• No results found

Binnenmilieufactoren voor kantoren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Binnenmilieufactoren voor kantoren"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Binnenmilieufactoren voor kantoren

Citation for published version (APA):

Cox, C. W. J., & Rolloos, M. (1995). Binnenmilieufactoren voor kantoren. (Stichting Bouwresearch : rapporten; Vol. 354). SBR.

Document status and date: Gepubliceerd: 01/01/1995 Document Version:

Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record Please check the document version of this publication:

• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differences between the submitted version and the official published version of record. People interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website.

• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.

• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers.

Link to publication

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal.

If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, please follow below link for the End User Agreement:

www.tue.nl/taverne

Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us at: openaccess@tue.nl

(2)

9 5

c

0 x

§

tichting

b

ouwr

esearch

Binnenmilieufactoren voor

. . I ' t.

.

..

.

.

, •r ..

,.

'

(3)

~tichting

bouw:research

Binnenmilieufactoren voor

Rotterdam 1995

IN8~TUUT .VOOA ST

(4)

Stichting Bouwresearch (SBR) verleent de bouwnijverheid hulp bij het voorkomen en het oplossen van knelpunten bij toepassing van nieuwe inzichten en ontwikkelingen gericht op verbetering van kwaliteit, produk-tiviteit, arbeidsomstandigheden en zorg voor de werkgelegenheid. Belangrijke doelstellingen zijn:

• Het verzamelen van knelpunten en het waarnemen van relevante

ontwikkelingen voor de bouwnijverheid.

• Het stimuleren van de coördinatie van de programmering van onder

-zoek.

• Het leiding geven aan onderzoekprojecten.

• Het verspreiden en uitdragen van de resultaten naar alle geledingen van

de bedrijfstak.

De Stichting en degenen die aan deze publikatie hebben meegewerkt hebben een zo groot mogelijke zorgvuldigheid betracht bij het verwerken

-naar de laatste inzichten-van de in deze publikatie opgenomen gegevens. De mogelijkheid dat zich desondanks onjuistheden in deze publikatie kunnen bevinden kan niet worden uitgesloten. Degene die van deze publi-katie gebruik maakt aanvaardt daarvoor het risico. De Stichting sluit, mede ten behoeve van degenen die aan deze publikatie hebben meegewerkt, iedere aansprakelijkheid uit voor schade die mocht voortvloeien uit het gebruik van informatie uit deze publikatie.

CJP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG.

Cox, C.W.J.

Binnenmilieufactoren voor kantoren /rapporteurs C.W.J. Cox, M. Rolloos. -Rotterdam: Stichting Bouwresearch. -(SBR-publikatie; 354)

ISBN 90-5367-153-6 NUGI833

Trefw.: arbeidsomstandigheden; kantoren /sick building syndroom /kan-toorhyg iëne.

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, getransfor-meerd tot software, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van

de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 in verbinding met het Besluit van 23 augustus 1985, Stb.471 en artikel17 Auteurswet 1912, dient men de daar-voor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 A W Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere

compila-tiewerken (artikel16 Auteurswet 1912) dient u zich te richten tot: Stichting Bouwresearch, Postbus 1819,3000 BV Rotterdam.

No part of this hook may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm, stored in a database or retrieval system, or any other means without written permission from the Stichting Bouwresearch.

(5)

Inhoud

Woord vooraf Samenvatting

1 Inleiding

2 Prestatie-eisen voor binnenmilieufactoren

2.1 Uitgangspunten voor de keuze van prestatie-eisen voor het binnenmilieu 2.2 Thermisch binnenklimaat

2.3 Luchtkwaliteit 2.4 Licht

2.5 Geluid

3 Van prestatie-eisen naar ontwerp van gebouw en installaties - enkele illustraties 3.1 Thermisch binnenklimaat 3.2 Luchtkwaliteit 3.3 Licht 3.4 Literatuur Geluid Bijlagen

Bijlage A Toelichting prestatie-eisen thermisch binnenklimaat Bijlage B Toelichting prestatie-eisen luchtkwaliteit

Bijlage C Toelichting prestatie-eisen licht en verlichting Bijlage D Toelichting prestatie-eisen geluid

4 5 7 11 11 12 16 19 20 22 22 25 25 29 31 33 34 42 49 55

(6)

BINNENMILIEUFACTOREN VOOR KANTOREN

Woord vooraf

Een als goed of prettig ervaren binnenmilieu in het toor is een belangrijke randvoorwaarde voor de kan-toorwerker om tot optimale prestaties te komen en te voorkomen dat zich in extreme gevallen gezond-heidsklachten voordoen die vallen binnen de categorie van het zogenaamde 'Sick Building Syndrome'. De vraag die vervolgens bij betrokkenen rijst is: wat is on-der welke omstandigheden aan te merken als' goed' of 'prettig'?

In de afgelopen jaren is als gevolg van een sterk toegenomen bewustwordingsproces op dit terrein in bir\nen- en buitenland een groot aantal onderzoeken afgesloten en lopen er nog vele. In Nederland probeert de Beleidsgroep Gezonde Kantoren (BGGK), die thans deel uitmaakt van het Overlegplatform Binnenmilieu, hieraan een structurele bijdrage te leveren in de vorm van kennisuitwisseling. Er is inmiddels wel zoveel ken-nis vergaard dat het verantwoord lijkt om hieruit con-clusies te trekken en aanbevelingen te doen.

In de nu voorliggende publikatie is op basis van litera-tuuronderzoek het binnenmilieu van een kantoor-werkplek gedefinieerd aan de hand van niet minder dan 20 parameters verdeeld over de factoren thermisch binnenklimaat, luchtkwaliteit, licht en geluid. Er werd voor gekozen de bandbreedte van de parameters te markeren met drie treden in het prestatieniveau. Voor de eerste twee factoren heeft de keuze in een concrete si -tuatie te maken met de ontevredenheidspercentages die op grond van bepaalde overwegingen door beslis-sers nog juist aanvaardbaar worden geacht. Voor de laatste twee is de aard van de kantoortaak bepalend. De publikatie vormt in combinatie met de SBR-publi-katie 258 'Programma van eisen. Instrument voor kwaliteitsbeheersing' en het bijna afgeronde 'Keuze-document Gezonde Kantoorgebouwen' een goede grondslag voor een optimaal ontwerp van een gezonde kantoorhuisvesting bij nieuwbouw of renovatie. Hier ligt het zwaartepunt van de beoogde toepassing.

Omgekeerd kan het document als referentie dienen voor het evalueren/ controleren van de binnenmilieu-kwaliteit bij in gebruik zijnde kantoren.

Een conceptversie van de publikatie werd 'breed' gelezen en becommentarieerd door 27 proeflezers af-komstig uit nagenoeg alle. disciplines die met het on-derwerp van doen hebben. De resultaten van deze proefleesronde zijn geëvalueerd door een werkgroep o.a. bestaande uit de leden ir. G.F.M. Brouwers, ir. J.J.N.M. Hogeling, ing. W.F.G. Hooijkaas (vervanger ir.

F. Vos), ir. A. Rip en ir. J.J. Vingerling afkomstig van de Beleidsgroep Gezonde Kantoren (BGGK) alsmede de onderzoekers ir. M. Rolloos en ir. C.W. Cox die de de-finitieve tekst hebben verzorgd.

De algemene teneur van de resultaten van de proeflees-ronde was dat er zich ondanks uitingen van be-zorgdheid over de mogelijke gevolgen van verkeerde toepassingen een breed draagvlak voor publikatie af-tekende. Dit komt mede tot uitdrukking in de gezamenlijke uitgave SBR/ISSO.

De rapportage werd verzorgd door: ir. C.W.J. Cox (TNO Bouw) en ir. M. Rolloos (TNO Bouw) met medewerking van voor verlichting:

mevr. P.M. van Bergem-Jansen R.e (TNO Technische Menskunde) voor geluid:

ir. L.C.J. van Luxemburg

(Centrum Bouwonderzoek TNO-TUE)

De studie kwam mede tot stand met financiële steun uit de stimuleringssubsidie van het Ministerie van Econo-mische Zaken aan TNO, alsmede een financiële bij-drage van Novem BV.

(7)

Samenvatting

Een goed binnenmilieu in het kantoor is een belangrijke randvoorwaarde voor het optimaal presteren van de kantoorwerker. Opdrachtgever, projectontwikkelaar, bouwcoördinator, architect, klimaatadviseur,

installa-tie-ontwerper, gebouwbeheerder

I

facility manager,

be-dienend en onderhoudspersoneel, huisvestings-coördinator, leden van ondernemingsraden, dienst-commissies of medezeggenschapsdienst-commissies,

arbo-deskundige en 'last but not least' de kantoorbewoner

zelf hebben allen hun eigen verantwoordelijkheid voor het tot stand brengen en in stand houden van een goed bi.n.henmilieu. Deze publikatie richt zich dan ook tot al deze personen.

Naast een goed binnenmilieu en een goed werkende klimaatinstallatie zijn voor het welbevinden in kan-toorgebouwen van belang items als privacy, de inter-menselijke contacten en verhoudingen, de huisvesting van de medewerkers en de betrokkenheid van het man-agement (met betrekking tot het creëren van goede ar-beidsomstandigheden).

De volgende binnenmilieufactoren worden behandeld: thermisch binnenklimaat, luchtkwaliteit, licht en

geluid. Deze vier hoofdgroepen worden nader

onder-scheiden in een twintigtal gekwantificeerde binnenmi-lieu parameters. De bovengenoemde

sociaal-psycho-logische factoren, die mede een rol spelen bij het

wel-bevinden in gebouwen, blijven hier buiten

beschou-wing.

