• No results found

Flexibel werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Flexibel werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt - Downloaden Download PDF"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ron Dekker en Ruud Dorenbos

Flexibel werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt

In dit artikel ligt de nadruk op een kwantitatieve beschrijving van flexibele arbeid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Wij onderscheiden drie typen van flexi-arbeid, te weten, deeltijdarbeid in kleine banen van minder dan 12 uur per week, specifiek flexibel werk (bijv. oproepkrachten, uitzendwerk) en tijdelijk werk. Op grond van de ebb 1991 blijkt dat 18% van de werkenden te maken heeft met een van deze vormen van flexi-arbeid. Zoals verwacht betreft dit vooral personen met een zwakke ar­ beidsmarktpositie: vrouwen, jongeren en laag-opgeleiden. Wij vinden echter ook een relatief grote groep tijdelijk werkenden met een universitaire opleiding. Met betrekking tot de beroeps- en bedrijfs­ structuur zijn de meeste flexi-banen inderdaad te vinden in de lagere beroepen en in de tertiaire dien­ sten. Hoge percentages flexi-werk in de industrie worden echter niet gevonden. Wel blijkt ook in de kwartaire sector het percentage flexi-banen hoog te zijn.

Inleiding

De laatste jaren is de flexibilisering van arbeid een steeds belangrijkere plaats gaan innemen in de discussies over het functioneren van de arbeidsmarkt. Het tegengaan van de starre en rigide arbeidsmarkt zou zowel een gunstige in­ vloed op de economische ontwikkeling als op de werkloosheid hebben. Met name vanuit werkgeverszijde bestaat er toenemende belang­ stelling om arbeidskrachten flexibel in te zet­ ten, hetgeen bijvoorbeeld terug te vinden is in de snelle groei van het aantal deeltijdbanen. Maar ook andere vormen van flexibel werk, zoals uitzendwerk, oproepkrachten en tijdelijk werk, zitten in de lift.

Met flexibilisering van de arbeid wordt be­ oogd schommelingen in de te verrichten ar­ beid op te vangen door middel van enerzijds hoeveelheidsaanpassingen (volumeflexibiliteit) en anderzijds prijsaanpassingen (loonflexibili­ teit). In dit artikel willen wij inzicht krijgen in

de omvang van de volumecomponent van het flexibele segment op de arbeidsmarkt. Ook wil­ len wij nagaan wie deze banen uitoefenen en waar - in welke beroeps- en bedrijfstakken - deze banen zich bevinden. Wij beperken ons hierbij tot drie vormen van flexibele arbeid: - deeltijdarbeid in kleine banen;

- specifiek flexibele arbeid (zoals uitzend­ werk);

- tijdelijk werk.

Deeltijdarbeid is een vorm van interne flexi­ bele arbeid, waarbij fluctuaties in het werkaan­ bod worden opgevangen via het aanwezige per­ soneelsbestand. Specifiek flexibele arbeid en tijdelijk werk kunnen tot de categorie externe flexibele arbeid gerekend worden. Hierbij wordt het aantal werknemers met een vast dienstverband zo klein mogelijk gehouden. In­ dien er door een vergroting van het werkaan­ bod behoefte is aan extra arbeidskrachten, doet het bedrijf een beroep op de externe arbeids­ markt. Kenmerkend voor de meeste van deze * Ten tijde van het onderzoek was Ron Dekker werkzaam als wetenschappelijk onderzoeker/ database manager bij het Work and Organization Research Centre (woRc) van de Katholieke Universiteit Brabant. Momenteel is hij werkzaam bij nwoals hoofd van het Wetenschappelijk Statistisch Agentschap (wsa). Ruud Dorenbos is werkzaam als Nwo-onderzoeker in opleiding en is verbonden aan de Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen (vakgroep Economische Geografie) van de Rijksuniversiteit Groningen.

(2)

flexibele banen is dat ze zich aan de onderkant van de arbeidsmarkt bevinden en /of een zwak­ ke arbeidspositie hebben, waardoor ze in feite het complement vormen van het segment met de vaste, goede, voltijdbanen.

De opbouw van dit artikel is als volgt. Na de af­ bakening van flexibele arbeid wordt aangege­ ven voor welke groepen een oververtegenwoor­ diging op de flexibele arbeidsmarkt wordt verwacht. Aansluitend volgen de empirische resultaten op basis van de Enquête Beroepsbe­ volking (e b b) 1991. Eerst wordt de omvang van het flexibele segment en de onderverdeling in de verschillende typen besproken. Daarna wor­ den de flexibele arbeidsvormen verbijzonderd naar de persoonskenmerken geslacht, leeftijd en opleidingsniveau en naar de baankenmer- ken beroepsklasse en bedrijfsklasse. Het arti­ kel eindigt met enkele slotopmerkingen en conclusies.

