• No results found

Een effectstudie naar het op peereducatie gebaseerde alcoholvoorlichtingsproject ‘Dat drinkt niet’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een effectstudie naar het op peereducatie gebaseerde alcoholvoorlichtingsproject ‘Dat drinkt niet’"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een effectstudie naar het op peereducatie gebaseerde

alcoholvoorlichtingsproject ‘Dat Drinkt Niet’

_________________________________________________________________________ Masterthesis

Naam: Dinah Timmer Studentennummer: 6033830

Scriptiebegeleider: Anneke de Graaf

(2)

Abstract

Het doel van dit onderzoek was om het op peereducatie gebaseerde

alcoholvoorlichtingsproject ‘Dat Drinkt Niet’ van de GGD Hollands Noorden te testen op effectiviteit. Uitkomstmaten waren kennis over de gevolgen van alcohol drinken, attitude ten

opzichte van alcohol drinken, waargenomen norm, self-efficacy en intentie om voor het achttiende jaar alcohol te drinken. Het onderzoek werd uitgevoerd onder

basisschoolleerlingen van groep (7/)8 in de leeftijd van tien tot dertien jaar (N=150). Door middel van een 3 (conditie: controlegroep, peereducatie, peereducatie met interactieve opdracht) X 2 (tijd: voor- en nameting) repeated measures design zijn de hypothesen getoetst.

Dit onderzoek toont aan dat alcoholvoorlichting door peers effectief kan zijn. De alcoholvoorlichting door peers leidde in beide experimentele groepen tot een vergroting van de kennis over de gevolgen van alcohol. Opvallend was dat de self-efficacy in de peereducatie

conditie na de alcoholvoorlichting was gedaald in plaats van verhoogd. De betrouwbaarheid, maar niet de deskundigheid, van de voorlichters voorspelt significant een negatievere attitude ten opzichte van alcohol drinken en een lagere intentie om voor het achttiende jaar alcohol te

drinken. Inleiding

Ondanks dat alcohol drinken als minderjarige illegaal is en dit ook ontmoedigd wordt door nationale en lokale gezondheidsinstanties, is alcohol het meest gebruikte verdovingsmiddel onder jongeren in Nederland (Hibell et al., 2004). Nederlandse adolescenten (twaalf tot en met achttien jaar) drinken ook het meeste alcohol vergeleken met andere adolescenten in Europa (Van Amsterdam, 2009). Wat betreft binge drinking (vijf of meer glazen alcohol drinken per gelegenheid) staan Nederlandse jongeren op nummer twee van Europa (Monshouwer et al., 2008). Alcoholgebruik op jonge leeftijd is een risicofactor om op latere leeftijd problematisch drankgebruik te ontwikkelen (Monshouwer et al., 2008). Uit het Peilstationsonderzoek Jeugd en Riskant Gedrag (Monshouwer et al., 2008) blijkt dat ruim een derde van de leerlingen in groep 7 en 8 (36%) van de basisschool al eens alcohol heeft gedronken, waarvan meer jongens dan meisjes dat gedaan hebben (jongens; 43% en meisjes; 28%). Op twaalfjarige leeftijd heeft ruim de helft van de leerlingen in het voortgezet onderwijs ervaring met het drinken van alcohol. De daarop volgende jaren neemt het alcoholgebruik snel toe. Op vijftienjarige leeftijd heeft 89% al eens alcohol gedronken.

(3)

andere alcoholvergiftiging, risicovol seksueel gedrag, agressie, ongevallen en verwondingen (Monshouwer et al., 2008). Daarnaast is overmatig alcoholgebruik op jonge leeftijd zeer schadelijk voor de ontwikkeling van de hersenen. Daarom staat alcoholgebruik onder jongeren hoog op de agenda van de overheid. Op 1 januari 2014 heeft een wetswijziging plaatsgevonden omtrent jongeren en alcohol. Deze wetswijziging van de Drank- en Horecawet houdt in dat de leeftijdsgrens voor het verkopen van zwakalcoholhoudende dranken van zestien naar achttien jaar is verhoogd om zo een poging te doen de startleeftijd van alcohol drinken op te schuiven. Daarnaast staat er in dat jongeren onder de achttien jaar die alcohol bij zich hebben op straat of in de horeca strafbaar zijn (Alcohol, 2013).

Eén van de manieren om alcoholgebruik tegen te gaan is door middel van voorlichting. Sinds de jaren 90 is gezondheidsvoorlichting in de vorm van peereducatie steeds populairder geworden (Turner & Shepherd, 1999). Peereducatie houdt in “het leren of overbrengen van (gezondheids)informatie, waarden en gedrag door leden van dezelfde leeftijd of status” (Tolli, 2012, p. 904). Peereducatie wordt vaak ingezet om jongeren voor te lichten over HIV, seksueel gedrag of verdovende middelen (Mason-Jones, Mathews, & Flisher, 2011). Peereducatie wordt vooral ingezet om jongeren te bereiken. Dit is gebaseerd op de aanname dat peers een sterke invloed hebben op de manier waarop jongeren denken en zich gedragen.

Echter is er weinig onderzoek gedaan naar de effectiviteit van deze vorm van gezondheidsvoorlichting. Onderzoeken die wel zijn uitgevoerd naar de effectiviteit van peereducatie projecten laten verschillende uitkomsten zien (Mason-Jones et al., 2011; Tolli, 2012). Meer onderzoek naar de effectiviteit van peereducatie projecten is daarom nodig. In vorige onderzoeken is peereducatie vooral ingezet om voorlichting te geven over HIV, seksueel gedrag, roken of drugs, maar eerder onderzoek laat niet zien dat peereducatie ook ingezet kan worden voor voorlichting over alcohol. Volgens Zamboanga, Schwartz, Ham, Jarvis, en Olthuis (2009) dienen peers zelfs als betrouwbaarste bron wat betreft informatie over de normen en effecten van alcoholgebruik. Daarom is het wetenschappelijk interessant om deze vorm van voorlichting, door peers, nader te onderzoeken.

Ook gezondheidsinstanties zoals de GGD Hollands Noorden houden zich bezig met het terugdringen van alcoholconsumptie onder jongeren en met name het verschuiven van de startleeftijd waarop zij beginnen te drinken. Na het Elektronische Monitor en Voorlichting Onderzoek (EMOVO) in 2009 werd geconcludeerd dat de startleeftijd waarop kinderen beginnen met alcohol drinken in Noord Holland Noord momenteel ligt op twaalf jaar en acht maanden (Waardenburg, 2010). De GGD Hollands Noorden voert sinds 2008 het op peereducatie gebaseerde alcoholvoorlichtingsproject ‘Dat Drinkt Niet’ uit in de kop van

(4)

Noord Holland, West-Friesland en Noord Kennemerland met als doel de startleeftijd van alcohol drinken onder jongeren te verhogen.