De kwaliteit van het binnenmilieu wordt bepaald door de mate waarin aan de menselijke behoeften wordt voldaan. Er moet daarom - meer - gehandeld worden

vanuit deze behoeften van de gebruiker. Ook wil de

ge-bruiker graag zelf de mogelijkheid hebben om zijn of haar eigen wensen ten aanzien van verwarming, venti-latie, koeling en verlichting te verwezenlijken.

In de afgelopen jaren is in binnen- en buitenland een

groot aantal onderzoeken verricht naar de comfort-c.q.

hinderbeleving en de gezondheidseffecten van binnen-milieu parameters. Uit studies met proefpersonen zijn verbanden bekend tussen ervaren thermisch

kli-maat en het percentage dat daarmee tevreden is.

Algehele tevredenheid is een fictie. Ten gevolge van

in-dividuele verschillen zal een deel, 5 à 10%, van de

populatie altijd klagen.

Ook voor luchtkwaliteit zijn uit laboratoriumonder-zoeken percentages ontevredenen als functie van de buitenluchthoeveelheid bekend.

De factoren verlichting en geluid zijn meer taakgebon-den dan thermisch comfort en luchtkwaliteit De tevre-denheid is hier afhankelijk van de mate waarin deze

factoren het functioneren van de kantoorwerker

beïn-vloeden. Bij verlichting spelen de zichtbaarheid van de

werktaak en het visueel comfort een rol. Bij geluid is dit

de verstoring van de werkzaamheden ten gevolge van stoorgeluiden vanuit de omgeving.

In principe is de opdrachtgever verantwoordelijk voor het definiëren van de gewenste kwaliteit van het bin-nenmilieu voor een bepaald project.

De opdrachtgever moet dan wel beschikken over de gewenste informatie. In het licht van het voorgaande zal het streven gericht moeten zijn op het zodanig kiezen van prestatie-eisen dat minimalisering van het percentage ontevredenen en maximalisering van de randvoorwaarden voor optimale taakuitoefening

plaatsvinden. De wettelijke eisen die de overheid stelt

aan de eerder genoemde binnenmilieufactoren, of zoals ze in de praktijk veelal worden aangehouden, leiden niet altijd tot de bovengenoemde gewenste

kwaliteit. Daarom worden in deze publikatie drie

prestatieniveaus van binnenmilieufactoren

voor-gesteld:

• 'goed'

• 'minder goed'

• 'goed tot zeer goed'.

Een niveau 'minder goed' betekent dat meer risico

wordt genomen voor klachten of taakverstoring wan-neer (later) niet (meer) aan de programmatische rand-voorwaarden wordt voldaan. Een niveau 'goed tot zeer goed' betekent dat het ontevredenheidspercentage of

(8)

het risico voor verstoring tot het minimum wordt teruggebracht, c.q. de tolerantie voor (toekomstig) ge-bruik anders dan bedoeld verder wordt vergroot. De huisvesting van de kantoorwerker dient goede randvoorwaarden te bieden voor het uitvoeren van het

proces (lees: werkzaamheden). Dit betekent dat de keuze voor een bepaald prestatieniveau dient te wor-den afgestemd op de (geplande) activiteiten.

Afhankelijk van het gewenste kwaliteitsniveau, en mede op budgettaire gronden, kan men per

binnen-milieuparameter kiezen voor een niveau 'goed', 'min-der goed' of 'goed tot zeer goed'. Aan wettelijke eisen moet men te allen tijde voldoen.

Is bij de samenstelling van een basisprogramma van eisen eenmaal een pakket prestatie-eisen voor het bin-nenmilieu gekozen, dan hangt het op de meest econo-mische en milieuvriendelijke wijze realiseren hiervan

ten nauwste samen met een aantal bouwkundige en in-stallatie-technische keuzes en het gebruik zoals dat de ontwerpers voor ogen staat. Hiervan laat de publikatie

(9)

1 Inleiding

Prestatieeisen voor het binnenmilieu in kantoren -afgestemd op de behoeften van de gebruiker

Een gezonde geest in een gezond lichaam. Naar analo-gie hiervan kunnen we stellen dat een goed binnenmi-lieu in het kantoor een belangrijke randvoorwaarde is voor het optimaal presteren van de kantoorwerker. Het voorkomt dat zich gezondheidsklachten voordoen, die in de media veelal onder de categorie 'Sick Building Syndrome' worden geschaard.

Het realiseren en in stand houden van een gewenste binnenmilieukwaliteit is een belangrijk onderdeel van het bouw-en huisvestingsproces. Uit diverse onder-zoeken is gebleken dat er veel ontevredenheid wordt geuit over het binnenmilieu in kantoorgebouwen. In een onderzoek van de Landbouwuniversiteit Wagenin-gen in 61 kantoorgebouwen [1] was 54% van de medewerkers ontevreden over het binnenklimaat, 45% over de luchtkwaliteit, 30% over de verlichting en 25% over het geluid. Door de Rijksgebouwendienst werd onderzoek verricht in 19 gebouwen [2]. De bewoners van deze gebouwen waren met name ontevreden over de temperatuur in de zomer, stof, reflecties, lucht-kwaliteit, geluid en vochtigheid.

De oorzaken voor 'Sick Building' -klachten en ontev re-denheid over het ervaren binnenklimaat door gebrui-kers zijn gelegen in een veelheid van vergissingen, fouten en tekortkomingen. Deze zijn tamelijk gelijk-matig verdeeld over het gehele bouwproces, vanaf initiatief tot beheer en onderhoud. Besparing op in-vesteringskosten is mede oorzaak voor latere ontevre-denheid in de gebruiksfase.

De kwaliteit van het binnenmilieu wordt bepaald door de mate waarin aan de menselijke behoeften wordt voldaan. Er moet daarom meer gehandeld worden vanuit deze behoeften van de gebruiker. De gebruiker wil graag zelf de mogelijkheid hebben om zijn/haar eigen wensen ten aanzien van verwarming, ventilatie, koeling en verlichting te verwezenlijken.

Ook v.indt hij of zij het prettig als de verlichtings-en akoestische kwaliteit is afgestemd op zijn/haar taak. Een door de gebruiker als goed ervaren kwaliteit van het binnenmilieu bevordert zijn/haar produktiviteit en daarmee die van de organisatie.

Kiezen uit prestatieniveaus

In principe is de opdrachtgever verantwoordelijk voor het defirtiëren van de gewenste kwaliteit van het bin-nenmilieu voor een bepaald project. Het gaat daarbij om de binnenmilieufactoren:

• thermisch klimaat • luchtkwaliteit • licht

• geluid.

De opdrachtgever moet dan wel beschikken over de gewenste informatie. In het licht van het voorgaande zal het streven gericht moeten zijn op het zodanig kiezen van prestatie-eisen dat minimalisering van het . . percentage ontevredenen en maximalisering van de randvoorwaarden voor optimale taakuitoefening plaatsvinden. De wettelijke eisen die de overheid stelt aan de eerder genoemde binnenmilieufactoren, of zoals ze in de praktijk veelal worden aangehouden, leiden niet altijd tot de bovengenoemde gewenste kwaliteit. Daarom worden in deze publikatie drie prestatieniveaus van binnenmilieufactoren voor-gesteld:

• 'goed'

• 'minder goed' • 'goed tot zeer goed'.

Het niveau 'goed' is als spilwaarde in de tabellen met de prestatiecriteria in hoofdsfuk 2 geaccentueerd. Ook worden de wettelijke eisen genoemd. Een niveau

'min-der goed' betekent dat meer risico wordt genomen voor klachten of verminderde taakuitvoering wanneer (later) niet (meer) aan de programmatische randvoor-waarden wordt voldaan. Een niveau 'goed tot zeer

(10)

BINNENMILIEUFACTOREN VOOR KANTOREN

goed' betekent dat het ontevredenheidspercentage tot het minimum wordt teruggebracht, c.q. de tolerantie voor (toekomstig) gebruik anders dan bedoeld verder wordt vergroot.

In de afgelopen jaren is in binnen- en buitenland een groot aantal onderzoeken verricht naar de com-fort/hinderbeleving en de gezondheidseffecten van binnenmilieuparameters. Uit studies met proefper-sonen zijn verbanden bekend tussen ervaren thermisch klimaat en het percentage dat daarmee tevreden is. Al-gehele tevredenheid is een fictie. Ten gevolge van

indi-viduele verschillen klaagt een deel, 5 à 10%, van de

populatie altijd.

Ook voor luchtkwaliteit zijn uit laboratoriumonder-zoeken percentages ontevredenen als functie van de

buitenluchthoeveelheid bekend.

De factoren licht en geluid zijn meer taakgebonden dan thermisch comfort en luchtkwaliteit De tevredenheid is hier afhankelijk van de mate waarin deze factoren het

functioneren van de kantoorwerker beïnvloeden. Bij

licht spelen de zichtbaarheid van de werktaak en het visueel comfort een rol. Bij geluid is dit de verstoring van de werkzaamheden ten gevolge van stoorgeluiden vanuit de omgeving.

Afhankelijk van het gewenste kwaliteitsniveau, en mede op budgettaire gronden, kan men per binnenmi-lièuparameter kiezen voor een niveau 'goed', 'minder goed' of' goed tot zeer goed'. Aan wettelijke eisen moet men te allen tijde voldoen. Betere oplossingen dienen gekozen te worden wanneer dit redelijkerwijs mogelijk is.