Afbakening van flexibele arbeid

Het aantal personen dat in een flexibele ar- beidsvorm werkt is niet exact vast te stellen. Het percentage is immers afhankelijk van zo­ wel de wijze waarop wordt gemeten als van de begrenzing van flexibele arbeid (Brouns & Schokker, 1990). De twee vormen van externe flexibiliteit die wij in dit artikel zullen onder­ scheiden, tijdelijk werk en specifiek flexibel werk, kunnen relatief eenvoudig worden vast­ gesteld en worden gemeten aan de hand van de contractvorm. Het grootste probleem in de af­ bakening ondervinden wij echter bij het defi­ niëren van deeltijdarbeid.

Deeltijd

Als basis voor de meeste onderzoeken naar de omvang van deeltijdarbeid wordt de definitie van de International Labour Organization (il o) gebruikt. Het 1LO spreekt over deeltijdarbeid indien het gaat om:

w erk m et een perm anent karakter dat op vrij­ w illige basis wordt verricht gedurende een da­ gelijkse o f w ekelijkse periode die aanm erke­ lijk korter is dan de gebruikelijke o f wettelijk voorgeschreven arbeidstijd.

De in deze definitie genoemde vrijwillige basis is echter moeilijk vast te stellen. Ook geeft

deze definitie geen uitsluitsel welke arbeids­ duur aanmerkelijk korter is dan gebruikelijk.

Gravesteijn-Ligthelm en 't Hoen (1992) defi­ niëren deeltijders als alle werknemers die min­ der dan de contractuele arbeidsduur per week, die geldt voor een normale voltijdse werkne­ mer, werkzaam zijn (exclusief eventuele uren arbeidsduurverkorting). In deze definitie wor­ den dus zowel vaste, als in tijdelijke dienst zijn­ de deeltijders opgenomen. Delsen (1992) defi­ nieert deeltijdarbeid als 'die arbeid welke vrij­ willig, regelmatig en volgens arbeidscontract wordt verricht gedurende een deel van de dag, week of maand, dat korter is dan de gebruike­ lijke arbeidsduur voor de betreffende bedrijfs­ tak of organisatie en wordt beloond naar rato van het aantal gewerkte uren'.

De definitie van deeltijdarbeid, zoals die in dit artikel gehanteerd zal worden, is ontleend aan de in 1991 gewijzigde definitie van de be­ roepsbevolking (Bierings e.a., 1991). In de nieu­ we definitie stelt het Centraal Bureau voor de Statistiek (c b s) voor om die personen tot de be­ roepsbevolking te rekenen die:

- tenminste 12 uur per week werken, of - werk hebben aanvaard, waardoor ze tenmin­ ste 12 uur per week gaan werken, of

- verklaren tenminste 12 uur te willen werken, daarvoor beschikbaar zijn en activiteiten ont­ plooien om werk voor tenminste 12 uur te vin­ den.

Van de beroepsbevolking worden de personen die tenminste 12 uur per week werken (of werk hebben aanvaard) tot de 'werkzame beroepsbe­ volking' gerekend en degenen die niet of min­ der dan 12 uur werken tot de 'overige beroeps­ bevolking'.

In dit artikel worden personen die minder dan 12 uur per week werken, als deeltijder ge­ typeerd. De keuze voor een urengrens met be­ trekking tot deeltijd is tamelijk arbitrair, maar in ons onderzoek willen wij vooral de kleine banen in beeld brengen. Juist doordat het CBS de grens van de werkzame beroepsbevolking hier legt, kunnen wij additioneel aan zijn regu­ liere publicaties, zoals de jaarlijkse EBB-publica- tie en de Arbeidsrekeningen, dit deel van de ar­ beidsmarkt beschrijven. Deze groep kleine ba­ nen blijkt bovendien een groeimarkt te zijn: vanaf 1987 tot en met 1994 is het aantal kleine banen jaarlijks met gemiddeld 4,4% gegroeid, tegenover een gemiddelde groei van 1,7% van

(3)

de banen van 12 uur of meer (CBS, 1995). Specifiek flexibel en tijdelijk werk

Deze twee vormen van externe flexibiliteit zijn gemakkelijker af te bakenen dan deeltijd­ werk. Tijdelijk werk kan relatief eenvoudig worden vastgesteld aan de hand van de positie in de werkkring. Het CBS spreekt van werkne­ mers met een vast dienstverband indien men in vaste dienst is, danwel in tijdelijke dienst met een contract van 1 jaar of langer, danwel in tijdelijke dienst met een toezegging van aan­ stelling in vaste dienst. Daarnaast moet er spra­ ke zijn van een vast maandloon of een dienst­ verband voor een vast aantal uren per week; ten slotte moet men geen oproepkracht, inval­ kracht of uitzendkracht zijn (CBS, 1993). Tijde­ lijk werkenden kunnen vervolgens als het complement worden gedefinieerd (CBS-term: werknemers overig dienstverband). Specifiek flexibele werkvormen, zoals uitzendkrachten, oproepkrachten, vakantiewerkers e.d. kunnen eveneens relatief eenduidig gedefinieerd wor­ den via de aard van het contract. In het verza- meltraject van enquêtes zijn er eveneens wei­ nig problemen. Er kan rechtstreeks aan de respondent gevraagd worden welk soort con­ tract hij of zij heeft. Bovendien kan de (routing) van de vragenlijst zodanig worden ingericht dat expliciet naar deze vormen van arbeid wordt gevraagd.

