• No results found

Optimising diagnosis and treatment of coagulopathy in severely injured trauma patients - Samenvatting en toekomstperspectieven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Optimising diagnosis and treatment of coagulopathy in severely injured trauma patients - Samenvatting en toekomstperspectieven"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl)

Optimising diagnosis and treatment of coagulopathy in severely injured trauma

patients

Balvers, K.

Publication date

2016

Document Version

Final published version

Link to publication

Citation for published version (APA):

Balvers, K. (2016). Optimising diagnosis and treatment of coagulopathy in severely injured

trauma patients.

General rights

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulations

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

(2)
(3)

SAMENVATTING

Massale bloeding is met 30% de belangrijkste oorzaak voor mortaliteit bij trauma patienten1. Het belangrijkste onderdeel in de behandeling van een massale bloeding

is het stoppen van de bloeding. Echter, door het optreden van trauma-geïnduceerde coagulopatphie (TIC) wordt dit proces verhindert en verergert de bloeding. De behandeling van TIC is daarom een belangrijk onderdeel in het creëren van hemostase en in de behandeling van massaal bloedende trauma patiënten. Het controleren van een bloeding door een chirurgische interventie is niet mogelijk zonder een goed functionerend stollingssysteem. Toch blijft het adequaat diagnosticeren en behandelen van TIC een enorme uitdaging voor specialisten. Meer kennis over coagulopathie en massale bloedingen in trauma patiënten is derhalve noodzakelijk om de uitkomst van deze patienten te verbeteren. Het eerder identificeren van trauma patiënten die een hoog risico lopen om coagulopathie te ontwikkelen kan bijvoorbeeld zorgen voor een verhoogde kans op overleving. Daarbij zijn de eerste belangrijke vragen: hoe kan TIC snel en adequaat gediagnosticeerd worden en hoe moeten patiënten behandeld worden met een verminderde stollingsneiging? Tegenwoordig gebruiken we conventionele stollingstesten om coagulopathie te diagnosticeren. Echter deze testen zijn tijdrovend en daardoor niet bruikbaar om coagulopathie goed te behandelen en te monitoren2-5.

Resultaten zijn vaak pas beschikbaar als de patiënt al is overleden of overgeplaatst is naar de operatiekamer of de Intensive Care. Daarom zijn er tot op heden geen accurate testen om coagulopathie te diagnosticeren en te monitoren. Transfusie van bloedproducten is daarom meer empirisch geleid dan gebaseerd op specifieke stollingstesten. Visco-elastische testen (VHAs) zijn snelle stollingstesten welke veelbelovende resultaten laten zien in hun mogelijkheid om TIC in trauma patiënten te diagnosticeren6-10. Echter zijn

deze testen nog niet gevalideerd en is het onbekend welke referentiewaarden van toepassing zijn op trauma patiënten. Daarnaast is het onbekend welk transfusiebeleid geassocieerd is met het normaliseren van de stolling en de beste uitkomst.

Naast dat TIC een snelle behandeling behoeft moet over-transfusie vermeden worden, aangezien er een duidelijke relatie bestaat tussen bloedtransfusie en nadelige uitkomsten. Verder bestaat er een hiaat in kennis als het gaat over welke patiënt wel een agressieve behandeling van TIC nodig heeft en welke patiënt juist niet. Daarom is de tweede belangrijke vraag in de behandeling van trauma patiënten: Hoe zijn we in staat om tijdig te starten met transfunderen, terwijl de transfusie van onnodige bloedproducten voorkomen wordt?

(4)

Dit proefschrift tracht een aantal van deze hiaten in kennis op het gebied van diagnose en behandeling van TIC op te vullen. Het eerste gedeelte van dit proefschrift gaat over het optimaliseren van het diagnosticeren en het tweede gedeelte over de behandeling van TIC bij trauma patiënten.