Relativerend wordt opgemerkt dat de keuze voor een niveau 'goed tot zeer goed' nog geen garantie is voor

afwezigheid van klachten. Indien het gebruik van het

gebouw afwijkt vari de uitgangspunten bij het ontwerp kunnen, ten gevolge van de veranderde binnenmilieu-omstandigheden, klachten worden geuit. Ook kan het bijvoorbeeld voorkomen dat irriterende stoffen in de directe omgevingslucht van de kantoorwerker zelfs

met veel buitenlucht niet weggezuiverd worden. In dit

geval moet het probleem bij de bron worden aange-pakt.

Zogenaamde 'Sick Building'-klachten kunnen mede veroorzaakt worden door psycho-sociale factoren.

Hoewel deze publikatie primair gericht is op kantoor-gebouwen (kantoorwerkplekken in het bijzonder), kan de informatie ook worden toegepast voor andere ge-bouwen waarin mensen in een soortgelijke situatie werken of verblijven, zoals bibliotheken, scholen, ziekenhuizen, kantoorgedeelten van fabrieken of werkplaatsen en dergelijke.

Belang voor de doelgroepen

De publikatie geeft aan over welke prestaties/factoren een beslissing genomen moet worden (zie tabell). Het aanbieden van prestatieniveaus biedt de minder deskundige gebruiker, bij het communiceren over het programma van eisen (PvE), een hulpmiddel om on-derscheid te maken tussen 'goed', 'minder goed' en 'goed tot zeer goed'.

De informatie uit dit document kan worden gebruikt bij de invulling van de bouwfysische condities in het

programma van eisen zoals beschreven in

SBR-publi-katie~58 [3].

Voor deskundigen is het naslagwerk van nut omdat een twintigtal gekwantificeerde binnenmilieuparameters, verdeeld over de vier factoren thermisch binnenkli-maat, luchtkwaliteit, verlichting en geluid, handzaam is

samengevat.

Het geheel dient ook als hulpmiddel bij de communicatie van de adviseur met de niet-deskundige opdrachtgever of overige partners in een ontwerp team.

Een andere doelgroep vormen de niet zo specifiek op alle terreinen deskundigen, bijvoorbeeld de technisch medewerker van een beheerkantoor of de (bouw-kundig) projectleider van projectontwikkelaars en beleg-gers.

Bij de beoordeling van een bestaande situatie kan wor-den vastgesteld in welke mate afgeweken wordt van een gewenste of afgesproken kwaliteit.

Betrokken marktpartijen moeten expliciet keuzes maken. Voor de factoren thermisch binnenklimaat en luchtkwaliteit wordt de keuze bepaald door het

per-centage ontevredenen dat de opdrachtgever

aanvaard-baar acht (nu en in de nabije toekomst).

De keuzes voor prestatieniveaus in een concreet geval

worden voor verlichting en geluid bepaald door de te vervullen kantoorfuncties (nu en in de nabije toe-komst).

(11)

Tabe/1 Binnenmilieuparameters. Bin".nmilieuftlctoren Thermisch binnenklimaat 1 ruimtetemperatuur - over-/onderschrijdingsweeguren

-

individuele instelbaarheid 2 luchtsnelheid 3 verticaalluchttemperatuurverschil 4 vloertemperatuur 5 stralingsasymmetrie 6 relatieve luchtvochtigheid Luchtkwaliteit

1 hoeveelheid verse buitenlucht 2 recirculatie 3 filterkwaliteit, filterrendement Licht: kunstverlichting 1 verlichtingssterkte op werkvlak 2 maximale luminantieverhoudingen 3 afschermhoek plafondarmatuur zijdelingse luminanties

4 kleurtemperatuur lampen kleurweergave-index

5 verlichtingssysteem

6 individuele instelbaarheid

Licht daglicht en uitzicht

1 verhouding vloeroppervlak/lichtdoorlatend oppervlak 2 verhouding omtrek werklokaal/breedte

daglichtopening naar omgeving 3 beglazing: kleur

4 helderheidswering

Geluid

1 stoorgeluid van buiten, van installaties, van aangrenzende vertrekken

2 nagalmtijd

",_,.tientr'lall

Mindergoed Goed Goed tot zeer goed

~' J

:

h

~ "'''i· • ;•

(12)

Bij de beoordeling van bestaande gebouwen kunnen de binnenmilieuparameters willekeurig over de drie cate-gorieën verdeeld zijn. Prestatieniveaus van binn en-milieuparameters in een Programma van Eisen moeten daarentegen een logische samenhang vertonen. Niet alle combinaties zijn mogelijk. Voor het maken van een harmonische, verantwoorde pakketkeuze kan gebruik worden gemaakt van het Keuzedocument Gezonde Kantoorgebouwen [4].

Van prestatie

-

eisen naar ontwerp van gebouw en

installatie

Voor het voldoen aan de (prestatie-)eisen voor de bin-nenmilieufactoren is veelal een grote keuze van oplos-singen en voorzieningen mogelijk. Een directe vertal-ing van een prestatieniveau van een binnenmilieufac-tor naar één eis voor gebouw of installatie is niet altijd mogelijk. In een aantal gevallen correspondeert een binnenmilieufactor, bijvoorbeeld temperatuur, name-lijk met meerdere, van elkaar afhankename-lijke gebouw- en installatie-eigenschappen. Computerberekeningen kun-nen hier uitkomst bieden.

De vertaling van de prestatie-eisen voor het binnen-milieu naar eisen aan gebouw en klimaatinstallatie wordt in hoofdstuk 3 nader toegelicht aan de hand van enkele illustraties.

Verantwoording

De informatie in dit rapport is gebaseerd op litera-tuuronderzoek naar relevante nationale en internatio-nale normen, richtlijnen en publikaties. Daarbij zijn ook andere classificatiesystemen beschouwd [5, 6].

De onderbouwing van de indeling van een binnen-milieuparameter in een klasse 'goed', 'minder goed' of 'goed tot zeer goed' is in dit rapport opgenomen. Enerzijds als verantwoording en ter vergroting van het inzicht, anderzijds om er bewust van af te kunnen wij-ken wanneer nieuwe of betere inzichten dit wenselijk maken.

(13)

2 Prestatie-eisen voor binnenmilieufactoren

2.1

Uitgangspunten voor de keuze van

prestatie-eisen voor het binnenmilieu

De indeling in niveaus is gebaseerd op de subjectieve

beleving van de verschillende binnenmilieufactoren.

Dit geldt met name voor thermisch klimaat en

lucht-kwaliteit. Voor de aspecten verlichting en geluid hangt

de tevredenheid ook samen met de mate waarin een

goede taakuitvoering mogelijk wordt gemaakt.

Voor de indeling van factoren van het thermisch

bin-nenklimaat in prestatieniveaus wordt het percentage

ontevredenen gebruikt. Dit geeft het voorspelde deel

van ontevreden personen aan in een grote groep die

blootgesteld is aan een bepaald thermisch

binnenkli-maat Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de

thermische gewaarwording voor het lichaam in zijn

ge-heel en plaatselijke onbehaaglijkheid van een specifiek

deel van het lichaam (bijvoorbeeld hoofd, nek of

enkels).

Ten aanzien van de thermische gewaarwording van het

lichaam in zijn geheel wordt uitgegaan van percentages

ontevredenen van maximaal respectievelijk 15% en

10% [5,7].

Voor de factor luchtkwaliteit wordt, indirect, eveneens

uitgegaan van het percentage ontevredenen. Het

per-centage ontevredenen is gebaseerd op de optredende

C02-concentratie uitgaande van de toegevoerde

hoe-veelheid 'verse' buitenlucht per persoon. De

CÜ2-con-centratie kan als indicator voor de luchtkwaliteit

die-nen omdat de produktie van geurstoffen door de mens

parallel loopt met de C02-produktie. Uitgaande van

het aantal aanwezigen en hun activiteiten kan uit de

C02-concentratie de toegevoerde hoeveelheid

buiten-lucht worden berekend. Gekozen is voor percentages

ontevredenen respectievelijk kleiner dan 20%, kleiner

dan 15% en kleiner dan 10% [8].

De uitgangspunten voor de factor licht zijn de zicht

-baarheid van de werktaak en het visueel comfort.

Hier-bij worden de volgende prestatie-eisen

onderschei-den:

goed: de werktaak is goed zichtbaar en

het visueel comfort is goed;

minder goed: de werktaak is goed zichtbaar,

maar het visueel comfort is matig;

goed tot zeer goed: de werktaak is goed zichtbaar, het

visueel comfort is goed èn de

ver-lichting/helderheidswering is in-dividueel te beïnvloeden.

Het uitgangspunt voor de factor geluid is de

optre-dende verstoring van de werkzaamheden ten gevolge

van het stoorgeluidniveau.

Wanneer het stoorgeluidniveau aan de eis van de klasse

'goed' voldoet, kunnen de in ruimten geplande taken,

voor wat betreft het aspect geluid, normaal worden uit-gevoerd. Bij de klasse 'minder goed' bestaat het risico

dat de werkzaamheden worden verstoord. Indien de

stoorgeluidniveaus aan de eisen uit de klasse 'goed tot

zeer goed' voldoen, kunnen de taken die gepland zijn

in deze ruimten, voor wat betreft het aspect geluid, on

-der me~r dan goede omstandigheden worden verricht.

