• No results found

Onbewust naar je streefgewicht : een lab-experiment naar de effecten van doel-activerende dieet-primes op visuele aandacht voor voeding

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onbewust naar je streefgewicht : een lab-experiment naar de effecten van doel-activerende dieet-primes op visuele aandacht voor voeding"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onbewust naar je streefgewicht

Een lab-experiment naar de effecten van doel-activerende dieet-primes op visuele aandacht voor voeding.

Anne Willemijn de Lange Student ID: 10180583

Master Thesis

Graduate School of Communication Master’s programme Communication Science

Begeleider: Gert-Jan de Bruijn Datum van inleveren: 1 februari 2017

(2)

2 Samenvatting

In dit onderzoek wordt onderzocht of het zien van een doel-activerende dieet-prime de

aandacht voor fruit producten in productfolders verhoogt. Aan de hand van de schema-theorie werd verwacht dat een doel-activerende dieet-prime de aandacht voor fruit producten, ten opzichte van de aandacht voor snack producten, verhoogt. Daarnaast werd verwacht dat impliciete gezondheidsdoelen en impliciete hedonistische voorkeur voor gezonde producten dit effect zouden versterken. Deze verwachting is gebaseerd op het reflective-impulsive model dat stelt dat snelle keuzes, zoals de keuze voor eten, meer door impliciete dan expliciete voorkeur gestuurd worden. De verwachtingen zijn getoetst door middel van een lab-experiment met twee keer vier condities. Een met de factoren doel-prime (dieet-prime /neutrale tekst) en impliciete gedragsdoelen (laag/hoog) en een met de factoren doel-prime (dieet-prime/neutrale tekst) en impliciete hedonistische voorkeur (laag/hoog). Uit dit onderzoek is gebleken dat het zien van een dieet-prime de aandacht voor fruit ten opzichte van non-food producten verhoogt. Er werd echter geen bewijs gevonden voor het effect van het zien van een dieet-prime op aandacht voor fruit ten opzichte van snacks, in tegenstelling tot de verwachting. Hoge impliciete gedragsdoelen bleken geen direct effect op visuele aandacht te hebben. Hoge impliciete hedonistische voorkeur bleek de aandacht voor fruit ten opzichte van snacks te verhogen. Er bleek echter geen interactie-effect tussen dieet-prime en impliciete hedonistische voorkeur te bestaan.

(3)

3 Inleiding

Veel mensen hebben de intentie om gezonder te eten en gewicht te verliezen. Zo is in

Nederland meer dan de helft van de bevolking op dieet (NOS, 2014). Deze mensen geven aan minder ongezonde producten te willen eten en meer te willen bewegen. Dat lijkt een goede zaak, maar volgens de gezondheidscijfers stijgt het aantal mensen met overgewicht juist. Maar liefst 43% van de Nederlanders kampt met overgewicht (CBS, 2015). Er wordt

gesproken over overgewicht bij een BMI van 25 of hoger. Bij een BMI van 30 of hoger wordt er gesproken van ernstig overgewicht. Met dit laatste, ernstig overgewicht, heeft in Nederland 12% van de inwoners te maken. Wereldwijd is het percentage van mensen met ernstig

overgewicht in de afgelopen 30 jaar met 27,5% gestegen (Ng, Fleming, Robinson, Thomson, Graetz, Margono & Gakidou, 2014). De groei van dit percentage is het sterkst in ontwikkelde landen. Dit valt te verklaren door het feit dat mensen in deze landen continue worden

blootgesteld aan ongezonde producten en de reclame hiervoor (Harris, Bargh & Brownell, 2009). De aanwezigheid en gemakkelijke toegang van deze ongezonde producten stuurt mensen, ondanks de goede voornemens, ongezond te eten (Cohen, 2008).

Overgewicht veroorzaakt veel gezondheidsproblemen. Zoals een verhoogde bloeddruk en verstopte bloedvaten, waardoor de kans op een hartinfarct of hersenbloeding groeit. Ook worden de gewrichten te zwaar belast waardoor er een grotere kans is op artrose

(Gezondheidsnet, 2016). Daarnaast heeft overgewicht negatieve psychische gevolgen. Mensen met overgewicht hebben vaker last van angststoornissen en depressies (Jansen, Havermans, Nederkoorn & Roefs, 2008). Overgewicht is niet alleen een groot probleem voor de volksgezondheid, maar ook een indirect economisch probleem door onder andere meer verzuimde dagen en medische kosten (Van Laeken, 2011). Door de negatieve gevolgen is het van belang dat dit groeiende maatschappelijke probleem wordt aangepakt.

(4)

4 Veel interventies richten zich op het bewust beïnvloeden van mensen door bijvoorbeeld informatieverstrekking over de nadelige gevolgen van overgewicht. Bij deze strategie wordt de ontvanger bewust aan het denken gezet en is het doel dat de intentie van de ontvanger zal veranderen. Deze interventies bleken echter niet effectief voor het terugdringen van

overgewicht (Ng et al., 2014). Er wordt vaak aangenomen dat de intentie om af te vallen ook het gedrag voorspelt, maar het uiteindelijke gedrag blijkt door veel meer variabelen gevormd te worden (Webb & Sheeran, 2006). Zo bleek ook uit het contrast van het hoge percentage mensen dat zegt op dieet te zijn en het groeiende aantal mensen met overgewicht. Interventies die zich richten op bewuste gedragsverandering zijn zo vaak maar tijdelijk effectief. In de zoektocht naar een oplossing voor dit probleem, wordt er steeds vaker gekeken naar de mogelijkheden van onbewuste beïnvloeding om gezond eten te stimuleren (Papies, 2016; Papies & Hamstra, 2015; Papies & Veling, 2013).

Uit onderzoek van Van der Laan, Papies, Hooge en Smeets (2016) bleek dat doelen en intenties onbewust geactiveerd kunnen worden door middel van priming. Priming is een proces waarbij onbewust bepaalde gedachten toegankelijk worden gemaakt in het hoofd van de ontvanger doordat deze wordt blootgesteld aan een prime (Aronson, Wilson & Akert, 2005). Een prime is een stimulus waardoor een schema van gedachten wordt geactiveerd en waardoor er onbewust aan de andere aspecten van het schema kan worden gedacht (Strahan, Spencer & Zanna, 2002). Zo werden mensen in het onderzoek van Van der Laan et al. (2016) blootgesteld aan een prime die woorden als ‘gezond’ en ‘weinig calorieën’ liet zien. Na het zien van deze woorden, hadden de proefpersonen significant meer aandacht voor gezonde producten. De prime activeerde het bestaande dieet-doel weer en zorgde ervoor dat de participanten zich hier ook naar gedroegen. Deze bevindingen geven bewijs dat mensen onbewust gestuurd kunnen worden in het kiezen voor fruit in plaats van snacks door

(5)

5 echter nog niet gekeken naar de rol van impliciete associaties met voeding op de aandacht voor producten. Een groot deel van de voedingskeuzes die mensen maken, wordt bepaald door de impliciete associaties met voeding die zij vanuit zichzelf al hebben (Perugini, 2005a). Zo heeft de een door eerdere ervaringen een voorkeur voor fruit producten en de ander voor snack producten. Doordat de impliciete associatie met voeding een goede voorspeller is voor aandacht, worden in dit onderzoek ook twee vormen van impliciete associaties meegenomen (Richetin, Perugini, Prestwich & O’Gorman, 2007). Het doel van dit onderzoek is inzicht verkrijgen in de mogelijkheden om mensen onbewust aan te zetten tot aandacht voor fruit producten en welke rol impliciete productassociaties hierin spelen. Omdat er in dit onderzoek wordt gekeken naar zowel doel-activerende dieet-primes als impliciete associaties, is de volgende onderzoeksvraag opgesteld.

RQ: In welke mate leidt een dieet-prime tot meer aandacht voor fruit, en wordt dit effect

versterkt door impliciete associaties met gezonde voeding?

Theoretisch kader

In dit onderzoek wordt onderzocht of doel-activerende dieet-primes aandacht voor fruit producten verhoogt en of dit effect wordt versterkt door impliciete associaties met gezonde voeding. In dit hoofdstuk wordt de theoretische onderbouwing voor deze hoofdvraag gegeven. Hierbij zal eerst worden gekeken naar de werking van bewuste beïnvloeding. Vervolgens zullen onbewuste beïnvloeding en doel priming worden uitgelegd aan de hand van de schema-theorie. Tot slot worden de variabelen visuele aandacht en impliciete

associaties met gezonde voeding beschreven aan de hand van voorgaand onderzoek. Hierbij worden verschillende hypothesen opgesteld.

(6)

6

Bewuste beïnvloeding

Veel gezondheidsinterventies zijn gebaseerd op traditionele, beter beredeneerde,

gedragstheorieën. Deze theorieën gaan ervan uit dat wanneer men gedrag wil veranderen, de beïnvloeding bewust plaatsvindt (Papies, 2016). Mensen realiseren zich hierbij bewust dat zij het gedrag willen veranderen. Een voorbeeld van een traditionele gedragstheorie is de theory

of planned behavior. Deze theorie beschrijft hoe bewuste gedragsintenties worden gevormd

en hoe de intentie het gedrag bepaalt (Ajzen, 1985). Volgens deze theorie worden intenties bewust gevormd door de attitude over het gedrag, de subjectieve norm en de waargenomen gedragscontrole. De intentie tot gedrag voorspelt vervolgens, samen met de waargenomen gedragscontrole, het gedrag (Ajzen, 1991). Door de jaren heen zijn veel

gezondheidsinterventies uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van bewuste beïnvloeding op basis van deze, of andere, bestaande gedragstheorieën (Cox, Anderson, Reynolds, McKellar, Lean & Mela, 1998; Matvienko, 2007; Sheppard, Hartwick & Warshaw, 1988).