SAMENVATTING VAN DE RESULTATEN DEEL 1

Optimaliseren van het diagnosticeren van TIC

Conventionele stolllingstesten geven slechts een gedeelte van het stollingsprofiel weer en zijn tijdrovend. Er is daarom behoefte aan alternatieve testen voor de diagnostiek van coagulopathie. Thromboelastometrie (ROTEM®) en thromboelastographie

(TEG®) zijn point-of-care testen die in staat zijn om het gehele stollingsprofiel van

stolselvorming tot aan stolselafbraak in kaart brengen. Of deze testen bruikbaar zijn in het voorspellen van de uitkomst in patiënten is onbekend. Een toenemende mate van interesse voor VHAs wordt gezien, maar het aantal onderzoeken op dit gebied is nog beperkt. De beschrijvende review van Hoofdstuk 1 geeft een overzicht van het gebruik van ROTEM® en TEG® in het diagnosticeren van coagulopathie in ernstig zieke

patiënten. In sepsispatiënten lijkt het erop dat hypocoagulabiliteit geassocieerd is met multi-orgaan falen (MOF). In tegenstelling tot deze bevindingen in sepsispatiënten, is hypercoagulabiliteit in trauma patiënten geassocieerd met het ontstaan van trombo-embolische complicaties. Hoewel, niet alle studies waren eenduidig in hun bevindingen. Door zowel heterogeniteit in studieopzet en controlegroepen, als een gebrek aan referentiewaarden en variabiliteit in de gekozen uitkomstmaten, was het niet mogelijk om duidelijke conclusies te trekken.

In Hoofdstuk 2 is er getracht om de associatie tussen coagulopathie en MOF verder uit te zoeken. Dit hoofdstuk richt zich op de voorspellende waarde van hypercoagulabiliteit gedetecteerd met ROTEM® voor het ontstaan van MOF. MOF is

de nummer 1 oorzaak voor late mortaliteit bij trauma patiënten. Het vroeg detecteren kan MOF voorkomen, bijvoorbeeld door coagulopathie eerder te behandelen. Maar in tegenstelling tot de hypothese van deze studie, was juist hypocoagulabiliteit in plaats van hypercoagulabiliteit bij aankomst op de Spoedeisende Hulp geassocieerd met het ontstaan van MOF. Mogelijk vindt er een verschuiving plaats van hypocoagulabiliteit bij binnenkomst op de Spoedeisende Hulp naar hypercoagulabiliteit tijdens opname in het ziekenhuis. Deze verschuiving in het stollingsprofiel is mogelijk verantwoordelijk voor het ontstaan van MOF. Het verbruik van proteïne C zou hier aan ten grondslag liggen. Deze hypothese wordt verder onderzocht in hoofdstuk 5, waarin wordt ingegaan op

(5)

de risicofactoren voor het ontstaan van MOF. Hoofdstuk 6 zal besproken worden onder het kopje: ‘‘behandeling van TIC’’.

Momenteel worden hypovolemie en een laag hemoglobinegehalte (Hb) vaak gebruikt als indicaties voor transfusie, maar het is niet bekend of deze factoren een massale bloeding daadwerkelijk adequaat voorspellen. Bovendien kunnen afkapwaarden verschillen tussen specifieke patiëntengroepen. Zo werd bijvoorbeeld bij patiënten met traumatisch hersenletsel (TBI) aangetoond dat beschadigd hersenweefsel een lager Hb niet goed tolereert, omdat er onvoldoende hersenoxygenatie plaatsvindt om secundair ischemische schade te voorkomen. Maar aan de andere kant bestaat er ook een relatie tussen transfusie en een negatieve uitkomst bij TBI patiënten. Daarom kan het vroeg diagnosticeren en behandelen van zowel de coagulopathie als de bloeding bij deze patiënten de overlevingskans verbeteren. Echter, het effect van een laag Hb op de neurologische uitkomst is nog niet goed onderzocht. Daarom is de associatie tussen een laag Hb en de neurologische uitkomst bij ernstig zieke TBI patiënten verder uitgediept in Hoofdstuk 3. Zoals gesteld in de hypothese, werd een laag Hb in verband gebracht met een slechte neurologische uitkomst bij TBI patiënten. Met name multi-trauma TBI patiënten hebben een hoger risico op een verminderde neurologische uitkomst. De multi-trauma TBI patiënten ontvingen ook meer bloedproducten, wat suggereert dat bloedverlies meer uitgesproken was in deze groep, waardoor een verminderde cerebrale oxygenatie mogelijk plaatsvindt en een slechtere neurologische uitkomst gezien werd. Grote RCT’s bij TBI patiënten zijn nodig om de associatie tussen een laag Hb en de neurologische uitkomst verder te evalueren en om te onderzoeken of het in stand houden van hoger Hb de functionele uitkomst in TBI patiënten verbetert.