De uitgangspunten worden samengevat in tabel 2. De

keuze van de percentages ontevredenen wordt

toege-licht in de paragrafen 2.2 en 2.3.

Afhankelijk van de omstandigheden kan men per

bin-nenmilieufactor kiezen (bijvoorbeeld in geval van een

programma van eisen) voor eenniveau 'minder goed',

'goed' of 'goed tot zeer goed'. Onderscheid tussen

niveaus in categorieën is alleen gemaakt wanneer dit

relevant is. Te allen tijde zal men evenwel moeten

vol-doen aan de wettelijke eisen. Betere oplossingen dienen

gekozen te worden wanneer dit redelijkerwijs mogelijk

is.

De prestatieniveaus kunnen ook worden gebruikt voor

de toetsing van het binnenmilieu in bestaande

gebouw-en. De ondervonden of gemeten binnenmilieufactor zal

vallen in een categorie 'minder goed', 'goed' of 'goed

(14)

Tabel2

Uitgangspunten -afgestemd op de gebruiker- voor de keuze van prestatieniveaus voor binnenmilieufactoren.

.~ 111

1

.

·~

ii;)

BinnenmilieufscJor Milleiergoed

q,w'f ..

Thermisch klimaat:

percentage ontevredenen maximaal15%

.,

Luchtkwaliteit

percentage ontevredenen onder de maximaal20%

pas binnengakomenen

Verlichting:

zichtbaarheid werktaak en visueel werktaakgoed zichtbaar,

comfort visueel comfort matig Geluid:

stoorgeluidniveau risico (afhankelijk van taak) verstoring

taakuitvoering

De percentages ontevredenen voor het thermisch kli-maat hebben betrekking op aanwezige personen. De percentages voor luchtkwaliteit gelden voor personen die net een gebouw of ruimte binnenkomen. In ver-band met gewenning aan geuren (adaptatie) zal het percentage ontevredenen onder aanwezige personen veelallager zijn.

De percentages moeten op de eerste plaats worden ge-zien als een- objectieve -beoordelingsmaatstaf.

2.2

Thermisch binnenklimaat

De wijze waarop de mens het thermisch binnenklimaat ervaartwordt in belangrijke mate bepaald door de warmte-balans van het gehele lichaam. Deze balans wordt beïn -vloed door de fysische activiteit (metabolisme) en de thermische isolatiewaarde van de kleding, alsmede door de omgevingsgrootheden: luchttemperatuur, ge-middelde stralingstemperatuur, luchtsnelheid en luchtvochtigheid (9].

Een uitspraak hierover kan worden gedaan met de zo-genaamde PMV-waarde. De PMV (Predicted Mean Vote) geeft de gemiddelde waardering van het klimaat van een grote groep personen. De individuele waarde -ring van de personen zal variëren. Op basis van de

12

,tf

~BttltiJIJIIWIIIÛII

..

lf.eooedtotzeergoed~'

~~Goed

t

(mede door eventuele individuele belnvloeding)

maximaal1 o•/o maximaal10% :;.

maximaal IS% maximaal1 0%

."

-;c

werktaak goed zichtbaar, wer:ktaak goed zichtbaar, visueel

visueel comfort goed comfort goed, verlichting individueel te beïnvloeden

taken kunnen normaal taken kunnen onder goede worden uitgevoerp.. omstandigheden worden uitgevoerd

PMV kan de PPD worden berekend (Predicted Percen-tage of Dissatisfied). De PPD-waarde voorspelt het per-centage personendat zich waarschijnlijk thermisch on-behaaglijk zal voelen.

Een zeker kwaliteitsniveau (gedefinieerd door een toegestane PPD-waarde) kan nu voor een ruimte wor-den geselecteerd. In NEN-ISO 7730 [10] wordt een PPD-waarde van maximaal10% aanbevolen. Dit komt overeen met een PMV-waarde tussen -0,5 en +0,5. In

deze publikatie wordt hieraan de kwalificatie 'goed', respectievelijk 'goed tot zeer goed' gegeven. In Publi-katie-blad 186 [13] wordt gesteld dat sprake is van een comfortabele situatie wanneer de PMV tussen -0,5 en +0,5ligt.

De PMV en PPD hebben betrekking op de warmte-balans van het gehele lichaam. Daarnaast kunnen wor-den onderscheiwor-den de voorspelde percentages van de aanwezige personen die zich onbehaaglijk voelen door een ongewenste opwarming of afkoeling van een spe ci-fiek deel van het lichaam. Deze plaatselijke onbe -haaglijkheid wordt veroorzaakt door tocht, een te groot verticaal temperatuurverschil, een te warme of te koude vloer of door een te hoge stralingstempera-tuurasymmetrie. Voor elk van deze vormen van plaat-selijke thermische onbehaaglijkheid zijn door Fanger

(15)

Tabe/3

Drie prestatieniveaus voor het thermisch binnenklimaat.

",.,."

...

··~ .",."".". ",..",.,.,

--.

1'/afNII/f

~

~

....

. . .., lit:IMem • • , . . , 11

ll

Maximaal vPOfSP8ld Max. percentage Max. per~ntage Max percentage Max. percentage percentage ontevredenen antevredehen door ~evredenen door ontevredenen door rra'ntevredenen dqor

P

o·•

tocht verticaal temperatuur warme of koude stralings-asymmetrie

Aii

TR ·Jl' J~rschil

'

Mindergoed 15% 25% 10% 15% 10% (-0,5 < PMV ''l < 0,7) ... l ~' Goed 10% 20% 6% '! 10% 5% (-0,5 < PMV < 0,5)···) Goedtotzeer goed 10% 15% 3% 10% 5%

(mede door evt. (·0,5 < PMV < 0,5) .•.• ,

individuele beïnvloeding)

"~" ') PPD is het voorspelde percentage ontevredenen, in het Engels Predieled Percentage of Dissatisfied. ") PMV is de voorspelde gemiddelde uitspraak, )n het Engels Predieled Mean Vote.

'") In de vorm van een maximum aantal overschrijdingsweeguren wordt een aanvullende eis gesteld.

"") In de vorm van een maximum aantal overschrijdingsweeguren en individuele regelbaarheld worden aanvullende eisen gesteld.

c.s. relaties tussen de vaninvloed zijnde factoren en het voorspelde percentage ontevredenen afgeleid [11]. Deze hebben als uitgangspunt gediend voor de op te stellen tabel met prestatieniveaus voor het binnenkli-maat (tabel 3) (zie ook [7]). Voor de gewenste thermi-sche kwaliteit in een ruimte kan worden gekozen uit drie prestatieniveaus: 'minder goed', 'goed' en 'goed tot zeer goed'.

Elk prestatieniveau heeft als uitgangspunt een maxi-mum percentage ontevredenen. Verschillende percen-tages worden gehanteerd voor het lichaam in zijn ge-heel en voor elk van de vier vormen vanplaatselijke on-behaaglijkheid.

Aan sommige niveaus is in de praktijk moeilijker te vol-doen dan aan andere. De verschillende percentages zijn het resultaat van het zoeken naar evenwicht tussen het streven naar zo weinig mogelijk ontevredenen en dat wat praktisch mogelijk is uitgaande van bestaande technologie. Dit verklaart waarom voor de vijf aspec-ten met betrekking tot het thermisch binnenklimaat de percentages niet gelijk zijn.

De met de eisen aan de PMV corresponderende ruimtetemperaturen kunnen worden afgeleid met be-hulp van de PMV-theorie [9,10]. In tabel 4a is onder-scheid gemaakt tussen de zomer- (warmteweerstand

van de kleding van 0,5 tot 0,7 do) en de wintersituatie (warmteweerstand van de kleding 1,0 do). Hierin is ook de warmteweerstand van de stoel verdisconteerd (0,1 tot 0,15 do) [12]. Er is uitgegaan van een voor een kantoorsituatie gebruikelijke, lichte, hoofdzakelijk zit-tende activiteit (70 W /m2

=

1,2 met) en een enigszins verhoogd activiteitenniveau van 1,4 met (81 W /m2

),

bijvoorbeeld ten gevolge van staan en lopen [12]. De gemiddelde luchtsnelheid is op 0,15 m/s in de winter en op 0,25 m/ s in de zomer gesteld.

De luchttemperatuur en de temperatuur van de wan-den, vloer, plafond en voorwerpen bepalentezamen de ondervonden ruimtetemperatuur ofwel de resul-terende temperatuur, internationaal ook wel opera-tieve temperatuur genoemd. De plaatselijke ruimte-temperatuur wordt als volgt gedefinieerd:

e = o,5 (ei+ e.tr)

waarin:

e

is de plaatselijke ruimtetemperatuur in

o

e

el

is de plaatselijke luchttemperatuur in

oe

e.tr is de plaatselijke stralingstemperatuur in

oe.

Voorwaarde is een luchtsnelheid lager dan 0,2 m/ s.

(16)

Het thermisch klimaat leidt meestal tot weinigklachten

als de PMV tussen -0,5 en +0,5ligt. Als er geen

bijzdere maatregelen worden genomen, is het echter

on-vermijdelijk dat het klimaat bij extreme

buitenom-standigheden buiten de genoemde grenzen komt.

Daarom wordt over het algemeen geaccepteerd dat

gedurende een beperkt deel van de werktijd (10%) de

grenzen van de PMV worden overschreden [13,14].

Uitgaande van een jaarlijkse arbeidsduur van 2000

uren, wordt gedurende 100 uren perjaar (5%) een PMV

lager dan -0,5 en gedurende 100 uren per jaar een PMV

hoger dan +0,5 toegestaan.

