• No results found

De arbeidsmarktpositie van vrouwen in België en de rol van de verzorgingsstaat. Een commentaar op het artikel van J. Plantenga en A. van Doorne-Huiskes - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De arbeidsmarktpositie van vrouwen in België en de rol van de verzorgingsstaat. Een commentaar op het artikel van J. Plantenga en A. van Doorne-Huiskes - Downloaden Download PDF"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

M. Triest*

De arbeidsmarktpositie van vrouwen in België en

de rol van de verzorgingsstaat

Een commentaar op het artikel van J. Plantenga en A. van Doorne-Huiskes

Hoe kunnen verschillen tussen de arbeidsmarktpositie van vrouwen in de EG-landen worden ver­ klaard? In het artikel van J. Plantenga en A. van Doorne-Huiskes stellen de auteurs terecht vast dat er geen algemene theorie is die een verklaring zou kunnen bieden, voor zowel de werkgelegen- heidsverschillen tussen vrouwen en mannen, als voor de verschillen tussen vrouwen onderling. Be­ staande arbeidsmarkttheorieën blijven inadequaat, vooral als men ze op hun empirische waarde wil toetsen. De auteurs kiezen een andere invalshoek: de aard van de verzorgingsstaat in de respec­ tievelijke lidstaten van de Europese Gemeenschap zou een licht kunnen werpen op de verschillen in de positie van vrouwen in deze landen. In de inleiding wordt het begrip ‘verzorgingsstaat’ niet gedefinieerd; wel wordt er gebruik gemaakt van Esping-Andersen’s typologie van verzorgingsstaten. Deze lacune blijft door het hele artikel heen voor onduidelijkheid zorgen. De verschillen tussen vrouwen in de verschillende Europese lidstaten worden gezien als arbeidsmarktverschillen: partici­ patiegraad, voltijds/deeltijds, werkloosheid. De vraagstelling is dus in welke mate de constructie van de verzorgingsstaat (zowel ideologisch als structureel) verklaringen kan bieden voor deze vast­ gestelde verschillen. Ik zal allereerst nagaan of de stelling van de auteurs over het belang van een belangrijke rol van de sociaal-democratie bij het verkleinen van verschillen tussen mannen en vrou­ wen wordt ondersteund door de gegevens over de situatie in België. De conclusies, die ik in deze paragraaf zal trekken leiden ertoe dat ik op zoek zal gaan naar andere - politieke - factoren, die bij kunnen dragen aan de verklaring van de positie van vrouwen.

De stelling rond de verkleining van (economi­ sche) ongelijkheid tussen mannen en vrouwen

De eerste stelling van de auteurs luidt: de (economische) ongelijkheid tussen mannen en vrouwen neemt af naarmate het land een hogere economische ontwikkeling kent en een langere sociaal-democratische traditie.

Klopt deze stelling nu als ze wordt toegepast op België? België is een land dat, samen met Enge­ land, een vroege en succesrijke industriële revolutie heeft gekend en tot vandaag bij de toplijst staat van hoge loon-landen; bovendien heeft de sociaal-democratie in België een sterke aanwezigheid gekend, weliswaar afwisselend met of in coalitie met de christen-democratie. Om dit laatste te illustreren: in de 70-jarige periode van 1918 tot 1988 heeft België 51 rege­

* Dt.M . Triest is socioloog en als docent verbonden aan de Vrije Universiteit te Brussel.

ringen gehad; in meer dan de helft ervan zetel­ den de sociaal-democratische partij of partijen (Witte et al. 1990).

Behalve zijn industriële ontwikkeling en een sterke sociaal-democratische aanwezigheid, werd België ook nog gekenmerkt door een zeer hoge syndicalisatiegraad.