Zoonderzochten Irvine, Ary, Grove & Gilfillan-Morton (2004) het effect van een interactief multimediaprogramma om deelnemers minder vette snacks en meer fruit te laten consumeren. Dit interactieve programma was een op maat gemaakt programma voor geslacht, ras, interesse en leeftijd en had als doel de intentie en self-efficacy om minder vet te eten te vergroten. Dit programma was gebaseerd op de theory of planned behavior. Na het doorlopen van het interactieve programma bleken mensen inderdaad meer de intentie te hebben om minder vet en meer fruit te eten. Direct na de interventie gedroegen zij zich hier ook naar. De onderzoeken van Cox et al. (1998) en Matvienko (2007) vonden ook positieve effecten op keuze voor fruit in plaats van snacks direct na het doorlopen van een bewuste interventie. Een grote implicatie bij deze bewuste beïnvloeding is echter dat direct na de interventie het gedrag verandert, maar op de lange termijn het effect van de interventie verdwijnt. Zo bleek uit onderzoek van Stadler, Oettingen & Gollwitzer (2010) dat een interventie waarbij informatie

(7)

7 werd gegeven over een gezond eetpatroon op de korte termijn zorgde voor een verbetering van de inname van fruit en groenten, maar dat dit effect op de lange termijn verdween. Dit komt omdat de keuze voor eten vaak een snelle en spontane keuze is waarbij eerder gebruik wordt gemaakt van onbewuste dan bewuste gedachten (Dijksterhuis 2007; Perugini, 2005a). Bovenstaande resultaten impliceren dat een bewuste interventie op dieet-gebied voornamelijk effectief blijkt omdat direct na het zien van het bericht het gedrag wordt gemeten. Op deze manier is het dieet-doel na de interventie geactiveerd in de gedachten en verandert het gedrag direct na de interventie, maar niet op de lange termijn. Een interventie die in het verleden bewust de keuze beïnvloedde, heeft bij een snelle en spontane keuze, lang na de interventie, zo minder invloed.

Deze bevindingen laten zien dat bewuste interventies om te sturen in de keuze voor fruit in plaats van snacks kleine korte termijn effecten hebben en onbewuste beïnvloeding nieuwe mogelijkheden zou kunnen bieden. Ook Sheeran, Gollwitzer en Bargh (2013) stellen dat het van belang is om gezondheidsinterventies ook op het onbewuste te richten omdat bewuste gedragsinterventies weinig rekening houden met andere factoren die van invloed zijn op het gedrag. In de volgende paragraaf wordt daarom de werking van onbewuste

beïnvloeding verder toegelicht.

Onbewuste beïnvloeding

Volgens Dijksterhuis (2007) kan het gedrag van mensen sterk beïnvloed worden door het onbewuste denken te sturen. De unconscious thought theory stelt namelijk dat mensen deels bewust en deels onbewust nadenken (Dijksterhuis & Nordgren, 2006). Deze theorie is gebaseerd op het capaciteitsprincipe van Dijksterhuis en Nordgren (2006) dat stelt dat het bewuste niet voldoende capaciteit heeft om alle indrukken die binnenkomen te verwerken. Volgens dit principe heeft het onbewuste daarentegen onbeperkte capaciteit. Dijksterhuis (2007) stelt dat mensen voor maar liefst 95% van de tijd onbewust nadenken. Mensen denken

(8)

8 voor een groot deel door automatische processen en maken aan de hand hiervan onbewust beslissingen (Chen & Bargh, 1997; Delleman, 2009; Dijksterhuis, 2007). Onbewust

nadenken wordt echter vaak onderschat. Dit komt omdat mensen zich er niet bewust van zijn wanneer zij dit doen. Een groot voordeel van deze vorm van beïnvloeding is dan ook dat mensen niet door hebben dat hun gedrag wordt gestuurd en er zo geen weerstand tegen de zender ontstaat (Dallas, Field, Christiansen, Rose & Robinson, 2014).

Onbewuste beïnvloeding kan op veel verschillende manieren plaatsvinden

(Dijksterhuis, 2007). Mensen kunnen onbewust worden beïnvloed op hun keuze voor snacks of fruit door verschillende strategieën die focussen op het onbewuste. Dit zijn strategieën als conditionering, priming en het vormen van een sociale norm. Uit onderzoek van Robinson, Fleming en Higgs (2014) bleek dat wanneer een positieve sociale norm over het eten van genoeg groente en fruit wordt gecommuniceerd, mensen sneller voor groenten en fruit kiezen dan voor snacks. De sociale norm beschrijft wat anderen doen. Mensen laten zich in hun gedrag beïnvloeden door de geldende sociale norm in een omgeving omdat zij willen

conformeren aan deze norm (Dijksterhuis, 2007; Robinson et al., 2014). Ook de strategie van evaluatieve conditionering werd al eens gebruikt voor het sturen in gezonde keuzes (Hollands, Prestwich & Marteau, 2011). Bij evaluatieve conditionering wordt onbewust een associatie gevormd bij een bepaalde stimulus. Mensen worden hierbij meerdere malen blootgesteld aan een geconditioneerde stimulus in combinatie met een ongeconditioneerde stimulus (De Houwer, 2007). Op deze manier wordt onbewust de associatie die de ontvanger heeft met de stimulus gevormd. Participanten werden in het onderzoek van Hollands et al. (2011)

evaluatief geconditioneerd met snacks en aversieve plaatjes van een ongezonde leefstijl. De evaluatieve conditionering bleek hier mensen te sturen naar een gezonde keuze. De

participanten in de geconditioneerde conditie kozen significant vaker voor fruit dan de participanten in de controle conditie.

(9)

9 Beide strategieën hebben op gebied van gezondheidsinterventie onderbouwing

gevonden. Voor de strategie van priming bleek op gebied van voedingskeuze echter het sterkst en meermalen herhaald bewijs gevonden (Papies, 2016). Priming is een passieve en subtiele activatie van onbewuste gedachten door stimuli uit de omgeving (Bargh, 2006). Zo kunnen mensen bij priming voor gezonde keuzes aan een onopvallende prime worden blootgesteld waardoor onbewust gedachten aan fruit of gezonde keuzes worden geactiveerd. In dit onderzoek wordt gekozen voor priming als strategie van onbewuste beïnvloeding omdat het een veel gebruikte en vaak bewezen onbewuste strategie is voor het sturen van de keuze voor eten (Papies & Hamstra, 2010; Papies & Veiling, 2013; Van der Laan et al., 2016). Daarnaast is deze strategie goed toepasbaar omdat mensen slechts aan een kleine prime te hoeven worden blootgesteld om een effect te behalen (Papies, 2016). Om meer inzicht te geven in de werking en het effect van priming wordt deze strategie in de volgende paragraaf verder uitgelegd. Het onderzoek dat onderbouwing geeft voor priming op gebied van gezonde voedingskeuzes, wordt verder besproken in de paragraaf doel priming.

Priming

Zoals in de vorige paragraaf werd uitgelegd is priming een passieve en subtiele activatie van onbewuste gedachten door stimuli uit de omgeving (Bargh, 2006). De werking van priming is gebaseerd op de schema-theorie en kan ervoor zorgen dat mensen onbewust meer aandacht schenken aan een bepaald onderwerp. De schema-theorie stelt dat mensen betekenissen hechten aan onderwerpen en zo verschillende zaken aan elkaar verbinden. Zo kunnen mensen, doordat zij weten dat melk van een koe komt, de onderwerpen ‘melk’ en ‘koe’ aan elkaar verbinden (Pel, 2011). De betekenissen worden in mentale clusters opgeslagen, die ook wel schema’s worden genoemd (Bargh, 2006; Domke, Shah & Wakman, 1998). ‘Melk’ en ‘koe’ vallen zo in hetzelfde schema. Deze schema’s zijn voor ieder individu weer iets anders door verschil in herinneringen en betekenissen die hieraan verbonden zijn. Toch zijn schema’s over

(10)

10 algemene onderwerpen veelal hetzelfde. Priming is een proces dat door middel van een prime in staat is om de toegankelijkheid tot bepaalde schema’s in het hoofd te vergroten. Een prime is een stimulus waardoor een schema van gedachten wordt geactiveerd en waardoor er onbewust aan de andere aspecten van het schema kan worden gedacht (Strahan, Spencer & Zanna, 2002). Wanneer iemand wordt blootgesteld aan een prime, wordt het schema waar de prime in valt onbewust geactiveerd in het hoofd en automatisch meer toegankelijk in de gedachten. Om beoordelingen en keuzes te maken, gebruiken mensen onbewust schema’s die makkelijk toegankelijk zijn (Bargh, 2006). Het gebruik van priming kan op deze manier gedrag beïnvloeden doordat een schema meer toegankelijk wordt gemaakt (Bargh, 1996).

Er zijn veel verschillende vormen van primes die ervoor kunnen zorgen dat schema’s in het hoofd geactiveerd worden (Sheeran, Gollwitzer & Bargh, 2013). Verschillende

onderzoeken hebben aangetoond dat het gebruik van woorden als prime effectief kan zijn. Wanneer mensen de woorden die worden gebruikt in de primes linken aan bepaalde schema’s, kunnen deze schema’s meer toegankelijk worden gemaakt (Bargh, Chen & Burrows, 1996). Bargh et al. (1996) onderzochten of mensen zich meer beleefd of onbeleefd gingen gedragen wanneer zij werden geprimed met woorden die hiermee geassocieerd worden. Zij lieten de participanten een scrambled sentence test maken, waarbij de woorden van een zin door elkaar gehusseld zijn en de participant er een lopende zin van moet maken. In de ene conditie

bevatten de zinnen uit de scrambled sentence test veel onbeleefde woorden, zoals ‘onderbreken’ en ‘vervelend’, en in de andere conditie juist beleefde woorden, zoals

‘geduldig’ en ‘discreet’. Op deze manier werden de participanten in de verschillende groepen geprimed op beleefd of onbeleefd gedrag. Uit het experiment bleek dat de onbeleefde groep zich ook daadwerkelijk onbeleefder ging gedragen, zij onderbraken meer en sneller een gesprek tussen andere mensen dan de beleefde en neutrale groepen. In de tweede studie die Bargh et al. (1996) uitvoerden, deden zij hetzelfde, maar dan met associaties met ouderen.

