• No results found

Age Friendly City : ouderenbetrokkenheid in de Bloemenbuurt in stadsdeel Noord

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Age Friendly City : ouderenbetrokkenheid in de Bloemenbuurt in stadsdeel Noord"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Age Friendly City

Ouderenbetrokkenheid in de Bloemenbuurt in

stadsdeel Noord

Jennie Boer

6-4-2018

Hogeschool van Amsterdam

Master Urban Management

Studentnummer: 500748416

Begeleider: Lex Veldboer/Sandra Bos

Tweede lezer: Andrew Switzer

(2)

2 R9 Activist

“Als je ouderen wilt betrekken, kom dan de buurt in. Je bereikt ze niet als je mailt. Ga eropaf, zoek de mensen op en kies voor de persoonlijke benadering.”

Infographic voorblad: Marjolein Klijn

(uit: pilotonderzoeken Age Friendly City 2017 Hogeschool van Amsterdam-Vumc)

(3)

3

Voorwoord

Deze thesis is onderdeel van de master Urban Management aan de Hogeschool van Amsterdam. Ik heb deze thesis geschreven in opdracht van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) in Amsterdam.

Ouderenbetrokkenheid heeft tijdens mijn loopbaan binnen het sociale domein in de stad Amsterdam meerdere malen centraal gestaan. Aan het begin van deze eeuw was ik betrokken bij de oprichting van de Ouderensociëteit de Tweede Uitleg in het Amsterdamse stadsdeel Centrum. Recenter was ik vanuit de Hogeschool van Amsterdam organisatorisch projectleider Age Friendly City en de bijbehorende pilotonderzoeken, zoals die in Amsterdam in de buurten Buitenveldert en de Indische Buurt hebben plaatsgevonden. De keuze om in het kader van mijn afstuderen onderzoek te doen naar ouderenbetrokkenheid was daarom snel gemaakt.

Voor u ligt het resultaat van dit onderzoek. Allereerst wil ik mijn begeleiders Lex Veldboer en Sandra Bos bedanken voor de begeleiding en voor de kritische blik. Daarnaast wil ik de

zeventien respondenten bedanken voor hun openheid en hun bereidheid om te participeren in het onderzoek.

Last but not least, wil ik Michaëla, Kayla en Dylan bedanken voor hun steun en geduld. Amsterdam, 6 april 2018

(4)

4

Inhoudsopgave

Voorwoord ...3

Inhoudsopgave ...4

Lijst van figuren ...6

Managementsamenvatting...7

Abstract ... 12

1. Inleiding ... 14

1.1 Aanleiding van het onderzoek ... 15

1.2 Voorbeeld Manchester... 17

1.3 Bloemenbuurt: een korte schets ... 17

1.4 Leeswijzer ... 20

2. Doelstelling en onderzoeksvragen ... 21

2.1 Doelstelling onderzoek ... 21

2.2 Centrale onderz oeks vraag en deelvragen ... 21

3. Theoretisch kader ... 22

3.1 Participatie en al zijn fac etten... 22

3.2 Politieke participatie en burgerparticipatie: invloed op beleidsprocessen ... 22

3.3 Ouderenbetrokkenheid bij beleid ... 23

3.4 Conceptueel kader ... 24

3.5 Conceptueel model May (2006) en de pilot onderz oeken in Buitenveldert en de Indische Buurt ... 27

4. Onderzoeksstrategie ... 29

4.1 Definiëring van begrippen ... 29

4.2 Onderzoeksstrategie en methoden ... 29

4.3 Betrouwbaarheid en validiteit. ... 30

5. Proces en resul taten ... 32

5.1 Deelvraag 1: de geplande invloed van oudere burgers in de eerste fase ... 33

5.2 Deelvraag 2: beoordelen politieke participatie in fase 1 ... 36

5.3 Deelvraag 3: ont werpopgave voor fase 2 en 3... 38

5.4 Deelvraag 4: ont werpsuggesties ... 39

5.5 Focusgroep: aanbevelingen aan opdrachtgever ... 43

6. Conclusie s en aanbevelingen ... 45

6.1 Conclusies ... 45

6.2 Aanbevelingen ... 48

7. Reflectie ... 45

(5)

5

7.2 Reflectie op het theoretisch kader ... 50

7.3 Reflectie op de uitkomsten van het onderzoek ... 51

8. Literatuur ... 52

9. Bijlagen ... 55

9.1 Vragenlijst ... 55

9.2 Overzicht respondenten en focusgroep volgens de triangel van betrokkenheid ... 57

9.4 Antwoorden van respondent en op deelvraag 2... 61

9.5 Antwoord van respondenten op deelvraag 3 ... 62

9.6 Antwoorden van respondent en op deelvraag 4... 62

9.7 Verslag focusgroep 12 januari 2018 10. 00 – 12.00 uur ... 67

(6)

6

Lijst van figuren

Figuur 1 Participatiester van John May... 10

Figuur 2 De triangel van betrokkenheid van John May ... 10

Figuur 3 Stadsdeel Noord ... 18

Figuur 4 Volewijck... 18

Figuur 5 Participatieladder (Arnstein, 1969, p. 2017) ... 24

Figuur 6 De participatiester van John May... 25

(7)

7

Managementsamenvatting

Age Friendly City - een leeftijdsvriendelijke stad1

Het aantal ouderen in Amsterdam neemt toe. Om over dit onderwerp kennis uit te wisselen met andere grote steden heeft Amsterdam zich in 2015 aangesloten bij het wereldwijde netwerk van Age Friendly Cities van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Prettig oud worden in de eigen stad is afhankelijk van veel factoren, zoals huisvesting, vervoer, zorg, woonomgeving en sociale activiteiten. Al deze factoren, binnen Age Friendly City (AFC) worden deze domeinen genoemd, beïnvloeden elkaar. Vanuit die gedachte heeft de WHO de volgende acht domeinen vastgesteld die het gezond en vitaal ouder worden beïnvloeden:

1. Buitenruimte en bebouwing: aanwezigheid van groen, toegankelijkheid van gebouwen en fiets- en looproutes.

2. Vervoer: betaalbaar en toegankelijk openbaar vervoer en goede wegen. 3. Huisvesting: voldoende goede woningen voor zelfstandig wonende ouderen.

4. Sociale participatie: activiteiten en evenementen ook voor ouderen, bevorderen van sociaal contact.

5. Respect en sociale inclusie: voorkomen dat ouderen door ziekte, hun financiële situatie of culturele achtergrond niet deelnemen aan de samenleving, beeldvorming over ouderen.

6. Burgerparticipatie en werk: mogelijkheden om (vrijwilligers)werk te doen.

7. Communicatie en informatie: is de informatievoorziening geschikt voor ouderen? 8. Maatschappelijke ondersteuning en zorg: ouderen krijgen ondersteuning bij wonen in

de eigen omgeving

Het model AFC kent een cyclus van vijf jaar en bestaat uit drie fasen. In de eerste fase (1-2 jaar) wordt de beginsituatie vastgesteld, een structuur voor ouderenbetrokkenheid ingericht en een driejarig ontwikkelplan voor de stad gemaakt. In de tweede fase volgt implementatie en in de derde fase de evaluatie. Ouderen moeten volgens de voorwaarden van de WHO intensief betrokken worden bij het tot stand komen van een stad waarin ouderen zich thuis voelen. Het model AFC wordt daarbij gezien als een proces en een integrale aanpak, waarbij zingeving en ouderenbetrokkenheid centraal staat. Bij AFC is het zodoende een voorwaarde om vanaf de start een structuur van ouderenbetrokkenheid te creëren. Burgerparticipatie van ouderen is het uitgangspunt bij het ouderenvriendelijk maken van een stad of wijk. Intensief betrokken

worden, zoals de WHO formuleert, houdt in dat een AFC met ouderen en vooral door ouderen vormgegeven wordt, met als resultaat actie- en verbeterplannen voor de eerdergenoemde acht domeinen.

De gemeente Amsterdam heeft in 2015 een start gemaakt met onderzoek naar hoe ‘age friendly’ Amsterdam is en waar dat verbeterd kan worden. Alle aanwezige kennis en informatie op het gebied van ouderenbeleid is vanuit de verschillende Resultaatverantwoordelijke

Eenheden (RvE) geïnventariseerd en gebruikt voor de startnotitie.

(8)

8 De startnotitie Age Friendly City (Gemeente Amsterdam, 2015d) is onder verantwoordelijkheid van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD) verschenen, die vanuit de gemeente Amsterdam de trekker is van AFC.

Na analyse van de startsituatie2 door de gemeente Amsterdam, waarbij onder andere gekeken

is naar de criteria voor toekomstige vergrijzing, heeft Amsterdam drie pilotbuurten geselecteerd: Buitenveldert (stadsdeel Zuid), Indische Buurt (stadsdeel Oost) en de Bloemenbuurt (stadsdeel Noord).

Na de selectie van de buurten zijn onder regie van de GGD twee onderzoeken gestart.

Het eerste onderzoek ‘Zorg en ruimte voor ouderen’ (Gemeente Amsterdam, 2017) gaat over de vraag hoe de gemeente Amsterdam de buitenruimte zo kan inrichten dat de oudere

Amsterdammer die zorg en ondersteuning nodig heeft zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in de hele stad, maar met een focus op de drie geselecteerde buurten.