Data

In dit onderzoek wordt gebruikgemaakt van de Enquête beroepsbevolking (e b b) van het CBS. De ebb is een maandelijkse enquête en is in

Nederland een belangrijke bron van statisti­ sche informatie over de arbeidsmarkt. De netto steekproef bedraagt per jaar 1,1% van de Neder­ landse bevolking in de leeftijdscategorie 15-64 jaar. In de EBB wordt naast persoonskenmerken onder andere gevraagd naar het beroep van de respondent, het bedrijf waar hij of zij werk­ zaam is, de arbeidstijd en de aard van het con­ tract. De keuze voor het jaar 1991 was een zeer pragmatische: het microbestand van de EBB 1991 is het laatste jaar, waarin de kleine banen (minder dan 12 uur) naar beroep zijn geco­ deerd. Ook worden vanaf de EBB 1992 de wer­ kenden in (een deel van de) tijdelijke banen niet meer naar beroep gecodeerd.

Voor de indeling naar beroep zal in dit arti­ kel worden uitgegaan van de

CBS-beroepenclas-sificatie 1984, waarin 89 beroepsklassen wor­ den onderscheiden. Voor de bedrijfsindeling wordt de Standaardbedrijfsindeling van het CBS (sbi'78) gehanteerd, die een indeling in 57

klassen telt.

Oververtegenwoordiging op de flexibele arbeidsmarkt

Het aanbod van flexibele arbeid bestaat ener­ zijds uit een groep flexibele arbeidskrachten die geen andere kans zien om aan het arbeids­ proces deel te nemen, omdat ze niet altijd be­ schikbaar (kunnen) zijn. Dit zijn naar verwach­ ting voornamelijk jongeren (scholieren), die in kleine banen willen werken als aanvulling op hun beurs of toelage en vrouwen, die zich van­ wege andere (zorg)taken slechts beperkt op de arbeidsmarkt kunnen aanbieden. Anderzijds betreft het mensen met een zwakke arbeidspo- sitie, zoals mensen met geringe of 'verkeerde' kwalificaties of herintreders, die nergens an­ ders terecht kunnen dan op het flexibele ar- beidsmarktsegment.

Wij verwachten daarom op de flexibele ar­ beidsmarkt een oververtegenwoordiging van: - vrouwen, deels vanwege hun vraag naar der­ gelijke banen, maar ook omdat zij minder toe­ gang hebben tot de reguliere markt dan man­ nen;

- jongeren, vanwege hun vraag naar kleine ba­ nen én omdat zij als starters hun positie op de arbeidsmarkt nog moeten zoeken (en verove­ ren);

- lager-opgeleiden, omdat zij niet beschikken over de juiste kwalificaties voor reguliere ba­ nen (zie ook Dekker, De Grip &. Heijke, 1995). Vanuit de optiek van de vraagzijde zijn vooral in de lagere, eenvoudige beroepen de mogelijk­ heden voor externe flexibiliteit (tijdelijk en uit- zendwerk) het meest aanwezig. De aard van de werkzaamheden laat het immers toe om het takenpakket snel aan te leren. Deeltijdarbeid (kleine banen, interne flexibiliteit) komt naar verwachting vooral voor in beroepen waarvoor geldt dat de taken binnen een dagdeel afgerond kunnen (of moeten) worden. Het bekendste voorbeeld is wellicht de krantenbezorger. Daar­ naast zullen ook banen waarvan het werk ge­ makkelijk op te splitsen is, zoals schoonmaak­ sters, portiers, vakkenvullers en caissières, een groot aandeel in de intern-flexibele arbeid in­ nemen. Naast de eenvoudige beroepen in de

(4)

horeca, het winkelbedrijf en de schoonmaak­ branche, zijn deeltijdbanen ook te verwachten in de landbouw en industrie, met name daar waar de productie sterk schommelt als gevolg van conjunctuur of seizoen.

Wij verwachten dus vooral een oververtegen­ woordiging van flexibel werk in de op con­ sumptie gerichte industrie en diensten en voor­ spellen daarom de volgende top 5:

cod e bedrijfsklasse 20 voedingsmiddelenindustrie 23 kledingindustrie 24 schoenindustrie 65 detailhandel 67 horeca

Omdat de CBS-beroepenclassificatie uit 1984 sterk verbonden is met de bedrijfstakindeling en op grond van de eerder genoemde beroepen, waarvan de taken zonder al te veel problemen kunnen worden opgesplitst, kunnen wij aange­ ven welke beroepen naar verwachting overver­ tegenwoordigd zullen zijn op de flexibele ar­ beidsmarkt: de eenvoudige beroepen in de beroepstakken 4 (handel), 5 (horeca, diensten) en ook delen van 7 (industrie). Wij voorspellen daarom de volgende top 5:

co d e beroepsklasse

48 winkelbedienden

53 koks, kelners, buffetbedienden

55 huisbewaarders, schoonmaakpersoneel 79 kleermakers, naaisters e.d.