(11)

11 Ook hier bleek priming door middel van woorden effectief. Mensen die werden blootgesteld aan woorden die werden geassocieerd met ouderen, liepen na het onderzoek langzamer weg dan de mensen die hier niet aan waren blootgesteld.

Naast het gebruik van woorden, kunnen ook afbeeldingen dienen als prime (Pel, 2011). Pel (2011) gebruikte in haar veldonderzoek afbeeldingen van koeien in

supermarktmandjes om mensen te primen. De groep die werd blootgesteld aan de afbeelding van de koe kocht significant meer melkproducten dan de controlegroep die niet werd

blootgesteld aan deze afbeelding. Ook voor minder voor de hand liggende primes werd onderbouwing gevonden. Zo vonden Kay, Wheeler, Bargh & Ross (2004) bewijs voor materiële primes. In dit onderzoek kregen participanten onbewust objecten te zien die te maken hadden met business, zoals een zakelijke koffer en een vergadertafel. Participanten die waren blootgesteld aan de materiële business primes gedroegen zich naderhand meer zelf-geïnteresseerd en competitief dan de participanten die hier niet aan waren blootgesteld.

De werking van priming om bepaalde concepten in de schema’s te activeren, is op deze manier al vaak aangetoond (Papies, 2016). Bij onderzoeken die zich richten op de beïnvloeding van eetkeuzes werd echter op een andere manier gebruikgemaakt van priming dan bij de bovengenoemde studies. Bij deze onderzoeken werd namelijk niet een specifiek concept geprimed, maar het overkoepelende doel. Het primen van een doel om te sturen in gedrag wordt doel priming genoemd (Papies, 2016). Deze manier van priming zorgt er niet voor dat een specifiek concept onbewust wordt geactiveerd, maar dat het gedrag dat

geassocieerd wordt met het doel wordt geactiveerd. Om de methode van dit onderzoek beter te begrijpen, wordt in de volgende paragraaf doel priming verder uitgelegd.

Doel priming

Mensen hebben doelen en intenties die zij nastreven (Papies, 2016). Een doel is een gedrag dat wordt geassocieerd met een beloning (Papies & Aarts, 2016). Om mensen te sturen naar

(12)

12 hun doelen of intenties, kan gebruik worden gemaakt van priming om het doel te activeren (Bargh, 1990). Zo kunnen mensen een doel hebben om gezond te eten en dit doel sneller nastreven wanneer zij hiervoor geprimed worden. In deze paragraaf wordt eerst het

onderliggende mechanisme van doel priming uitgelegd en vervolgens wordt dit onderbouwd door voorgaand onderzoek.

Doelen worden onderbouwd door cognitieve structuren in het hoofd. Deze structuren kunnen worden vergeleken met de schema’s uit de schema-theorie. De cognitieve structuren ontstaan door gesitueerde conceptualisaties. Dit zijn beeldvormingen van het doel die zijn opgeslagen in het geheugen door eerdere ervaringen met het gedrag dat bij het doel hoort. Zo slaan mensen beeldvormingen op van gezond gedrag tijdens voorgaande ervaringen met gezond gedrag (Papies, 2016). Wanneer mensen gezond gedrag uitvoeren, zoals het eten van een appel, dan wordt deze ervaring, samen met de context, in het geheugen opgeslagen. Deze ervaringen kunnen bestaan uit het uitgevoerde gedrag, het na te streven doel, de situatie en de contextuele informatie over de omgeving, mensen en voorwerpen hierbij. Zodra een

gesitueerde conceptualisatie is opgeslagen, kan deze later weer geactiveerd worden door een signaal dat een individu associeert met zijn of haar doel. Kortom, onbewust kan de

gesitueerde conceptualisatie boven geroepen worden door een doel-prime. Zo wordt onbewust het gedrag gestuurd naar het gedrag dat hoort bij het doel. Wanneer een doel onbewust is geactiveerd, opereert dit doel vervolgens autonoom, zonder bewuste sturing (Dijksterhuis & Aarts, 2010). Bij priming van doelen is het dus van belang dat deze doelen al eerder bestaan in de gedachten van het individu (Aarts, 2007). Met doel priming wordt geprobeerd het gat tussen intentie en gedrag te verkleinen door onbewust mensen te herinneren aan hun doel vlak voor zij een keuze maken (Bargh, 1990).

Voor het gebruik van doel-primes om gezond eetgedrag te stimuleren is zowel in het veld als in een lab setting onderbouwing gevonden (Papies & Hamstra, 2010; Papies, Potjes,

(13)

13 Keesman, Schwinghammer, & van Koningsbruggen, 2014; Papies & Veling, 2013; Van der Laan et al, 2016). Papies en Veling (2013) onderzochten het effect van doel priming bij mensen met een dieet-doel in een veldonderzoek. Op menukaarten in een restaurant werden mensen door middel van de woorden ‘laag in calorieën’ en ‘caloriebewust’ geprimed op het doel. Uit dit onderzoek bleek dat mensen met een doel na het zien van een dieet-prime eerder voor gerechten met weinig calorieën kozen dan mensen met ditzelfde dieet-doel die deze prime niet te zien kregen. Ook vergeleken met de groep niet-dieters die de prime te zien kregen, gedroeg de groep met het dieet-doel zich gezonder bij blootstelling aan de prime. Niet alleen voor het maken van gezonde keuzes bij gerechten is onderbouwing gevonden. Ook het aantal snacks dat wordt gegeten, vermindert wanneer het doel van mensen met een dieet-doel wordt geprimed (Papies & Hamsta, 2010). Papies en Hamstra (2010) onderzochten in een lokale slagerij of de snackinname van mensen met een dieet-doel verminderd kon worden door middel van een doel-prime. In de slagerij hing een zichtbare poster op de deur met daarop de tekst ‘goed voor een slank figuur’. Op de toonbank in de winkel stond een bord met daarop stukjes gehaktbal om te proeven, dit stond hier ook aangegeven. Papies en

Hamstra (2010) vonden een soortgelijk effect als Papies en Veling (2013). Mensen met een dieet-doel die werden blootgesteld aan de doel-prime, namen significant minder van de snacks dan mensen met een dieet-doel die hier niet aan waren blootgesteld.

In het lab-experiment van Van der Laan et al. (2016) werd een zelfde soort bevinding gedaan. Hier werd tevens gekeken naar de invloed van een doel-activerende dieet-prime. Participanten werden hier blootgesteld aan een dieet-prime met de tekst ‘Gezond, weinig calorieën’ of aan een neutrale prime met de tekst ‘Probeer nu!’. Vervolgens werd met de

eye-tracker gemeten hoe veel aandacht de participanten hadden voor gezonde en ongezonde

producten. Tot slot moesten zij in een virtuele supermarkt daadwerkelijk een keuze maken tussen de verschillende producten. De participanten die de dieet-prime te zien kregen en

(14)

14 aangaven op hun gewicht te letten, bleken significant meer aandacht te hebben voor gezonde producten en kozen deze producten ook vaker dan mensen die niet waren geprimed op dit doel. Daarnaast bleek het primen van het lange termijn doel, om een gezond gewicht te behalen en behouden, effectief (Papies, 2016). Het gebruik van een doel-activerende dieet-prime zou dus kunnen bijdragen aan een duurzame manier om het aantal mensen met overgewicht te verminderen. Veel diëters vallen na het volgen van een dieet namelijk weer terug in hun oude gewoonten (Jeffery, Epstein, Wilson, Drewnowski, Stunkart & Wing, 2000). Wanneer deze mensen worden geprimed op het gezonde lange termijn doel, zou dit voorkomen kunnen worden.

Doordat al vaak is aangetoond dat het gebruik van een doel-prime de keuze en aandacht voor gezonde producten vergroot, wordt in dit onderzoek gebruikgemaakt van een doel-prime voor afvallen om de aandacht voor fruit in plaats van snacks te bevorderen. De aandacht voor verschillende producten wordt echter door meer beïnvloed dan persoonlijke doelen alleen. In de volgende paragraaf wordt daarom uitgelegd wat de rol is van impliciete associaties met voeding op de aandacht en keuze van producten.

Impliciete associaties met voeding

De aandacht en keuze voor producten worden door verschillende factoren beïnvloed. Een sterke voorspeller van aandacht en keuze voor voedingsproducten is de impliciete associatie met voeding (Richetin et al., 2007). Een impliciete associatie met voeding is de onbewuste associatie met een bepaald voedingsproduct. Deze associaties met producten verschillen per persoon en kunnen worden gemeten met een Implicit Association Test (IAT). Expliciete voorkeur daarentegen is een voorkeur waar mensen bewust een onderbouwing voor hebben. Zowel impliciete als expliciete productvoorkeur kunnen de productkeuze beïnvloeden (Richetin et al., 2007). Richetin et al. (2007) deden een grootschalig onderzoek met 406 participanten waarbij werd gekeken naar verschillende voorspellende modellen voor

(15)

15 productkeuze. Impliciete en expliciete associaties bleken beide goede voorspellers, maar voor verschillende soorten keuzes die gemaakt worden. Zo worden sommige keuzes snel en

spontaan gemaakt en gaat er aan andere een lang denkproces vooraf.