Het project ‘Dat Drinkt Niet’ is een alcoholvoorlichtingsproject dat kan bijdragen om de startleeftijd van alcohol drinken uit te stellen. In deze studie wordt de effectiviteit van het project ‘Dat Drinkt Niet’ onderzocht, aangezien GGD Hollands Noorden hier nog geen onderzoek naar heeft gedaan. Onderzocht wordt of een alcoholvoorlichting door peers invloed heeft op de kennis over de gevolgen van alcohol drinken, attitude ten opzichte van alcohol drinken, waargenomen norm, self-efficacy en de intentie om alcohol te drinken. Aan de hand van deze studie wordt antwoord gegeven op de volgende onderzoeksvraag:

RQ: “In hoeverre heeft het op peereducatie gebaseerde alcoholvoorlichtingsproject ‘Dat Drinkt Niet’ een effect op kennis, attitude, waargenomen norm, self-efficacy en intentie onder basisschoolleerlingen?”

Het is wetenschappelijk interessant om te weten of peers daadwerkelijk als betrouwbare bron gezien worden en of het inzetten van peers leidt tot gunstige effecten. Deze studie kan bijdragen aan meer inzicht in de werking van peereducatie en specifiek meer inzicht in de werking van het project ‘Dat Drinkt Niet’. GGD Hollands Noorden heeft het op peereducatie gebaseerde alcoholvoorlichting project ‘Dat Drinkt Niet’ niet eerder onderzocht op haar effectiviteit wat betreft kennisvorming en attitudevorming bij basisschoolleerlingen in groep 7 en/of 8. Als blijkt dat deze vorm van voorlichting door peers effectief is, kan overwogen worden om deze vorm van voorlichting vaker in te zetten als voorlichtingsprogramma op basisscholen. Het is namelijk van belang dat kinderen inzicht krijgen in de schadelijke gevolgen van alcohol drinken om op deze manier hopelijk de startleeftijd te verhogen en zo de risico’s van alcohol drinken op jonge leeftijd te verminderen.

Theoretisch Kader Voorspellen van gedrag

Er zijn verschillende theorieën die zich bezighouden met het voorspellen van gedragsintenties en gedrag, onder andere het Health Belief Model (Janz & Becker, 1984; in Fishbein, Hennessy, Yzer, & Douglas, 2003), de Social Cognitive Theory van Bandura (2001) (een uitwerking van Social Learning Theory van Bandura, 1977) en de Theory of Planned Behavior (Ajzen, 1985). Deze drie theorieën zijn door Fishbein en Ajzen (2010) uitgewerkt tot één model, het Geïntegreerde Model van Gedragsvoorspelling. Dit model biedt een

(5)

raamwerk van factoren die een rol kunnen spelen bij het wel of niet uitvoeren van bepaald gedrag.

Volgens dit geïntegreerde model wordt gedrag voorspeld door de intentie om het gedrag uit te voeren. Het beschikken over bepaalde vaardigheden en mogelijkheden om het gedrag uit te voeren en de mate waarin er beperkingen in de omgeving zijn die het uitvoeren van het gedrag belemmeren of juist bevorderen kunnen invloed hebben op de relatie tussen gedragsintentie en het gedrag. De gedragsintentie wordt op zijn beurt weer beïnvloed door drie determinanten, namelijk attitude ten opzichte van gedrag, waargenomen norm en de waargenomen controle (self-efficacy). Zie Figuur 1.

Figuur 1 Geïntegreerde Model van Gedragsvoorspelling (Fishbein & Ajzen, 2010)

Attitude en kennis

Attitude ten opzichte van een gedrag (alcohol drinken) is de mate waarin het gedrag positief of negatief wordt beoordeeld (Fishbein & Ajzen, 2010). De attitude ten opzichte van gedrag wordt weer beïnvloed door gedragsovertuigingen, oftewel overtuigingen over de gevolgen van het uit te voeren gedrag en de evaluatie van deze gevolgen. Attitude kan onder meer gevormd worden door alcoholvoorlichting. Wanneer alcoholvoorlichting gericht is op de negatieve gevolgen van alcohol, kunnen de ontvangers van deze boodschap een negatieve attitude ten opzichte van alcohol drinken ontwikkelen.

Alhoewel de variabele kennis niet is opgenomen in het Geïntegreerde Model van Gedragsvoorspelling, wordt verwacht dat de variabele in deze studie en het project belangrijk is als voorspeller van attitude. De variabelen gedragsovertuigingen en kennis liggen dicht

(6)

tegen elkaar aan, maar toch bestaat er verschil tussen deze variabelen. Gedragsovertuigingen zijn namelijk de overtuigingen die iemand heeft ten opzichte van de resultaten van specifiek gedrag voor het individu (Baranowski, Cullen, Nicklas, Thompson, & Baranowski, 2003). Kennis daarentegen is wat iemand weet over het specifieke gedrag en de resultaten daarvan in het algemeen en is niet specifiek op het individu gericht (Baranowski et al., 2003).

Een model waar kennis een belangrijke rol in speelt is het Knowlegde-Attitude-Behavior (KAB) model. Dit model wordt vaak toegepast in het ontwikkelen van lesprogramma’s voor scholen (Baranowski et al., 2003). Het KAB-model laat zien dat kennis, opgedaan door het verkrijgen van informatie, invloed heeft op attitudevorming en attitude heeft weer invloed op gedrag. Dit model kan ook toegepast worden op het project ‘Dat Drinkt Niet’. Peers dragen informatie uit over de gevolgen van alcohol drinken, hierdoor wordt meer kennis opgedaan ten opzichte van de gevolgen van alcohol drinken. Naarmate meer kennis wordt opgedaan, zal dit bijdragen aan het vormen van een attitude ten opzichte van alcohol drinken. Deze attitude heeft vervolgens invloed op het uit te voeren gedrag (wel of niet alcohol drinken).

Op basis van het voorgaande wordt daarom de volgende hypothese gesteld:

H1a+b: De basisschoolleerlingen die de alcoholvoorlichting hebben ontvangen hebben (a) toegenomen kennis over de gevolgen van alcohol drinken en (b) een toegenomen negatieve attitude ten opzichte van alcohol drinken vergeleken met de basisschoolleerlingen die de alcoholvoorlichting niet hebben ontvangen.

Waargenomen norm

De waargenomen norm verwijst naar de waargenomen sociale druk om wel of niet deel te nemen aan het uit te voeren gedrag (Fishbein & Ajzen, 2010). Normatieve overtuigingen met betrekking tot de verwachtingen van belangrijke groepen (zoals peers, familie en media) beïnvloeden de waargenomen norm. Als alcoholconsumptie sterk wordt afgekeurd door de omgeving (door vrienden/peers, door familie en in media), kan alcohol drinken als niet wenselijk gezien worden. Omgekeerd kan alcoholconsumptie als wenselijk gezien worden als dit wordt goedgekeurd door de omgeving (door vrienden/peers, door familie en in de media).