97 laders, inpakkers e.d.

conditioneel totaal

1 kleine banen 2 specifiek flexibele

688 688

arbeid (en niet 1.) 3 tijdelijke banen

227 351

(en niet 1. of 2.) 235 1.152

498 De maatstaf bij de bepaling van de volgorde is de afnemende zwaarte van de vorm van flexi- arbeid: de laatste vorm (tijdelijke baan) staat dichter bij de vaste baan dan de eerste (kleine baan). In de kolommen staan de aantallen wer­ kenden voor dit type flexibele arbeid. De ko­ lom 'conditioneel' geeft de cumulatieve aantal­ len, waarbij degenen met een kleine baan niet meer meetellen bij specifiek flexibel werk en de tijdelijke banen additioneel aan kleine ba­ nen en specifiek flexibele arbeid zijn gedefini­ eerd. De univariate aantallen werkenden staan in de kolom 'totaal'.

Door de werkenden eerst aan een kleine baan, daarna aan specifiek flexibele arbeid en dan pas aan een tijdelijke baan toe te wijzen, wordt bereikt dat wij de flexibel werkenden in geval van overlapping met de meest flexibele (zwakke) arbeidspositie verbinden. Dit bete­ kent dat degenen die hier tot de categorie tijde­ lijke banen worden gerekend geen kenmerken van 'zwaardere' soorten flexibele arbeid bezit­ ten.

In Figuur 1 wordt aangegeven hoe de ver­ schillende groepen elkaar overlappen. In totaal zijn er 1.152 miljoen werkenden in een kleine Empirische resultaten

totaal 6473

Flexibele arbeid naar type

Uit de cijfers op basis van de EBB 1991 blijkt dat er 688 duizend personen in een kleine baan (van minder dan 12 uur per week) wer­ ken; er werken 498 duizend personen op basis van een tijdelijk contract en er zijn 351 duizend mensen werkzaam als uitzendkracht, oproep­ kracht of andere vorm van specifiek flexibele arbeid. Deze groepen overlappen elkaar echter. In de verdere bespreking van flexi-arbeid wil­ len wij echter overlappende definities en dub­ beltellingen vermijden. Daarom definiëren wij de verschillende vormen van flexi-arbeid aan­ vullend in de volgorde:

tijdelijk werk 498

kleine banen 688

Figuur 1 Verdeling van de arbeidsmarkt naar type arbeid

(5)

baan, tijdelijke baan of specifiek flexibele baan werkzaam ofwel 18% van de in totaal 6.473 miljoen personen die minstens 1 uur per week betaalde arbeid verrichten.

Het totaal aantal werkenden (6473) wordt in de figuur onderverdeeld in disjuncte groepen, waarbij tevens de randtotalen voor de drie vor­ men van flexibel werk zijn aangegeven: de ver­ ticale lijn verdeelt de kleine banen (688) en de banen van meer dan 12 uur; de horizontale lijn onderscheidt specifiek flexibel werk (onder de lijn, 351 duizend werkenden) en de twee diago­ nale lijnen demarkeren de tijdelijk werkenden (498) van degenen met een langdurig of vast contract. Uit de figuur blijkt echter ook welke overlap er bestaat tussen deze groepen: 56 dui­ zend werkenden werken minder dan 12 uur, in een specifiek flexibele, tijdelijke baan en beho­ ren daarmee in feite tot alle drie de groepen. Bijna 80% van de tijdelijk werkenden (397/498) en 65% van de specifiek flexibel werkenden (227/351) werkt meer dan 12 uur. Van de 688 duizend werkenden in kleine banen vallen de werkzaamheden van 169 duizend personen in nog een andere vorm van flexibel werk.

De 39 duizend dienstplichtig militairen zijn apart in de figuur aangegeven. Zij werken meer dan 12 uur in een tijdelijke baan. Van de werkenden volgens de definitie werkzame be­ roepsbevolking (12 uur en meer) zijn er 162 duizend die een tijdelijke en specifiek flexibele baan hebben. Opvallend is dat 66 duizend spe­ cifiek flexibel werkenden met werk van meer dan 12 uur per week, alsmede 68 duizend spe­ cifiek flexibel werkenden onder de 12 uur niet tot de tijdelijk werkenden worden gerekend. Blijkbaar heeft dit deel van de flexibel werken­ den wel een langdurig of vast contract.

Flexibele arbeid naar geslacht

In Tabel 1 worden de verschillende arbeidsvor- men verbijzonderd naar geslacht. De percenta­ ges voor kleine baan, specifiek flexibel werk en tijdelijk werk zijn dus additioneel, niet-over- lappend gedefinieerd, conform de bovenge­ noemde volgorde. Daardoor tellen de percenta­ ges flexibel werk, samen met de werkenden met een vast dienstverband van 12 uur en meer ('basis'), op tot 100%.