Dat verschillende soorten keuzes worden gestuurd door verschillende soorten associaties, stelt ook het double-dissociation model. Het double-dissociation model gaat er namelijk ook vanuit dat impliciete én expliciete associaties mensen kunnen sturen. Dit model stelt dat expliciete associaties een grote rol spelen bij het maken van belangrijke beslissingen waarbij de cognitie wordt gebruikt. Van impliciete associaties wordt gebruikgemaakt wanneer er juist een spontane, snelle keuze gemaakt moet worden (Perugini, 2005a). Beide voorkeuren worden gebruikt en vullen elkaar aan. Dit model werd in verschillende studies bevestigd (McConnell & Leibold, 2000; Spalding & Hardin, 1999). Ook het reflective-impulsive model van Strack en Deutsch (2004) stelt dat gedrag wordt bepaald door een samenspel van

onbewust en bewust. In dit model wordt dit impulsief (onbewust) en reflectief (bewust) genoemd. Hierbij wordt gesteld dat het impulsieve systeem snel en associatief is.

Vergelijkbaar met de snelle en spontane beslissingen uit het double-dissociation model. Bij het impulsieve systeem worden stimuli geëvalueerd aan de hand van de emotionele en motivationele oriëntatie. Emotionele oriëntatie houdt in of iemand een positieve of negatieve associatie heeft met de stimulus en motivationele oriëntatie houdt in of iemand de stimulus wil toenaderen of vermijden. Als een stimulus positief wordt gewaardeerd dan zal dit resulteren in toenaderingsgedrag. Wanneer fruit producten zo positief worden geëvalueerd, zal hier toenadering op volgen. Er zal aandacht aan dit product besteed worden. Wanneer bijvoorbeeld snack producten negatieve associaties hebben, zal hier vermijding plaatsvinden en zal hier dus minder aandacht aan worden gegeven (Strack & Deutch, 2004). Eerder werd al gesteld dat het onbewuste onbeperkte capaciteit heeft (Dijksterhuis & Nordgren, 2006). Ook het reflective-impulsive model gaat er vanuit dat het impulsieve systeem onbeperkte capaciteit

(16)

16 heeft. Voor deze verwerking is weinig cognitie nodig. De impliciete associaties zijn onder andere te verdelen in impliciete hedonistische voorkeur voor gezonde of ongezonde producten en impliciete gedragsdoelen. Impliciete hedonistische voorkeur en impliciete gedragsdoelen beïnvloeden de aandacht en keuze voor producten op een andere manier (Trendel & Werle, 2016). Daarom wordt in dit onderzoek onderscheid gemaakt tussen de twee impliciete associaties.

Impliciete hedonistische voorkeur

De impliciete hedonistische voorkeur meet de hedonistische associaties met een product. Zo werd dit in het onderzoek van Trendel en Werle (2016) gemeten door producten te

categoriseren in onder andere ‘smaakvol’ en ‘niet smaakvol’. Bij deze impliciete associatie wordt niet gekeken naar eventuele achterliggende cognitieve gedragsdoelen, er wordt puur gekeken of iemand op hedonistische basis een voorkeur heeft voor dit product.

In het onderzoek van Perugini (2005a) werd gekeken of er, zoals beide modellen stellen, bij het maken van snelle keuzes eerder gebruik wordt gemaakt van de impliciete hedonistische associaties in plaats van de expliciete associaties. De participanten moesten hier een vragenlijst invullen die de expliciete associatie tegenover snacks en fruit mat. Vervolgens kregen zij een IAT test te doen die de impliciete hedonistische associatie tegenover snacks en fruit mat. Aan het eind van het onderzoek kregen de participanten iets te eten. Hierbij konden zij kiezen uit verschillende soorten fruit of snacks. Het onderzoek van Perugini (2005a) toonde aan dat bij het maken van een snelle, spontane keuze, zoals het kiezen van iets te eten, impliciete hedonistische voorkeur een goede voorspeller is. Maison, Greenwald en Bruin (2001) vonden ook dat mensen met een impliciete hedonistische voorkeur voor snacks vaker kozen voor snacks en mensen met een impliciete voorkeur voor fruit vaker kozen voor gezonde producten. Impliciete hedonistische voorkeur blijkt zo van invloed bij spontane en

(17)

17 snelle beslissingen. De impliciete hedonistische voorkeur voor gezonde of ongezonde

producten kan zo sturen in de visuele aandacht voor producten.

Impliciete gedragsdoelen

De impliciete gedragsdoelen meten, in tegenstelling tot de impliciete hedonistische voorkeur, juist wel de achterliggende impliciete doelen die iemand heeft ten opzichte van voeding. Hierbij wordt geen rekening gehouden met een hedonistische voorkeur. Zo kan iemand hoog scoren op impliciete hedonistische voorkeur voor chocolade, omdat hij/zij dit bijvoorbeeld lekker vindt en goede associaties heeft. Diezelfde persoon kan tegelijkertijd hoog scoren op een impliciet gedragsdoel als afvallen en chocolade zo als meer negatief zien omdat het niet goed voor de lijn is. Op deze manier meten beide impliciete associaties op een andere manier.

Job, Oertig, Brandstatter en Allemand (2010) keken naar de invloeden van impliciete en expliciete motivatie ten opzichte van eten. Zij vonden dat ook impliciete gedragsdoelen het eetgedrag beïnvloeden. Tevens vonden zij dat er een discrepantie kan bestaan tussen

impliciete en expliciete gedragsdoelen. Mensen kunnen expliciet hoge motivatie hebben voor een doel, terwijl zij laag scoren op het impliciete gedragsdoel.

Als een keuze eten betreft, gaat dit meestal om een snelle en spontane keuze (Maison, Greenwald & Bruin, 2001). Daarom is het van belang om in dit onderzoek beide vormen van impliciete associaties mee te nemen. In de volgende paragraaf wordt uitgelegd hoe priming visuele aandacht voor bepaalde items of producten kan vergroten en wat de rol van impliciete associaties hierin zijn.

Visuele aandacht

Door middel van visuele aandacht kunnen mensen informatie selecteren die belangrijk voor hen is (Munneke, Heslenfeld & Theeuwes, 2008). Visuele aandacht kent twee vormen; vrijwillige, oftewel endogene, aandacht en onvrijwillige aandacht. Bij vrijwillige visuele aandacht kijken mensen naar datgene waar zij zelf naar willen kijken, de aandacht wordt van

(18)

18 binnenuit gestuurd. Hierbij wordt gebruikgemaakt van een top-down mechanisme, waarbij de hersenen sturen waar aandacht aan wordt gegeven. Deze gestuurde aandacht wordt door veel factoren beïnvloed. Zoals eerder benoemd zorgen impliciete en expliciete voorkeur voor de vrijwillige visuele aandacht die ergens aan wordt besteed. De voorkeur van de hersenen stuurt zo waar de visuele aandacht aan gegeven wordt. Bij onvrijwillige aandacht wordt de aandacht onvrijwillig ergens naartoe getrokken door sturing door bijvoorbeeld kleurgebruik (Munneke et al., 2008). In dit onderzoek wordt gekeken naar de invloed van het zien van een prime en impliciete associaties op de vrijwillige visuele aandacht.

Voorgaand onderzoek toont aan dat priming inderdaad de visuele aandacht voor personen, voorwerpen en uitdrukkingen kan vergroten (Kenrick, Neuberg, Griskevicius, Becker, & Schaller, 2010). Zo bleek uit onderzoek van Kenrick et al. (2010) dat mannen meer visuele aandacht hebben voor aantrekkelijke vrouwen wanneer zij zijn geprimed met woorden die te maken hebben met paring en koppelen van mannen en vrouwen. Daarnaast bleken mannen en vrouwen meer visuele aandacht te hebben voor mannen met een misvormd gezicht wanneer motieven van zelfbescherming werden geprimed.

Op het gebied van doel-activerende dieet-primes bleken tevens significante effecten op visuele aandacht (Papies, Stroebe & Aarts, 2008; Van der Laan et al., 2016) Het eerder

genoemde onderzoek van Van der Laan et al. (2016) laat zien dat visuele aandacht voor fruit vergroot kan worden door een doel-activerende dieet-prime te laten zien. In dit onderzoek werden participanten blootgesteld aan een prime en door middel van een eye-tracker werd gemeten waar zij aandacht aan besteedden. Mensen die werden blootgesteld aan de prime besteedden significant meer aandacht aan producten als fruit dan mensen die deze prime niet te zien kregen. Ook het onderzoek van Papies, Stroebe en Aarts (2008) laat zien dat doel priming visuele aandacht kan beïnvloeden. Mensen die op dieet zijn bleken meer aandacht te besteden aan hedonisch gewaardeerd eten wanneer zij vooraf waren blootgesteld aan cues die

(19)

19 te maken hebben met eten. In dit onderzoek werd ook gekeken of de activatie van het dieet-doel dit effect zou kunnen verminderen of zelfs zou kunnen omdraaien. Deze aandacht bias voor hedonisch gewaardeerd eten bleek inderdaad te verdwijnen wanneer de diëters ook waren blootgesteld aan een doel-activerende dieet-prime. In dit onderzoek wordt ook gebruik gemaakt van een doel-activerende dieet-prime en wordt de visuele aandacht voor fruit en snacks gemeten door middel van een eye-tracker.