Eerdere studies hebben laten zien dat micropartikels (MPs) een belangrijke rol spelen bij het activeren van het stollingssysteem na trauma. Aangezien het stollingssysteem en het immuunsysteem aan elkaar verbonden zijn, is het waarschijnlijk dat MPs ook een rol spelen in het activeren van de immuunrespons na een trauma. Daarom is de rol van endogene MPs bij het mediëren van de immuunrespons na trauma onderzocht in Hoofdstuk 4. De resultaten wezen erop dat ernstig gewonde trauma patiënten een verminderde immuunrespons hebben, welke sterk geassocieerd is met een verminderd aantal circulerende endogene MPs. Vooral MPs afkomstig van trombocyten kunnen de synthese van pro-inflammatoire cytokines aanwakkeren en de immuunparalyse opheffen. Dit roept de vraag op of MPs gebruikt kunnen worden als een aangrijpingspunt voor interventies in toekomstige studies. Verder, gegeven het feit dat er een associatie tussen MPs en het stollingssysteem bestaat, zou de transfusie van bloedproducten met exogene MPs mogelijk kunnen bijdragen aan het verbeteren van de immuunrespons en het opheffen van TIC.

(6)

DEEL 2

Optimaliseren van de behandeling van TIC

Voortbordurend op de bevindingen van hoofdstuk 1 en 2, waarin het effect van TIC op de vroege en late uitkomst na trauma werd onderzocht, werd er in Hoofdstuk 5 verder ingegaan op risicofactoren die geassocieerd zijn met TIC en het transfusiebeleid voor het ontwikkelen van MOF. Volgens de resultaten van hoofdstuk 2, bleek niet hypercoaguloabuliteit maar hypocoaguloabiliteit bij aankomst op de Spoedeisende Hulp een relatie te hebben met de ontwikkeling van MOF. Op basis van deze bevindingen is het mogelijk dat het stollingsprofiel verschuift van een hypocoagulopathie naar een hypercoagulopathie gedurende opname in het ziekenhuis en dat deze verschuiving in het stollingsprofiel kan leiden tot het ontstaan van MOF. Daarbij is de gedachtegang dat het verbruik van geactiveerd proteïne C leidt tot een verminderde inhibitie van stollingsfactor V en VIII, waardoor een hypercoagulopathie ontstaat. Echter, toekomstige studies zijn nodig om deze hypothese te bevestigen. Verder werd er ook gekeken naar risicofactoren voor MOF welke geassocieerd zijn met het transfusiebeleid. Het toedienen van kristalloïden, de transfusie van rode bloedcelzakken (RBCs) en een verlengde bewaartijd van RBCs werden als risicofactoren voor MOF geïdentificeerd. Opvallend was dat het toedienen van procoagulantia niet werd geïdentificeerd als een risicofactor voor MOF. Dit doet veronderstellen dat procoagulantia een aanvaardbaar risicoprofiel hebben en geïntegreerd kunnen worden in het transfusiebeleid om zo bloedverlies te verminderen en de transfusie van onnodige bloedproducten te voorkomen.