Conform onze verwachtingen zijn vooral vrou­ wen op de flexibele arbeidsmarkt werkzaam

Tabel 1 Werkenden naar arbeidsduur per week en geslacht, 1991

Arbeidsduur per week

( x 1000) totaal % % % %

aantal kleine spec. tijdeliik basis

baan flex vrouwen 2513 18.3 5.4 3.6 72.7 mannen 3960 5.8 2.3 3.7 88.2 totaal % 100 10.6 3.5 3.6 82.2 aantal 6473 688 227 235 5322 Bron: w sa/ebb1991

(27,3% vrouwen versus 11,8% mannen). De ver­ schillen zijn het grootst voor de kleine banen (een factor 3), 'gecorrigeerd' voor deze kleine banen is het percentage vrouwen in specifiek flexibele arbeid nog altijd dubbel zo hoog als het percentage mannen in deze categorie. Re­ kening houdend met deze twee vormen van fle- xi-arbeid, zijn er met betrekking tot tijdelijk werk geen procentuele verschillen meer tussen mannen en vrouwen.

Flexibele arbeid naar leeftijd

Verbijzonderd naar leeftijd zijn de discrepan­ ties voor jongeren nog groter dan voor vrou­ wen. Van de jongeren werkt slechts 38,9% niet als flexi-werker. De grootste verschillen zien wij ook hier bij de kleine banen, hetgeen een

Tabel 2 Werkenden naar arbeidsduur per week en leeftijdsklasse, 1991

Arbeidsduur per week

(x 1000) totaal % % % %

aantal kleine spec. tijdelijk basis

baan flex 15-20 jaar 520 42.3 8.7 10.1 38.9 21-30 jaar 1931 7.3 4.6 6.0 82.2 31-40 jaar 1794 7.5 2.9 2.7 86.9 41-64 jaar 2229 8.7 1.8 0.8 88.6 totaal % 100 10.6 3.5 3.6 82.2 aantal 6473 688 227 235 5322

(6)

indicatie is voor de 'werk-als-bijverdienste'- idee (zie ook Bierings,Van Bochove & Imbens,

1991).

Voor de andere leeftijdscategorieën is het per­ centage werkenden in kleine banen overigens redelijk constant rond de 8%. Bij de andere twee vormen van flexibiliteit zien wij wel een afname van de percentages naar leeftijd.

Vanwege het exorbitant hoge percentage jon­ geren in kleine banen hebben we deze vorm van interne flexibiliteit uitgezet tegen leeftijd in Figuur 2.

Uit de figuur blijkt niet alleen dat vooral jonge­ ren in kleine banen werken, maar ook dat de leeftijdsklassegrens inderdaad bij 20 jaar ligt. Uit de figuur blijkt verder dat ouderen vanaf 60 jaar relatief sterk vertegenwoordigd zijn in de banen van minder van 12 uur. Hier is echter sprake van een 'noemer'-effect: de participatie­ graad van ouderen daalt als gevolg van ver­ vroegde uittreding e.d. Indien deze uittreding sterker is voor voltijdbanen dan voor de kleine banen, daalt de percenteerbasis harder dan het aantal werkenden in de kleine banen. Bijgevolg stijgt het percentage deeltijders onder de oud­ ste leeftijdgroepen.

Tabel 3 Werkenden naar arbeidsduur per week en opleidingsniveau, 1991

Arbeidsduur per week

(x 1000) totaal % % % %

aantal kleine spec. lijdelijk basis

baan flex Basisonderwijs 701 17.4 4.7 7.3 7 6 .2 MAVO 543 2 5 .3 5.1 4 .0 6 8 .7 LBO 1132 10 .0 3.8 3.2 8 3 .0 HAVO/VWO 3 72 2 5 .5 6.4 6 .6 6 1 .5 MBO 2 3 6 5 6.1 7.9 2 .7 8 8 .3 HBO 9 4 6 6.3 3.0 3.3 8 7 .4 WO 4 0 4 4 .6 1.7 10.0 8 3 .7 totaal % 100 10.6 3.5 3.6 8 2 .2 aantal 6 4 7 3 6 8 8 2 27 235 5 3 2 2 Bron: wsa/ebb1991

Flexibele arbeid naar opleidingsniveau

De vooronderstelling is dat lager opgeleiden oververtegenwoordigd zijn in het flexibele ar- beidssegment. Daarbij moeten wij wel reke­ ning houden met de dichotomie tussen de laag opgeleiden die voor hun werk en inkomen zijn

Leeftijd injaren Bron: W SA/EBB 1991

Figuur 2 Verdeling van kleine banen naar leeftijd

(7)

aangewezen op dit deel van de arbeidsmarkt en de middelbare en hoger opgeleide scholie­ ren en studenten die werken als bijverdienste op hun beurs of toelage.