Uit eerder onderzoek blijkt dat jongeren die omgaan met vrienden die verdovende middelen gebruiken, zoals alcohol, een groter risico hebben om zelf ook deze verdovende middelen te gebruiken (Kelly et al., 2012). Hierdoor kan er groepsdruk ontstaan wat betreft het aannemen van de waarden en interesses van de groep. Uit onderzoek van Kelly et al.

(7)

(2012) blijkt dat zeer jonge jongeren in de leeftijd van tien tot twaalf jaar een lagere weerstand bieden ten opzichte van beïnvloeding door peers. Als één vriend in de groep alcohol drinkt, hebben jongeren in de leeftijdscategorie van tien tot twaalf jaar een groter risico om ook alcohol te drinken vergeleken met jongeren in de leeftijdscategorie van dertien tot veertien jaar. Het gegeven dat tien- tot twaalfjarigen meer beïnvloedbaar zijn door peers is eerder ook bevestigd door Steinberg en Monathan (2007). Zij stellen namelijk dat het aantal vrienden dat alcohol drinkt in verloop van de adolescentiejaren toeneemt, maar dat ook de emotionele autonomie in deze periode toeneemt waardoor oudere adolescenten beter in staat zijn om weerstand te bieden tegen groepsdruk vergeleken met jonge adolescenten (Steinberg & Monathan, 2007). Ook Sumter, Bokhorst, Steinberg, en Westenberg (2009) hebben dit bevestigd met hun studie. Het is daarom belangrijk om jongeren in de leeftijdscategorie van tien tot twaalf jaar erop te wijzen dat alcoholgebruik op deze leeftijd en voor de leeftijd tot achttien jaar als niet normaal wordt bevonden. In het project ‘Dat Drinkt Niet’ wordt deze boodschap dan ook door peers overgedragen.

Op basis van het voorgaande wordt de volgende hypothese gesteld:

H1c: De basisschoolleerlingen die de alcoholvoorlichting hebben ontvangen hebben een afgenomen waargenomen norm vergeleken met de basisschoolleerlingen die de alcoholvoorlichting niet hebben ontvangen.

Self-efficacy

De derde determinant die invloed heeft op de gedragsintentie is de waargenomen gedragscontrole, oftewel de self-efficacy. Self-efficacy verwijst naar de perceptie van mensen in hoeverre zij denken dat zij bepaald gedrag kunnen uitvoeren of kunnen weerstaan (Fishbein & Ajzen, 2010). Deze self-efficacy wordt beïnvloed door controle overtuigingen, oftewel opvattingen over de aanwezigheid van factoren die het gedrag kunnen vergemakkelijken of belemmeren.

Jongeren kunnen bijvoorbeeld leren hoe zij ‘nee’ moeten zeggen tegen alcohol als iemand hen een drankje aanbiedt. Volgens de Alcohol Expectancy Theory (Oei & Baldwin, 1994) worden verwachtingen van alcohol drinken en de waargenomen vaardigheid om een drankje te kunnen weerstaan ook gezien als belangrijke voorspellers van alcoholconsumptie. Het is daarom belangrijk om de focus te leggen op de refusal self-efficacy. Dit verwijst naar de waargenomen vaardigheid van een persoon om weerstand te bieden tegen alcohol drinken in bepaalde situaties, namelijk als er sociale druk bij komt (bijvoorbeeld op een feestje), alcohol drinken als emotionele opluchting (bijvoorbeeld als je angstig/gestrest/bezorgd bent)

(8)

of als de kans zich voordoet om alcohol te drinken (bijvoorbeeld als iemand een drankje aanbiedt). Uit onderzoek komt namelijk naar voren dat lagere refusal self-efficacy gerelateerd is aan intentie om te drinken en meer alcoholgebruik. Vooral een lagere weerstand tegen sociale druk is gerelateerd aan meer alcoholgebruik (Kelly et al., 2012; Ehret, Ghaidarov, & LaBrie, 2013). Het is daarom van belang dat de refusal self-efficacy vergroot wordt.

Peereducatie kan ook ingezet worden om jongeren te leren hoe zij ‘nee’ kunnen zeggen. Eerder onderzoek laat namelijk zien dat opdrachten om ‘nee’ te zeggen tegen roken significant effect hebben gehad op de refusal self-efficacy van eerstejaars leerlingen van het voortgezet onderwijs (Katz, Robisch, & Telch, 1989). Katz, Robisch, en Telch (1989) hebben een driedaags experiment uitgevoerd op een middelbare school met een experimentele conditie (training om ‘nee’ te zeggen tegen roken) en een controleconditie (geen training), waarbij oudere leerlingen als trainers dienden. Tijdens de training werden reële situaties voorgelegd waarbij leerlingen groepsdruk zouden kunnen ervaren om te gaan roken. De leerlingen werd gevraagd hoe ze op deze situaties zouden reageren. Daarna kregen de leerlingen feedback van de trainers en tips hoe ze om kunnen gaan met groepsdruk. De experimentele conditie had na de training significant een hogere refusal self-efficacy en daarmee een hogere vaardigheid om nee te zeggen tegen roken ten opzichte van de controleconditie (Katz et al., 1989). Alhoewel dit onderzoek gericht is op het ‘nee’ zeggen tegen roken, kan een soortgelijke interactieve opdracht wellicht ook ingezet worden om de refusal self-efficacy ten behoeve van alcohol drinken te vergroten.

Op basis van het voorafgaande worden de volgende hypothesen gesteld:

H1d: De basisschoolleerlingen die de alcoholvoorlichting hebben ontvangen hebben een toegenomen self-efficacy vergeleken met de basisschoolleerlingen die de alcoholvoorlichting niet hebben ontvangen.

H1e: De basisschoolleerlingen die de alcoholvoorlichting in combinatie met de interactieve opdracht hebben ontvangen hebben een meer toegenomen self-efficacy vergeleken met de basisschoolleerlingen die de reguliere alcoholvoorlichting hebben ontvangen en de basisschoolleerlingen die geen alcoholvoorlichting hebben ontvangen.

Intentie

Aangezien de voorgaande variabelen volgens het Geïntegreerde Model van Gedragsvoorspelling voorspellers zijn van de intentie, wordt ook een effect van de alcoholvoorlichting op de intentie om alcohol te gaan drinken verwacht:

(9)

H1f: De basisschoolleerlingen die de alcoholvoorlichting hebben ontvangen hebben een afgenomen intentie om alcohol te drinken vergeleken met de basisschoolleerlingen die geen alcoholvoorlichting hebben ontvangen.