Het tweede onderzoek is in mei 2016 gestart in Buitenveldert en de Indische buurt. Een onderzoek van Buffel (2015) in Manchester (Groot-Brittannië) diende als voorbeeld voor deze twee pilotonderzoeken. In Manchester is dit onderzoek uitgevoerd en afgerond op basis van coresearch met ouderen. Onderzocht is door ouderen wat ouderen van hun buurt vinden. Een groep ouderen heeft daarbij een training gekregen om andere ouderen te interviewen over hoe zij hun buurt ervaren en waarderen. ‘Outreachende peers’ worden ingezet als coresearchers. De uitkomsten hebben geleid tot voorstellen om de buurt levensloopbestendiger te maken. Het onderzoek in de twee Amsterdamse buurten is uitgevoerd door de Hogeschool van Amsterdam, het VUmc, de stadsdelen en de GGD Amsterdam. In november 2017 zijn de resultaten3

aangeboden aan wethouder Van der Burg van de gemeente Amsterdam. Het laatste onderzoek heeft niet plaatsgevonden in de Bloemenbuurt. Stadsdeel Noord haakte af vanwege het

langdurige proces van het opstarten van de pilot en ook vanwege de kosten. Dit terwijl de Bloemenbuurt een interessante buurt is als het gaat om de houding van de oorspronkelijke bewoners ten opzichte van politieke participatie. Een onderzoek van Open Society

Foundations4 (2014) toont aan wat er leeft onder de oorspronkelijke bewoners, waaronder

Floradorp, van Oud-Noord. Als het gaat over politieke participatie geven de respondenten aan weinig vertrouwen te hebben in zowel de landelijke als de lokale politiek. De houding is onverschillig of wordt gekenmerkt door boosheid. De gedachte dat de politiek niet beïnvloed kan worden door de Floradorpers en dat hun stem niet gehoord wordt, overheerst. Er is een gebrek aan vertrouwen in politieke instanties vanuit de gedachte dat men toch niet gehoord of begrepen zal worden. Om die reden heb ik juist deze buurt uitgekozen als casus voor dit

onderzoek naar ouderenbetrokkenheid.

2 Gemeente Amsterdam GGD – Kerncijfertabel gebieden 2016 selectie AFC

3

http://www.hva.nl/akmi/gedeelde-content/publicaties/publicaties-algemeen/2017/samenwerken-aan-een-ouderenvriendelijke-indische-buurt.html

http://www.hva.nl/akmi/gedeelde-content/publicaties/publicaties-algemeen/2017/ouderenvriendelijk-op-maat.html

4 De Open Society Foundations is een privaat opererende en fondsenverstrekkende stichting met als doel om

overheidsbeleid te hervormen en om democratisch bestuur, mensenrechten en economische, juridische en sociale hervormingen te promoten.

(9)

9 De centrale onderzoeksvraag die wordt beantwoord, luidt als volgt:

In hoeverre hebben ouderen in de Bloemenbuurt in stadsdeel Noord via politieke participatie invloed op het vormgeven van hun Age Friendly wijk?

Participatiester en triangel van betrokkenheid van May

Leidend bij dit onderzoek is het conceptueel model van May (2006), waarin de participatiester (figuur 1) en de triangel van betrokkenheid (figuur 2) een centrale rol spelen. May (2006) introduceerde het conceptueel model als reactie op de participatieladder van Arnstein (1969). De participatiester, waarbij geen sprake is van hiërarchie, doet recht aan de discontinuïteit die bij participatie aan de orde is. Niet overal en niet continu bij elk onderwerp participeren

burgers in processen. Naast het introduceren van de ster stelt May dat de discussie over participatie gericht is op instanties en niet op wat goed of wenselijk is voor de participanten zelf. Vandaar introduceert May ‘een triangel van betrokkenheid’. May heeft dit model gemaakt, omdat instanties over het algemeen uitgaan van representativiteit. Met andere woorden: betrokkenheid uit zich in aantallen. Als een groot aantal mensen betrokken is, is dat representatief. Als een gering aantal mensen betrokken is, is dat niet representatief.

Met de triangel van betrokkenheid kan en moet volgens May op een andere manier gekeken worden naar participatie in het algemeen en naar de gedachte dat een onderzoek alleen representatief is als een groot aantal participanten betrokken is. May geeft aan dat er een causaal verband is tussen de figuur van de triangel van betrokkenheid, waarin het aantal

participanten afneemt naarmate de intensiteit van de betrokkenheid toeneemt. Het merendeel van de burgers doet immers liever andere dingen dan blijvend intensief in gesprek zijn met de overheid.

Om na te gaan of het conceptueel model geschikt is voor dit onderzoek, worden eerst de pilotonderzoeken in Buitenveldert en de Indische Buurt bekeken door de conceptuele bril van May. De participatiester blijft hetzelfde, maar geconstateerd wordt dat het conceptueel model aanpassing behoeft als het gaat om de velden van de triangel van betrokkenheid. Het gaat hierbij om aanpassingen in Establishment en Office holders (zie figuur 2). Deze

vertegenwoordigen niet de burger, maar beide niveaus worden ingevuld door bestuurlijk (betaald) Establishment en betaalde Office holders in functie. Geconcludeerd kan worden dat het conceptueel model van May, mits aangepast, gelegd kan worden op de onderzoeken in Buitenveldert en de Indische Buurt. De aanpassing houdt in dat zoveel mogelijk stakeholders betrokken zijn of kunnen worden bij het creëren van een Age Friendly buurt. De triangel van betrokkenheid bestaat zodoende uit twee velden (semi)overheid en drie velden burgers. Een aanpassing die geschikt is binnen het kader van urban management: een onderzoek wat plaatsvindt in een multidisciplinaire en grootstedelijke omgeving. Het conceptueel model van May wordt derhalve enkel en alleen specifiek aangepast voor dit onderzoek.

Het conceptueel model van May (2006) wordt in dit onderzoek in de Bloemenbuurt met bovengenoemde aanpassing gebruikt om te onderzoeken in hoeverre ouderen in de

(10)

10 Bloemenbuurt via politieke participatie (beleidsbeïnvloeding) invloed hebben op het

vormgeven van hun Age Friendly wijk.

Figuur 1 Participatiester van John May

Figuur 2 De triangel van betrokkenheid van John May Aanpak, conclusie en aanbevelingen

Als onderzoeksstrategie is gekozen voor een casestudy. Als methoden om data te verzamelen, is gebruikgemaakt van bestaand materiaal, het interview en een focusgroep. In totaal zijn zeventien mensen geïnterviewd. De velden van de triangel van betrokkenheid zijn leidend geweest, zowel voor de samenstelling van de groep respondenten als geheel, als voor de samenstelling van de focusgroep. De respondenten bestaan uit oudere (actieve) bewoners en respondenten op bestuurs- en (uitvoerend) beleidsniveau (zie bijlage 9.2).

Op basis van mijn onderzoek kom ik tot de conclusie dat ouderen in de Bloemenbuurt via politieke participatie geen invloed hebben gehad op het vormgeven van hun buurt als een Age Friendly wijk. Er zijn een aantal oorzaken aan te geven die tot deze conclusie leiden.

Ten eerste is er geen structuur van ouderenbetrokkenheid gecreëerd. Behalve twee vertegenwoordigers van Amsterdam Noord Toegankelijk (ANT) waren ouderen uit de

Bloemenbuurt niet betrokken bij de schouw. Ten tweede is de schouw die in de Bloemenbuurt plaatsvond in het kader van AFC gestart als studie vanuit een ruimtelijke hoek en niet vanuit het

(11)

11 oogpunt van politieke participatie van ouderen. Ten derde haakte Stadsdeel Noord af vanwege het langdurige proces en de kosten van het opstarten van de pilot met behulp van coresearch. Bestuurlijk en ambtelijk commitment ontbrak: aansluiting bij het AFC model in de

Bloemenbuurt had geen prioriteit. Tot slot verwijs ik onderzoek van de Open Society Foundation (2014) in Floradorp (wijk Bloemenbuurt), wat toont dat er politiek wantrouwen heerst tegenover de overheid. De gedachte dat de politiek niet beïnvloed kan worden door de Floradorpers en dat hun stem niet gehoord wordt, overheerst.

Bovenstaande oorzaken hebben tot gevolg dat de ontwikkelingen in het kader van AFC na de schouw gestopt zijn. Teleurstelling en gelatenheid overheerst bij de respondenten. Er is geen vertrouwen in de politiek en in het beleid voor ouderen van het stadsdeel.

Wat ontwerpsuggesties betreft is het opvallend is dat respondenten niet of nauwelijks ingaan op de vraag over politieke participatie. Ingegaan wordt op sociale participatie of door

respondenten wordt aangegeven hoe zij de buurt ervaren. Een terugkerend thema daarbij is dat de buurt snel verandert en dat sociale contacten daardoor verdwijnen. De Bloemenbuurt is een buurt in ontwikkeling. Enerzijds doet gentrification zijn intrede door de komst van

kapitaalkrachtige hoogopgeleide huishoudens. Anderzijds komen door het doelgroepenbeleid van de gemeente Amsterdam kwetsbare huishoudens (statushouders, mensen met

ggz-problematiek) in de Bloemenbuurt wonen. Dit heeft tot gevolg dat veel ouderen zich niet meer thuis voelen in hun eigen buurt. Uit de antwoorden blijkt een enorme betrokkenheid bij de leefomgeving maar weinig ideeën om AFC vorm te geven als het gaat om politieke

(beleids)participatie.

De focusgroep geeft ontwerpsuggesties op zes van de acht AFC domeinen: Vervoer, Huisvesting, Communicatie en Informatie, Sociale Participatie, Maatschappelijke Zorg en Ondersteuning en Respect en Sociale Inclusie.

Als gekeken wordt naar de centrale onderzoeksvraag betekent dit dat met deze

ontwerpsuggesties, die grote betrokkenheid bij de leefomgeving laten zien, het de uitdaging bij een mogelijke doorstart wordt om de ontwerpsuggesties om te zetten van betrokkenheid bij de leefomgeving naar (participatieve) politieke participatie. Dat is een hele grote stap en vergt een zorgvuldig opgebouwd proces van burgerparticipatie. De handvatten van het CLEAR-model van Lowndes, Pratchett en Stoker (2006) kunnen hierbij van pas komen. De te onderscheiden vijf factoren, te weten: Kunnen en Willen participeren, Gevraagd worden, In staat gesteld worden en Gehoord worden geven handvatten om tijdens een participatieproces met alle betrokkenen wederzijdse uitgangspunten af te stemmen.