Uit de tabel blijkt dat flexi-werk inderdaad meer voorkomt bij lager opgeleiden, al zijn de verschillen niet dramatisch groot. Het bijver­ dienen door studenten wordt ondersteund door de hoge percentages Mavo-, Havo- en vwo-ers (studenten) die werkzaam zijn in klei­ ne banen. Om nader te kunnen toetsen of het hoge percentage AVO-ers in kleine banen inder­ daad wordt veroorzaakt door studenten, heb­ ben wij deze categorie flexibel werkenden ver­ bijzonderd naar hun maatschappelijke positie (subjectieve belangrijkste bezigheid). Van de 137 duizend werkenden in kleine banen met een

afgerond MAVO-diploma beschouwt slechts 14% de werkkring als belangrijkste activiteit, 70% beschouwt studeren als de belangrijkste bezigheid. Van de 95 duizend werkende h a v o- en vwo-gediplomeerden beschouwt 10% het werk als de voornaamste activiteit, terwijl 83% studeert. Daarmee wordt bevestigd dat jonge­ ren die in kleine banen werkzaam zijn dit voor het overgrote deel zien als financiële aanvul­ ling op hun studiekosten en niet het werk als belangrijkste activiteit beschouwen.

Ten slotte is vooral het hoge percentage tijde­ lijk werkenden onder wo-opgeleiden opval­ lend. Het betreft immers geen studenten meer. Nadere analyse van de academisch opgeleiden in tijdelijke banen leert dat van deze groep van 40.000 werkenden 20% werkzaam is in de be­ roepsklasse 'overige wetenschappelijke e.a.

vak-Tabel 4 Werkenden naar arbeidsduur per week en beroepsklasse, 1991

Arbeidsduur per week

totaal % % % %

code omschrijving aantal kleine spec. tijdelijk basis

( x 1000) baan flex

05 Biologen, biochemici e.d. 36 3.8 1.0 18.9 76.3

07 Verplegenden en paramedici 342 9.2 5.6 3.2 82.0

13 Leerkrachten 302 10.6 3.3 4.0 82.1

17 Musici e.a. uitvoerende kunstenaars 27 23.5 4.2 2.1 70.3

18 Beroepssportlieden e.d. 15 44.8 5.6 3.8 45.8

20 Beleidsfuncties bij openbaar bestuur 6 17.7 - 24.8 57.4

37 Post-distributiepersoneel 54 23.2 3.9 2.1 70.9

39 Administratieve functies n.e.g.1 450 7.3 5.2 4.8 82.7

48 Winkelbedienden e.a. verkopers 384 37.0 2.7 2.4 57.9

53 Koks, kelners, buffetbedienden e.d. 183 28.5 9.7 4.6 57.2

54 Huishoudelijk en verzorgend personeel n.e.g. 248 34.7 4.6 2.2 58.4

55 Huisbewaarders, schoonmaakpersoneel 166 42.4 2.7 0.9 53.9

56 Wassers, persers e.d. 7 10.9 15.8 5.2 68.1

59 Dienstverlenende functies n.e.g. 40 15.1 5.6 1.2 78.2

62 Agrarische arbeiders 154 14.2 6.2 2.0 77.6

79 Kleermakers, naaisters, stoffeerders e.d. 36 14.6 5.4 0.6 79.4

86 RTV-zend-, geluids-, beeldapparatuurbedieners 2 18.2 8.6 - 73.2

91 Papierwaren-en kartonnagewerkers 6 3.0 9.7 7.3 80.0

97 Laders, inpakkers, kraanmachinisten e.d. 190 7.0 11.9 3.7 77.4

99 Arbeiders n.e.g. 43 15.7 7.2 5.3 71.8

totaal

% 100 10.6 3.5 3.6 82.2

aantal 6473 688 227 235 5322

1n.e.g. = niet eerder genoemd. Bron: w sa/ebb1991

(8)

specialisten' (code 19); 14% in beroepsklasse 'geneeskundigen' (code 06); en 13% werkzaam is als leerkrachten (code 13).

Flexibele arbeid naar beroep

In de vorige sectie hebben wij onze persoonlij­ ke top 5 van flexibele beroepen gepresenteerd. In Tabel 4 vindt de confrontatie plaats met de data. In de tabel staan alleen de beroepsklas­ sen waarvoor geldt dat er procentueel meer dan gemiddeld flexi-arbeid plaatsvindt (ofwel % basis is minder dan 82,2%).

Onze top 5 staat in deze tabel, maar procentu­ eel gezien is de beroepsklasse sportlieden nummer 1. De grootste beroepsklassen abso­ luut gezien zijn de winkelbedienden (162 dui­ zend), huishoudelijk personeel (103 duizend) en koks, kelners e.d. (78 duizend). Vanwege de grote absolute omvang flexi-werkers is ook de beroepsklasse administratieve functies n.e.g. opgenomen, die absoluut gezien uit veel flexi- werkers (78 duizend) bestaat, maar procentueel net onder het gemiddelde ligt.