Door de Rijksgebouwendienst is voorgesteld om de tijd waarin de comfortgrenzen (PMV=-0,5 en PMV=+0,5) worden overschreden te wegen naar de mate van

over-Tabel4a

Thermisch binnenklimaat

Voorspelde gemiddelda:u!îSt;>raa~ (f'f\II,V~~ :

. . . ;" ~-·· .. l

·:ti

zomer: maximale luchtsnelheid 0,25 m/s

metabolisme 1,2 met.; kledingweerstand 0 •. 5 clo 23'· 27 metabolisme 1,2 met; kledingweerstand 0, 7 clo resp. 21 '26

metabolisme 1 ;4 met; kledingweerstand 0,5 clo

: :1 .:- • ;~·:· _ _-1:;"'

w~eç: ~ale luchtsnelheid0,15 mis meta!><Jiisme 1 ;2. met, kledingV.ieèrS!arid'1,0 clo

. . .

. metabolisme .1,4 met; kledingweerstand 1,0 clo

· .. _'., . . aaiwuifende~aarde:

,Maximum aantal oversehrijding5weeguren

•(PMV groterdan 0,5)

~akimum-~onde

r5qh~tl~~

s

via~ré

n

'{PMV ktelnerdan -(),5) ·. .-·. ~-< ::~ áanvullende ~rdé:_" . . ... ~~~~~te!Q~he!O.iuimt~~~atLur ("Cl ". .·-. • . . •. . - ·~:r

'I PMV = Predieled Mean Vote

20·25

16•24

200

200

schrijding [15]. De overschrijdingstijd wordt gewogen

naar het percentage te verwachten ontevredenen

(PPD), waarbij een PMV van 0,5 (met 10% PPD) een

weegfactor '1' meekrijgt.

Op deze rnanier wordt bijvoorbeeld één uur met een

PMV van 0,7 (PPD circa 15%) even zwaar gewogen als

1,5 uur met een PMV van 0,5.

Door de totale overschrijdingstijd vermenigvuldigd

met de bijbehorende weegfactor gedurende een jaar te

sommeren, wordt de totale weegtijd gevonden. Deze

wordt uitgedrukt in' overschrijdingsweeguren' of'

on-derschrijdingsweeguren'. Voor een 'goed'

binnenkli-maat in ruimten met een kantoorfunctie geeft de Rijksgebouwendienst de volgende richtwaarden voor

een gemiddeld jaar (referentie 1964-1965):

-·-~·-(),5 < Pl,iiW·< o$~ comtorti!bel, buiten ·A<>mtoqgébied iilaxi.. _ ~ maal 1

m.

van de , ~~rktijd"< ·< ·

ruifl/letemper;atuur ='" ·

gemiOctelde V<!n lucht·_.en . straü.ngl:\lerriper<;~tuur" • 1 ,2

m~t

~

70 W,lm2, zitiéRct.WiÎtk 1,4 ~~ = 61 W/m2 , staan, alen toelopen v~~ winte,rlif~dlng, inclusief stoef

(17)

• circa 150 overschrijdingsweeguren in de zomer-periode;

• circa 150 onderschrijdingsweeguren in de winter-periode.

In I550/5BR-publikatie 300 [16] wordt gesteld dat minder dan 100 weeguren als goed wordt beoordeeld, 100 tot 200 weeguren als acceptabel wordt beschouwd en meer dan 200 weeguren dienen te worden voor-komen.

Tabel4b

Thermisch binnenklimaat (vervolg).

lc11flax. ,percenta!:)e, ontevredenart

zomerp!lrlóde m/s wint&rperiode, mis

uitgangspunten: zittend werk, temp. reS!lectieve~ilk: 23 •c (zomer) en 20 •c (winter) Verticaalluchttemperatuurverschil, •cJm 6 Relatieve vochtigheid •c

·c

15% 19 29 10% 7

Een gevoel van tocht wordt veroorzaakt door de com-binatie van luchtbeweging en luchttempera tuur. In ta-bel4b is voor de zomersituatie uitgegaan van een

lucht-temperatuur van 23

oe

(de ondergrens van het

tem-peratuurtraject uit tabel 4a). Bij hogere luchttempera-turen zijn hogere luchtsnelheden toelaatbaar. Zo kan bijvoorbeeld in de zomer gebruikworden gemaakt van een verhoogde luchtsnelheid bij een geopend raam om een temperatuur buiten het comfortgebied (hoger dan

26

oq

te compenseren.

Een nadere toelichting op de prestatie-eisenmet betrek-king tot het binnenklimaat wordt gegeven in bijlage A

3 uur na aanvang van werktijd

(18)

2.3

Luchtkwaliteit

Van een goede luchtkwaliteit is sprake wanneer de bin-nenlucht geen verontreinigingen bevat in een

concen-tratie waarvan bekend is dat ze de gezondheid aantast

of hinder veroorzaakt. De kwaliteit van de lucht in een ruimte wordt enerzijds bepaald door de in de ruimte vrijkomende verontreinigingen en anderzijds door de

kwaliteit van de toevoerlucht De toevoerlucht bestaat

uit buitenlucht, eventueel bijgemengd met retourlucht

uit het gebouw.

De verontreinigingen zijn afkomstig van diverse

bron-nen zoals bouwmaterialen, inrichtingsmaterialen, de

klimaatinstallatie, activiteiten en processen in het

ge-bouw en uit de bodem en de buitenlucht. Het beperken

van (emissies van) bronnen kan leiden tot een geringere

benodigde ventilatie en daarmee ook tot een geringer

energiegebruik.

In verband met het ontbreken van voldoende gegevens over de emissie (bronsterkte) van materialen, en het in

de praktijk moeilijk te hanteren systeem van

toelaat-bare niveaus van afzonderlijke verontreinigingen

wordt ervoor gekozen om de luchtkwaliteit te

beoor-delen op basis van de aanwezige ventilatie. Bij de

in-deling in niveaus 'goed', 'minder goed' en 'goed tot

zeer goed' wordt uitgegaan van de volumestroom

buitenlucht per persoon. Tevens zijn criteria voor de

filterkwaliteit en recirculatie opgenomen.

Verse buitenluchthoeveelheid

Er zijn twee manieren om de hoeveelheid verse

buiten-lucht vast te leggen. Bij de eerste en meest gebruikte manier wordt de verse luchthoeveelheid persoons- of

oppervlaktegebonden vastgelegd. Bij de tweede

ma-nier wordt de hoeveelheid lucht berekend uit de aan-wezige chemische en/ of geurbelasting.

In het ontwerp van de Europese voornorm 'Ventilation

for buildings. Design Criteria for the Indoor

Environ-ment' [7] worden twee methodes voor het bepalen van

de gewenste ventilatie gepresenteerd. Zowel de bepa

-ling op basis van de sensorische luchtkwaliteit

(uitge-drukt in decipol, zie bijlage B) als die op basis van de

C02-afgifte van de aanwezige personen kunnen wor

-den gekozen. Er is in voornoemd document gekozen

voor deze tweeledige aanpak, zodat de komende jaren

ervaring kan worden opgedaan met het bepalen van ~e

ventilatie op basis van de sensorische beoordeling van de luchtkwaliteit Verwacht wordt dat van het

docu-ment een stimulans zal uitgaan voor het ontwerpen en

toepassen van emissie-arme materialen.

Doordat gegevens over de emissie en mogelijke ge-zondheidsschade of hinder, alsmede over de geurhin-der van materialen en ruimten nog relatief schaars zijn, is de methode, die gebruik maakt van de sensorische luchtkwaliteit, nog prematuur. Daarom is in deze

pub-likatie gekozen voor het vastleggen van de gewenste

buitenluchthoeveelheid.

In tabel 5 zijn waarden voor minimale verse

luchttoe-voer samengevat, zoals die in een aantal belangrijke lit-eratuurbronnen voorkomen.

Uit de tabel blijkt een redelijke consensus. Op grond

van de waarden uit deze tabel is gekozen voor de

vol-gende prestatie-eisen (zie ook tabel6): Tabel5

Ventilatierichtlijnen voor kantoorruimten.

ISSO, 1981 [18] Rgd. 1991 [19) · niel roken richtlijn aanbeveling ·roken richtlijn aanbeveling ASHRAE,1989[20) DIN 1946/2, 1993[21) • nietroken kantoor ·roken 35 30 40 40 50 36 40 60 kantoor 60 kantoortuin 80 swz, p 186(13) roken 30 (eis) 60 (aanbeveling) 4. 6 Bouwbesluit, 1991 [22) 4,3(1,2.10.3m3/(m2.s)) art. 244 (capaciteitseis) voor een verblijfsgebled,

met minîmom voor

(19)

30m3 /uur per persoon; ·minder goed:

goed: 40 m3 /uur per persoon indien er

niet wordt gerookt,

goed tot zeer goed:

50m3 /uur per persoon bij roken;

60 m3 /uur per persoon indien er

niet wordt gerookt,

80m3 /uur per persoon bij roken.

Uitgaande van een activiteitenniveau van circa 70

W /m2 en de bijbehorende C02-produktie van 21

dm3 /uur kunnen de bovenstaande waarden voor de

toevoer van buitenlucht worden vertaald in een

C02-concentratie (zie tabel6) [8].

De percentages ontevredenen in tabel 6lijken hoog. Ze

gelden echter voor personen die een gebouw of vertrek

van buitenaf betreden (niet-geadapteerde personen).

Geadapteerde personen zullen minder snel ontevreden

zijn.