De vijfjarige cyclus AFC duurt tot 2020. De gemeente Amsterdam, de GGD en stadsdeel Noord hebben nog twee jaar om AFC in de Bloemenbuurt tot een succes te maken. Uit mijn onderzoek blijkt dat een doorstart mogelijk is. Er wonen wel degelijk betrokken ouderen in de

Bloemenbuurt. De interviews getuigen hiervan. Een doorstart is zelfs gewenst! In het kader van de WMO moeten ouderen langer zelfstandig thuis blijven wonen in hun buurt, terwijl blijkt uit de interviews dat dat zij niet meer prettig wonen in hun oude buurt. Prettig oud worden in je eigen buurt is nu juist het doel van AFC! Een doorstart AFC is verder een unieke kans om via de ouderen het vertrouwen in hun buurt en de politiek een positieve impuls te geven. Het creëren van een structuur van ouderenbetrokkenheid in de Bloemenbuurt kan er voor zorgen dat ouderen meer vertrouwen krijgen in politieke instanties en dat de ouderen zich gehoord en gezien voelen. Uitgangspunt bij de doorstart dient te zijn dat ouderen in de Bloemenbuurt intensief

(12)

12 betrokken worden.

De eerste stap is dat de GGD in gesprek gaat met stadsdeel Noord met de vraag om bestuurlijk en ambtelijk commitment in het kader van AFC. Bij een positief antwoord stelt de GGD iemand aan die verantwoordelijk is voor AFC in de Bloemenbuurt en die de “AFC-kar” in de

Bloemenbuurt gaat trekken. De trekker zoekt contact met ouderen(organisaties) en

maatschappelijke organisaties en nodigt ook de deelnemers aan de focusgroep uit vanwege hun betrokkenheid bij het onderzoek. De trekker en alle betrokken stakeholders bereiden een participatieve schouw met ouderen voor die gericht is op politieke participatie.

De voorbereiding voor de participatieve schouw dient in het teken te staan van het herwinnen van het vertrouwen van de ouderen in de overheid. Daarbij dient het begrip ‘partnerschap’ centraal te staan: een partnerschap waarin dialoog, interactie en gedeelde waarden centraal staan (Jonker, 2014).

Tegelijk met stap 1 legt de trekker contact met de HvA om zo vanaf de start gebruik te maken van de ervaringen die gedurende de eenjarige pilot door de HvA zijn opgedaan in Buitenveldert en de Indische Buurt. Kijk ook naar de ervaringen die in Manchester met coresearch zijn opgedaan in het kader van AFC. De aanpak AFC met behulp van coresearch in Manchester is langer dan de eenjarige pilot in Buitenveldert en de Indische Buurt en intensiever. Wellicht is die aanpak geschikter, zeker omdat tegelijkertijd ook aan het vertrouwen gewerkt moet worden als het gaat voorwaarde voor om politieke participatie.

Op basis van coresearch kan in de Bloemenbuurt met de participatieve schouw als start, net als in Buitenveldert en de Indische Buurt, een structuur van ouderenbetrokkenheid gecreëerd en uitgebouwd worden.

De les die uit de eerste poging AFC in de Bloemenbuurt getrokken kan worden is dat bestuurlijk en ambtelijk commitment een voorwaarde is om een doorstart te maken in het kader van AFC.

(13)

13

Abstract

Since 2015, the city of Amsterdam has been part of the worldwide network of Age Friendly Cities of the World Health Organization (WHO). Creating a structure of participation for the elderly population is an essential condition of this program in order to create an Age Friendly City. Amsterdam’s initiation of the project began with selecting three neighborhoods – one of which the Bloemenbuurt in the north of Amsterdam – and by conducting a spatially based scan of the areas.

The main aim of this thesis is to document the extent to which elderly people, through political participation, have influenced the design of the Bloemenbuurt as an Age Friendly

neighborhood.

The conceptual framework used for this thesis is that of May (2006), in which the ‘participation star’ and the ‘triangle of engagement’ are central elements. The participation star, involves no hierarchy, justifies the discontinuity in the process of participation. With the triangle of

engagement, it is possible to approach participation in a variety of ways and to acknowledge the idea that a piece of research is representative only if a large number of participants is involved.

This research subject was investigated through analysis of publications, the conducting of interviews and a design research session with a focus group of stakeholders where the triangle of engagement was a central concern. The aim of the latter was to formulate solutions for creating a neighborhood where elderly people can grow old in an Age Friendly environment. This research revealed that after the initial spatial scan there was little continuity or structure in the participation of elderly people in the Bloemenbuurt. The conclusion is that elderly people had no significant influence, through political participation, on the design of the Bloemenbuurt as an Age Friendly neighborhood. However, respondents and focus group participants from the Bloemenbuurt offered a variety of ideas for ways to transform the Bloemenbuurt into an Age Friendly neighborhood.

(14)

14

1. Inleiding

Het aantal ouderen in Amsterdam neemt toe. Om over dit onderwerp kennis uit te wisselen met andere grote steden heeft Amsterdam zich in 2015 aangesloten bij het wereldwijde netwerk van Age Friendly Cities van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).Na de toelating heeft de gemeenteraad van Amsterdam de startnotitie Age Friendly City (AFC) aangenomen. Alle aanwezige kennis en informatie op het gebied van ouderenbeleid is vanuit de verschillende Resultaatverantwoordelijke Eenheden (RvE) bij de gemeente Amsterdam geïnventariseerd en gebruikt als input voor de startnotitie. Een van de eerste concrete acties met betrekking tot Age Friendly Amsterdam was een ruimtelijke analyse van de drie pilotbuurten door het lectoraat Bouwtransformatie van de Hogeschool van Amsterdam (Suurenbroek, 2016). Het

onderzoeksrapport op basis van deze analyse, ‘ Zorg voor je Buurt, Ruimtelijke agenda voor een ouderenvriendelijk Amsterdam’, brengt in beeld hoe vanuit de ruimtelijke visie en

planontwikkeling op korte, middellange en lange termijn ingespeeld kan worden op trends als langer zelfstandig thuis wonen, nieuwe woonvormen en levensloopbestendige leefmilieus. Het gaat hierbij om condities waardoor het voor ouderen en andere kwetsbare groepen mogelijk is zich te bewegen en elkaar te ontmoeten.

Ouderen moeten volgens de voorwaarden van de WHO intensief betrokken worden bij het tot stand komen van een stad waarin ouderen zich thuis voelen. Het model AFC wordt daarbij gezien als een proces en integrale aanpak, waarbij zingeving en ouderenbetrokkenheid centraal staan. Bij AFC is het zodoende een voorwaarde om vanaf de start een structuur van

ouderenbetrokkenheid te creëren. Burgerparticipatie van ouderen is het uitgangspunt bij het ouderenvriendelijk maken van een stad of wijk. Intensief betrokken worden, zoals de WHO dat formuleert, houdt in dat een AFC met ouderen en vooral door ouderen vormgegeven wordt, met als resultaat actie- en verbeterplannen voor de volgende acht domeinen:

1. Buitenruimte en bebouwing: aanwezigheid van groen, toegankelijkheid van gebouwen en fiets- en looproutes.

2. Vervoer: betaalbaar en toegankelijk openbaar vervoer en goede wegen. 3. Huisvesting: voldoende goede woningen voor zelfstandig wonende ouderen.

4. Sociale participatie: activiteiten en evenementen ook voor ouderen, bevorderen van sociaal contact.

5. Respect en sociale inclusie: voorkomen dat ouderen door ziekte, financiële situatie of culturele achtergrond niet deelnemen aan de samenleving, beeldvorming over ouderen. 6. Burgerparticipatie en werk: mogelijkheden om (vrijwilligers)werk te doen.

7. Communicatie en informatie: is de informatievoorziening geschikt voor ouderen? 8. Maatschappelijke ondersteuning en zorg: ouderen krijgen ondersteuning bij het wonen in de eigen omgeving5.

Het is de vraag of het de gemeente als verantwoordelijke overheidsorganisatie voor ouderenwelzijn lukt om voor dit maatschappelijk initiatief blijvend ruimte te maken,

ouderenbetrokkenheid te creëren en zelf te participeren gedurende de 5-jarencyclus van het

(15)

15 Age Friendly City-model. Dit vraagt van de gemeente een outreachende houding. Volgens Van Berlo (2012) ligt daar de toekomst: “De overheid van de toekomst is een dicht netwerk van samenwerkingsverbanden in allerlei vormen en samenstellingen. Op elk niveau is de uitvoering van taken een cocreatie van verschillende partners in wisselende samenstelling.” Cocreatie wordt gezien als de toekomst die samenhangt met de netwerksamenleving. Ook Jonker (2014, p. 84) verbindt cocreatie met “een waardecreatieproces dat als kenmerk heeft dat er sprake is (…) van samen organiseren wat van waarde (en dat is al waardevol) is en waarvan de

uitkomsten samen benut worden”. Bij cocreatie moeten de deelnemers invloed hebben op het proces van waardecreatie en de uitkomsten daarvan. Jonker benoemt de kenmerken van cocreatie als volgt: “Kenmerken van cocreatie zijn dialoog, interactie en gedeelde waarden en samen werken aan resultaat” (Jonker, 2014, p. 84).

Naast de vraag of ouderen wel betrokken willen worden, hangt het resultaat van het

cocreatieproces af van hoe de gemeente Amsterdam haar rol ziet en haar verantwoordelijkheid oppakt in het kader van een Age Friendly Amsterdam.