Ondanks onze verwachting dat flexi-arbeid

vooral in eenvoudige, gemakkelijk in te wer­ ken beroepen zou plaatsvinden, zijn er toch ook vijf beroepsklassen uit beroepstak 1, de we­ tenschappelijke en andere vakspecialisten, ver­ tegenwoordigd. Vooral onder biologen komen veel tijdelijke banen voor, terwijl voor de an­ dere beroepen in deze eerste beroepstak flexi- arbeid vooral uit kleine en specifiek flexibele banen (interne flexibiliteit) bestaat. Binnen de industrieberoepen valt de beroepsklasse RTV- personeel op: deze werknemers zijn oververte­ genwoordigd in specifiek flexibele arbeid. Flexibele arbeid naar bedrijf

In Tabel 5 staan de bedrijfsklassen vermeld die procentueel zijn oververtegenwoordigd in flexi-arbeid. Onze ex ante top-5 staat slechts gedeeltelijk in de tabel; kledingindustrie (code 23), detailhandel (code 65) en horeca (code 67) staan in de tabel, terwijl de voedingsmiddelen­ industrie (code 20/21) en de schoenen­ industrie (code 24) ontbreken. Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van deze be­ drijfstakken is dat hierin sprake is van flexibili­ teit in de vorm van het uitbesteden van arbeid

Tabel 5 Werkenden naar arbeidsduur per week en bedrijfsklasse, 1991

Arbeidsduur per week

code omschrijving totaal aantal (x 1000) % kleine baan % spec, flex % tijdelijk % basis 23 Kledingindustrie 16 14.4 9.2 1.3 75.2 27 Grafische industrie 131 23.2 2.3 3.0 71.4 65 Detailhandel 563 22.1 2.6 1.9 73.3

67 Flotels, restaurants, cafés 181 22.6 6.7 4.5 66.3

84 Zakelijke dienstverlening 409 11.8 3.5 3.7 81.1

85 Verhuur van machines 11 8.9 8.2 5.4 77.6

91 Religieuze organen 17 21.6 0.4 1.4 76.5 92 Onderwijs 383 10.7 3.4 7.2 78.8 93 Gezondheidszorg 532 9.6 4.7 4.1 81.7 94 Maatschappelijke diensten 345 22.5 4.7 2.6 70.2 95 Sociaal-culturele diensten 120 18.8 4.0 3.9 73.3 96 Sport en recreatie 46 21.6 5.1 3.8 69.5

98 Overige dienstverlenende bedrijven 167 28.3 3.0 1.5 67.3

99 Particuliere huishoudens 23 74.8 0.3 0.8 24.1

totaal

% 100 10.6 3.5 3.6 82.2

aantal 6473 688 227 235 5322

Bron: w sa/ebb1991

(9)

buiten de organisatie, hetgeen vooral in de in­ dustrie te verwachten is, maar wat in de tabel in de door ons onderscheiden vormen van fle- xi-arbeid niet kan worden weergegeven.

De detailhandel is veruit de grootste bedrijfs- klasse, waarin flexibel wordt gewerkt. Maar liefst 150 duizend personen, dat is 13% van het totaal aantal flexi-werkers en ruim een kwart van de werkenden in deze sector, werkt voor­ namelijk in kleine banen. De horeca branche is procentueel één van de toppers: 1/3 van de werkenden doet dat in een flexibele arbeids- vorm. Relatief gezien is de bedrijfsklasse 'parti­ culiere huishoudens' de winnaar: driekwart van de werkenden in deze branche werkt flexi­ bel. In de commerciële dienstverlening liggen alleen de bedrijfsklassen zakelijke dienstverle­ ning en verhuur van machines (codes 84 en 85) boven het gemiddelde. De verdeling van de fle­ xibele werkvormen loopt voor beide nogal uit­ een : in de laatste is veel meer sprake van speci­ fiek flexibel werk. In de kwartaire sectoren wordt daarentegen massaal flexibel gewerkt: rond de 30% en meestal in de vorm van kleine banen. In het onderwijs zijn er relatief veel tij­ delijke contracten, terwijl in de maatschappe­ lijke en sociaal-culturele dienstverlening en ook in de sport en recreatie vooral in kleine ba­ nen wordt gewerkt.

Ten aanzien van de vraagzijde van flexi- werk hebben wij ons vooral gericht op door productiviteit en afzet gerichte oorzaken. In de tabel met flexibele beroepen werd dit deels be­ vestigd door de eenvoudige, lagere commerci­ ële dienstenberoepen. Specifieke industrie-be- roepen kwamen echter nauwelijks in de tabel voor. Ook komt de industrie in de bedrijfs- klasse-tabel nagenoeg niet aan bod, maar ma­ nifesteert flexi-arbeid zich vooral in de (kwar­ taire) dienstensectoren. In dit artikel wordt ver­ der niet ingegaan op de achtergronden en redenen voor de omvangrijke aandelen flexi- werk in de kwartaire sector, maar verder on­ derzoek op dit punt ligt voor de hand.

Conclusies

In dit artikel hebben wij getracht de onderkant van de arbeidsmarkt in kaart te brengen. Daar­ toe hebben wij gekeken naar verschillende vor­ men van flexibele arbeid. Bijna 18% van de wer­

kenden, ofwel 1,152 miljoen mensen werkt in één of meerdere vormen van flexibele arbeid.