Aan de hand van de beschreven theorieën en voorgaand onderzoek wordt verwacht dat een doel-activerende dieet-prime de aandacht voor fruit producten ten opzichte van snack

producten verhoogt. Daarnaast wordt verwacht dat een hoge score op impliciete hedonistische voorkeur voor gezonde producten en sterke impliciete gedragsdoelen dit effect op aandacht versterken. Om deze verwachtingen te testen, zijn drie hypothesen opgesteld, ieder bestaand uit a en b. De hypothesen zijn visueel gemaakt in het conceptuele model:

H1a: Het zien van een doel-activerende dieet-prime zorgt voor meer aandacht voor fruit in vergelijking tot snacks, dan het zien van een neutrale tekst.

H1b: Het zien van een doel-activerende dieet-prime zorgt voor meer aandacht voor fruit in vergelijking tot non-food producten, dan het zien van een neutrale tekst.

H2a: Sterke impliciete gedragsdoelen voor gezond eten zorgen voor meer aandacht voor fruit in vergelijking tot snacks, dan zwakke impliciete gedragsdoelen.

H2b: Hoge impliciete hedonistische voorkeur voor gezonde producten zorgt voor meer

aandacht voor fruit in vergelijking tot snacks, dan lage impliciete hedonistische voorkeur voor gezonde producten

H3a: Het effect van het zien van een doel-activerende dieet-prime wordt versterkt door impliciete gedragsdoelen voor gezond eten.

H3b: Het effect van het zien van een doel-activerende dieet-prime wordt versterkt door impliciete hedonistische voorkeur voor gezonde producten.

(20)

20 Afbeelding 1. Conceptueel model

+ +

Methode

Om de hoofdvraag te beantwoorden en de hypothesen te testen, is een lab-experiment

uitgevoerd. Het is een quasi-experiment met een 2x2 factorieel design waarbij de factor doel-prime een between-subjects variabele is met de twee levels dieet-doel-prime en neutrale tekst. Hierbij wordt gekeken naar doel-prime (dieet-prime/neutrale tekst) x impliciete hedonistische associaties (laag/hoog) en naar doel-prime (dieet-prime/neutrale tekst) x impliciete

gedragsdoelen (laag/hoog). Participanten worden random toegewezen aan één van de twee condities (dieet-prime/neutrale prime). Daarnaast worden participanten aan de hand van de score op impliciete hedonistische associaties voor gezonde producten (laag/hoog) en aan de hand van de score op impliciete gedragsdoelen (laag/hoog) telkens toegewezen aan een van deze twee condities. Doordat dit een lab-experiment is, zijn er weinig storende factoren geweest, de interne validiteit van dit onderzoek wordt hierdoor verhoogd. Een nadeel van een lab-setting is dat de resultaten niet goed generaliseerbaar zijn naar het dagelijks leven, de externe validiteit is kleiner.

Participanten

Aan dit experiment hebben 128 participanten meegedaan. Hiervan zijn 6 uit de analyses gelaten door technische problemen met de eye-tracker. 1 participant werd uit de analyses

Aandacht fruit producten Impliciete associaties met

voeding

(hedonistisch en gedragsdoelen) Hoog/laag calorisch

(21)

21 gelaten door het verkeerd interpreteren van de IAT. Bij drie respondenten zat een typefout in het studentnummer bij de tracker. De resultaten van participant 10165916 zijn aan de

eye-track resultaten van participant 1016596 gelinkt, de resultaten van 5960363 aan 5960369 en

de resultaten van 10166934 aan 10166394. Uiteindelijk zijn er 121 participanten meegenomen in de analyses. De beschrijvende statistieken staan per experimentele conditie vermeld in tabel 1.

De participanten zijn verworven door het experiment te plaatsen op Facebook, in groepen voor Communicatiewetenschap van de Universiteit van Amsterdam. Studenten uit de

bachelor Communicatiewetenschap aan de Universiteit van Amsterdam zijn verplicht om 14 participatiepunten te halen door mee te doen aan onderzoek. Door mee te doen aan dit onderzoek kregen zij 1 participatiepunt of €5,00. Daarnaast hingen er posters door

verschillende gebouwen van Roeters Eiland Campus van de Universiteit van Amsterdam. Tevens is er gedurende de dataverzameling drie keer geflyerd bij studenten. Participanten konden vervolgens zelf een afspraak inplannen op www.lab.uva.nl.

Procedure

Wanneer de participant een afspraak had ingepland, werd deze om de afgesproken tijd verwacht bij het ComLab. De participant werd ontvangen in het lab en kreeg een korte uitleg over de inhoud van het onderzoek. Hij/zij kreeg te horen dat het onderzoek ongeveer 30

Tabel 1.

Demografische gegevens per conditie Eigenschappen participanten Controle conditie M (SD) Prime conditie M (SD)

Verschil tussen condities

Leeftijd 24,68 (8,02) 24,53 (9,23) F(1, 113) = 0,16, p = 0,686

Vrouw N (%) 38 (61%) 50 (84%) χ2 = 8,385, p = 0,004

Dietary restraint 4,25 (1,63) 4,57 (1,40) F(1,113) = 1,28, p = 0,261 BMI 22,01 (2,63) 21,73 (2,57) F(1, 113) = 0,57, p = 0,453

(22)

22 minuten duurde en bestond uit vijf computertaken, een eye-track meting en een vragenlijst. Voor het onderzoek begon, tekenden alle participanten eerst de informed consent waarin zij aangaven volledig geïnformeerd te zijn over het onderzoek en toestemming gaven dat hun gegevens worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek. Gedurende het hele onderzoek zat de onderzoeksleider in de kamer naast die van de participant zodat er bij problemen direct een oplossing gezocht kon worden. De participant was hiervan op de hoogte. De participant kreeg voor iedere computertaak de uitleg op papier en kon zelf bepalen wanneer hij/zij met de test ging starten. Wanneer de participant klaar was met een test, riep hij/zij de

onderzoeksleider en werd de volgende taak aangezet. De participant kreeg eerst twee IAT’s te doen. Vervolgens moest hij/zij een filler task doen waarbij werd gevraagd naar associaties bij keukenpapier en handzeep. Hierna nam de participant plaats achter de eye-tracker. Na deze meting moest de participant nog een DotProbe test en een keuzetaak uitvoeren. Het onderzoek werd afgesloten met een vragenlijst via Qualtrics. Aan het eind van het onderzoek werd door de onderzoeksleider gecheckt of de participant het doel van het onderzoek doorhad. Geen van de participanten had door wat het doel van het onderzoek was. Niemand is op basis hiervan

uit het onderzoek gelaten.

In dit onderzoek worden twee onafhankelijke variabelen meegenomen. Ten eerste doel-prime; de folder met een dieet-prime of met een neutrale tekst. Daarnaast werden impliciete hedonistische voorkeur voor gezonde producten en impliciete gedragsdoelen gemeten als onafhankelijke variabele. De afhankelijke variabele in dit onderzoek was visuele aandacht, dat werd gemeten door gemiddelde dwell time. Dietary restraint werd meegenomen als covariaat.

Stimuli

De participanten kregen bij de eye-track meting in willekeurige volgorde tien productfolders te zien met daarboven een tekst. De folders waren beeldscherm vullend zodat de participanten

(23)

23 konden focussen op de folders. De participanten mochten zelf het tempo bepalen van het bekijken van de folders. De tekst werd bovenaan de pagina geplaatst omdat teksten op deze plaats op het computerscherm meer aandacht krijgen en de kans op verwerking groter is (Resnick & Albert, 2014). In de prime conditie bestond de tekst uit ‘Gezond en weinig calorieën. Goed voor de lijn’. Daarnaast werd de tekst van de prime conditie op een blauwe achtergrond geplaatst. Dit omdat de kleur blauw wordt geassocieerd met gezondheid (Gelici-Zeko, Lutters, ten Klooster & Weijzen, 2013). In dit onderzoek is gekozen voor een prime in de vorm van tekst. Dit is dezelfde tekst uit het onderzoek van Van der Laan et al. (2016) omdat deze primes al een bewezen positief effect hadden op het kiezen voor producten die laag in calorieën zijn. In de controle conditie bestond de tekst uit ‘Veel nieuwe producen. Probeer ze deze week’. De achtergrond van deze teksten waren oranje, zoals ook de tekst in de controleconditie bij het onderzoek van Van der Laan et al. (2016). In beide condities waren de producten in de folders hetzelfde; verschillende fruitsoorten, snacks, tandpasta en

wasmiddel. De keuze voor deze producten is gebaseerd op de resultaten van de pre-test. De gekozen producten werden het meest geassocieerd met ‘gezonde producten’ en ‘ongezonde producten’. In de verschillende folders werden de producten telkens op een andere manier met elkaar gecombineerd. De teksten boven de folders bleven continue hetzelfde. De

productfolders zijn in Adobe Photoshop CS6 samengesteld om zo de juiste producten in de folders te krijgen. De gebruikte productfolders zijn gebaseerd op de bestaande Albert Heijn Bonus folders om deze er zo geloofwaardig uit te laten zien. Uit de data van de eye-tracker bleek dat alle participanten de tekst bovenaan de folders hadden gelezen. De verschillende product folders met gekozen producten zijn te vinden in bijlage 1 en 2.

Impliciete associaties

Aan de hand van twee verschillende Implicit Association Tests werd gemeten of de participant hoge impliciete hedonistische voorkeur voor gezonde producten had en of de participant hoog

(24)

24 scoorde op impliciete gedragsdoelen voor gezond eten. Met een IAT wordt de sterkte van de automatische associatie die iemand heeft tussen twee begrippen in het geheugen te gemeten. Beide IAT’s werden gedraaid door het programma Inquizit. Bij beide IAT’s moesten de participanten afbeeldingen en woorden categoriseren. Hierbij moest dit in deel 1 aan de categorieën ‘fruit of negatief’ of ‘snacks of positief’ worden toegewezen. In het tweede deel moesten de afbeeldingen en woorden worden toegewezen aan ‘fruit of positief’ of ‘snacks of negatief’. De afbeeldingen die gecategoriseerd moesten worden, waren in beide tests

hetzelfde. Dit waren afbeeldingen van verschillende soorten fruit en snacks, dezelfde afbeeldingen als in de productfolders. De woorden die gecategoriseerd moesten worden, waren bij de twee tests verschillend.