Gesteld kan worden dat de vergrijzing zowel voor de ouderen als voor de stad grote gevolgen heeft. Als gevolg van de transitie in de zorg moeten ouderen langer zelfstandig thuis blijven wonen, waardoor in Amsterdam de vraag toeneemt naar betaalbare en geschikte woningen voor ouderen.

In dit eerste hoofdstuk wordt ingegaan op de aanleiding en de context van het onderzoek. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een leeswijzer.

1.1 Aanleiding van het onderzoek

Nederland vergrijst en de stad Amsterdam vergrijst. In 2012 kende Amsterdam 90.000 ouderen. Volgens het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) groeit dit aantal in 2030 tot 130.000 (CBS, 2016). Dat is circa 15% van de Amsterdamse bevolking. De vergrijzing levert problemen op voor de woningmarkt en in de zorgsector.

De transitie in de zorg, met name de reorganisatie op het terrein van de langdurige zorg, zal in combinatie met de vergrijzing een groot effect hebben op de leefomgeving van ouderen en hoe zij deze gebruiken. Verzorgingshuizen worden gesloten of worden verpleeghuizen en de oudere Amsterdammer zal langer zelfstandig thuis moeten blijven wonen. Dat betekent een effect op de vraag naar betaalbare huisvesting voor ouderen. Naast betaalbaar zijn, moeten woningen worden aangepast (gelijkvloers, traplift), zodat ouderen daadwerkelijk langer zelfstandig kunnen blijven wonen. In ‘Zorg voor je Buurt!’ geeft Suurenbroek (2016) de urgentie aan door te stellen dat “de grijze stad een urgente, Randstedelijke opgave is die vraagt om een integrale ruimtelijke aanpak”. De opgave beperkt zich echter niet tot een ruimtelijke aanpak. Het model AFC gaat uit van een integrale aanpak van alle acht domeinen. Dit betekent een grootstedelijke integrale aanpak waarbij zowel stakeholders op beleidsniveau betrokken zijn vanuit de

verschillende RVE’s, de stadsdelen en de oudere Amsterdammers. De urgentie van de

vergrijzing in combinatie met de complexiteit en diversiteit van stakeholders op verschillende beleidsniveaus en terreinen zijn een uitdaging voor de urban manager.

Ook de Amsterdamse Adviesraad voor Diversiteit en Integratie (ADI) is van mening dat Amsterdam moet inzetten op verschillende oplossingen voor de vergrijzing (Adviesraad Diversiteit en Integratie, GGD, & Profor, 2016). Een van de aangedragen oplossingen die een bijdrage zou kunnen leveren aan maatregelen met betrekking tot de vergrijzing, is de

(16)

16 toetreding van Amsterdam tot het wereldwijde netwerk van Age Friendly Cities. Dat advies van de ADI is opgevolgd en in 2014 is door de gemeente Amsterdam de voorbereiding voor de aanmelding getroffen door het aanwijzen van een wethouder die integraal aanspreekpunt werd voor het ouderenbeleid in Amsterdam. Vervolgens heeft Amsterdam zich aangemeld bij de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) met het verzoek om toegelaten te worden tot het netwerk Age Friendly Cities. Op 5 juli 2015 is Amsterdam officieel toegelaten tot het netwerk Age Friendly Cities van de WHO. 258 steden en gemeenschappen in 28 landen zijn lid van dit wereldwijde netwerk. Dat biedt goede kansen voor de gemeente Amsterdam voor

internationale kennisuitwisseling.

In de startnotitie is door de gemeente Amsterdam een inventarisatie gemaakt van wat de gemeente uitvoert op het gebied van de acht AFC-domeinen. Nieuwe plannen worden niet vermeld in de startnotitie, maar de ambitie is om in een periode van 5 jaar (2015-2020) een leeftijdsvriendelijker Amsterdam met een duurzame ambitie te creëren. Het model AFC bestaat uit 3 fasen. In de eerste fase (1-2 jaar) wordt de beginsituatie vastgesteld, een structuur voor ouderenbetrokkenheid ingericht en een driejarig ontwikkelplan gemaakt. In de tweede fase volgt implementatie en in de derde fase evaluatie.

Onder regie van de GGD is in de eerste fase gestart om de netwerken in kaart te brengen van de stakeholders: ouderen, maatschappelijke zorg- en welzijnspartijen en de verschillende diensten van de gemeente Amsterdam. Met hen is via stadsbrede werkgroepen de huidige situatie in kaart gebracht. Alle aanwezige kennis en informatie op het gebied van ouderenbeleid is vanuit de verschillende Resultaatverantwoordelijke Eenheden (RvE) geïnventariseerd en gebruikt voor de startnotitie.

Na de analyse van de startsituatie6 is door de gemeente Amsterdam besloten om in drie

pilotbuurten de acht domeinen van AFC te onderzoeken. De (lage) sociaaleconomische kenmerken van de buurten hebben een belangrijke rol gespeeld in de selectie van de pilotbuurten (gebiedsanalyses van Onderzoek, Informatie en Statistiek en de stadsdelen). Daarnaast is gekeken naar de criteria toekomstige vergrijzing, stedenbouwkundige opzet, voorzieningenniveau, spreiding over stadsdelen en relaties met andere projecten

(Amsterdamse Aanpak Gezond Gewicht, De Bewegende Stad). Dit heeft in 2015 geleid tot de keuze voor de volgende drie buurten: 1. De Indische Buurt-Oost in stadsdeel Oost

2. Buitenveldert-Oost in stadsdeel Zuid 3. De Bloemenbuurt in stadsdeel Noord

In de drie buurten heeft in 2015 een schouw plaatsgevonden. De ruimtelijke schouw heeft het fysieke, ruimtelijke aspect als uitgangspunt (Gemeente Amsterdam, 2015a, 2015b, 2015c). Als vervolg op de ruimtelijke schouwen zijn middelen vrijgemaakt door de gemeente Amsterdam om de fysieke schouwen uit te bouwen tot levensloopbestendige routes (Gemeente

Amsterdam, 2017). Een levensloopbestendige route loopt als een circuit door de buurt en nodigt uit tot ontmoeten en bewegen. De route leidt langs relevante voorzieningen en

verblijfsplekken voor ouderen in hun buurt zoals winkelcentra, buurtcentra en plantsoenen en parken.

(17)

17

1.2 Voorbeeld Manchester

Een onderzoek van Buffel (2015) in Manchester (Groot-Brittannië) diende als voorbeeld voor de pilotonderzoeken die in mei 2016 zijn gestart vanuit de lectoraten Stedelijk Sociaal Werk en Ergotherapie van de Hogeschool van Amsterdam. In Manchester is dit onderzoek uitgevoerd en afgerond op basis van coresearch met ouderen: een nieuwe methode om ouderen te betrekken bij een onderzoek. De conclusie van het onderzoek in Manchester is dat coresearch als vorm van onderzoek een geschikte manier is om (kwetsbare) ouderen te bereiken. Ouderen werden getraind als onderzoeker en interviewden andere ouderen. Uit het onderzoek bleek dat de oudere onderzoekers eenvoudiger toegang hadden tot ouderen die niet worden gehoord en moeilijker bereikbaar zijn.

De pilotonderzoeken in Amsterdam hebben plaatsgevonden in twee van de drie geselecteerde buurten, namelijk in Buitenveldert en in de Indische Buurt. Het pilotonderzoek heeft niet

plaatsgevonden in de Bloemenbuurt. Stadsdeel Noord haakte af vanwege het langdurige proces van het opstarten van de pilot en ook vanwege de kosten.

Het doel van de pilotonderzoeken in Buitenveldert en de Indische Buurt was om samen met ouderen te onderzoeken wat in hun buurt de verwachtingen en wensen zijn van ouderen ten aanzien van een ouderenvriendelijke stad. De lectoraten wilden met dit praktijkgerichte onderzoek kennis opdoen over wat ouderen een ouderenvriendelijke omgeving vinden. Het tweede doel van het onderzoek was om handvatten te bieden aan professionals om buurten in cocreatie met ouderen ouderenvriendelijk te maken. De twee onderzoeken zijn parallel aan elkaar uitgevoerd. Na het succesvol werven van co-onderzoekers is in beide buurten gestart met een interviewtraining. In totaal zijn door de coresearchers in elke buurt veertig ouderen geïnterviewd. De bevindingen in beide buurten zijn samen met de co-onderzoekers

geanalyseerd, met als resultaat twee onderzoeksrapporten met conclusies en aanbevelingen over hoe ouderen prettig oud kunnen worden in Buitenveldert (Vumc & Hogeschool van Amsterdam, 2017) en de Indische Buurt (Berkvens & Metze, 2017).

De Bloemenbuurt deed niet mee aan deze pilot. Dit terwijl de Bloemenbuurt een interessante buurt is als het gaat om de houding van de oorspronkelijke bewoners ten opzichte van politieke participatie. Een onderzoek van Open Society Foundations (2014) toont aan wat er leeft onder de oorspronkelijke bewoners, waaronder Floradorp, van Oud-Noord. Als het gaat over politieke participatie geven de respondenten in dat onderzoek aan weinig vertrouwen te hebben in zowel de landelijke als de lokale politiek. De houding is onverschillig of wordt gekenmerkt door boosheid. De gedachte dat de politiek niet beïnvloed kan worden door de Floradorpers en dat hun stem niet gehoord wordt, overheerst. Er is een gebrek aan vertrouwen in politieke

instanties vanuit de gedachte dat men toch niet gehoord of begrepen zal worden. Om die reden heb ik juist deze buurt uitgekozen als casus voor dit onderzoek naar ouderenbetrokkenheid. In het volgende hoofdstuk wordt ingezoomd op de Bloemenbuurt.