De definiëring van flexibiliteit is trouwens arbitrair. Tijdelijk werk en specifiek flexibel werk, zoals uitzendwerk, kunnen worden on­ derscheiden aan de hand van de contractvorm of door het in enquêtes rechtstreeks aan de res­ pondenten te vragen. Meer problemen geeft de definiëring van deeltijdwerk. Wij hebben geko­ zen voor de kleine banen in de vorm van een 12-uren grens, hetgeen mede werd ingegeven door het feit dat deze groep werkenden zich aan de onderkant van de arbeidsmarkt bevindt en volgens de nieuwe definitie van de werk­ zame beroepsbevolking zelfs niet meer tot de werkzame beroepsbevolking wordt gerekend. Om dubbeltellingen te voorkomen hebben wij de flexi-werkers conditioneel ingedeeld in drie disjuncte groepen: ten eerste naar kleine ba­ nen, vervolgens naar specifiek flexibel werk en ten slotte naar tijdelijk werk.

Verwachtingen met betrekking tot overver­ tegenwoordiging op de flexi-markt van perso­ nen met een zwakke arbeidspositie - vrou­ wen, jongeren en laag-opgeleiden - zijn beves­ tigd. Opvallend is echter de vrij grote groep tijdelijk werkenden met een afgeronde WO-op- leiding. Met betrekking tot de structuur van de vraagzijde geldt dat wij de meeste flexibele ar­ beid inderdaad in de lagere beroepen terugvin­ den, al zijn ook beroepen uit de beroepstak wetenschappelijke en andere vakspecialisten sterk vertegenwoordigd. Verbijzonderd naar be­ drijfsklasse scoort de dienstensector naar ver­ wachting hoog. Naast de detailhandel en hore­ ca zijn echter ook de kwartaire diensten sterk vertegenwoordigd, terwijl de industrie achter blijft bij het gemiddelde.

Verder onderzoek zou zich kunnen richten op verklaringen voor flexi-arbeid binnen de kwartaire sector en juist de afwezigheid ervan in de industrie en naar de persistentie van de positie van de werkenden aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Door verder onderzoek te doen naar typen werkenden en de structuur van de flexibele arbeidsmarkt kan meer inzicht worden verkregen in de (her-)intrede- en door- stroomprocessen op de arbeidsmarkt.

Literatuur

(10)

(1991), De definitie van de beroepsbevolking, Supple­

ment bij de Sociaal-Economische Maandstatistiek, 1991 nr. 2.

Bierings, H.B.A. en J.C.M. Imbens (1992), Werknemers met een flexibele arbeidsrelatie uitkomsten van de en­ quête beroepsbevolking, Supplement bij de Sociaal-

Economische Maandstatistiek, 1992 nr. 5.

Brouns, M. en A. Schokker (1990), Arbeidsvraagstukken en Sekse, Tweede Trendrapport Stimuleringsgroep

Emancipatie-Onderzoek, 's-Gravenhage.

Centraal Bureau voor de Statistiek (1993), Enquête Be­

roepsbevolking 1992, CBS, Voorburg/Heerlen.

Centraal Bureau voor de Statistiek (1995), Enquête Be­

roepsbevolking 1994, CBS, Voorburg/Heerlen.

Dekker, R.f.P., A. de Grip en J.A.M. Heijke (1995), Ar­

beidsmarktsegmentatie en arbeidsmarktgedrag, Or­

ganisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek, W127, 's-Gravenhage.

Delsen, L. (1992), Deeltijdarbeid vergroot arbeidsmarkt­ participatie, Economische Statistische Berichten, 25-

3-1992.

Gravesteijn, f.H. en N.BJ.G. 't Hoen (1992), Vraagdeter-

minanten van deeltijdarbeid, Organisatie voor Stra­ tegisch Arbeidsmarktonderzoek, ’s-Gravenhage.

Hoogteijling, E.M.f. (1987), Flexibilisering van Arbeid,

Supplement bij de Sociaal-Economische Maandsta­ tistiek.

Horst, C.G. van der en E. Willems (1993), Aspecten van

Flexibele Arbeidsvormen, Alphen aan den Rijn.

Praat, W. en f.P.Vosse (1993), Aanbod en benutting van deeltijdarbeid, Economische Statistische Berichten,

28-7-1993.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

There is increasing interest in mining minerals on the seabed, including sea floor massive sulfide deposits that form at hydrothermal vents. The International Seabed Authority

malloc is first called during the object construction and the val pointer is left in that memory, if we immediately call malloc again to create the padded integer array, in some

Javakhishvili Tbilisi State University, Tbilisi, Georgia; b High Energy Physics Institute, Tbilisi State University, Tbilisi, Georgia 159 Department of Physics, Technion,

1998 ) from (c) and (d) using the carbonic acid dissociation constants of Mehrbach et al. Annual mean sea surface temper- ature, salinity, phosphate and silicate fields from World

IL-12 has been thought to be important recently because it, together with TNF-a, activates natural killer (NK) cells to produce IFN-y in a T- cell-independent manner [99]. This

5.24 shows the pulls for the nuisance oscillation parameters and all SK specific parameters, including SK detector systematics, and SK-only cross section parameters. Fig 5.25 shows

Furthermore, for both spectral windows the PCA scores for the first PCA component followed the expected trend for changes in the cell cycle distribution, and the PCA scores for