De IAT voor impliciete hedonistische voorkeur had tien woorden met hedonistische positieve of negatieve kenmerken voor eten zoals ‘smaakvol’ en ‘smerig’. De IAT voor impliciete gedragsdoelen had tien woorden met positieve of negatieve kenmerken die hoorden bij het dieet-doel zoals ‘dikmakend’ en ‘goed voor de lijn’. De lijsten met de te categoriseren woorden voor de verschillende IAT’s zijn te vinden in bijlage 3 en 4. De afbeeldingen zijn te vinden in de folders in de bijlagen 1 en 2. De invulling van de woorden en afbeeldingen die moesten worden gecategoriseerd is gebaseerd op een pre-test waarin werd gemeten welke woorden en producten mensen associëren met diëten en welke woorden en producten mensen associëren met ongezond eten. Per IAT kregen de participanten eerst een test ronde.

Vervolgens moesten zij de afbeeldingen/woorden categoriseren. Dit werd gedaan door te drukken op ‘E’ om het woord/afbeelding aan een van de linker categorieën toe te wijzen en door te drukken op ‘I’ om aan een van de rechter categorieën toe te wijzen. Aan de hand van de reactietijden en fouten werd vervolgens de d-score berekend. De scores zijn gebaseerd op het algoritme van Greenwald, Nosek en Banaji (2003) en variëren tussen -2 en +2. Waarbij een negatieve waarde een voorkeur voor fruit aangeeft bij impliciete hedonistische voorkeur.

(25)

25 Bij impliciete gedragsdoelen betekent een negatieve waarde een hoge score op het impliciete gedragsdoel van diëten, een positieve waarde geeft hier een lage score aan. Doordat in de steekproef vrijwel alle participanten een voorkeur voor fruit en een gedragsdoel hadden, zijn de resultaten verdeeld aan de hand van een mediaan split. Bij de IAT voor gedragsdoelen werden d-scores lager dan -0,804 hercodeerd tot hoge score op impliciet gedragsdoel voor gezond eten. D-scores hoger dan -0,804 werden hercodeerd tot lage score op impliciet gedragsdoel voor gezond eten. Bij de IAT voor hedonistische voorkeuren lag deze grens op de mediaan van -0,541. Scores onder deze mediaan werden gehercodeerd als hoge

hedonistische voorkeur voor gezonde producten en scores boven de mediaan als lage voorkeur. De volgorde waarin participanten de hedonistische of doel IAT kregen, werd random bepaald. Dit om te voorkomen dat er een volgorde effect zou ontstaan dat een meer positieve of negatieve associatie zou creëren (Richetin et al., 2007).

Aandacht

Door middel van een eye-tracker werd gemeten hoe veel tijd de participant keek naar fruit, snacks en non-food producten. De participant werd gevraagd plaats te nemen achter de

eye-tracker. Vervolgens werd het programma iViewX (RED 60 Hz) gestart. Met dit programma

werd gecontroleerd of de participant juist achter de eye-tracker zat. Dit programma gaf aan wanneer de participant naar voren, achter of opzij moest. Tijdens het onderzoek vroeg de onderzoeksleiden aan de participant te gaan verzitten zoals het programma iViewX aangaf. Vervolgens werd het programma Experiment centre 3.6 geopend met hierin de controle of prime conditie, afhankelijk van welke groep de participant random toegewezen kreeg. De participant kreeg in beide condities eerst een tekst te zien die uitleg gaf over de eye-tracker. De participant mocht zelf bepalen wanneer hij of zij verder wilde door op de spatiebalk te drukken. Vervolgens startte de kalibratie en validatie. Er verscheen een stip in beeld en zodra de participant aangaf dat hij of zij klaar was, startte de onderzoeksleider de validatie. De stip

(26)

26 bewoog over het scherm en de participant moest deze volgen. Aan de hand van deze validatie kon vervolgens gekeken worden of de metingen van de eye-tracker betrouwbaar waren. Zodra de participant klaar was met de validatie werd door de onderzoeksleider bepaald of de ogen juist gemeten waren. Wanneer dit niet het geval was, moest de kalibratie nog een keer. De onderzoeksleider bepaalde hier aan de hand van vooraf gegeven richtlijnen wanneer een validatie geslaagd was. Dit werd soms meerdere malen opnieuw gedaan. Vervolgens kreeg de participant weer een tekst te lezen met uitleg over de product folders die hij of zij te zien zou krijgen. De participant kreeg tien productfolders te zien en mocht zelf met de spatiebalk verder gaan naar de volgende folder zodat de participant zo natuurlijk mogelijk door de folders heen ging. Bovenaan deze folders stond de dieet-prime of de tekst van de controle conditie die eerder zijn beschreven.

Na de meting werden aan de folders Area’s of Interest (AOI) toegevoegd. Een AOI is een aangegeven gebied op de folder dat voor dit specifieke gebied de dwell time meet. Zo kregen fruit, snacks, wasmiddel en tandpasta ieder hun eigen AOI. Op deze manier kon gekeken worden naar het verschil in tijd dat er naar de verschillende AOI werd gekeken. Dit werd gemeten door dwell time; de tijd van ogen gericht op de AOI van het binnenkomen bij de AOI tot het verlaten van de AOI (SMI, 2011). De participant bepaalde zelf wanneer hij of zij verder ging naar de volgende folder, hierdoor kon er op het eigen tempo gekeken worden. In de analyses is gekeken naar het verschil in totale gemiddelde dwell time tussen fruit en snacks en fruit en non-food producten om zo het effect van de prime op aandacht voor fruit te meten.

Dietary restraint

De variabele dietary restraint is in dit onderzoek meegenomen als covariaat om te controleren voor een modererend effect. Dietary restraint is het doel om de inname van energie te

(27)

27 van voorgaand onderzoek werd verwacht dat de primes meer effect hadden op mensen die hoog scoorden op dietary restraint zijn dan mensen die laag scoorden (Papies & Hamstra, 2010; Van der Laan et al., 2016).

Deze variabele werd gemeten met de Nederlandse vertaling van de dietary restraint

scale. Deze schaal meet aan de hand van drie items in welke mate de participant zich

bezighoudt met diëten en beperkingen van het eten voor gewichtsbehoud. Deze schaal werd gemeten op een zeven-punts likert-schaal die liep van 1 (helemaal mee eens) tot 7 (helemaal mee oneens) en bleek in voorgaand onderzoek al betrouwbaar (Van der Laan et al., 2016). Ook in dit onderzoek bleken deze items een eendimensionale schaal vormen, zij laadden op één component in de factoranalyse. De component had een Eigenwaarde van 2,26 en samen verklaarden de items 75,24% van de variantie. De schaal bleek in dit onderzoek tevens betrouwbaar (α= 0,83). De items voor de schaal van dieet beperkingen zijn te vinden in bijlage 5.

Resultaten

Aan de hand van de vooraf opgestelde hypothesen is een multivariate analyse uitgevoerd om de hoofdvraag van dit onderzoek te kunnen beantwoorden. De resultaten worden per

hypothese besproken.

Randomisatiecheck

Om te kijken of de randomisatie in de condities voor leeftijd is gelukt, is een univariate ANOVA uitgevoerd, met leeftijd als afhankelijke variabele en doel-prime (dieet-prime/neutrale tekst), impliciete gedragsdoelen (laag/hoog) en impliciete hedonistische voorkeur (laag/hoog) als factoren. Hieruit bleek dat er geen significant verschil was in leeftijd tussen de twee condities van doel-prime, F(1, 113) = 0,16, p = 0,686. Er bleek tevens geen significant verschil in leeftijd tussen de condities van impliciete gedragsdoelen, F(1,113) =

(28)

28 0,02, p = 0,897, en impliciete hedonistische voorkeur, F(1,113) = 1,84, p = 0,178. Om te controleren of de groepen niet verschilden in BMI is een univariate ANOVA uitgevoerd. Ook hier bleken geen verschillen tussen de twee condities van doel-prime, F(1, 113) = 0,57, p = 0,453, de twee condities van impliciete gedragsdoelen, F(1, 113) = 0,33, p = 0,569, en de twee condities van impliciete hedonistische voorkeur, F(1, 113) = 0,13, p = 0,724. Om te controleren of de groepen niet verschilden in geslacht is er een chi-square test uitgevoerd. Hier bleek een significant verschil tussen de twee condities in doel-prime (χ2 = 8,39, p = 0,004). Er bleek ook een significant verschil in geslacht tussen de condities van impliciete gedragsdoelen (χ2 = 6,75, p = 0,009) en tussen de condities van impliciete hedonistische voorkeur (χ2 = 5,76, p = 0,016). Dit betekent dat de randomisatie van de participanten aan de condities is gelukt voor de leeftijd en BMI. De randomisatie voor geslacht is niet gelukt, geslacht wordt daarom meegenomen als covariaat in de hoofdanalyse.

Hoofdanalyses

Hypothese 1a, waarin wordt gesteld dat het zien van een doel-activerende dieet-prime de aandacht voor fruit ten opzichte snacks verhoogt, wordt niet bevestigd. Uit de MANCOVA bleek dat mensen die een doel-activerende dieet-prime te zien kregen (M = 89,28, SD = 559,06) niet significant meer visuele aandacht gaven aan fruit in plaats van snacks, dan mensen die een neutrale tekst te zien kregen (M = 91,57, SD = 578,92), F < 1.