Peereducatie

In het Geïntegreerde Model van Gedragsvoorspelling is daarnaast te zien dat blootstelling aan een interventie, alcoholvoorlichting door peers in dit geval, één van de beïnvloeders is van gedragsovertuigingen, normatieve overtuigingen en controle overtuigingen (Fishbein & Ajzen, 2010). Bij het inzetten van alcoholvoorlichting zijn twee vragen van belang, namelijk ‘wat is de boodschap die overgedragen gaat worden aan het publiek?’ en ‘hoe gaat deze inhoud gepresenteerd worden?’ (Fishbein & Ajzen, 2010). De eerste vraag heeft te maken met de inhoud van de boodschap en hierbij is het de vraag welke specifieke informatie gegeven wordt. Wanneer de inhoud is bepaald, begint er een creatief proces waarbij keuzes moeten worden gemaakt over de structuur, stijl, presentatie en layout die past bij het ontvangende publiek (Fishbein & Ajzen, 2010).

Eén van de keuzes is welke zender gebruikt moet worden om de boodschap over te brengen. De effectiviteit van een boodschap hangt namelijk onder andere af van in hoeverre de ontvangers van de boodschap de zenders van de boodschap zien als een geloofwaardige bron. Een geloofwaardige bron kan gedefinieerd worden als “de positieve kenmerken van de informatieverspreider die de aanname van de boodschap door ontvangers beïnvloedt” (Ohanian, 1990, p. 41). De geloofwaardigheid van de bron en de invloed daarvan op ontvangers staat centraal in het Source Credibility Model van Hovland en Weiss (1951). Volgens Hovland en Weiss (1951) hangt de effectiviteit van een boodschap onder andere af van de betrouwbaarheid, oftewel “het vertrouwen van de luisteraar in de spreker” (Ohanian, 1990, p.41) en de waargenomen deskundigheid van de informatieverspreider, oftewel “de mate waarin een informatieverspreider wordt waargenomen als een bron van geldige beweringen” (Ohanian, 1990, p. 41).

Het inzetten van peers als zenders van een boodschap is volgens Turner en Sheperd (1999) sinds de jaren 90 steeds populairder geworden, maar onderzoeken die zijn uitgevoerd naar de effectiviteit van peereducatie projecten laten verschillende uitkomsten zien (Mason-Jones et al., 2011; Tolli, 2012). Een literatuurstudie van Tolli (2012) laat zien dat peereducatie, ingezet om voor te lichten over HIV en seksuele voorlichting, ondanks de groeiende populariteit niet altijd effectief is. In twee studies worden wel significante

(10)

veranderingen gevonden. Borgia, Marinacci, Schifano, en Perucci (2005) laten met hun studie zien dat de groep die voorlichting over HIV door peers heeft ontvangen, toegenomen kennis heeft over HIV vergeleken met de controleconditie. Daarnaast heeft de studie van Merakou en Kourea-Kremastinou (2006) aangetoond dat studenten in de interventieconditie, vergeleken met de controleconditie, meer vertrouwen hebben om zich seksueel veiliger te gedragen (bijvoorbeeld door condooms te gebruiken) na de voorlichting door peers. Mason-Jones et al. (2011) waren daarnaast niet in staat om significante verschillen te vinden tussen de controlecondities en de interventiecondities wat betreft het uitstellen van geslachtsgemeenschap en condoomgebruik.

Peereducatie werd in voorgaande onderzoeken ingezet om jongeren voor te lichten over HIV en seksuele voorlichting. Of peereducatie effectief is wanneer het ingezet wordt om voor te lichten over de gevolgen van alcoholgebruik is niet bekend. Ondanks dat voorgaande onderzoeken niet altijd de effectiviteit van peereducatie projecten konden aantonen, bevelen onderzoekers aan om peereducatie als manier van voorlichting niet te verwerpen (Mason-Jones et al, 2011; Tolli, 2012).

Redenen om voor peereducatie te kiezen in plaats voor andere vormen van voorlichting zijn volgens Turner en Shepherd (1999) onder andere: (I) peers zijn een geloofwaardige bron van informatie, (II) peers zijn succesvoller dan professionals in het overdragen van informatie, omdat de ontvangers zich kunnen identificeren met peers, (III) peereducators geven het goede voorbeeld en zijn rolmodellen, (IV) voor gevoelige onderwerpen wordt voorlichting door peers meer geaccepteerd door ontvangers dan andere soorten voorlichters en (V) het inzetten van peers kan kosteneffectief zijn. Volgens Zamboanga, Schwartz, Ham, Jarvis, en Olthuis (2009) dienen peers zelfs als betrouwbaarste bron wat betreft informatie over de normen en effecten van alcoholgebruik.

Om er achter te komen in hoeverre basisschoolleerlingen de voorlichters als deskundig en betrouwbaar ervaren als informatieverspreiders van anti-alcoholboodschappen en het effect daarvan op kennis, attitude, waargenomen norm, self-efficacy en intentie, worden de volgende twee hypothesen gesteld:

H2a: Hoe betrouwbaarder de peereducators worden bevonden, des te gunstiger zijn de uitkomsten op kennis, attitude, waargenomen norm, self-efficacy en intentie.

H2b: Hoe deskundiger de peereducators worden bevonden, des te gunstiger zijn de uitkomsten op kennis, attitude, waargenomen norm, self-efficacy en intentie.

(11)

Methode Design

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden en de hypothesen te kunnen toetsen is gekozen voor een 3 X 2 repeated measures design met conditie (controlegroep, peereducatie, peereducatie met interactieve opdracht) als de between-subject factor en tijd (voor- en nameting) als within-subject factor. Een experimentele studie kan namelijk een causale relatie tussen variabelen aantonen. Ook maakt een experiment het mogelijk om effecten voor verschillende groepen met elkaar te vergelijken. In deze studie wordt namelijk gekeken of er verschillen zijn tussen de twee groepen die alcoholvoorlichting ontvangen en de groep die dit niet ontvangt (between-subject). Ook wordt gekeken of er verschillen zijn in dezelfde groep door middel van een voor- en nameting, zodat de uitkomsten van beide metingen vergeleken kunnen worden (within-subject). Daarnaast is een vragenlijst een goed middel om kennis, attituden ten opzichte van alcohol, waargenomen norm, mate van self-efficacy en intentie te meten. Het experimenteel design ziet er als volgt uit:

T1 T2

Conditie 1 O1 O2

Conditie 2 O1 X O2

Conditie 3 O1 X O2

Experimenteel design. Conditie 1= controlegroep (geen alcoholvoorlichting); Conditie 2= peereducatie; Conditie 3= peereducatie met interactieve opdracht

Stimulusmateriaal

In het project ‘Dat Drinkt Niet’ wordt de alcoholvoorlichting gegeven door twee tweedejaars ROC-cursisten (richting: Onderwijsassistent). Deze cursisten zijn zeventien à achttien jaar oud. De ROC-cursisten worden volgens GGD Hollands Noorden als peers beschouwd aangezien basisschoolleerlingen zichzelf kunnen identificeren met iets oudere leerlingen dan zijzelf die al op de middelbare school zitten of daar net klaar mee zijn. Daarnaast zijn de cursisten, door middel van hun opleiding, getraind om voor de klas te kunnen staan wat bevorderlijk is voor de informatie-overdracht.