Hoewel de nadruk ligt op het transfusiebeleid bij trauma patiënten, kunnen de gevolgen van accidentele hypothermie op de uitkomst na een trauma ook groot zijn. Hypothermie is samen met acidose en coagulopathie onderdeel van de dodelijke trias. In Hoofdstuk 6 wordt het effect van hypothermie bij aankomst op de Intensive Care op de mortaliteit beschreven. Hypothermie treedt op in meer dan 30% van de patiënten bij aankomst op de Intensive Care en werd geïdentificeerd als een onafhankelijke voorspeller voor vroege en late mortaliteit. Andere risicofactoren voor late mortaliteit waren coagulopathie, een hoge Injury Severity Score (ISS), traumatisch hersenletsel en een leeftijd ouder dan 55 jaar.

Massale Transfusie Protocollen (MTP) worden gebruikt om een snellere toediening van plasma te bewerkstelligen. Als onderdeel van het MTP wordt plasma hiervoor ontdooid bewaard. In Hoofdstuk 7 wordt aangetoond dat invoering van een MTP ziekenhuisbreed een goede manier is om een transfusieverhouding van erytrocyten, plasma en trombocyten in een 1:1:1 ratio te bewerkstelligen. Echter, de groep die getransfundeerd werd met een 1:1:1 ratio kreeg meer bloedproducten toegediend

(7)

wat een nadeel zou kunnen zijn, aangezien de transfusie van bloedproducten ook geassocieerd is met een toegenomen risico op infecties, Acute Respiratory Distress Syndrome (ARDS) en de ontwikkeling van MOF. Een andere belangrijke bevinding van deze studie is dat de invoering van een MTP geassocieerd is met een toegenomen verspilling van plasma, welke veroorzaakt wordt door plasma ontdooid te bewaren. Echter, de verspilling van plasma kan teruggedrongen worden door de bewaartijd van plasma te verlengen.

Als gevolg van het vroeg transfunderen van plasma en het invoeren van een MTP is het gebruik van AB plasma als universele donor voor plasma toegenomen. AB plasma bevat namelijk geen anti-A en anti-B-antilichamen en is daardoor veilig toe te dienen voordat de bloedgroep bepaald is middels kruisbloed. Echter, bloedgroep AB komt minder vaak voor dan andere bloedgroepen. Ook wordt er in Nederland een beleid gehanteerd waarin het toedienen van plasma beperkt is tot plasma afkomstig van mannen. Transfusie van plasma afkomstig van vrouwen wordt namelijk geassocieerd met het optreden van transfusie-gerelateerde acute longschade. Daarom raken de plasmavoorraden van bloedbanken op en is men op zoek naar alternatieven voor AB plasma. In Hoofdstuk 8 is er systematisch gezocht naar alternatieven voor de transfusie van AB-plasma in massaal bloedende patiënten. De resultaten van deze studie suggereren dat verder onderzoek op dit gebied noodzakelijk is, aangezien het aantal onderzoeken op dit gebied beperkt is. In de tussentijd blijft het raadzaam om type-specifiek plasma te transfunderen. Echter, in noodsituaties, wanneer type-specifiek plasma te tijdrovend is en AB plasma niet beschikbaar, lijkt het transfunderen van A plasma een goed alternatief.

Naast de ratio van bloedproducten worden procoagulantia, zoals fibrinogeen bevattende producten en antifibrinolytica, zoals tranexaminezuur (TXA), steeds vaker gebruikt tijdens traumaopvang. Echter, tot nu toe zijn er geen studies die het effect van een gebalanceerde transfusieverhouding in combinatie met de toediening van TXA en fibrinogeen bevattende producten op TIC en de mortaliteit onderzocht hebben. Daarom was het doel van Hoofdstuk 9 om het effect van de transfusieratio in combinatie met TXA en fibrinogeen bevattende producten op het aantal patiënten die een massale transfusie (≥10 RBCs in 24 uur) ontvangen en de overleving bij bloedende traumapatiënten in een gecombineerd model te onderzoeken. Het tweede doel van de studie was om te evalueren welke transfusiestrategie geassocieerd was met de correctie van TIC, zoals gemeten met de INR. Resultaten laten zien dat een hoge trombocyten:RBC ratio en TXA geassocieerd zijn met een verhoogde overleving en een kleiner aantal patiënten die een massale transfusie ontvangen. De ratio van bloedproducten, TXA en fibrinogeen bevattende producten waren niet geassocieerd met de correctie van coagulopathie.