1.3 Bloemenbuurt: een korte schets

De Bloemenbuurt maakt onderdeel uit van stadsdeel Noord. Stadsdeel Noord bestaat volgens de gemeentelijke indeling van het gebiedsgericht werken uit drie gebieden: Oost,

(18)

Noord-18 West en Oud-Noord (zie figuur 3). De Bloemenbuurt bevindt zich in het gebied Oud-Noord en maakt samen met de Van der Pekbuurt deel uit van de wijk Volewijck (zie figuur 4).

Figuur 3 Stadsdeel Noord Figuur 4 Volewijck

Gebiedsanalyse

Uit de gebiedsgerichte gebiedsanalyse Oud-Noord (Gemeente Amsterdam, 2017) van stadsdeel Noord blijkt dat de sociaaleconomische positie van de bewoners van Volewijck zwak is en de verloederingsscore is het hoogst van alle 22 gebieden van Amsterdam. Het gebruik en de stapeling van regelingen (armoede en zorgtoeslagen) is groot in Oud-Noord. De inwoners van Oud-Noord participeren in totaal minder vaak dan gemiddeld in de andere gebieden van Amsterdam. Minder bewoners dan gemiddeld in andere gebieden van Amsterdam doen vrijwilligerswerk, maar professionals merken wel dat de participatie en betrokkenheid bij de leefomgeving toeneemt (Gemeente Amsterdam Noord, 2017). Oud-Noord scoort op

indicatoren van zelfredzaamheid en eenzaamheid lager dan gemiddeld in Amsterdam. De groep die geen regie ervaart over het eigen leven is groter dan gemiddeld in Amsterdam. Verder zijn in het gebied gemiddeld meer bewoners die zich (zeer) ernstig eenzaam voelen.

In Oud-Noord woont een relatief groot aantal mensen dat problemen ondervindt op meerdere leefgebieden, waaronder armoede, gezondheid, werkloosheid en ggz-problematiek.

Op dit moment stijgen de gemiddelde cijfers van inkomen en het opleidingsniveau in het gebied door de instroom van nieuwe, veelal hoogopgeleide bewoners in Oud-Noord. Dat geeft de indruk dat het met de gehele bevolking van Oud-Noord beter gaat, maar in werkelijkheid groeien de verschillen tussen de bevolkingsgroepen in Oud-Noord. De instroom van kwetsbare huishoudens (statushouders, mensen met ggz-problematiek) in de buurten van Oud-Noord is namelijk ook groot. Dit heeft tot gevolg dat de oorspronkelijke bewoners, waaronder veel ouderen, zich niet meer thuis voelen in hun ‘oude’ buurt.

De bevolkingssamenstelling in Oud-Noord laat zien dat het merendeel van de inwoners van Nederlandse herkomst is (55%). De verwachting is dat het gebied Oud-Noord de komende jaren

(19)

19 vergrijst. In 2017 wonen 3700 65-plussers in het gebied en de verwachting is dat in 2025 dat aantal is toegenomen tot 4900 (Gemeente Amsterdam Noord, 2017).

Dat is een toename van 34 procent en dat is een sterkere toename dan de gemiddelde

toename van het aantal 65-plussers in Amsterdam (+25 procent). Het aantal 65-plussers in Oud-Noord dat een beperking heeft in de algemene dagelijkse levensverrichting (ADL) is hoger dan gemiddeld in Amsterdam. Wat de leefomgeving betreft laat de Buurtschouw Bloemenbuurt (Gemeente Amsterdam, 2015a) zien dat de winkelvoorzieningen op het Mosplein voor ouderen niet eenvoudig te voet te bereiken zijn. De voorzieningen zijn te ver weg. De Bloemenbuurt ligt pal naast het Noorderpark, maar de toegankelijkheid laat te wensen over. Juist voor ouderen die minder mobiel zijn, is het park een fijne plek om naar toe te gaan. Verder wordt in de het rapport aangegeven dat door de vergrijzing de cohesie langzaam verdwijnt. De gebiedsanalyse Oud-Noord (Gemeente Amsterdam, 2017) bevestigt dat: oude sociale netwerken en structuren verdwijnen en er is weinig welzijnswerk of opbouwwerk om dat te vervangen.

Oud-Noord samengevat

- armoede en sociaal isolement; - veel minima en laagopgeleiden; - zelfredzaamheid en participatie laag;

- vaker dan gemiddeld gezondheidsproblematiek; - vaak een stapeling van problematiek;

- meer dan gemiddeld gebruik van regelingen en voorzieningen; - een opkomende groep zelfredzame burgers (vaak gezinnen); - minder mantelzorgers;

- veel bewoners met ggz-problematiek;

- 2017: 3700 65-plussers Verwachting 2025: 4900 65-plussers.

Politieke interesse

Het onderzoek van Open Society Foundations (2014) geeft een beeld van wat leeft onder de oorspronkelijke bewoners van Oud-Noord. De Open Society Foundations heeft onderzoek gedaan onder de bewoners van Tuindorp Buiksloot en Floradorp (Bloemenbuurt-Noord). Door middel van focusgroepen en interviews wordt een beeld geschetst van hoe bewoners over bepaalde zaken, zoals huisvesting, onderwijs en welzijn, denken.

Uit het onderzoek komt naar voren dat de oorspronkelijke bewoners van Floradorp een sterk gemeenschapsgevoel kennen dat familie- en buurtgebonden is. Nieuwkomers in hun buurt, zowel mensen van Nederlandse afkomst als niet-Nederlandse afkomst, zien deze Floradorpers als een bedreiging voor hun manier van leven. Van oudsher kent Floradorp sterke netwerken. De toenemende diversiteit in hun buurt zien ze als een bedreiging voor de sociale cohesie in de buurt. Wat betreft politieke participatie geven de respondenten aan weinig vertrouwen te hebben in zowel de landelijke als de lokale politiek. De houding is onverschillig of wordt gekenmerkt door boosheid. De gedachte dat de politiek niet beïnvloed kan worden door de

(20)

20 Floradorpers en dat hun stem niet gehoord wordt, overheerst. Er is een gebrek aan vertrouwen in politieke instanties vanuit de gedachte dat men toch niet gehoord of begrepen zal worden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de doelstelling van het onderzoek en de onderzoeksvragen uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat het theoretisch kader, gevolgd door de onderzoeksstrategie en

onderzoeksmethode in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 worden het proces en de resultaten beschreven, gevolgd door de conclusies en aanbevelingen in hoofdstuk 6. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de reflectie van de onderzoeker op het onderzoek.

(21)

21

2. Doelstelling en onderzoeksvragen 2.1 Doelstelling onderzoek

De gemeente Amsterdam heeft na aansluiting bij het wereldwijde netwerk AFC drie buurten geselecteerd, waaronder de Bloemenbuurt. Ouderenbetrokkenheid is bij het AFC-model een voorwaarde bij het tot stand komen van een wijk waarin ouderen prettig oud kunnen worden. Het doel van dit onderzoek is te onderzoeken in hoeverre ouderen via politieke participatie invloed hebben op het vormgeven van de Bloemenbuurt als een Age Friendly wijk. En hiermee invloed hebben op hun eigen welzijn en welbevinden.

Het is in eerste instantie een verkennend onderzoek. Over het onderwerp is nog geen of zeer weinig kennis beschikbaar (Van Thiel, 2015). Daarnaast is het doel van het onderzoek tot een ontwerp te komen ter verbetering van de politieke participatie voor het vormgeven van de Bloemenbuurt als een Age Friendly wijk. Ontwerpend onderzoek is onderzoek dat uitmondt in een voorstel voor de oplossing van een probleem, of in aanbevelingen ter verbetering van een situatie (Van Thiel, 2015). Ontwerpgericht onderzoek is praktijkgericht en richt zich op de samenwerking van de stakeholders in de Bloemenbuurt, waarvoor politieke participatie van ouderen, als een van de stakeholders, een voorwaarde is.

2.2 Centrale onderzoeksvraag en deelvragen

Uit de doelstelling vloeit de volgende centrale onderzoeksvraag voort:

In hoeverre hebben ouderen in de Bloemenbuurt in stadsdeel Noord via politieke participatie invloed op het vormgeven van hun buurt als een Age Friendly wijk?

Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden, wordt antwoord gegeven op de volgende vier deelvragen:

1. Het model Age Friendly City bestaat uit 3 fasen. Waaruit bestaat in de eerste fase de geplande invloed van oudere burgers uit de Bloemenbuurt op hun Age Friendly wijk? 2. Hoe beoordelen ouderen(organisaties), professionals en bestuurders de politieke

participatie in fase 1?

3. Wat is de ontwerpopgave voor fase 2 en 3 met betrekking tot het vormgeven van de politieke participatie van ouderen uit de Bloemenbuurt op hun Age Friendly wijk? Hoe zien stakeholders hun rol?

4. Welke ontwerpsuggesties dragen stakeholders aan voor de acht domeinen van Age Friendly City?

(22)

22

3. Theoretisch kader

3.1 Participatie en al haar facetten

Participatie is afkomstig uit het Latijn en betekent letterlijk deelnemen. Dat lijkt een eenvoudig begrip. Echter, Jager-Vreugdenhil (2011) constateert spraakverwarring over het begrip

participatie. Het gebruik van het woord ‘participatie’ krijgt pas een specifieke betekenis als het gebruikt wordt in verschillende contexten. Het kan bijvoorbeeld betaald werk verrichten, meedoen aan activiteiten in de buurt of lid zijn van een politieke partij omvatten. In alle gevallen wordt geparticipeerd, deelgenomen, maar de betekenis van participatie wordt met nadere bepalingen pas duidelijk: als bekend is wie participeert en waarin iemand participeert. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld participatie van jongeren in vrijwilligerswerk of

participatie van ouderen in hun buurt.