In de MANCOVA werd tevens hypothese 1b getoetst. De hypothese, waarin wordt gesteld dat dat het zien van een doel-activerende dieet-prime de aandacht voor fruit ten opzichte van non-food producten verhoogt, wordt bevestigd. Mensen die een doel-activerende dieet-prime te zien kregen (M = 61,03, SD = 429,07) gaven significant meer visuele aandacht aan fruit dan aan de non-food producten tandpasta en wasmiddel, dan mensen die een neutrale tekst te zien kregen (M = -298,61, SD = 772,77), V = 0,077, F(1, 115) = 6,84, p = 0,010).

(29)

29 gezond eten voor meer aandacht voor fruit ten opzichte van snacks zorgen, werd niet

bevestigd. Uit de MANCOVA bleek dat mensen met een hoge score op impliciete gezondheidsdoelen voor gezond eten (M = 134,36, SD = 629,91) niet significant meer aandacht gaven aan fruit dan snacks dan mensen met een lage score hierop (M = 47,27, SD = 498,87), F < 1.

Hypothese 2b, waarin wordt gesteld dat impliciete hedonistische voorkeur voor gezonde producten zorgt voor meer aandacht voor fruit ten opzichte van snacks, werd daarentegen wel bevestigd. Mensen met een hoge impliciete hedonistische voorkeur voor gezond eten (M = 247,23, SD = 513,80) gaven significant meer visuele aandacht aan fruit in plaats van snacks dan mensen met een lage hedonistische voorkeur (M = -117,58, SD = 571,80), V = 0,075, F(1,115) = 9,20, p = 0,003.

De derde hypothese, waarin wordt gesteld dat het effect van het zien van een doel-activerende dieet-prime wordt versterkt door impliciete gezondheidsdoelen, werd tevens getest in de MANCOVA. Er bleek geen interactie-effect te bestaan tussen het zien van de dieet-prime en een hoge score op impliciete gezondheidsdoelen voor gezond eten, F < 1.

Tot slot wordt hypothese 3b, waarin een interactie-effect tussen het zien van een dieet-prime en impliciete hedonistische voorkeur voor gezonde producten verwacht wordt, niet bevestigd. Uit de MANCOVA bleek dat er geen interactie-effect bestaat tussen het zien van een dieet-prime en een hoge score op impliciete hedonistische voorkeur voor gezonde producten op het verschil tussen dwell time van fruit en snacks, F < 1.

In de MANCOVA zijn geslacht en dietary restraint meegenomen als covariaat. Hieruit bleek dat geslacht een significant effect had op het verschil in dwell time tussen fruit en snacks, V = 0,083, F(1,115) = 10,14, p = 0,002. De covariaat dietary restraint bleek niet van invloed op het verschil in dwell time, F < 1. De volledige resultaten van de MANCOVA

(30)

30 zijn terug te vinden in tabel 2. De gemiddeldes en standaarddeviaties zijn terug te vinden in bijlage 6.

Tabel 2.

Resultaten van de MANCOVA op dwell time fruit/snack en dwell time fruit/nonfood

Sum of squares df Mean square F p

Dieet-prime FSverschil 228509,18 1 228509,18 0,75 0,389 VerschilFNON 2745927,83 1 2745927,83 6,84 0,010* IAT G FSverschil 1026,48 1 1026,48 0,00 0,954 VerschilFNON 136195,57 1 136195,57 0,34 0,561 IAT H FSverschil 2613374,19 1 2613374,19 9,12 0,003* VerschilFNON 102376,61 1 102376,61 0,26 0,615 Dieet-prime* IAT G FSverschil 158035,88 1 158035,88 0,52 0,473 VerschilFNON 321285,63 1 321285,63 0,80 0,373 Dieet-prime* IAT H FSverschil 315,60 1 315,60 0,00 0,973 VerschilFNON 341003,38 1 341003,38 0,85 0,359 Geslacht FSverschil 3098204,25 1 3098204,25 10,14 0,002* VerschilFNON 694176,33 1 694176,33 1,73 0,191 Dietary restraint FSverschil 9396,33 1 9396,33 0,03 0,861 VerschilFNON 600,38 1 600,38 0,00 0,969 Fout FSverschil 35133797,94 115 VerschilFNON 46163245,68 115 Totaal FSverschil 39562280,296 121 VerschilFNON 52853023,076 121

Noot. FSverschil = verschil in dwell time tussen fruit en snack. VerschilFNON = verschil dwell time fruit en non-food producten. N = 121, * = p < 0,05

(31)

31 Conclusie en discussie

Aan de hand van de gevonden resultaten kan er antwoord worden gegeven op de gestelde onderzoeksvraag: In welke mate leidt een dieet-prime tot meer aandacht voor fruit, en wordt

dit effect versterkt door impliciete associaties met gezonde voeding? De resultaten zullen per

hypothese worden besproken aan de hand van reeds bestaande theorieën en er wordt een antwoord gegeven op de hoofdvraag. Tevens zullen de beperkingen van dit onderzoek en suggesties voor vervolgonderzoek worden besproken.

Invloed van dieet-prime op visuele aandacht

Aan de hand van de schema-theorie van priming (Bargh, 2006) werd verwacht dat het zien van een doel-activerende dieet-prime de aandacht voor fruit ten opzichte van snacks zou verhogen. Uit het onderzoek van Van der Laan et al. (2016) bleek een dieet-prime inderdaad de aandacht voor gezonde producten te verhogen, de theorie van priming werd hier bevestigd. In dit onderzoek werd echter alleen een effect gevonden van dieet-prime op aandacht voor fruit vergeleken met aandacht voor non-food producten. Er werd geen effect gevonden voor aandacht voor fruit vergeleken met aandacht voor snacks. Deze bevindingen impliceren dat het zien van een dieet-prime niet stuurt naar meer aandacht en keuzes voor gezonde

etenswaren.

Het onverwachte verschil in bevindingen tussen het onderzoek van Van der Laan et al. (2016) en dit onderzoek kan door een aantal zaken veroorzaakt zijn. Zo werd in het onderzoek van Van der Laan et al. (2016) visuele aandacht als mediator voor keuze gebruikt. In dit onderzoek werd puur gekeken naar aandacht als afhankelijke variabele en niet als mediator. Er werd gekeken naar aandacht in plaats van keuze en niet naar beide. In eerste instantie was hiervoor gekozen omdat aandacht een eerste stap is in het overredingsproces (Belch & Belch, 2015) en daardoor als goede indicator van keuze gezien kan worden. De keuze voor visuele aandacht als afhankelijke variabele in plaats van productkeuze zou de onverwachte resultaten

(32)

32 kunnen verklaren. Daarnaast waren de setting en prime in het onderzoek van Van der Laan et al. (2016) realistischer. De productfolders die zijn gebruikt in dit onderzoek werden op een 7-punts likertschaal niet waarheidsgetrouw bevonden (M = 4,78, SD = 1,53). Hierbij was 7 helemaal niet waarheidsgetrouw en 1 heel erg waarheidsgetrouw. Doordat de prime was geplaatst in de folder die niet als waarheidsgetrouw werd gezien, kan de verwerking hiervan zijn aangetast. Tot slot is er in dit onderzoek gekeken naar de totale gemiddelde dwell time per productsoort. De eye-tracker geeft naast deze data andere relevante metingen als fixation

time en revisits naar de productsoorten. In dit onderzoek zijn deze metingen buiten

beschouwing gelaten. Deze resultaten zouden eveneens meer inzicht kunnen geven in de visuele aandacht die mensen hebben voor verschillende productsoorten en de invloed van een doel-prime hierop.

Invloed impliciete voorkeur op aandacht

Er werd in dit onderzoek verwacht dat een hoge impliciete hedonistische voorkeur voor gezonde producten zou zorgen voor meer aandacht voor fruit in plaats van snacks in de productfolders. Het reflective-impulsive model stelt namelijk dat snelle keuzes gemaakt worden aan de hand van impliciete associaties. De visuele aandacht zou zo dus ook gestuurd kunnen worden door de impliciete hedonistische voorkeur. Uit onderzoek van Perugini (2005a) bleek impliciete hedonistische voorkeur een goede voorspeller voor de keuze tussen producten met weinig en producten met veel calorieën. Hierdoor werd in dit onderzoek verwacht dat impliciete hedonistische voorkeur tevens invloed zou hebben op de aandacht voor fruit producten en snack producten. Deze verwachting werd bevestigd in dit onderzoek. Het hebben van een hoge impliciete hedonistische voorkeur zorgde voor meer aandacht voor fruit vergeleken met snacks, zoals werd verwacht in de hypothesen. Het hebben van een hoge score op impliciete gezondheidsdoelen verhoogde de aandacht voor fruit vergeleken met snacks of non-food producten daarentegen niet. In dit onderzoek werd een effect verwacht van

(33)

33 impliciete gedragsdoelen op visuele aandacht voor fruit aan de hand van voorgaand

onderzoek van Job et al. (2010). Zij vonden in hun onderzoek een effect van impliciete motivatie op de aandacht. Het verschil in bevinding zou te verklaren kunnen zijn doordat Job et al. (2010) specifiek keken naar de discrepantie tussen impliciete en expliciete motivaties, terwijl in dit onderzoek alleen naar de impliciete gedragsdoelen werd gekeken. In

vervolgonderzoek zou dan ook gekeken kunnen worden naar de invloed van impliciete én expliciete motivaties.