Tabe/6 Luchtkwaliteit

Ni'ING ilf~iNn WIOI lret

biniJIHIIIIil/1111 in kaiiiOien

Blnnenmllleufactor: Luchtkwaliteit

..

Uitgangspunt voor de keuze: Aantal ontevredenen Nr. (op basis van C02-com:enlratie)

i Ventilatie

verse buitenlucht

kantoorruimten m3/uur pe~ pers.

· niet roken ·roken

corresponderende C02-concentratie ppm

2 Recirculatie

3 Filterkwaliteit

NEN-EN 779 [23) ( EUROVENT 4/5 standaard)

filterrendement (alm) % Mlndergoed I·· kleinerdan 20% 30 1000 maximaal 50% F6 (EU 6) 60-80

Verse buitenlucht

De kwaliteit van de toevoerlucht wordt bepaald door

de kwaliteit en het aandeel van de buitenlucht (verse

buitenluchthoeveelheid) en eventueel in de

klimaatin-stallatie opgenomen verontreinigingen. De

buiten-luchtkwaliteit moet voor ventilatiedoeleinden

vanzelf-sprekend acceptabel zijn. In gebieden met weinig of

beperkte industriële activiteit of weinig

verkeersemis-sies is dit vrijwel altijd het geval. In twijfelgevallen

geeft tabel B.l uit bijlage B informatie over

grenswaar-den van individuele stoffen in de buitenlucht.

Voor de bescherming van personen, de

klimaatinstalla-tie en het gebouw is een goede filtratie van stof uit de

toegevoerde buitenlucht van belang (zie ook bijlage B).

In tabel6 zijn criteria voorde kwaliteitvan de filters

op-genomen.

Goed G9fdtotzeer, Opmerldngen

goed (mede

door eventuele

indlvMdUele

be"iiJVIoedlng)

kleinerdan kleiner dan zie toelichting in par.agraaf 2.3 en

15% )0% bijlageB

·"

P 186 (13] eist 30 m3/uur per

30 60 persoon

60 80 P i 86 (13) beveelt aan60m3/uur

per persoon bij roken 850 700 COz·produktie 21 dm3/uur per

persoon, luchtkubus circa 25 m3

perpersoon

geen geen Bij recirculatie verslechtert de luchtkwaliteit ook in vertrekKen waar geen verontreinigingsbron

aanwezig is (waar niet wordt

.r

gerookt). De minimale verse

buitenluchttoevoer moet te allen

tijde worden gehandhaafd.

F7 (EU?) F8 (EU 8) P 186 [13) beveelt aan ten minste

(20)

I

Uit oogpunt van energiebesparing wordt soms

ge-kozen voor menging van de aangezogen buitenlucht

met uit het gebouw afgezogen lucht. Deze recirculatie

leidt tot een afname van de luchtkwaliteit (zie bijlage

B). In de categorieën 'goed' en 'goed tot zeer goed'

wordt geen recirculatie toegestaan. Door middel van

warmteterugwinning uit de afgevoerde lucht kan voor

dergelijke gebouwen ook een energie-efficiënte

ventila-tie worden gerealiseerd.

2.4 Licht

Verlichting in een kantoorvertrek heeft twee functies

I

a. zichtbaar maken van de werktaak;

b. bijdragen aan het visueel comfort. [24]

Tabel7

Licht: kunstverlichting.

Niveaus in prestatie-eisen voor het 'Minder goed

binnenmilieu in kantoren

Blnnenmllieufactor: Kunstverlichting

Gebruik(er)seis of uitgangspunt:

Werktaak is

zichtbaarheid werktaak en visueel comfort goed zichtbaar

en visueel comfort is matig Nr. 1 Standaardverlichtingssterkte'l op werkvlak lx 1200 1ii ... · ~;:;.~.'-::, •,""l,' ' •• !.-._ ' • 2 ~~fnate ~' ' . . lWrunaMieverhoodlngém ·. ' . ' ' ad. a

De werktaak in kantoren bestaat hoofdzakelijk uit

lezen, schrijven, converseren (vergaderen) èn

tegen-woordig vooral beeldschermwerk.

In het algemeen geldt dat er voor een goede

zichtbaar-heid van de werktaak een juiste verdeling van

lumi-nantiesin het gezichtsveld nodig is. Een goede

verlicht-ing van de werkplek dient derhalve primair gericht te

zijn op het benodigde luminantieniveau en op het

ver-mij-den van verblinding door te grote

luminantiever-schillen. Verder kan de zichtbaarheid van de werktaak

beïnvloed worden door factoren als lichtinvalsrichting

en spectrale samenstelling van het licht.

"

Goed Goed tot zeer Opmerkingen

goed (mede door

eventuele indivi

-duale beïnvloeding)

i!