(12)

een powerpointpresentatie. De voorlichting duurt ongeveer een uur en er komen verschillende onderwerpen aan bod, zoals de herkomst van alcohol, het verschil tussen gewoonte en verslaving, de gevolgen van het drinken van alcohol voor je achttiende, de schadelijke stoffen die in alcohol zitten, de werking van deze schadelijke stoffen, redenen om wel of niet te gaan beginnen met het drinken van alcohol en het vormen van een eigen mening door de basisschoolleerlingen. Aan het einde van de gastles wordt tevens een Alcohol Nee contract uitgedeeld aan de leerlingen die zij samen met hun ouders/verzorgers kunnen ondertekenen. Het ondertekenen van het contract is overigens niet verplicht. Vanuit de GGD Hollands Noorden wordt gecontroleerd op accurate informatie, zodat de ROC-cursisten juiste informatie overdragen. Om de informatieoverdracht te optimaliseren wordt gecontroleerd of de powerpointpresentatie voldoet aan juiste informatie, goede argumenten en een mooie layout van de presentatie met ondersteunende plaatjes en filmpjes om moeilijke informatie begrijpelijker te maken voor de basisschoolleerlingen.

Om de toegevoegde waarde van een interactieve opdracht te onderzoeken, is een tweede experimentele groep, ‘peereducatie met interactieve opdracht’, in het onderzoek opgenomen. Deze experimentele groep (eveneens twee groepen (7/)8) ontvangt evenals de eerste experimentele groep de voorlichting over alcohol, gegeven door twee ROC-cursisten. Verschil met deze groep is dat de tweede experimentele groep aan het eind van de voorlichting aan de slag gaat met een interactieve opdracht met als doel de self-efficacy te vergroten. Een werkblad wordt uitgedeeld aan de leerlingen waarop lastige situaties staan. Ze kunnen op het werkblad beschrijven hoe ze zouden reageren op zo’n situatie. Vervolgens kunnen zij dit bespreken in een groepje. Hiermee kunnen leerlingen zich inleven in de lastige situaties en oefenen met ‘nee’ zeggen tegen alcohol onder sociale druk. Totale duur van de opdracht bedraagt ongeveer vijftien minuten.

Lastige situaties zijn overgenomen uit het draaiboek van ‘Afscheid van groep 8, Alcohol een ander verhaal’ (van Vlokhoven, 2004) en uit de vragenlijst van Heemskerk, van den Brink, Steenhuis, de Boer, en Breebaart (2011). Zie Appendix I.

Om te kunnen vergelijken of het krijgen van alcoholvoorlichting door peers daadwerkelijk effect heeft, is een controlegroep in het onderzoek opgenomen. Deze groep bestaat net als de andere twee groepen uit twee groepen (7/)8. De controlegroep wordt niet blootgesteld aan een alcoholvoorlichting door ROC-cursisten. Deze groep krijgt evenals de andere twee groepen een voor- en nameting.

(13)

Onderzoekseenheden

De primaire doelgroep voor het alcoholvoorlichtingsproject ‘Dat Drinkt Niet’ zijn leerlingen van groep 7 en/of 8 op basisscholen. Uit onderzoek blijkt dat kinderen steeds jonger in aanraking komen met alcohol en het ook steeds eerder gaan drinken. Wanneer voorlichting wordt gegeven voordat de grootste groep gaat experimenteren, blijkt dat dit effect kan hebben op het drinkgedrag van kinderen, oftewel: niet gaan drinken voor minimaal hun achttiende jaar. In deze studie ligt de focus op leerlingen van groep (7/)8, aangezien deze groep volgend jaar naar de middelbare school gaat. Dit is voor leerlingen een grote verandering qua sociale omgeving en hier is de kans groter dat leerlingen gaan experimenteren. Daarnaast is het van belang dat deelnemende kinderen in het vorige schooljaar (groep 7) of zelfde schooljaar (groep 8) geen andere alcoholvoorlichting (bijvoorbeeld door Brijder verslavingszorg / ervaringsdeskundigen) hebben ontvangen om een plafondeffect te voorkomen.

Werving van proefpersonen en procedure

Het streven was om minimaal twee klassen met in totaal minimaal dertig leerlingen te werven voor elke conditie. Tien groepen 8 (en combinatie klassen 7/8) die deelnamen aan het project ‘Dat Drinkt Niet’ werden telefonisch benaderd met de vraag of zij wilden deelnemen aan het onderzoek. De onderzoekster legde aan leerkrachten uit wat het doel en de procedure van het onderzoek was. Als leerkrachten geïnteresseerd waren in deelname werd een e-mail naar de leerkrachten gestuurd met uitgebreide informatie over het onderzoek en de procedure. Aan de hand daarvan konden leerkrachten aangeven of ze wilden deelnemen aan de studie of konden het verzoek afwijzen. Zodra leerkrachten instemden om mee te doen aan de studie, werd de klas random geplaatst in één van de drie condities. Zes van de tien benaderde klassen stemden in om mee te doen aan het onderzoek.

Aangezien de participanten in deze studie kinderen van elf á twaalf jaar zijn, was toestemming nodig van ouders / verzorgers. Aan de leerkrachten van deelnemende klassen werd gevraagd een informatiebrief uit te delen aan de ouders / verzorgers van de leerlingen, uitgegeven door de onderzoekster. In deze informatieve brief werd uitgelegd wat het onderzoek inhield. Ook was een informed consent formulier bijgevoegd bij de brief. Ouders werden om actief consent gevraagd, wat inhield dat kinderen pas aan het onderzoek mee konden doen als ouders daar toestemming voor gaven. Zij konden toestemming geven aan de hand van het formulier en door dit formulier vóór een afgesproken datum in te leveren bij de leerkracht van hun kind. Daarnaast werden de ouders / verzorgers erop gewezen dat zij of hun

(14)

kind de deelname ten alle tijden konden terugtrekken zonder gegronde reden op te geven. Ook konden de ouders contact opnemen met de onderzoekster als er vragen waren over het onderzoek. Zie de informatieve brief en informed consent formulier voor de ouders in Appendix II.

De alcoholvoorlichting en de voor- en nameting werd in overleg met de leerkracht op een datum ingepland. De voormetingen zijn in alle condities afgenomen in de periode van 27-03 t/m 27-03-04-2014. De nametingen zijn in alle condities afgenomen in de periode van 08-04 t/m 15-04-2014, maximaal vijf dagen na de alcoholvoorlichting.