Participatie is deelnemen en kent in de praktijk verschillende vormen. Dat kan spraakverwarring tot gevolg hebben. Het kan bijvoorbeeld gebeuren dat een klantmanager van Werk, Participatie en Inkomen (WPI) van de gemeente Amsterdam die het over participatie heeft, het over andere zaken heeft dan iemand uit de politiek die het over participatie heeft. Als geen

spraakverwarring dient te ontstaan, kan het woord participatie vervangen worden door woorden als willen, kunnen, mogen bijdragen aan of delen in. Als het woord participatie gebruikt wordt, is pas helder welke participatie benoemd wordt als de actor en de context specifiek bekend zijn. Jager-Vreugdenhil (2011) onderscheidt vijf hoofdtypen, waarbij het type wordt bepaald door de context waarin de participatie plaatsvindt.

De vijf hoofdtypen zijn:

- participatie in economische instituties,

- participatie in politieke en overheidsinstituties, - participatie in onderwijsinstellingen,

- participatie in formeel georganiseerde burgerverbanden, - participatie in informele sociale verbanden.

Het hoofdtype dat dit onderzoek behandelt, is participatie in politieke en overheidsinstituties, ook wel politieke of beleidsparticipatie genoemd. De keus voor dit hoofdtype komt voort uit de volgende context: met het AFC-model waarbij ouderenbetrokkenheid een voorwaarde is, kan het beleid beïnvloed worden door ouderen, zodat ouderen prettig oud kunnen worden in hun eigen buurt. De definitie van politieke participatie die in dit onderzoek gebruikt wordt is die van Leyenaar (2007): “De deelname aan voorbereiding, totstandkoming of uitvoering van

overheidsbeleid.”

3.2 Politieke participatie en burgerparticipatie: invloed op beleidsprocessen

Als gekeken wordt naar burgerparticipatie, dan worden in Nederland vanaf 1970 historisch gezien drie generaties burgerparticipatie onderscheiden. De drie generaties volgen elkaar niet op, maar bestaan naast elkaar: een volgende generatie komt erbij. Burgerparticipatie startte in de jaren ‘70 van de vorige eeuw met mondige burgers die inspraak eisen. Dat recht van

inspraak wordt wettelijk vastgelegd. Vanaf 1990 begon de tweede generatie: interactieve beleidsvorming en coproductie vinden plaats: burgers krijgen in een vroeg stadium de mogelijkheid het beleid vorm te geven. Vanaf het begin van deze eeuw volgt de derde

(23)

23 generatie burgerparticipatie. Bij de derde generatie organiseren burgers zichzelf via een aanpak van onderop door middel van zelforganisatie en burgerinitiatieven met een eigen

verantwoordelijkheid van de burger, waarbij de overheid een faciliterende rol heeft. Vanaf de jaren 70 is de rode draad bij burgerparticipatie de veranderende verhoudingen en de

veranderende rol tussen de overheid en de burger. Leyenaar (2007) onderschrijft dit door politieke participatie te beschrijven vanuit burgers en politici. Daarbij wordt opgemerkt dat burgers en politici verschillende doelen kunnen hebben bij participatie. Burgers kunnen een instrumenteel doel hebben, zoals de besluitvorming beïnvloeden, maar kunnen ook een inhoudelijk doel hebben, zoals de intrinsieke wens om mee te doen of om een situatie of hun buurt te verbeteren. Politici kunnen als doel hebben om politiek draagvlak te creëren of legitimatie van besluitvorming te bewerkstelligen. Onderzoek van Jager-Vreugdenhil (2011) toont aan dat in de praktijk factoren op diverse niveaus een rol spelen. Daarbij gaat het om zowel individueel niveau, maatschappelijk niveau als op het niveau van organisaties van politieke partijen.

In Burgermacht op eigen kracht? sluiten Van Houwelingen, Boele en Dekker (2014) aan bij bovenstaande, door beleidsbeïnvloedende participatie te omschrijven als invloed uitoefenen op het beleid van een instantie, zoals stemmen, lobbyen of gebruikmaken van inspraak en

medezeggenschap. Van Houwelingen e.a. hebben onderzoek gedaan naar ervaringen met burgerparticipatie in vijf gemeenten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen

beleidsbeïnvloedende en zelfredzame participatie. De laatste vorm staat de laatste jaren vaker centraal door de ontwikkeling dat de overheid een steeds groter beroep doet op de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van burgers. Van Houwelingen et al. (2014) zien een spanning ontstaan tussen het beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de burger zonder de zeggenschap over het beleid. Onderzocht is welke achtergrond de participanten hebben. Vooral ouderen, hoogopgeleiden, werkenden en mensen met een hoog inkomen participeren.

3.3 Ouderenbetrokkenheid bij beleid

Hoe de overheid burgers kan betrekken bij maatschappelijke vraagstukken zoals de vergrijzing komt onder andere naar voren in het onderzoek ‘Vertrouwen in burgers’ van de

Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (2012). Het onderzoek geeft aan dat denken vanuit burgers een van de belangrijkste adviezen is. Als de overheid burgers wil betrekken, dient deze te denken vanuit het perspectief van de burger. Dat sluit aan bij het AFC-model, waarbij ouderenbetrokkenheid een van de voorwaarden is voor het creëren van een Age Friendly City. Recent hebben Douma, Bouwman, Hutter en Meijering (2017) inzicht gegeven in het project Lokale participatie van 65-plussers in steigers over wat ouderen ervaren als

bevorderende en belemmerende factoren voor burgerparticipatie. Het is een participatief onderzoeksproject op het gebied van wonen, welzijn en zorg. Het onderzoek vond plaats met betrokken ouderen die invloed kunnen uitoefenen op het proces. Douma et al. (2017) maakten hierbij gebruik van het CLEAR-model7 van Lowndes, Pratchett en Stoker (2006) omdat het

handvatten geeft om tijdens een participatieproces met alle stakeholders wederzijdse uitgangspunten af te stemmen.

Het CLEAR-model van Lowndes, Pratchett en Stoker (2006) onderscheidt vijf factoren:

(24)

24 kunnen, willen, gevraagd worden, in staat worden gesteld en gehoord worden.

De volgende betekenissen worden gegeven aan de factoren:

- Kunnen betekent dat deelnemers persoonlijk in staat moeten zijn tot deelname. - Willen betreft de participatiemotivatie van burgers.

- Gevraagd worden houdt in dat een burger sneller participeert als hij daartoe gevraagd wordt en een uitnodigende houding ervaart.

- In staat worden gesteld verwijst naar het feit dat participatie meestal voortkomt uit groepsverbanden

- Gehoord worden houdt in dat burgers meer geneigd zijn om te (blijven) participeren als ze menen dat ze serieus genomen worden, dat er vertrouwen is en dat hun

betrokkenheid leidt tot verbeteringen.

Als in een participatieproces voldaan wordt aan een van de vijf factoren werkt dit bevorderend voor burgerparticipatie. Als niet voldaan wordt aan een factor dan werkt dit belemmerend. De conclusie van dit participatieve project is dat het proces van burgerparticipatie kan slagen als alle stakeholders in het proces voldoen aan alle vijf factoren.

In het kader van dit onderzoek naar ouderenbetrokkenheid in de Bloemenbuurt is het interessant om naast May het Clear-model toe te passen.

3.4 Conceptueel kader

Politieke participatie kan op verschillende manieren onderzocht worden. Een van de meest gebruikte manieren is gebruik te maken van een participatieladder. De oudste

participatieladder is de participatieladder van Arnstein (1969, zie figuur 5)).

Figuur 5 Participatieladder (Arnstein, 1969, p. 2017)

In de ladder van Arnstein is de mate van participatie gekoppeld aan de hoeveelheid invloed. De ultieme vorm van participatie is beleidsparticipatie. Hoe hoger op de ladder, hoe beter en

(25)

25 daarmee heeft de ladder van Arnstein een normatief kenmerk. Elke trede hoger betekent meer participatie van de burger en zodoende meer macht. Om dat duidelijk te werden de twee laagste sporten op de ladder (manipulatie en opvoeding) omschreven als non-participatie, oftewel als niet-deelname. De volgende drie sporten (informeren, consulteren en inspraak) worden niet echt gezien als participatie en worden daarom omschreven als schijnbewegingen. Alleen de twee hoogste sporten van de ladder (gedelegeerde macht en burgercontrole) worden gezien als echte burgerparticipatie (Arnstein, 1969).

Binnen veel onderzoeken wordt de participatieladder van Arnstein nog steeds als basis gezien. John May (2006) heeft een ander concept geïntroduceerd: het concept van de ster en de triangel. Deze twee concepten fungeren als basis voor dit onderzoek. May (2006) introduceerde het concept, omdat hij van mening is dat de ladder van Arnstein moreel oordeelt door de verschillende sporten van de ladder. Hoe hoger op de ladder, hoe beter het niveau van

participatie. May geeft aan dat interactie tussen burgers en overheid discontinu van aard is: het al dan niet betrekken van burgers (of het al of niet betrokken willen zijn van burgers) wordt bepaald door een specifieke situatie en niet door ideologische motieven. May introduceert de ster, omdat de ster rondgedraaid kan worden en op deze manier de vijf opties gelijk zijn. Daarbij is geen sprake van hiërarchie en doet de ster recht aan de discontinuïteit die bij participatie aan de orde is. De ster kan bovendien worden toegepast op alle vormen van participatie en velden van burgerbetrokkenheid.