Deze kenmerken liggen aan de oorsprong van het feit dat België al vroeg een uitgebreid soci­ ale zekerheidsstelsel heeft uitgebouwd, dat nu nog vaak model staat voor andere landen. Daar­ naast heeft zich ook een systeem van zorgvoor­ zieningen voor kinderen ontwikkeld, dat even­ eens vaak als voorbeeld dient voor anderen. De beschermende wetgeving ten aanzien van vrou­ wenarbeid (zwangerschap, ongezond werk, nachtwerk) houdt tot vandaag stand, grotendeels omwille van de bezorgdheid voor de gezondheid en het welzijn van de ongeboren en geboren kinderen.

Mijn stelling is nu dat het precies dit sociale

(2)

Arbeidsmarktpositie van vrouwen in Europa

zekerheidsstelsel is - de basis van de verzor­ gingsstaat - en de dominantie van twee grote vakbonden, die de traditionele gender-verhou- dingen in België hebben versterkt, en ze zeker niet ter discussie hebben gesteld. Voor deze stellingname lijkt bewijskracht te kunnen worden ontleend aan onderzoek, waarin België wordt vergeleken met andere EG-landen. België scoort wat betreft de wijzigende gender-verhoudingen binnen de Europese Gemeenschap meestal niet zo hoog als zou kunnen worden verwacht vanuit zijn sociaal-economische traditie, maar het gemiddelde, zowel op het ideologische als op het structurele niveau.

Als een indicatie voor het ideologische niveau maak ik gebruik van het onderzoek van de Eu­ ropese Commissie naar positieve houdingen van ‘Vrouwen en mannen van Europa in 1987’ ten aanzien van de zich wijzigende positie van de vrouw binnen het gezin, in het beroepsleven en in de politiek. België scoort in dit onderzoek slechts het gemiddelde in de Europese Gemeen­ schap (Vrouwen van Europa 1987, p. 49). Wat betreft de indicatoren van de structurele gender-verhoudingen wordt aangesloten bij het artikel van J. Plantenga en A. van Doorne-Huis- kes en het daar gepresenteerde feitenmateriaal. Dat levert voor België het volgende beeld op: - de participatiegraad in 1989 was 35,7%, terwijl het gemiddelde voor de Europese Gemeenschap 41,7% was (zie Plantenga en Van Doorne-Huis- kes, tabel 1);

- de lonen van vrouwen in de Europese Ge­ meenschap in 1989 varieerden van 65,8% tot 84,2% van die van de mannen; in België be­ draagt dat percentage 75,3% (Plantenga, tabel

3) ;

- de werkloosheidsgraad van vrouwen bedroeg in België in 1989 13%, terwijl dit in de Europe­ se Gemeenschap 12% bedroeg. Dit is overigens een merkwaardig cijfer: in tijden van welvaart bedraagt de werkloosheidsgraad van vrouwen tweemaal die van mannen, in tijden van recessie driemaal.

Eén punt waarbij België ver boven het gemid­ delde scoort is het percentage kinderopvang­ plaatsen voor kinderen jonger dan 3 jaar: 20%, enkel geëvenaard door Frankrijk en overtroffen door Denemarken (Goedhard, deel 3, p. 65). Om ook dit cijfer in het juiste perspectief te plaatsen: kinderopvang wordt vandaag in België nog voor 43% door grootouders gedaan.

Uit het voorafgaande kan men dus besluiten dat België, ondanks de hoge industriële ontwikke­ ling, ondanks een sterke verzorgingsstaat, inclu­ sief een uitgebreid kinderopvangstelsel, binnen de Europese Gemeenschap slechts de gemiddel­ den haalt wat betreft de ideologische en de eco­ nomische positie van de vrouw.

Bijkomend kan het ook verwondering wekken dat Belgische vrouwen, ondanks hun langdurige participatie op de arbeidsmarkt, de eis naar economische zelfstandigheid niet prioritair heb­ ben gesteld. Een verklaring hiervoor zou het feit kunnen zijn dat het lange tijd de laag-geschool- de vrouwen waren die het sterkst aanwezig wa­ ren op de arbeidsmarkt. Voor hen was het inko­ men uit betaalde arbeid tijdelijk of permanent een noodzakelijk aanvullend inkomen voor het gezin. De vraag naar arbeid had vooral te ma­ ken met tekorten aan laag- en halfgeschoolde arbeidskrachten, waarbij werkgevers eerder de voorkeur gaven aan vrouwen dan aan grotere groepen buitenlandse werknemers.