(8)

Fibrinogeen bevattende producten hadden geen invloed op de primaire en secundaire uitkomstmaten, maar onder-dosering kan de uitkomst beïnvloed hebben. Belangrijk om daarnaast te noemen is dat het positieve effect van plasma minder duidelijk naar voren kwam. De bevindingen van deze studie kunnen gebruikt worden voor het ontwerpen van een RCT, waarin het effect van de ratio van bloedproducten gecombineerd met het effect van TXA en fibrinogeen bevattende producten onderzocht wordt.

Het monitoren van het effect van het transfusiebeleid op TIC is belangrijk om TIC goed te kunnen behandelen en om over-transfusie te voorkomen. Echter is de respons van ROTEM® op het transfusiebeleid grotendeels onbekend. Daarom werd in Hoofdstuk

10 bepaald welke transfusiestrategie geassocieerd is met de normalisering van coagulopathie gemeten door ROTEM®. De resultaten van deze studie tonen aan dat

de toediening van een hoge verhouding van trombocyten ten opzichte van RBCs het meest effectief was in het verbeteren van de stollingsvorming. Het positieve effect van trombocyten op de stolling kan ten eerste verklaard worden door het effect dat trombocyten hebben op het stabiliseren van de endotheelcellen. Daarnaast is aggregatie en adhesie van trombocyten noodzakelijk voor de stolselvorming. Verder kunnen stollingsenzymen zich hechten aan trombocyten. Een gunstig effect op de normalisatie van gestoorde ROTEM® parameters werd ook waargenomen na toediening

van een hoge plasma:RBC verhouding, maar dit was echter minder uitgesproken. Dit is opvallend, zeker aangezien eerdere studies, waaronder de PROPPR studie, lieten zien dat plasma een positief effect heeft op de stolling. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat plasma ook anti-coagulante eiwitten bevat, welke een procoagulant effect van plasma verhinderen. Verder werd er gevonden dat het effect van therapie op ROTEM®

parameters varieerde tussen verschillende patiëntengroepen. Deze bevindingen suggereren dat een meer gepersonaliseerde transfusiestrategie geassocieerd is met een verbetering van het stollingsprofiel. Daarmee is dit de eerste poging in de richting van het personaliseren van het transfusiebeleid. In theorie zou een dergelijke aanpak leiden tot transfusie bij de patiënten die het nodig hebben en het voorkomen van onnodige transfusie bij de patiënten die het niet nodig hebben. Daarmee zou mogelijk het aantal onnodige transfusies voorkomen kunnen worden, de uitkomst in trauma patiënten verbeteren en de verspilling van bloedproducten afnemen. Echter, toekomstige studies zijn nodig om te bepalen of een gerichte transfusiebeleid daadwerkelijk resulteert in een betere uitkomst en het efficiënter transfunderen.

ALGEMENE DISCUSSIE EN TOEKOMSTPERSPECTIEVEN

Optimaliseren van het diagnosticeren van TIC

(9)

voorkomt massaal bloedverlies en vermindert de mortaliteit geassocieerd aan een hemorragische-shock. Hoewel conventionele stollingstesten, zoals geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT), protrombinetijd (PT), de internationale genormaliseerde ratio (INR), trombocyten, fibrinogeen en d-dimeer vaak worden gebruikt, zijn deze testen niet bruikbaar in het begeleiden van transfusie2-5.