Figuur 6 De participatiester van John May

Naast de introductie van de ster stelt May dat de discussie over participatie meestal gericht is op instanties en niet op wat goed of wenselijk is voor de participanten zelf. Daarom heeft May ‘een triangel van betrokkenheid’ geïntroduceerd. May heeft dit model gemaakt, omdat

instanties over het algemeen uitgaan van representativiteit. Met andere woorden: betrokkenheid dient zich te uiten in grote aantallen.

(26)

26 Een te kleine groep kan niet representatief zijn voor het grotere geheel. Volgens May leidt dit tot een paradoxale situatie: de overheid wil de betrokkenheid van ‘gewone’ mensen en van veel mensen, maar als deze daadwerkelijk willen participeren, moet het niveau

bovengemiddeld zijn en het aantal mensen substantieel in omvang, wil de overheid luisteren. Het gebruik van de ster en de triangel zijn neutraal. De triangel is een alternatief voor de klassieke participatiepiramide, die ook uitgaat van een morele superioriteit: hoe hoger in de piramide, hoe beter. De vorm van de triangel en van de ster voorkomen beide

oordeelsvorming.

Figuur 7 De triangel van betrokkenheid van John May

Establishment (bestuursniveau): Het hoogste niveau van participatie, beslisbevoegdheid. Office holder (beleidsniveau): Inbreng in de beleidsvorming, deelname aan

werkgroepen.

Activist (ageren): Inzet/bijdrage zonder (uitvoerende) verantwoordelijkheden.

Semi-regular (periodiek): Voldoende betrokken om bij meer dan een enkele gelegenheid inbreng te hebben.

Ad hoc (af en toe): Betrokkenheid als de kwestie voldoende urgent is. Dat kan ook het passief volgen van de ontwikkelingen zijn.

Met de triangel van betrokkenheid kan en moet volgens May op een andere manier gekeken worden naar participatie in het algemeen en naar de gedachte dat het onderzoek alleen representatief is als een groot aantal participanten betrokken is. Betrokken participanten zijn

(27)

27 vaak uitzonderlijk gecommitteerd en hebben steun nodig in plaats van bestempeld te worden als niet-representatief. May geeft aan dat er feitelijk geen alternatieven zijn als instanties een continue dialoog wensen op hoog niveau met betrokken participanten. May is overigens wel van mening dat de overheid het sociaal kapitaal van burgers zou moeten vergroten door het aanbieden van scholing en training aan burgers.

May geeft een causaal verband aan binnen de figuur van de triangel van betrokkenheid, waarin het aantal participanten afneemt naarmate de intensiteit van de betrokkenheid toeneemt. Het merendeel van de burgers doet immers liever andere dingen dan blijvend intensief met de overheid in gesprek zijn. De soms ‘lastige’ kleine groep van burgers die commitment en

betrokkenheid toont, zou meer waardering en ondersteuning van de overheid moeten krijgen. Meer waardering en ondersteuning vanuit de overheid leidt volgens May namelijk tot

effectievere besluitvorming en beleid.

Een voorbeeld van een onderzoek waarbij het conceptueel model van May is gebruikt, is het onderzoek ‘Bewonersparticipatie in de Bijlmermeer’ van Van Beveren (2014). In dat onderzoek onderzoekt Van Beveren (2014) hoe bewoners invloed hebben gehad op het stedelijke

vernieuwingsproces in de Bijlmermeer. Ook Van Beveren (2014) vond de participatieladder van Arnstein (1969) te beperkt voor zijn onderzoek over bewonersparticipatie in de Bijlmermeer. Van Beveren vindt de participatieladder te hiërarchisch en er is geen plaats om het discontinue karakter van de interactie tussen burgers en overheid weer te geven. Het conceptueel model van May (2006) geeft die mogelijkheid wel en kan ook gebruikt worden in situaties waarin de machtspositie van de overheid minder aan de orde is. Van Beveren gebruikt het conceptueel model van May (2006) voor een grootschalig onderzoek over bewonersparticipatie in de Bijlmermeer.

Om te kijken hoe het conceptueel model van May (2006) gebruikt kan worden voor een kleinschaliger onderzoek in de Bloemenbuurt wordt eerst nader ingezoomd op de

pilotonderzoeken in Buitenveldert (stadsdeel Zuid) en de Indische Buurt (stadsdeel Oost).

3.5 Conceptueel model May (2006) en de pilotonderzoeken in Buitenveldert en Indische Buurt

Voor dit onderzoek is het van belang te kijken hoe de pilotonderzoeken in Buitenveldert en de Indische Buurt zich verhouden tot de participatiester en triangel van betrokkenheid van May (2006).

Als gekeken wordt naar de triangel komen de veertien coresearchers in beide buurten voornamelijk uit de groep Activists. Een paar coresearchers zijn afkomstig uit de groep Semi-regular. In een later stadium van het onderzoek vallen twee co-onderzoekers uit de groep Semi- regular alsnog af. De coresearchers interviewen in totaal tachtig kwetsbare en niet kwetsbare ouderen die ze kennen uit hun eigen netwerk of via netwerken in de buurt. De coresearchers proberen zoveel mogelijk (Ad hoc) ouderen te bereiken. Ad hoc ouderen zijn (kwetsbare) ouderen waar de stem niet vaak van wordt gehoord en die niet eenvoudig bereikbaar zijn. Samen met de onderzoekers van de Hogeschool van Amsterdam en VUmc werden de data van de interviews geanalyseerd. Vervolgens werden de resultaten gedeeld met de gemeente Amsterdam en de stadsdelen. De gemeente Amsterdam en de stadsdelen als opdrachtgever vertegenwoordigen in de triangel het Establishment en de Office holders. Alle groepen uit de triangel waren op die manier betrokken bij het pilotonderzoek.

(28)

28 Wanneer wordt gekeken naar de participatiester dan informeren en consulteren de

co-researchers de ouderen uit de groepen Activists, Semi-regular en Ad hoc. Nadat de data

geanalyseerd waren, werden de bevindingen door de coresearchers gedeeld met de gemeente Amsterdam als opdrachtgever, waarbij het de inzet was om naar aanleiding van de bevindingen samen te handelen en samen te beslissen. De gemeente Amsterdam heeft vanaf de start van het onderzoek aangegeven de uitkomsten van de pilotonderzoeken serieus te nemen en partner te willen zijn in de pilotonderzoeken.

Het had nog wel wat voeten in de aarde voordat partnership tussen de gemeente en de oudere coresearchers ook zo ervaren werd door de coresearchers. Vooral de coresearchers in

Buitenveldert waren vooraf niet overtuigd dat de gemeente Amsterdam de resultaten serieus zou nemen. Het algemene gedachtegoed was dat hun rapport ‘in de zoveelste la zou

verdwijnen’. Om draagvlak te creëren voor de resultaten van het onderzoek werden de wethouder Zorg en de portefeuillehouder Zorg van stadsdeel Zuid uitgenodigd voor een werkbezoek. Daarin stimuleerden beide bestuurders de start van het onderzoek en beloofden zij om de resultaten van het onderzoek gezamenlijk te bespreken. Daarmee werden alle facetten van de participatiester positief benaderd. Na het werkbezoek werd door de coresearchers gestart met het onderzoek. Het conceptueel model van May (2006) is, mits aangepast, toepasbaar op het onderzoek in Buitenveldert en de Indische Buurt. De aanpassing betreft de triangel van betrokkenheid. In plaats van vijf velden burgerbetrokkenheid, bestaat in dit onderzoek de triangel van betrokkenheid uit 2 velden (semi)overheid en drie velden

burgers. Gezien door de bril van May (2006), zijn de participatiester en de triangel op die manier geschikte instrumenten als het gaat om het betrekken van een diversiteit aan stakeholders en het streven naar een optimaal proces van participerend onderzoek. Het conceptueel model van May ga ik met die aanpassing gebruiken voor het onderzoek in de Bloemenbuurt.

(29)

29

4. Onderzoeksstrategie

Dit hoofdstuk start met de definiëring van begrippen die van belang zijn voor dit onderzoek. Vervolgens wordt de strategie beschreven en de gebruikte methoden. Tot slot wordt in paragraaf 4.3 ingegaan op de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek.

4.1 Definiëring van begrippen

Het is van belang om in het kader van de onderzoeksopzet de volgende begrippen te definiëren:

1.Politieke participatie

Participatie in politieke en overheidsinstituties, ook wel politieke beleidsparticipatie genoemd. Politieke participatie is als volgt gedefinieerd: “De deelname aan voorbereiding,

totstandkoming of uitvoering van overheidsbeleid” (Leyenaar, 2007). 2. Stakeholders

Groepen of individuen die de organisatie significant kunnen beïnvloeden of significant

beïnvloed worden door de organisatie, die zowel binnen als buiten de organisatie te vinden zijn (Mitchell, Agle, & Wood, 1997).

3. Vergrijzing

Vergrijzing is de term voor het toenemend aandeel 65-plussers ten opzichte van de totale bevolking. Vergrijzing ontstaat doordat in Nederland minder kinderen worden geboren dan vroeger. De babyboomers (zij die geboren zijn in de periode 1945-1960) komen veelal uit grote gezinnen, maar hebben zelf vaak minder kinderen gekregen. Deze groep bereikt de komende jaren de pensioengerechtigde leeftijd en de bevolking wordt niet aangevuld met eenzelfde aandeel kinderen en jongeren. Daardoor neemt het aandeel 65-plussers de komende jaren snel toe (Planbureau voor de Leefomgeving, 2013).

4.Ouderenbetrokkenheid Age Friendly City

Ouderen moeten volgens de voorwaarden van de WHO intensief betrokken worden bij het tot stand komen van een stad waarin ouderen zich thuis voelen. Het model AFC wordt daarbij gezien als een proces en een integrale aanpak, waarbij zingeving en ouderenbetrokkenheid centraal staat. Bij AFC is het zodoende een voorwaarde om vanaf de start een structuur van ouderenbetrokkenheid te creëren. Intensief betrokken worden, zoals de WHO formuleert, houdt in dat een AFC met ouderen en vooral door ouderen vormgegeven wordt, met als resultaat actie- en verbeterplannen voor de eerdergenoemde acht domeinen (WHO, 2010).