De groep van kleine zelfstandige onderneem­ sters en meewerkende echtgenotes is evenmin vragende partij geweest voor economische zelf­ standigheid: zij plaatsen dit motief als laatste in hun rangorde van arbeidsmotieven (Donckels & Meijer 1986, p. 54-55).

Herverdeling van onbetaalde arbeid en kinder- zorg kwam al helemaal niet ter sprake in de meeste twee-inkomensgezinnen, dat wil zeggen tot de meer recentere periode waarin zowel de hooggeschoolde vrouwen als het feminisme hun intrede deden in het sociaal-economische leven. Tot in de jaren 1960 ijverden de vakbonden voor een adequaat inkomen voor de kostwinner, zodat de vrouw niet (meer) verplicht zou zijn ‘bij te gaan werken’. Bij collectieve ontslagen steunen de bonden vaak de voorrang aan niet- kostwinners (meestal vrouwen) op de perso- neelslijst bij het verlenen van ontslag.

Als men het geheel van de structurele verzor­ gingsstaat bekijkt - en met name het sociale zekerheidsstelsel - valt op dat de vooronderstel­ ling nog steeds is dat er een (mannelijke) kost­ winner is en een vrouwelijke partner die bepaal­ de periodes mag ‘bij-verdienen’. Voor deze on­ gelijke behandeling in de sociale zekerheid is België trouwens al veroordeeld geweest door het Europese Hof.

En dan zijn er nog de overtalrijke indirecte voordelen voor gehuwde vrouwen en voor kin­

(3)

D e arbeidsmarktpositie van vrouwen in België en de rol van de verzorgingsstaat

derrijke gezinnen: van de rechten op gezond­ heidszorg, tot vroegere pensioenleeftijd, tot verhoogde tarieven op bouw- en renovatiepre- mies, leningen, verzekeringen, verlaagde tarie­ ven op trein en tram, een uitgebreid stelsel van kinderbijslag, fiscale voordelen, enzovoort (de reeks is zeer lang). In bepaalde periodes werd aan werknemers en ambtenaren gevraagd solida­ riteitsbijdragen te leveren voor gezinnen met kinderen: deze bijdragen werden afgehouden van het loon.

Concluderend mag men stellen dat in België zo­ wel de overheid als de sociale partners, werkge­ vers en werknemers, het traditionele gezin met een mannelijke kostwinner voorondersteld heb­ ben en dat, in zekere mate, nog steeds doen. In die zin is België dus, evenals Nederland, een anomalie in de aan Esping-Andersen ontleende typologieën van de verzorgingsstaat: aan de ene kant zijn er voldoende redenen om het te rang­ schikken onder het type sociaal-democratische verzorgingsstaat; anderzijds zijn er dominante kenmerken van de conservatief-corporatistische verzorgingsstaat.

Het belang van een politieke dimensie

Men komt wel eens de veronderstelling tegen dat een hoge langdurige arbeidsparticipatie van vrouwen op den duur als het ware ‘vanzelf wel zal leiden tot een vermindering van de verschil­ len tussen mannen en vrouwen op dit terrein. In het artikel van Plantenga en Van Doorne-Huis- kes wordt terecht de politieke constellatie bij de verklaring van deze verschillen betrokken. De gekozen maatstaf is echter nog weinig gen- der-specifiek. Ik zal meer ingaan op de betrok­ kenheid van vrouwen bij de politieke besluitvor­ ming om na te gaan of deze factor ook een bij­ drage kan leveren aan het verklaren van (het voortduren van) de verschillen tussen mannen en vrouwen.