Deze conventionele testen zijn namelijk tijdrovend en inadequaat in het identificeren van patiënten met TIC. De impact van deze testen op het transfusiebeleid is daardoor beperkt. Dit is een groot probleem, aangezien dit ervoor zorgt dat het traumateam aan zijn lot wordt overgelaten in het monitoren en het behandelen van een massale bloeding. Point-of-care testen zoals VHAs kunnen een waardevol alternatief zijn voor de conventionele stollingstesten. Echter, een recente meta-analyse geeft als aanbeveling dat wegens een gebrek aan goede onderzoeken VHA geleide transfusie alleen uitgevoerd mag worden voor onderzoekdoeleinden12. Ondanks deze aanbeveling, worden VHAs

zoals ROTEM® en TEG® steeds vaker gebruikt in de dagelijkse praktijk en in verschillende

patiëntenpopulaties, waaronder trauma patiënten, zonder duidelijk Level 1-bewijs . Dit is zorgwekkend, omdat referentiewaarden ontbreken en VHAs niet gevalideerd zijn bij trauma patiënten. Meer onderzoek is daarom nodig om definitieve aanbevelingen te kunnen doen op dit gebied. Bovendien, hoewel de principes van ROTEM® en TEG®

vergelijkbaar zijn, zijn de interpretaties van de twee testen niet uitwisselbaar. Slechts een klein aantal studies heeft beide testen vergeleken en de meerderheid van deze studies zijn niet uitgevoerd bij trauma patiënten. Daarom zijn toekomstige studies nodig om de vergelijkbaarheid van ROTEM® en TEG® te onderzoeken in traumapatiënten.

Als onderdeel van the International Trauma Research Network (INTRN) en the Activation of Coagulation and Inflammation in Trauma studie (ACIT, UKCRN ID: 5637) en met behulp van een grote database, heeft dit proefschrift zich gericht op een aantal specifieke hiaten in de kennis op het gebied van het diagnosticeren en het behandelen van TIC bij ernstig gewonde trauma patiënten. Dit proefschrift toont aan dat VHAs veelbelovende testen zijn voor het diagnosticeren en monitoren van TIC bij trauma patiënten. VHAs zijn namelijk in staat om het gehele stollingsproces te weerspiegelen van stolselvorming tot aan stolselafbraak. Bovendien zijn deze testen snel en nauwkeurig in het identificeren van coagulopathie. Daarom zijn deze testen nuttig in het begeleiden van het transfusiebeleid. Deze testen maken het mogelijk om van een one-size-fits-all empirische behandeling over te kunnen gaan naar een transfusiebeleid op maat.

Het optimaliseren van de behandeling van TIC

In de afgelopen jaren is er steeds meer onderzoek gedaan naar het transfusiebeleid bij trauma patiënten. Echter, de sterfte veroorzaakt door massaal bloedverlies is nog

(10)

steeds hoog. Om deze mortaliteit bij ernstig gewonde traumapatiënten te kunnen verminderen, is het van belang TIC te behandelen. Diverse maatregelen zijn genomen om TIC te voorkomen en te behandelen. Echter, welke transfusiestrategie geassocieerd is met de beste uitkomst bij trauma patiënten is nog onbekend.

De invoering van een MTP is een adequate manier om transfusie van bloedproducten in een 1:1:1 ratio te bereiken. Hoewel de tijd tot transfusie wordt verminderd door het beschikbaar houden van ontdooid plasma, ontbreekt een duidelijk bewijs nog voor het gunstige effect van een 1:1:1 ratio op de correctie van TIC en mortaliteit. Met name in de context van procoagulantia en antifibrinolytica die tegenwoordig in toenemende mate worden gebruikt. Dit proefschrift laat zien dat procoagulantia en antifibrinolytica een aanzienlijk effect hebben op de correctie van TIC. Ondanks veelbelovende resultaten, zijn de gunstige effecten van deze producten gemeld in slechts een klein aantal studies en de meerderheid van deze studies rapporteren tegenstrijdige resultaten. Bovendien bestaat over de hele wereld een grote variatie in transfusiestrategieën. Studies in ziekenhuizen in de Verenigde Staten suggereren dat procoagulantia en antifibrinolytica aan een klein deel van de patiënten gegeven wordt11-13, terwijl in Europese ziekenhuizen

deze producten veel worden gebruikt en geïntegreerd zijn in Europese richtlijnen14,15.