4.2 Onderzoeksstrategie en methoden

Als opzet van het onderzoek is gekozen voor de casestudystrategie. De casestudy is een onderzoeksstrategie waarbij een of enkele gevallen (cases) van het onderzoeksonderwerp in hun natuurlijke situatie worden onderzocht (Van Thiel, 2015). In deze casestudy worden kwalitatieve data verzameld. Naast kwalitatieve data, zoals interviews en een focusgroep, worden zowel documenten van de gemeente Amsterdam gebruikt als internationale documenten die betrekking hebben op het wereldwijde netwerk van Age Friendly Cities. Door het uitvoeren van een casestudy worden verschillende perspectieven belicht. Mogelijk worden door onderzoek nieuwe inzichten ontdekt die zorgen voor verdieping van het

(30)

30 ideeën die een bijdrage kunnen leveren aan oplossingen voor de vergrijzing in Amsterdam als maatschappelijk probleem.

De participatiester en de triangel van betrokkenheid van May (2006) zijn als conceptueel model leidend bij het onderzoek om de volgende reden: de participatiester waarbij geen sprake is van hiërarchie doet recht aan de discontinuïteit die bij participatie aan de orde is. De ster kan worden toegepast op alle vormen van participatie en velden van burgerbetrokkenheid. Met de triangel van betrokkenheid wordt op een andere manier gekeken naar participatie in het algemeen en naar de gedachte dat een onderzoek alleen representatief is als een groot aantal participanten betrokken is. Tevens zijn het gebruik van de ster en de triangel neutraal en voorkomen de vorm van de triangel en van de ster oordeelsvormingen.

Wanneer bij de pilotonderzoeken in Buitenveldert en de Indische Buurt nader wordt gekeken naar het conceptueel model van May, dan wordt een aanpassing van het conceptueel model gemaakt bij de triangel van betrokkenheid. Het Establishment en de Office holders

vertegenwoordigen niet de burger, maar beide velden worden ingevuld door bestuurlijk betaald Establishment en betaalde Office holders in functie.

Met deze aanpassing kunnen zoveel mogelijk diverse stakeholders betrokken worden bij het creëren van een Age Friendly buurt. De triangel van betrokkenheid bestaat zodoende uit twee velden (semi)overheid en drie velden burgers.

Het conceptueel model van May wordt met deze aanpassing gebruikt om te onderzoeken in hoeverre ouderen via politieke participatie invloed hebben op het vormgeven van de

Bloemenbuurt als een Age Friendly wijk.

Methoden

Als methoden om data te verzamelen is gebruik gemaakt van drie methoden: bestaand materiaal, het (semigestructureerde) interview en een focusgroep. Van data over het wereldwijde netwerk Age Friendly City en documenten van de gemeente Amsterdam en stadsdeel Noord is gebruikgemaakt. Het interview is gebruikt om niet-feitelijke informatie (meningen, percepties) te verkrijgen. Door de onderzoeker zijn tijdens het interview aanvullende vragen gesteld om een antwoord beter te begrijpen. Op deze manier kan de onderzoeker meer te weten komen over achtergronden, waardoor verdieping en

verduidelijking plaatsvindt. Het semigestructureerde interview wordt gebruikt bij een selectie van respondenten, waarbij de vijf velden van de triangel van betrokkenheid leidend zijn. Het streven is om op elk veld van de triangel van betrokkenheid vier respondenten te interviewen (zie bijlage 9.2). De ontworpen vragenlijst is het uitgangspunt bij de interviews (zie bijlage 9.1). Als onderzoeksinstrument wordt een focusgroep opgezet. Een focusgroep die voortkomt uit de respondenten kan door middel van een brainstormsessie positief van invloed zijn op de

validiteit en de betrouwbaarheid van het onderzoek. Ook bij het opzetten van de focusgroep is het streven dat stakeholders op alle niveaus van de triangel van betrokkenheid betrokken zijn.

4.3 Betrouwbaarheid en validiteit

De meerwaarde van de casestudy is de veelheid aan empirische informatie die het onderzoek oplevert. De empirische informatie vormt de basis voor nieuwe theorievorming of kan leiden tot verbetering van de bestaande theorievorming. Van Thiel (2015) merkt op dat bij een casestudy betrouwbaarheid en validiteit een probleem kunnen zijn, onder andere door het

(31)

31 geringe aantal onderzoekseenheden. Onderzoek is een belangrijk meetinstrument. Goede kennis van het onderwerp en de juiste keuze voor de methode zijn daarbij belangrijke voorwaarden. De keuze in dit onderzoek voor het interview als methode vergt een goede vaardigheid in interviewen en goede contactuele eigenschappen.

Verder moeten de interviewvragen gelieerd zijn aan het theoretisch kader en moet elk interview op dezelfde manier uitgevoerd worden. Tijdens de interviews is gewerkt met een identieke, unieke vragenlijst (topiclijst).

De betrouwbaarheid en validiteit in dit onderzoek worden versterkt door de keuze voor

meerdere methoden. Verder wordt de betrouwbaarheid en validiteit methodologisch vergroot door de bevindingen uit de interviews voor te leggen aan de focusgroep (zie bijlage 9.8).

(32)

32

5. Proces en resultaten

In dit hoofdstuk worden het proces en de resultaten van het onderzoek beschreven. De deelvragen worden gekoppeld aan bevindingen die voortkomen uit bestaand materiaal, uit de interviews en de focusgroep. Met de bevindingen wordt antwoord gegeven op de deelvragen. Het conceptueel model van May (2006), bestaande uit de participatiester en de triangel van betrokkenheid, is leidend. De participatiester wordt gebruikt bij de interviews om de

participatie in het proces te duiden.

De triangel van betrokkenheid (May, 2006) is gebruikt om respondenten te werven binnen de vijf velden van de triangel:

- Werving van respondenten van het veld Establishment heeft plaatsgevonden bij het bestuur en het ambtelijk (beslis)apparaat van stadsdeel Noord.

- Werving van de respondenten van het veld Office holders heeft plaatsgevonden bij het (uitvoerend) ambtelijk apparaat en bij vertegenwoordigers van organisaties en

instellingen die inbreng hebben in de beleidsvorming.

- Werving van respondenten van het veld Activist heeft plaatsgevonden door actieve ouderen(organisaties) te benaderen

- Werving van respondenten van het veld Semi-regular heeft plaatsgevonden door Activists te benaderen en via maatschappelijke organisaties.

- Werving van respondenten van het veld Ad hoc heeft plaatsgevonden door stichting Doras8 te benaderen.

Vier respondenten die hebben deelgenomen aan het onderzoek zijn gevonden via de publicatie van de schouw in de Bloemenbuurt (Gemeente Amsterdam, 2015a). Zij vertegenwoordigen de volgende velden van de triangel van betrokkenheid: Establishment (1), Office holder (1), Activists (2). Voor de interviews zijn ouderen geworven die al lang, zo niet hun hele leven in de Bloemenbuurt wonen en gerekend kunnen worden tot de oorspronkelijke bevolking.

Bij aanvang van het onderzoek zouden twintig respondenten geïnterviewd worden: vier van elk veld van de triangel van betrokkenheid. Uiteindelijk zijn zeventien respondenten geïnterviewd. De zeventien respondenten zijn volgens de velden van de triangel benaderd en ingedeeld. De respondenten zijn afzonderlijk genummerd, zodat de verschillende antwoorden van de

respondenten op de deelvragen te herleiden zijn naar de respondent en naar het niveau van de triangel van betrokkenheid (zie bijlage 9.2).

Bij het opzetten van de focusgroep was het streven dat elk niveau van de triangel

vertegenwoordigd zou zijn. Als gekeken wordt naar de triangel van betrokkenheid zijn vier niveaus vertegenwoordigd door de respondenten: Establishment, Office holder, Activist en Semi-regular. Respondenten van het niveau Ad hoc hebben aangegeven geen belangstelling te hebben voor deelname aan de focusgroep. In totaal zijn acht respondenten uitgenodigd voor de focusgroep. Een respondent was verhinderd en twee respondenten zeiden kort voor de

8 Stichting Doras is in stadsdeel Amsterdam Noord de organisatie voor welzijnswerk, maatschappelijk werk en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De hybride optie is gekozen omdat bewoners zorgen hebben over de kosten wanneer aardgas een-op-een vervangen wordt door groen gas. Bodemwarmtepomp met

Dit betekent dat we in de volgende fase met de betrokkenen diepgaander zullen uitwerken voor welke woningen nog energiebesparende maatregelen genomen moeten worden.. En hoe dit

In de periode 2010-2013 geldt voor het aanbod woningen in stadsdeel Zuid dat wordt gedeeld door drie of meer bewoners dat er sprake is van een stijging.. 1 Deze cijfers zijn

Relatief weinig contact met buren en overige buurtgenoten en ervaren sociale cohesie Amsterdammers met een westerse migratieachtergrond van de eerste generatie hebben minder

[r]

Voor het samenstellen hiervan is gebruik gemaakt van diverse databestanden én eigen onderzoeken, waarvan de tweejaarlijkse Oosterhoutse buurtenquête wel de belangrijkste is.

Om die reden is voor alle vergunninggebieden ervoor gekozen om gebruik te maken van het bepaalde in artikel 9, lid 4 van de Parkeerverordening: het aantal te

Huurders die naar een andere woning (geen wisselwoning) zijn verhuisd, maar toch graag terug willen verhuizen naar de nieuwbouw in het projectgebied, kunnen gebruik maken van