Opnieuw het voorbeeld van België nemend, kan men veronderstellen dat het hoge participatie- en opleidingsniveau van vrouwen in de loop van de laatste decennia bijgedragen heeft tot hun volwaardig burgerschap. De politieke gelijkheid tussen mannen en vrouwen is nergens wettelijk vastgelegd. Het algemeen stemrecht voor vrou­ wen kwam er pas na de Tweede Wereldoorlog. De deelname van vrouwen aan verkiezingen is hoog, maar er is stemplicht. Bij de vraag naar het voornemen deel te nemen aan nationale ver­

kiezingen in de veronderstelling dat er geen stemplicht is, scoren zowel de Belgische mannen als de vrouwen het laagst in de Europese Ge­ meenschap, maar de vrouwen nog lager dan de mannen (Vrouwen van Europa 1984, p. 49). Algemene politieke belangstelling, zoals geme­ ten door datzelfde Europese onderzoek, is bij Belgische vrouwen het laagst van alle landen van de Europese Gemeenschap (op. cit., p. 49). Het aandeel van vrouwen in de regering in die periode (1985) was 10%, van de Kamer van Volksvertegenwoordigers 7,5%, van de Senaat 12%, van de Belgische Europarlementariërs 16%, van de burgemeesters 4%. In 1987 maak­ ten vrouwen 19% uit van de rechterlijke macht, 10% van de leden van de Nationale Arbeids­ raad, 5% van de leden van de Paritaire Comi- tees, een vierde van de leden van de Onderne­ mingsraden (Staatssecretaris voor Maatschap­ pelijke Emancipatie 1991).

In de typologieën van de verzorgingsstaat, zoals gehanteerd door de auteurs van het hier bespro­ ken artikel, is er geen ruimte voor de gender- verhoudingen in de besluitvorming. Wellicht is dit nochtans een nuttige variabele in het geheel. Een verzorgingsstaat heeft, behalve een soci- aal-economische, ook een politieke dimensie. Misschien kunnen er op deze manier een aantal in het onderzoek opduikende anomalieën wor­ den opgelost. Deze politieke dimensie zal wel­ licht meer verklarende waarde hebben dan de mate van dominantie van sociaal-democratische partijen.

Literatuur

- Donckels R. & J.N. Meijer (1986), Women in small business. Van Gorcum, Assen/Maastricht.

- Goedhard, E.A. e.a. (1992), Vrouwen en arbeidsmarkt­ posities binnen de Europese Gemeenschap. Open Uni- versiteit, Heerlen.

- Staatssecretaris voor Maatschappelijke Emancipatie (1991), Vrouwen in de Belgische Samenleving. Brussel.

Vrouwen van Europa, supplement 26(1987), Commis­ sie van de Europese Gemeenschappen, Brussel. - ‘Vrouwen en mannen van Europa in 1983’ (1984). In:

Vrouwen van Europa, supplement nr. 16. Commissie van de Europese Gemeenschappen, Brussel.

- Witte, E., J. Craeybeckx & A. Meynen (1990, 5e druk),

Politieke Geschiedenis van België van 1830 tot heden.

Standaard Uitg., Antwerpen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Crude oil samples were also investigated using the charge-tagging methodology and were found to be less amenable to straightforward analysis due to the complexity

We use AFM evidence to suggest a new mechanism for the formation of PS-b-PEO aggregates at the air-water interface, which starts with dewetting of an evaporating

frameworks have been developed for examining simultaneous substance use. A review of literature pointed to the importance of considering multiple factors in investigating

Refining CEP detection rules to achieve a higher level of situational awareness re- quires using an expressive pattern specification to identify emerging situations based on

FMPECL by adjusting p dynamically and decreasing p according to certain rules. The convergence analysis in Section 3.2 shows that under the extended MPEC GMFCQ, any

To clearly define the atmospheric conditions resulting in the surface ablation processes, melt and vapour fluxes from the 2007 study period were grouped along with the

Given the output flom Y1 and Yn established by the firm, the remaining differential equations governing the growth of asset stocks are also complete, and t,he

Tschumi‟s architectural theory reminds us of this non-existence and the distance between conceptual and real space, allowing us to politically question the practices of structuring