Bij aanvang in de klas werd de leerkracht gevraagd naar de ingeleverde informed consent formulieren van de ouders. Als een leerling geen toestemming had gekregen werd deze gevraagd in stilte een boek te lezen. In het inleidende woordje van de onderzoekster werden de kinderen erop gewezen dat het invullen van de vragenlijst geheel anoniem is en dat hun ouders en juf/meester de antwoorden niet te zien zouden krijgen. Ook werd verteld dat de vragenlijst zeker geen toets is en dat er geen foute of goede antwoorden zijn. Voor de kennisvragen werd benadrukt dat het niet erg was als de kinderen een antwoord niet zouden weten. Daarnaast was het belangrijk dat zij hun eigen antwoorden gaven (en dus niet afkeken bij hun buurman of buurvrouw). Als er onduidelijkheden waren over de vraagstelling of betekenis van woorden, konden kinderen hun hand opsteken zodat de onderzoekster langs kon komen om het uit te leggen. Na het invullen van de vragenlijst, wat ongeveer tien minuten duurde, mochten zij zelf de vragenlijst in een grote envelop doen en deze zelf dichtplakken. Dit werd gedaan om het gevoel van privacy te vergroten. Deze procedure werd nogmaals herhaald bij de nameting. Aan de hand van school, groep, geboortedatum, geslacht en handschrift konden de vragenlijsten van de eerste en de tweede meting per leerling gekoppeld worden. Alle kinderen in de klas, zowel degenen die hebben deelgenomen aan de vragenlijsten als degenen die niet hebben deelgenomen, kregen een kleinigheidje na het invullen van de tweede vragenlijst. Het kleinigheidje was een speciaal geproduceerde pen met het logo van ‘Dat Drinkt Niet’.

Kenmerken van proefpersonen

Zes van de tien benaderde klassen hadden toegezegd om mee te werken aan het onderzoek. In de zes klassen van zes verschillende scholen uit Den Helder, Breezand, Julianadorp en Schagen zaten in totaal 164 leerlingen. Van deze 164 leerlingen hadden dertien leerlingen (7,9%) geen toestemming gekregen van hun ouders om de vragenlijsten in te vullen. Daarnaast hadden vijf leerlingen de voormeting ingevuld, maar de nameting niet. Ook

(15)

hadden vijf leerlingen de nameting ingevuld, maar de voormeting niet. Daarnaast is nog een andere leerling van analyse uitgesloten aangezien de vragenlijsten duidelijk niet serieus waren ingevuld. Zes leerlingen waren niet aanwezig tijdens de alcoholvoorlichting, maar hebben wel de voor- en nameting ingevuld. Deze leerlingen zijn wel meegenomen in de analyse, aangezien de leerkrachten hadden aangegeven dat de voorlichting door de klas is nabesproken. In totaal was de data van 150 leerlingen bruikbaar voor analyse (controlegroep: n=54; peereducatie: n=42; peereducatie met interactieve opdracht: n=54). Bij de voormeting was 48,6% jongen en 51,4% meisje, bij de nameting was de verdeling 47,6% jongen en 52,4% meisje. De gemiddelde leeftijd bij de voormeting en nameting was bij beide 11.58 jaar (SD=.70: min:10 jaar; max:13 jaar). Bij zowel de voor- als nameting zat 17% in groep 7 en 83% in groep 8. Zie Tabel 1 voor de demografische kenmerken van de participanten.

Van de 150 leerlingen heeft bijna de helft nog nooit alcohol gedronken (48,6% bij voormeting; 43,2% bij de nameting), meer dan een derde van de leerlingen heeft wel eens een paar slokjes gedronken (43,9% bij nameting), 8,3% heeft één keer een heel glas met alcohol gedronken (5,8% bij nameting), 7,6% heeft af en toe een heel glas met alcohol gedronken (6,5% bij de nameting) en 0,7% heeft al vaak een heel glas met alcohol gedronken (0,7% bij nameting). Daarnaast is in de experimentele groepen (n=89) gevraagd naar hun gedrag naar aanleiding van de alcoholvoorlichting. Na de alcoholvoorlichting heeft 12,4% van de leerlingen samen met hun ouders/verzorgers het Alcohol Nee contract ondertekend. Van de leerlingen geeft 33,7% aan dat zij al andere afspraken hebben gemaakt met hun ouders/verzorgers over wanneer zij alcohol mogen drinken. Daarnaast heeft 53,9% van de leerlingen geen afspraak gemaakt met hun ouders/verzorgers. Zie Tabel 1.

(16)

Tabel 1 Kenmerken proefpersonen binnen de drie condities Conditie 1 controlegroep Conditie 2 peereducatie Conditie 3 peereducatie met interactieve opdracht Totaal

Voor Na Voor Na Voor Na Voor Na

N 54 54 42 42 54 54 150 150 Geslacht % jongen % meisje 46,3% 53,7% 46,3% 53,7% 36,6% 63,4% 36,6% 63,4% 60,8% 39,2% 58,0% 42,0% 48,6% 51,4% 47,6% 52,4% Leeftijd M (SD) % 10 jaar % 11 jaar % 12 jaar % 13 jaar 11,79(.45) 0,0% 22,6% 75,5% 1,9% 11,79(.46) 0,0% 23,5% 74,5% 2,0% 11,23(.83) 20,0% 42,5% 32,5% 5,0% 11,26(.83) 19,0% 40,5% 35,7% 4,8% 11,63(.71) 6,5% 30,4% 56,5% 6,5% 11,64(.68) 5,7% 30,2% 58,8% 5,7% 11,58(.70) 7,9% 30,9% 56,8% 4,3% 11,58(.70) 7,5% 30,9% 57,5% 4,1% Groep % groep 7 % groep 8 0,0% 100% 0,0% 100% 41,5% 58,5% 43,9% 56,1% 15,7% 84,3% 16,0% 84,0% 17,1% 82,9% 17,9% 82,1% Alcoholgebruik % nog nooit % een paar slokjes % 1 keer % af en toe % vaak 63,0% 22,2% 1,9% 13,0% 0,0% 51,0% 33,3% 3,9% 9,8% 2,0% 46,3% 43,9% 4,9% 4,9% 0,0% 47,5% 45,0% 5,0% 2,5% 0,0% 34,7% 40,8% 18,4% 4,1% 2,0% 31,3% 54,2% 8,3% 6,3% 0,0% 48,6% 34,7% 8,3% 7,6% 0,7% 43,2% 43,9% 5,8% 6,5% 0,7% Afspraak? % ja, Alcohol Nee Contract % ja, andere afspraken % nee - - - - - - - - - 17,1% 26,8% 56,1% - - - 8,3% 39,6% 52,1% - - - 12,4% 33,7% 53,9% Meting

Alle condities kregen bij de voormeting dezelfde vragenlijst. In deze eerste vragenlijst werden de variabelen kennis, attitude ten opzichte van alcohol drinken, waargenomen norm, self-efficacy en intentie om te drinken voor je achttiende jaar gemeten. Ook al is er geen hypothese over gesteld, werd de intentie om een afspraak te maken over alcohol drinken met je ouders/verzorgers ook als interessant bevonden voor het project en daar werd dan ook naar gevraagd in de vragenlijst. Dit was interessant omdat het project een Alcohol Nee contract aanbood waarbij kinderen samen met hun ouders afspraken kunnen vastleggen over wanneer zij alcohol mogen drinken. Daarnaast werd er ook gevraagd naar eventuele ervaring met

(17)

alcohol drinken met de vraag; Heb je wel eens een drankje (een heel glas) met alcohol gedronken (zoals bier, breezer, mixdranken, alcopops, wijn, shooters)?