Werktaak is Werktaak is goed zie toelichting in bijlage C

goed zichtbaar zichtbaar. visueel

en visueel comfort is goed en comfort is goed de verlichting is in

-dividueel instelbaar

400 400 P 186 [13): 200-800 lux normale

werkverlichting

~~~uele taaktdirecte ÓÏngeving 10 .. 3 3 P~164 (Beeldschermwerk} [17): max. 3

visuele taaktperiferie 30 10 10 P 184 (Beeld~ermwerk) [17): max. 10

~

3 Verlichtingsarmatuur:

afscheriiihoék,piatóf,lda,rmatuvr ~ 40° ~ 40° 2: iiD"

zijdelingse luminaritles .cdlm2

• ·:'·400 200 200

• .. ·

4 l<leuni;gensehappen lattlpetl; . ·

-kleurtemperatuur K 4000-5300 3300-4000 3300-4000 Aanbeveling P 186[13):3300-5000

:'SfllUrweergave-i(ldex 50-80 ... ~ 80 2:80 Aanbeveling P. 186 [13]: minimaal 80

·,· . .

5 Verlichtingssysteem algemeen. algemeen 2 componenten

~;5e"p 186J

r

a}

!i.

lldir~~~ich-direct ting, eventueel met werkplekv~hiing

.(dit is;~i)0rilponenfl!h) bij beeldscherm

-6 Individuele instelbaarheid '$11!'1~ zones aan/u~ zones aanluit werk.','; . •-· · ~:·:\ (evt. dimmen) '(evJ;.:<!!mmen)

vanafzonderlijk~: '

componenten

*) standaardverlichtingssterkte: de verlichtingssterkte die te allen tijde, ook aan het eind van de gebruiksperiade (d.w.z. vlak vóór hetverwisselen van de lampen),

mini-maal aanwezig moet zijn op de werkplek; voor een algemene verlichtingsinstallatie met armaturen in een regelmatig patroon aan/in het plafond geldt dat de gemiddelde

verlichtingssterkte (gemiddeld over degebruikstijd en gemiddeld over hetwerkvlak) ca. 1 ,5x hoger ligt (bij gelijkmatigheidsfactor 0.8 en nieuwwaarde-index 1 ,4). Zie bijlage C.

(21)

-ad.b

Voor de subjectieve beoordeling van de verlichting,

soms wel uitgedrukt als visueel comfort, zijn

licht-niveau, lichtverdeling, lichtrichting, luminantiever-deling, spectrale samenstelling en het vensterontwerp

belangrijke aspecten. De mogelijkheid van individuele

beïnvloeding van de verlichting (lichtniveau,

licht-richting, luminantieverdeling) draagt positief bij aan

het visueel comfort en heeft een gunstige invloed op de

arbeidssatisfactie en het welzijn van de

kantoorbe-woner [25].

Voor de genoemde soorten werktaken in kantoren

gelden soms tegenstrijdige verlichtingseisen,

waar-voor compromissen gesloten moeten worden.

Afhankelijk .van de mate waarin een bepaalde ~an­

toorverlichting de bovengenoemde functies vervult,

Tabe/8

Licht: daglicht en uitzicht.

Niveaus in prestatie-eisen voor het Mindergoed

binnenmilieu in kantoren

Binnenmilieufactor: Daglicht en uitzicht

Gebruik(er)seis ol uitgangspunt: Werktaak is

zichtbaarheid werktaak en visueel comfort goed zichtbaar

en visueel comfort is matig Nr. 1 Vensterafmetingen: vloeroppervlak : lichl<'!9orlatend ~ '·· ,. 2 Uitzicht

omtrek werkf{)\<aal :.breedte c,taglichtopening via

welke ûitzientop omgeving van het gebouw

aspecten van het uitzicht:

-ruimtelijkheid voldaan aan

-waarnemen van weer minderdan

-waarnemen ván·beweging 3 aspecten

-aanwezigheid van natuurlijke elemél'llén ,

: ..

3 Bèg_lazing:

kl~~r

6 Helderheidswering: fijne structuur,

nietlichtdicht

kunnen verschillende prestatie-eisen worden onder-scheiden:

goed: de werktaak is goed zichtbaar en

het visueel comfort is goed;

minder goed: de werktaak is goed zichtbaar,

maar het visueel comfort is matig;

goed tot zeer goed: de werktaak is goed zichtbaar, het

visueel comfort is goed èn de

ver-lichting/helderheidswering is

in-dividueel te beïnvloeden.

In de tabellen 7 en 8 zijn de drie prestatie-eisen uitge-werkt voor respectievelijk kunstverlichting en daglicht

en uitzicht. De keuzes worden toegelicht in bijlage C.

Goed Goed tot zeer goed ·Opmerkingen

(mede door eventu-ele inOIVividuele

beïnvloeding)

Werktaak is Werktaak is goed zie toelichting in bijlage C

goed zichtbaar zichtbaar, visueel

en visueel comfort is goed en de

comfort is goed helderheidSwering is

individueel instel -baar $20: 1 conform P 186 [13) Een gradatie in prestatieniveaus is niet zinvol. .. - : ;;~:.: l> 10: 1 conform ~~t!'113)

Een gradatie in prestatieniveaus is

niet zinvol.

.

· .

voldaan aan ~o~n... ,, aan

3aspecten 4~èten

.·.

!·· .

neutraal Aanbeveling P 186 [13]:

(geen nadelige geen getinte glassoorten gebruiken

verkleuring/ die tot 'sombere buitenwereld' leiden

versombering

van uitzicht)

lichtdicht lichtdicht lamellen- P 184 (Beeldschermwerk) [17]:

gordijn (horizontaal/ goede, instelbare helderheidswering

(22)

2.5 Geluid

De akoestische eisen voor een ruimte zijn gerelateerd aan de in die ruimte te verrichten activiteiten. Elke afzonderlijke activiteit kan daarbij beschouwd worden als een complex van taken, waarbij elke afzonderlijke taak zijn specifieke eisen aan de directe werkomgeving stelt. Te hoge geluidniveaus kunnen deze taakuitvoe-ring ongunstig beïnvloeden [26].

Om dit te voorkomen moeten eisen worden gesteld aan:

• het maximaal toelaatbaar geluidniveau dat in de

ruimte doordringt ten gevolge van potentiële storende geluidbronnen zoals:

- externe geluidbronnen (weg-, rail-, vliegverkeer, industriegeluid etc.)

- technische installaties (klimaatinstallaties) - apparatuur opgesteld in de kamer

- geluid uit aangrenzende vertrekken (naast, boven, onder);

• de nagalmtijd van de ruimte in verband met het gedrag van het geluid in een omsloten ruimte. Belangrijk criterium is dat het stoorgeluid het gedurende het grootste deel van de tijd heersende achtergrondgeluidniveau niet overschrijdt. Dit achter-grondgeluidniveau wordt gedefinieerd als het geluid-niveau dat gedurende 95% van de tijd in de ruimte wordt overschreden. Hieruit blijkt duidelijk dat er een relatie bestaat tussen de werkzaamheden in de ruimte en het toelaatbaar stoorgeluidniveau.

Het onderscheiden van drie prestatieniveaus 'minder goed', 'goed' en 'goed tot zeer goed' impliceert voor stoorgeluidniveau dat gekeken moet worden naar de mate van over- c.q. onderschrijding van het toelaatbare niveau.

Voor de categorie 'goed' mag het totaal van de stoor-geluidbronnen uitgedrukt in een equivalent

geluid-drukniveau LAeq maximaal gelijk zijn aan het

achter-grondgeluidniveau en mogen kortdurende

piek-geluiden L1 het achtergrondgeluidniveau maximaal

met 10 dB( A) overschrijden.

Wanneer het stoorgeluidniveau aan de categorie' goed' voldoet kunnen de normaliter in de onderscheiden ruimten uit te voeren taken, voor wat betreft het aspect geluid, normaal worden uitgevoerd.

Voor de klasse 'minder goed' mag het geluidniveau van één stoorbron, uitgedrukt in een equivalent

geluid-drukniveau LAeq, maximaalS dB( A) meer bedragen dan

het achtergrondgeluidniveau en mogen kortdurende

piekgeluiden L1 het achtergrondgeluidniveau

maxi-maal met 10 dB(A) overschrijden. Hierbij bestaat het risico dat de werkzaamheden worden verstoord. Voor het niveau' goed tot zeer goed' dient het totaal van de stoorgeluidbronnen uitgedrukt in een equivalent

geluiddrukniveau LAeq ten minste 5 dB(A) onder het

achtergrondgeluidniveau te blijven en mogen

kort-durende piekgeluiden L1 het achtergrondgeluidniveau

maximaal met 5 dB( A) overschrijden. Indien de stoor-geluidniveaus aan de waarden uit deze categorie vol-doen kunnen de taken die normaliter in deze ruimten worden uitgevoerd, voor wat betreft het aspect geluid, onder meer dan goede omstandigheden worden ver-richt.

In kantoorruimten en ruimten die niet als werkruimten te typeren zijn, is het toelaatbaar stoorgeluidniveau in de categorieën' goed' en' goed tot zeer goed' gelijk. Een te laag achtergrondgeluidniveau pakt voor dergelijke ruimten negatief uit daar men een zekere maskering van geluiden gewend is.

De eisen aan de nagalmtijd zijn gerelateerd aan de grootte van de ruimte, de kwaliteit van de werkomge-ving en de eisen die te stellen zijn aan de communicatie in de ruimte.

Een gradatie in prestatieniveaus voor de nagalmtijd is nauwelijks te maken. Indien de gerealiseerde galmtijd tussen 10 en 20% afwijkt van de gewenste na-galmtijd kan de situatie nog als voldoende worden beschouwd.

(23)

Tabe/9

Geluid.

NinBu in ptullltie·•i••n voor het bin1111nmilieu in k1111toren

Blnnenmllleufactor: Geluld

Gebfvik( er) seis ot uiig gspunt

maximaal stoorgeluid van buiten, installaties,

aangrenzende vertrekken

(binnen gemeten: lAeq) dB( A)

- éénpersoonskantoor

-meerpersoonskamer - kantoortuin

- directievertrekken, vergaderkamerl-zaal,

bibliotheek/leeszaal, instructieruimte

-kanUne21

-,gemeenschappelijke verblijfsruimte21

-'verkeersruimte21

2 nagalmtijd (T) sec

-éénpersoonskantoor - meerpersoonskamer

-kantoortuin

-directievertrekken, vergaderkamer/-zaal,

bibliotheekileeszaal, instructieruimte -kantine2~ -gemeenschappelijke verolijfsrulmte21 - verkeersruimte21 <40 11 <4511 < 55 < 3S 11 < 50 < 45 < 50 < 35 <40 50-55 <30 <45 40 <~5 0,6-0,8 0,7-0,9 < 0,6 0,6-0,8 < 1,2 < 1,2 < 1,35

Goed tot zeer goe!f (tnedé-standigheden worden uilgevoerd <30 <35 50-55 <25 < 45 <40 < 45

zl& toelichting in hoofdstuk 2.5 &n

bijlageD

Akoestische eisen zijn sterk gerelateerd aan de in een ruimte te verrichten activiteiten.

1

) Aanbeveling P 186 [13]

P t 84 (Beeldschermwerk) [1 7]: lAoq maximaal45 dB(A), gemeten als op werkplek niet wordt gesproken

21 geen werkruimte

Een gradatie in prestatieniveaus voor de nagalmtijd is na.uy.oelijks te maken.

Wel van belang is tie vorm van ds

ruimte en de plaats van het gel

uidab-sorberende materiaal i.v.m. flutter

-echo's en het diffuse geluidveld

' De eisen hebben betrekking op

(24)

3 Van prestatie-eisen naar ontwerp van gebouw

en installaties

enkele illustraties

Voor het voldoen aan de (prestatie-)eisen voor de bin-nenmilieufactoren is veelal een grote keuze van oplos-singen en voorzieningen mogelijk. Belangrijk is dat de prestaties controleerbaar zijn, met andere woorden met behulp van algemeen geaccepteerde bepalingsmetho-des geverifieerd kunnen worden. De prestaties met be-trekking tot het binnenmilieu zijn vaak echter alleen door metingen (in een bestaand gebouw) of (geavan-ceerde) berekeningen te toetsen.

Beoordeling van het ontwerp en toetsing in een be