Daarnaast is het effect van procoagulantia op het optreden van trombo-embolische complicaties nog onvoldoende onderzocht.

Een ander nadeel van de invoering van een MTP en het toedienen van bloedproducten in een evenwichtige verhouding is de opmerkelijk hoge verspilling van ontdooid plasma. Alternatieven zoals gevriesdroogd plasma kunnen de verspilling van ontdooid plasma mogelijk verlagen. Echter, er is er maar weinig ervaring met het gebruik van gedroogd plasma in de kliniek.

Een beter alternatief zou een gepersonaliseerd transfusiebeleid van bloedproducten, procoagulantia en antifibrinolytica zijn, welke mogelijk gemaakt kan worden door het monitoren van de stolling met VHAs. Hierdoor kan onnodige transfusie vermeden worden. Daarom is er geprobeerd om het effect van het transfunderen van bloedproducten, procoagulantia en antifibrinolytica op VHAs te onderzoeken. Onze gegevens suggereren dat de toediening van een hoge verhouding van trombocyten ten opzichte van RBCs een groter effect heeft op het verbeteren van stolling dan een hoge plasma ten opzichte van RBCs ratio. Daarnaast lieten onze data zien dat een gepersonaliseerd transfusiebeleid het stollingsprofiel en de uitkomst van trauma patiënten kan verbeteren, aangezien het effect van het transfusiebeleid op VHAs varieerde tussen verschillende patientengroepen. Toekomstige RCT’s zijn nodig om te testen of deze nieuwe manier van transfunderen de uitkomst na een trauma kan

(11)

verbeteren. Op dit moment, zal een RCT, de Targeted Action for Curing Trauma Induced Coagulopathy (TACTIC) studie, het empirisch toedienen van bloedproducten vergelijken met een op de patiënt aangepast transfusiebeleid, welke bepaald wordt op basis van VHAs. Dit zal de eerste RCT in Europa zijn waarin de effectiviteit van verschillende transfusiestrategieën vergeleken wordt. Op basis van de resultaten van deze studie kunnen universele richtlijnen worden geleverd voor het monitoren en behandelen van TIC.

(12)
(13)

REFERENTIES 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 Sauaia A, Moore FA, Moore EE, Moser KS, Brennan R, Read RA, et al. Epidemiology of trauma deaths: a reassessment. J Trauma. 1995;38(2):185-93.

Holcomb JB, Minei KM, Scerbo ML, Radwan ZA, Wade CE, Kozar RA, et al. Admission rapid thrombelastography can replace conventional coagulation tests in the emergency department: experience with 1974 consecutive trauma patients. Annals of surgery. 2012;256(3):476-86.

Dzik WH. Predicting hemorrhage using preoperative coagulation screening assays. Current hematology reports. 2004;3(5):324-30.

Park MS, Martini WZ, Dubick MA, Salinas J, Butenas S, Kheirabadi BS, et al. Thromboelastography as a better indicator of hypercoagulable state after injury than prothrombin time or activated partial thromboplastin time. J Trauma. 2009;67(2):266-75; discussion 75-6.

Davenport R, Manson J, De’Ath H, Platton S, Coates A, Allard S, et al. Functional definition and characterization of acute traumatic coagulopathy. Crit Care Med 2011;39(12):2652-8.

Hagemo JS, Christiaans SC, Stanworth SJ, Brohi K, Johansson PI, Goslings JC, et al. Detection of acute traumatic coagulopathy and massive transfusion requirements by means of rotational thromboelastometry: an international prospective validation study. Crit Care. 2015;19:97.