In de tweede vragenlijst (nameting) werden dezelfde vragen gesteld als in de eerste vragenlijst om zo veranderingen tussen deze variabelen op te merken. Daarnaast kwamen voor de experimentele groepen de variabelen betrouwbaarheid peereducator en deskundigheid peereducator in de tweede vragenlijst erbij. Ook al is er geen hypothese over gesteld, was het interessant om te weten of er bepaalde gedragingen waren ontstaan na het project, namelijk Heb jij samen met je ouders/verzorgers een afspraak gemaakt over wanneer je alcohol mag (gaan) drinken?, antwoordcategorieën waren ja, ik heb het Alcohol Nee contract ondertekend, ja, ik heb andere afspraken gemaakt over wanneer ik alcohol mag (gaan) drinken en nee. Ter controle werd in de tweede vragenlijst ook gevraagd of de kinderen de alcoholvoorlichting daadwerkelijk hebben ontvangen. Het kan namelijk zijn dat kinderen ziek waren of afwezig waren op de dag van de voorlichting. Daarnaast werd een vraag gesteld of de kinderen een werkblad hebben ingevuld over ‘nee’ zeggen tegen alcohol in lastige situaties. Dit hebben alleen de kinderen in de tweede experimentele groep gedaan. Daarnaast werd in beide vragenlijsten gevraagd naar controlevariabelen zoals geslacht, geboortedatum, naam van school en welke juf/meester voor de klas staat. Dit werd gevraagd zodat de twee vragenlijsten aan elkaar gekoppeld konden worden.

Kennis. Kennis over alcohol, gevolgen van alcohol drinken en de specifieke gevolgen daarvan bij jongeren werd bij zowel de voor- als nameting in alle condities gemeten aan de hand van veertien items met drie antwoordcategorieën, namelijk waar; niet waar en weet ik niet. Voorbeelden van vragen zijn: Alcohol drinken is voor kinderen en jongeren slecht voor de hersenen; In een glas bier zit evenveel alcohol als in een klein glas sterke drank; Als je op jonge leeftijd al vaak drinkt, verbetert dat je geheugen; Voor volwassenen en jongeren gelden dezelfde regels voor het drinken van alcohol. Eén item is gemeten met een open vraag, namelijk: Vul de juiste leeftijd in: De regering van Nederland vindt dat jongeren geen alcohol mogen drinken vóór ze ……jaar zijn. Ieder goed beantwoorde vraag leverde een punt op, een foute beantwoorde vraag of het antwoord ‘weet ik niet’ leverde 0 punten op. De punten vormden samen één somscore voor kennis. Hoogst mogelijke score was veertien punten. Kennisvragen zijn afkomstig uit het onderzoek van Heemskerk et al. (2011). Deze onderzoekers hebben de vragen namelijk aangepast aan het niveau van basisschoolleerlingen in groep 8.

(18)

Attitude. Attitude ten opzichte van alcohol drinken werd in zowel de voor- als nameting in alle condities gemeten met zes items. Deze items zijn gebaseerd op vragen van de vragenlijst De Gezonde School en Genotmiddelen (DGSG) (Jonkes, de Weerdt, Nierkens, & Jongkind, 1999). Basisschoolleerlingen konden op de vraag Alcohol drinken vind ik… antwoorden aan de hand van een 4-puntsschaal variërend van 1(helemaal niet gezellig/stoer/lekker/verstandig) tot 4 (helemaal gezellig/stoer/lekker/verstandig). Gekozen is voor een 4-puntsschaal zodat de basisschoolleerlingen een keuze ten opzichte van hun attitude moesten maken. Dit werd gedaan om te voorkomen dat de basisschoolleerlingen naar het midden, ‘neutraal’, zouden neigen. Hoe hoger de score op de schaal, des te positiever de attitude ten opzichte van alcohol drinken is. De schaal om attitude te meten was zowel bij de voor- als nameting betrouwbaar (T1: α= .80; T2: α= .85)1.

Waargenomen norm. Waargenomen norm werd gemeten aan de hand van vijf items. Voorbeelden zijn Hoe zouden je vrienden/vriendinnen het vinden als jij drinkt of zou gaan drinken vóór je 18e?; Hoeveel trek jij je aan van wat je ouders/verzorgers vinden van drinken vóór je 18e?. Basisschoolleerlingen konden antwoorden aan de hand van een 5-punts Likert schaal, afhankelijk van de vraag waren de antwoordcategorieën ‘helemaal goed’ tot ‘helemaal niet goed’ of ‘heel veel’ tot ‘helemaal niets’. Hoe hoger de score op de schaal, des te hoger de waargenomen norm. Vragen zijn afkomstig uit onderzoek van Heemskerk et al. (2011). Deze vragen zijn namelijk geschikt voor kinderen in groep 8.

Na het uitvoeren van een principale componenten factoranalyse bleek dat er twee verschillende concepten gemeten werden, namelijk ‘goedkeuring’ en ‘aantrekking’. Deze twee concepten worden ook teruggevonden in het Geintegreerde Model van Gedragsvoorspelling en daarom zijn deze concepten door middel van compute met elkaar vermenigvuldigd en samengevoegd tot een schaal ‘waargenomen norm’ (score mogelijk van 1 – 16).

Self-efficacy. Self-efficacy werd in zowel de voor- als nameting in alle condities gemeten aan de hand van vier items. De vragen zijn gebaseerd op het Drinking Refusal Self-Efficacy Questionnaire – Revised (Young, Hasking, Oei, & Loveday, 2007). Deze vragen zijn getest door en geschikt voor twaalfjarigen. In de vragen werden verschillende lastige sociale situaties voorgelegd waarop de basisschoolleerlingen konden antwoorden aan de hand van een 4-puntsschaal variërend van 1 (ja, heel moeilijk) tot 4 (nee, helemaal niet moeilijk). Een

1 T1= voormeting T2=nameting

(19)

voorbeeldvraag is Als iemand mij een drankje aanbiedt, is het voor mij moeilijk om nee tegen alcohol te zeggen. Hoe hoger de score op de schaal des te hoger de refusal self-efficacy. De schaal om self-efficacy te meten was zowel bij de voor- als nameting betrouwbaar (T1: α=.87; T2: α= .92).

