2 sin O AB AC A o 1 2 13,90989538 7,997789382 sin 68,66393881 51,81185815 O
Opgave 2
de som van de zijden ACen BC is gelijk aan de lengte van PQ (p), de halve omtrek van ABC is gelijk aan KQ (s) en de straal van de aangeschreven cirkel aan de zijde BC is gelijk aan ra.
We construeren ABC als volgt: 1. Als we de lengte van 1
2PQ aftrekken van KO, dus 1 2( ) s a b , vinden we 1 1 1 2(a b c ) 2(a b ) 2c, dus de halve
lengte van AB.
2. Omdat BT s c, kunnen we dus BT construeren.
3. Teken dus BH Ko s , pas vanuit H twee keer de lengte LO ( AB c ) af en we vinden het punt T, zodat BT s c. 4. Teken loodrecht op BT in het punt het
lijnstuk TM(RS r a). We kunnen nu de aangeschreven cirkel tekenen.
5. Vanuit B teken we de tweede raaklijn aan de aangeschreven cirkel, zodat naast BU ook de richting van AB bekend is.
6. Pas AB( 2 OL c ) af en we vinden het punt A.
7. Vanuit A kunnen we nu de raaklijn AZ tekenen aan de aangeschreven cirkel. 8. Het snijpunt van deze raaklijn met BH levert het punt C.
Opgave 3.
a. Trek nadat de tekening gemaakt is de straal CF en teken in het punt F de raaklijn KF aan de cirkel. Deze snijdt de zijde AB in het punt J. Omdat AJ ook een raaklijn is aan dezelfde cirkel geldt AJ FJ (I).
Nu geldt 1
2 (kleine) boog
DFK DF
(a)
In ABC geldt ABD90o ADB
o 1 2 90 (kleine) boog AF
o 1 2 90 (boogAD boog DF)
o 1 o 2 90 (180 boog DF)
o o 1 2 90 90 boog DF) 1 2 boog DF (b)Uit (a) en (b) volgt DFK ABD.
Omdat BFJ DFK (overstaande hoeken)
geldt dus BFJ ABD, dus BFJ is gelijkbenig, dus FJ JB(II).
Uit (I) en (II) volgt, dat AJ FJ JB. Bovendien volgt hieruit, dat J het midden is van de hypothenusa van ABG. Bekend is de eigenschap, dat JGgelijk is aan de helft van de hypothenusa, dus AJ FJ JB JG . Uit JA JF JB JG volgt, dat de punten
, ,
A B Fen G alle even ver van J liggen, dus gaat er een cirkel door A B F, , en G, dus
ABFG is een koordenvierhoek.
b. Omdat ABFG een koordenvierhoek is geldt:
o
(klein) 180
ABF AGF
.
Nu geldt ook, dat
1. ABF 90o ADBen
2. AGF (klein) 360 o AGF(groot).
We vinden dus dat ABF AGF (klein) 180 o
vervangen kan worden (zie 1. en 2.) door
o o o
90 ADB360 AGF(groot) 180
o o o (groot) 90 360 180 ADB AGF o (groot) 270 . ADB AGF Omdat o 90 AGC vinden we dus o o (groot) 270 270
ADB AGF ADB AGC CGF
o o 90 270 ADB CGF ADB CGF 180o CDFG is een koordenvierhoek.
c. Omdat CDFG een koordenvierhoek is bestaat er een cirkel door de punten
, ,
C D F en G. In de cirkel met middelpunt
M door de punten C D F, , en G geldt:
1 2 boog
FDG FCG FG
(I)
In de cirkel met middelpunt C door de punten A, E, F en D geldt: 1 2 boog boog FCE FCG EF FAE EF 1 2 FAE FCG (II).
Uit (I) en (II) volgt
1 2 1 2 boog FDG FCG FG FAE FCG 1 2 FAE FDG