Schochl H, Forster L, Woidke R, Solomon C, Voelckel W. Use of rotation thromboelastometry (ROTEM) to achieve successful treatment of polytrauma with fibrinogen concentrate and prothrombin complex concentrate. Anaesthesia. 2010;65(2):199-203.

Schochl H, Nienaber U, Hofer G, Voelckel W, Jambor C, Scharbert G, et al. Goal-directed coagulation management of major

trauma patients using thromboelastometry (ROTEM)-guided administration of fibrinogen concentrate and prothrombin complex concentrate. Crit Care. 2010;14(2):R55. Tauber H, Innerhofer P, Breitkopf R, Westermann I, Beer R, El Attal R, et al. Prevalence and impact of abnormal ROTEM(R) assays in severe blunt trauma: results of the ‘Diagnosis and Treatment of Trauma-Induced Coagulopathy (DIA-TRE-TIC) study’. British journal of anaesthesia. 2011;107(3):378-87. Johansson PI, Sorensen AM, Larsen CF, Windelov NA, Stensballe J, Perner A, et al. Low hemorrhage-related mortality in trauma patients in a Level I trauma center employing transfusion packages and early thromboelastography-directed hemostatic resuscitation with plasma and platelets. Transfusion. 2013;53(12):3088-99.

Holcomb JB, Tilley BC, Baraniuk S, Fox EE, Wade CE, Podbielski JM, et al. Transfusion of plasma, platelets, and red blood cells in a 1:1:1 vs a 1:1:2 ratio and mortality in patients with severe trauma: the PROPPR randomized clinical trial. JAMA. 2015;313(5):471-82. Hunt H, Stanworth S, Curry N, Woolley T, Cooper C, Ukoumunne O, et al. Thromboelastography (TEG) and rotational thromboelastometry (ROTEM) for trauma induced coagulopathy in adult trauma patients with bleeding. The Cochrane database of systematic reviews. 2015;2:Cd010438. Holcomb JB, del Junco DJ, Fox EE, Wade CE, Cohen MJ, Schreiber MA, et al. The prospective, observational, multicenter, major trauma transfusion (PROMMTT) study: comparative effectiveness of a time-varying treatment with competing risks. JAMA Surg 2013;148(2):127-36.

Maegele M, Inaba K, Rizoli S, Veigas P, Callum J, Davenport R, et al. [Early viscoelasticity-based coagulation therapy for severely injured bleeding patients : Report of the consensus group on the consensus conference 2014 for

(14)

REFERENTIES

15

formulation of S2k guidelines]. Anaesthesist. 2015.

Spahn DR, Bouillon B, Cerny V, Coats TJ, Duranteau J, Fernandez-Mondejar E, et al. Management of bleeding and coagulopathy following major trauma: an updated European guideline. Crit Care. 2013;17(2):R76.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The B3LYP and PBE0 calculations of the absorption energies of the sulfide adduct m-PSP-SH, however, indicate that there are at least two charge-transfer states at lower

We examine two hypotheses implied by the theory: one, for any three players with two links present, the probability of a third link being present is increasing in the strength of

Rhodium Catalyzed Hydroformylation of Higher Alkenes using Amphiphilic Ligands.. Buhling, A.; Kamer, P.C.J.; van

Hence, an original owner is protected increasingly more in France, Germany, and the United States, and a natural metrics of her/his property rights on a movable good is the number

Thiss thesis focuses on the factors that are involved in the import of peroxisomall proteins in the yeast Saccharomyces cerevisiae (baker's yeast). The peroxisomall protein

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly

Chapterr 2 Saccharomyces cerevisiae PTS1 receptor Pex5p interacts with 53 thee SH3 domain of the peroxisomal membrane protein. Pexl3pp in an unconventional, non-PXXP-related manner

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf stelt bij de voorbereiding van en het tot stand brengen van een overheidsopdracht of een speciale-sectoropdracht,