Modererende effect van impliciete associaties

Er bleek geen interactie-effect te bestaan tussen het zien van een dieet-prime en het hebben van een hoge impliciete hedonistische voorkeur of impliciete gedragsdoelen. Er bleek in dit onderzoek voor zowel dieet-prime als impliciete gedragsdoelen geen direct effect op visuele aandacht op fruit ten opzichte van visuele aandacht voor snacks. De verwachting voor het modererende effect verdwijnt hiermee ook.

Onderzoeksvraag

Door middel van de besproken hypothesen kan een antwoord worden geformuleerd voor de hoofdvraag: In welke mate leidt een dieet-prime tot meer aandacht voor fruit, en wordt dit

effect versterkt door impliciete associaties met gezonde voeding?

Het zien van een dieet-prime leidt volgens dit onderzoek tot meer aandacht voor fruit, vergeleken met aandacht voor non-food producten. Er bleek geen effect van de dieet-prime op het verschil in aandacht tussen fruit en snacks. De blootstelling aan een dieet-prime zorgt er hier niet voor dat mensen meer aandacht geven aan fruit dan aan snacks en stuurt mensen zo niet in de gezonde richting, zoals werd verwacht. Mensen met een hoge impliciete

hedonistische voorkeur voor fruit producten bleken wel significant meer aandacht geven aan fruit in plaats van snacks, maar er bleek hier geen interactie effect te bestaan. Er bleek geen versterkend effect van impliciete hedonistische voorkeur en impliciete gezondheidsdoelen op

(34)

34 het effect van de dieet-prime op visuele aandacht. Geslacht bleek echter een onverwacht effect te hebben op visuele aandacht voor fruit in vergelijking met snacks. Vrouwen kijken significant meer naar fruit in vergelijking tot snacks dan mannen.

Door het grote aantal onderzoeken dat bewijs geeft voor de verschillende theorieën en voor het bestaan van een effect van dieet-prime op visuele aandacht en/of keuze, wordt

verondersteld dat de onverwachte bevindingen toe te wijzen zijn aan methodische implicaties. De folder met de dieet-prime werd niet als waarheidsgetrouw beoordeeld waardoor deze anders verwerkt zou kunnen zijn. Er is alleen naar dwell time gekeken om de visuele aandacht te meten en de steekproef was niet representatief voor de Nederlandse bevolking. De

steekproef bestond voornamelijk uit vrouwelijke studenten. Daarnaast werd in de methode alleen naar impliciete gedragsdoelen gekeken en niet naar expliciete gedragsdoelen.

Een suggestie voor vervolgonderzoek zou zijn om verder te kijken naar associaties met voedsel. Hierbij zou gekeken kunnen worden naar impliciete en expliciete gedragsdoelen en het gezamenlijke effect hiervan op de visuele aandacht. Tevens is het van belang dat

voorafgaand aan het onderzoek de beoordeling van de prime en de setting hiervan worden gecontroleerd. Een combinatie van lab-setting voor visuele aandacht en een veldexperiment voor keuze is een suggestie voor vervolgonderzoek met een hoge interne en externe validiteit. Zo zou ook visuele aandacht als mediator voor keuze meegenomen kunnen worden.

(35)

35 Literatuurlijst

Ajzen, I. (1985). From intentions to actions: A theory of planned behavior. In J. Kuhl & J. Beckmann (Eds.), Action-control: From cognition to behavior (pp.1 -39). Heidelberg: Springer.

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human

Decision Processes, 50(2), 179–211.

Anderson, A. S., Cox, D. N., Mckellar, S., Reynolds, J., Lean, M. E. J., & Mela, D. J. (1998). Take Five, a nutrition education intervention to increase fruit and vegetable intakes: impact on attitudes towards dietary change. Britisch Journal of Nutrition, 80(2), 133-140. doi:10.1017/S0007114598001032

Armel, K. C., Beaumel, A., & Rangel, A. (2008). Biasing simple choices by manipulating relative visual attention. Judgment and Decision Making, 3(5), 396–403.

Aronson, E., Wilson, T. D., & Akert, R. M. (2005). Social psychology. Upper Saddle River: Prentice Hall

Bargh, J. A. (2006). What have we been priming all these years? On the development, mechanisms, and ecology of nonconscious social behaviour. European Journal of

Social Psychology, 36(2). 147-168. doi:10.1002/ejsp.336

Bargh, J. A., Chen, M., & Burrows, L. (1996). Automaticity of social behavior: Direct effects of traits construct and stereotype activation on action. Journal of Personality and

Social Psychology, 71(2), 230-244. doi:10.1037/0022-3514.71.2.230

Bargh, J. A., Gollwitzer, P. M., Lee-Chai, A., Barndollar, K., & Trötschel, R. D. (2001). The automated will: Nonconscious activation and pursuit of behavioural goals. Journal of

Personality and Social Psychology, 81(6), 1014-1027.

(36)

36 Belch, G. E., & Belch, M. A. (2015). Advertising and promotion: An integrated marketing

communications perspective, 10th Edition (10th edition). New York, NY:

McGraw-Hill.

CBS. (2015). Lengte en gewicht van personen, ondergewicht en overgewicht; vanaf 1981. Verkregen op 5 november, 2016 van

http://statline.cbs.nl/statweb/publication/?dm=slnl&pa=81565ned&d1=a&d2=a&d3=0 &d4=a&d5=29-34&hdr=t&stb=g1,g2,g3,g4&vw=t

Chen, M., & Bargh, J. A. (1997). Nonconscious behavioral confirmation processes: The self-fulfilling consequences of automatic stereotype activation. Journal of Experimental

Social Psychology, 33(5), 541-560. doi:10.1006/jesp.1997.1329

Cohen, D. A. (2008). Obesity and the built environment: changes in environmental cues cause energy imbalances. International Journal of Obesity, 32(7), 137–142.

doi:10.1038/ijo.2008.250

Dallas, R., Field, M., Jones, A., Christiansen, P., Rose, A., & Robinson, E. (2014), Influenced but unaware: Social influence on alcohol drinking among social acquaintances.

Alcoholism clinical and experimental Research, 38(5), 1448–1453.

doi:10.1111/acer.12375

De Houwer, J. (2007). A conceptual and theoretical analysis of evaluative conditioning. The

Spanish Journal of Psychology, 10(2), 230-241. doi:10.1017/S1138741600006491

Dijksterhuis, A. (2007). Het slimme onbewuste: Denken met gevoel. Amsterdam: Bert Bakker

Dijksterhuis, A., & Aarts, H. (2010). Goal, attention and (un)consciousness. The annual review of psychology, 61, 467-490. doi:0066-4308/10/0110-0467

Dijksterhuis, A., & Nordgren, L. F. (2006). A theory of unconscious thought. Perspectives on

(37)

37 Domke. D., Shah, D. V., & Wackman, D. (1998). Media priming effects: Accessibility,

association, and activation. International Journal of Public Opinion Research, 10(1), 51-74. doi:10.1093/ijpor/10.1.51

Förster, J., Liberman, N., & Friedman, R. S. (2007). Seven principles of goal activation: A systematic approach to distinguishing goal priming from .priming of non-goal constructs. Personality and Social Psychology Review, 11(3), 211-233. doi:10.1177/1088868307303029

Gelici-Zeko, M. M., Lutters, D., ten Klooster, R., & Weijzen, P. L. G. (2013). Studying the influence of packaging design on consumer perceptions using categorizing and perceptual mapping. Packaging Technology and Science, 26(4), 215–228. doi:10.1002/pts.1977

Gezondheidsnet. (2016). Overgewicht, gevaarlijker dan je denkt. Verkregen op 29 oktober, 2016 van https://www.gezondheidsnet.nl/overgewicht-en-afvallen/overgewicht-gevaarlijker-dan-je-denkt

Greenwald, A. G, Nosek, B. A., & Banaji, M. R. (2003). Understanding and using the Implicit Association Test: I. An improved scoring algorithm. Journal of Personality and Social Psychology, 85(2), 197-216. doi:10.1037/0022-3514.85.2.197

Harris, J. L., Bargh, J. A., & Brownell, K. D. (2009). Priming effects of television food advertising on eating behavior. Health Psychology, 28(4), 404–413.

doi:10.1037/a0014399

Herman, C. P., & Mack, D. (1975). Restrained and unrestrained eating. Journal of

Personality, 43(4), 647–660. doi:10.1111/j.14676494.1975.tb00727.x

Hollands, G. J., Prestwich, A., & Marteau, T. M. (2011). Using aversive images to enhance healthy food choices and implicit attitudes: An experimental test of evaluative conditioning. Health psychology, 30(2), 195-203. doi:10.1037/a0022261

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De ‘sterke pun- ten’-benadering is dus niet benaderd als een ‘HR’- methodiek of ‘beleid’, maar als de mate waarin medewerkers deze benadering in de organisatie

Vanwege de ervaren grote afstand van (een deel van) de doelgroep tot de arbeidsmarkt, hebben de pilot- gemeenten aangegeven dat betaald werk weliswaar einddoel is, maar dat dit

Uit de ervaringen van de pilots blijkt dat een deel van de gezinsmigranten - in tegenstelling tot veel vrouwe- lijke nareizigers – al een goed beeld heeft van werken in Nederland

In 2019 is aan de hand van een gezonde werkvloerscan gekeken hoe de gemeente er zelf voor staat. Goed voorbeeld doet tenslotte

Deze vraag kan kort beantwoord worden door te concluderen dat uit dit onderzoek blijkt dat taalintensiteit zeker opgemerkt wordt in een tekst, maar er is geen

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Het verbeteren van empathie is een belangrijk doel voor interventies gericht op het voorkomen en het verminderen van agressief gedrag bij kinderen5. Er zou in het onderwijs

De eerste Landelijke agenda heeft zich gericht op agendering van suïcidepreventie bij koepels en organisaties binnen het sociaal-economisch domein.