-staande situatie worden eenvoudiger en inzichtelijker

• wanneer de prestatie-eisen met betrekking tot de bin-nenmilieufactoren vertaald worden in eisen aan ge-bouw en installaties. Deze zijn veelal vast te stellen op basis van bestek en tekeningen en door middel van steekproefcontroles en -inspecties. Ter illustratie wordt verwezen naar onderstaand overzicht.

Prestatie-eis

Aspect binnenmilieufactor Gebouw/instafiatie

thermisch operatieve specifiek

binnen temperatuur zomer werkzame massa >

klimaat 23,5 -25,5

o

e

50 kg/m2 èn ZT A <

0,3 èn etc. etc.

ventil~tie zodanig dat toevoer van

rtl

i

n

v

...

C02-concentratie maal 30 m3/uur

< 1000 ppm buitenlucht per perso.oo

verlichting verHchtingssterkte geïnstalleerd

4001ux vermogen aan

veriichting 15 W/m2

Een directe vertaling van een prestatieniveau van een binnenmilieufactor naar één aspect van gebouw of in-stallatie is niet altijd mogelijk. In een aantal gevallen correspondeert een binnenmilieufactor namelijk met meerdere, van elkaar afhankelijke gebouw- en installa-tie-eigenschappen.

In de volgende paragrafen worden per binnenmilieu-factor illustraties gegeven.

3.1 Thermisch binnenklimaat

Aan de prestatie-eisen voor het thermisch binnenkli-maat kan worden voldaan door meerdere combinaties van bouwkundige en installatietechnische voorzienin-gen of maatregelen. Er is dus geen één-op-éénrelatie tussen de prestatie-eisen te stellen aan de binnenkli-maatfactoren en de gebouw- en installatie-eigenschap-pen.

In het verleden zijn hulpmiddelen ontwikkeld voor het kwantificeren van de relatie tussen de ruimtetempera-tuur en enkele van invloed zijnde maatregelen of voorzieningen. Een voorbeeld is de relatie tussen ruimtetemperatuur in de zomer in eengebouw zonder mechanische koeling en de zontoetredingsfactor, het glaspercentage, de massa van het gebouw en de gevel-oriëntatie. Voor de ventilatie en de interne warmtebe-lasting zijn aannames gedaan. Een voorbeeld wordt gegeven in figuur 1 [27].

'Exacte' kwantitatieve gegevens over het gecom-bineerde effect van de verschillende factoren op de ruimtetemperatuur kunnen worden verkregen door gebruik te maken van simulatiemodellen voor het dy-namische thermische gedrag van gebouwen. Bereke-ningen met dergelijke modellen worden in de huidige bouwpraktijk, in verband met het vereiste grote aantal invoergegevens en de daarmee gepaard gaande tijd en kosten, meestal pas in een relatief laat stadium van het ontwerpproces gemaakt. Te.nperatuur-overschrijdings-berekeningen kunnen evenwel al in een vroege fase van

(25)

het ontwerpproces worden ingezet. De meeste

parame-ters zijn dan niet bekend, maar door middel van de

berekeningen kan daar wel sturing aan worden

gegeven. Hierdoor maakt men efficiënter gebruik van de berekeningen. Van toetsingsinstrument worden zij sturingsinstrument.

Recentelijk zijn, met gebruikmaking van een simula-tiemodel, hulpmiddelen afgeleid voor een vroegtijdige beoordeling van het binnenklimaat (lees: temperatuur)

en energiegebruik in gebouwen.

In [16] wordt een instrument gepresenteerd waarmee

in de verschillende fasen van het huisvestingsproces de

consequenties van de belangrijkste bouwkundige en

installatietechnische ontwerpbeslissingen op

ener-Figuur 1

Voorbeeld van een

ontwerp-grafiek ter bepaling van de

gren-zen waarbinnen het

glasper-centage, de ZTA-waarde en de massa dienen te blijven indien geen koelinstallatie wordt toe-gepast [27].

bron: Fig. 15 uit [27).

PG

i

100

specifieke vertrekmassa relatief klein (SM = 640 kg/m2 )

luchtbeweging in de vertrekken gering (TMAX = 26 oe)

75 +-- -++-1--ENKEL 50;---~~<TTGLAS DUBBEL 25,_-.G~L~A~S.-~;---,_-­ [gem.] zonder binnenzonwering absorberend glas ~

-afh. van weefseldichtheid dubbel enkel ________... ZTA

o;----+~~~~~---r--~----r---~---r-PG

i

100

o,o

0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8

buitenjaloezieën reflecterend dubbel en enkel glas

tussen jaloezieên :,};i~~-<~~~~~~< met I zonder spouwventilatie met bi n ne nzo nweri ng onafgeschermd glas ~ dubbel

enkel en dubbel glas met vitrage ________... ZTA

o;----+--~~~~~~---.---.----,---.--o,o

0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8

binnenzonwering

met I zonder luchtafzuiging

De aanbevolen maximale waarde van de zontoetredingsfactor ZTA afhankelijk van het procentuele glasoppervlak PG voor

zonwering-systemen met enkel glas (ZS = 1) en dubbel glas (ZS = 2,3 en 4 gemiddeld).

Geveloriëntaties zuid en west: gemiddeld

zuid-oost: maximale ZT A 1,2 x zo groot

oost: maximale ZT A 1,4 x zo groot.

ventilatievoud: N

=

3 luchtwisselingen per uur

interne warmte last: 10 W /m2 vloeroppervlak.

(26)

giegebruik en thermisch comfort kwmen worden vast-gesteld. Met behulp van een simulatiemodel voor het thermisch gedrag van gebouwen is een groot aantal varianten van een kantoormoduul doorgerekend. De volgende varianten zijn in de berekeningen meegeno-men:

Omgevingsvariabelen

• oriëntatie

- noord/ zuid, noordoost/ zuidwest, oost/west, zuidoost/noordwest

• plaats moduul in gebouw

- omgeven door andere vertrekken/ top-hoekloca-tie

Bouwkundige variabelen

• gevel -_zwaar:

binnenblad van metselwerk, kalkzandsteen of be-ton;

Re

= 1,5 m2.K/W

en 3 m2.K/W

- licht:

binnenblad van staal, kunststof, hout of gips

Re=

1,5 m2.K/W en 3 m2.K/W

• glaskwaliteit

- dubbelblank met buitenzonwering

• glaspercentage

- 25, 35, 50 en 70% (binnenzijde, inclusief kozijnen)

• binnenwanden

- werkzame massa laag:

thermisch gesloten plafond, lichte scheidings-wanden (staal, spaanplaat of gipsplaat)

vloerconstructie afgedekt met projecttapijt specifiek werkzame massa 45-55 kg/m2 - werkzame massa middel:

thermisch open plafond, lichte scheidingswan-den

vloerconstructie afgedekt met projecttapijt specifiek werkzame massa 55-65 kg/m2

- werkzame massa hoog:

thermisch gesloten plafond, wanden metselwerk of betonelementen,

vloerconstructie afgedekt met projecttapijt specifiek werkzame massa 65-85 kç/m2

Gebrui ksvari abel en

• interne warmtelast 20, 35,50 W /m2

(personen, verlichting,apparaten)

Installatievarianten

• radiatoren + natuurlijke ventilatie

• radiatoren, mechanische toe- en afvoer, natuurlijke ventilatie

• radiatoren, mechanische toe- en afvoer, beperkte koeling te openen ramen

• volledige luchtbehandeling (individuele regeling) Bij de eerste drie installatievarianten wordt geregeld op een minimum resulterende temperatuur van 15

oe

's nachts en gedurende werktijd van respectievelijk 22 (winter) en 20

oe

(zomer). In geval van volledige lucht-behandeling wordt geregeld op een temperatuur tussen 22 en 23,5

oe

in de winter en 20 tot 24

oe

in de zomer.

Bij de eerste installatievariant wordt een ventilatievoud van 2 aangehouden. Er wordt extra geventileerd via te openen ramen (3 luchtwisselingen extra) wanneer de binnentemperatuur hoger is dan 24

oe

en de buiten-luchttemperatuur lager is dan de resulterende tem-peratuur. Bij de tweede variant wordt de toevoerlucht alleen verwarmd, tot een minimaal gewenste tempera-tuur van 18

oe.

Het ventilatievoud bedraagt 3. In de zomer vindt buiten bedrijfstijd mechanische ventilatie plaats als de resulterende temperatuur hoger is dan 20

oe,

de buitenluchttemperatuur hoger is dan 12

oe

en de resulterende temperatuur hoger is dan de buiten-luchttemperatuur. Als de resulterende temperatuur in de zomer hoger is dan 24

oe

of in de winter 23,5

oe,

wordt verondersteld dat er extra geventileerd wordt door de ramen te openen. Het ventilatievoud is 3. In het geval van de installatievarianten 3 en 4 wordt gerekend met respectievelijk 4 en 3 luchtwisselingen per uur. Buiten bedrijfstijd wordt geventileerd (3lucht-wisselingen per uur) wanneer de binnentemperatuur hoger is dan 20

oe,

de buitenluchttemperatuur hoger is dan 12

oe

en de binnenluchttemperatuur hoger is dan de buitentemperatuur.

(27)

De resultaten uit het grote aantal berekeningen worden grafisch gepresenteerd. Figuur 2 geeft een voorbeeld. De gegevens worden in matrixvorm voor 3 waarden van de interne massa en 4 typen klimaatinstallaties gepresenteerd. Parameters zijn de interne warmtelast en de oriëntatie. De mate van comfort wordt uitgedrukt in over- c.q. onderschrijdingsweeguren volgens de Rijksgebouwendienst (zie paragraaf 2.2). In [16] wordt het totaal van onder- en overschrijdingsweeguren weergegeven. Het energiegebruik wordt uitgedrukt in het primaire energiegebruik voor verwarming, koe-ling, verlichting en apparaten en transport van lucht. Met behulp van de gegevens kunnen de bouwkundige en installatietechnische ontwerpbeslissingen worden beoordeeld op thermische behaaglijkheid en energie-gebruik. Als randvoorwaarden dienen gebruiksaspee-ten zoals de interne warmtebelasting.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Een kijkje in groep drie  - Geschiedenis in groep vier  - Aan de slag in groep vijf  - Kunst in groep zes ..   - Bijlage 1: Schatten

Op welke wijze wordt voldaan aan de norm(en) voor het binnenniveau Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen wordt er getoetst aan

Beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur, gelet op artikel 4.10 Besluit geluidhinder, beschouwende de noodzaak tot vaststelling van een hogere

Wij willen als school een  bijdrage leveren aan het terugbrengen van  de uitstoot en proberen samen met de  kinderen en u zoveel mogelijk Groene  Voetstappen te

- het document dat vaststelt waarom deze bomen bijna dood (zouden) zijn, dan wel geen overlevingskansen meer (zouden) hebben of gevaar opleveren;.. - het document dat vaststelt

Bij een vergelijking van de geluidsbelastingen tussen het huidige en nieuwe bestemmingsplan voor het peiljaar 2030, blijkt dat de geluidsbelasting voor een aantal omliggende

grondbeleid en afwikkeling verzoeken planschade) hebben een wettelijke basis, maar voor het merendeel (beheer, verhuur en verpachting gemeentelijke panden en grond) geldt dat

We gaan op stap in de straten rond de school en kijken goed naar:.. -