Intentie. Intentie om alcohol te drinken voor je achttiende jaar werd aan de hand van één item gemeten, Ben je van plan om voor je achttiende jaar regelmatig alcohol te gaan drinken?. Hierop konden de basisschoolleerlingen antwoorden op een 5-puntsschaal variërend van 1 (ja, zeker wel) tot 5 (nee, zeker niet). De oorspronkelijke vraag luidt Ben je van plan om binnenkort alcohol te gaan drinken?, maar is voor dit project aangepast naar ‘voor je achttiende jaar’. De oorspronkelijke vraag is afkomstig uit een vragenlijst met standaardvraagstellingen wat betreft alcoholgebruik. Deze vragenlijst is samengesteld door Projectgroep Jeugd van GGD Nederland (2005).

Alcoholgebruik. Om erachter te komen of basisschoolleerlingen al ervaring hebben met alcohol drinken werd de volgende vraag gesteld: Heb je wel eens een drankje (een heel glas) met alcohol gedronken (zoals bier, wijn, breezer, mixdrankjes, sterke drank)?. Hierop konden de basisschoolleerlingen antwoorden met vier antwoordcategorieën, namelijk nog nooit; nee, wel een paar slokjes; ja, 1 keer; ja, af en toe en ja, vaak. Deze vraag is afkomstig uit de VSB– vragenlijst (Vragenlijst Schoolgezondheid Basisonderwijs), ontwikkeld voor groep 6 – 8 door Bruil et al. (2004). De antwoordcategorieën zijn echter in deze studie aangepast.

Betrouwbaarheid en deskundigheid peereducators. Om de betrouwbaarheid en deskundigheid van de peereducators te meten, werden vragen gesteld aan de hand van de source credibility scale (Ohanian, 1990). De source credibility scale meet de verschillende dimensies van brongeloofwaardigheid, namelijk de betrouwbaarheid en de deskundigheid van de voorlichters. Om te achterhalen wat de basisschoolleerlingen van de peereducators vonden, werd de volgende vraag gesteld: De leerlingen van het ROC vond ik…, hierop konden de basisschoolleerlingen antwoorden geven aan de hand van een 5-puntsschaal.

De eerste dimensie, betrouwbaarheid, wordt gemeten door: Onbetrouwbaar – Betrouwbaar; Oneerlijk-Eerlijk; Niet te vertrouwen – Wel te vertrouwen; Onoprecht- Oprecht; Ongeloofwaardig – Geloofwaardig. De tweede dimensie, deskundigheid, wordt gemeten door: Geen Experts – Experts; Heeft geen kennis over de gevolgen van alcohol drinken – Heeft wel kennis over de gevolgen van alcohol drinken; Niet geschikt om les te geven – Geschikt om les te geven; Ondeskundig – Deskundig. Hoe hoger de scores, des te

(20)

betrouwbaarder en deskundiger de voorlichters worden bevonden. De schalen om betrouwbaarheid (α=.82) en deskundigheid (α=.78) te meten waren beiden betrouwbaar. Voor een overzicht van de vragenlijsten zie Appendix III en IV.

Resultaten

Voormeting

Om te controleren of de verschillende condities (controlegroep, peereducatie, peereducatie met interactieve opdracht) bij de voormeting niet verschillen van elkaar wat betreft kennis, attitude, waargenomen norm, self-efficacy en intentie zijn er meerdere one way between subjects ANOVA’s uitgevoerd. De ANOVA’s laten zien dat er bij de voormeting geen verschil is in kennis, F(2, 125)=.09, p=.918, attitude, F(2,144)=1.52, p=.201, self-efficacy, F(2,143)=.52, p=.595 en intentie om voor je achttiende jaar regelmatig alcohol te drinken, F(2,144)=2.39, p=.096 tussen de verschillende condities. Daarnaast laten de ANOVA’s zien dat er bij de voormeting wel verschil is in de waargenomen norm, F(2,139)=3.32, p=.039 en de intentie om een afspraak te maken met ouders/verzorgers over wanneer er alcohol gedronken mag worden F(2,144)=3.20, p=.045 tussen de verschillende condities.

Een post hoc vergelijking met gebruik van de Tukey HSD test laat zien dat de score op waargenomen norm voor de peereducatie conditie (M = 6.80, SD = 2.73) significant verschilt met die van de peereducatie met interactieve opdracht conditie (M = 8.25, SD = 2.87). De controlegroep (M = 7.38, SD = 2.50) verschilt niet significant van de experimentele condities. Daarnaast verschilt de gemiddelde intentie om een afspraak te maken met ouders voor de peereducatie met interactieve opdracht conditie (M = 3.40, SD = 1.22) met die van de controlegroep (M = 4.00, SD = .91). De peereducatie conditie (M = 3.49, SD = 1.15) verschilt niet significant van de controlegroep en de peereducatie met interactieve opdracht conditie. Met andere woorden laten deze resultaten zien dat bij de voormeting geen verschil is in kennis, attitude, self-efficacy en intentie om voor achttiende regelmatig alcohol te drinken tussen de verschillende condities. De condities hebben bij de voormeting al een redelijke kennis over de gevolgen van alcohol drinken, een redelijk negatieve attitude ten opzichte van alcohol drinken, een redelijk hoge self-efficacy en een neutrale tot redelijke intentie om alcohol te drinken. Waargenomen norm en intentie om een afspraak te maken met ouders/verzorgers verschilt wel tussen de condities. De peereducatie met interactieve opdracht conditie heeft bij de voormeting een hogere waargenomen norm dan de peereducatie conditie en heeft de controlegroep een hogere intentie om een afspraak met ouders te maken

(21)

dan de peereducatie met interactieve opdracht conditie. Zie Tabel 2. Bij de toetsing van de hypothesen wordt gekeken in hoeverre bovenstaande variabelen zijn veranderd na de alcoholvoorlichting door peers.

Tabel 2 Voormeting: Scores op de afhankelijke variabelen tussen verschillende condities

Conditie

Variabele

Controlegroep Peereducatie Peereducatie met interactieve opdracht F Kennis 9.09 (1.65) 9.03 (1.47) 8.93 (2.07) .09 Attitude 2.00 (.60) 1.94 (.62) 2.13 (.61) 1.29 Waargenomen norm 7.38 (2.50) 6.801 (2.73) 8.252 (2.87) 3.32* Self-efficacy 3.52 (.69) 3.48 (.61) 3.42 (.57) .52 Intentie alcohol drinken 3.94 (1.02) 4.17 (.92) 3.72 (.99) 2.39 Intentie afspraak maken 4.002 (.91) 3.49 (1.15) 3.401 (1.22) 3.20*

Noot. *=p<.05. Standaarddeviaties staan tussen de haakjes onder de gemiddelden/scores. Gemiddelden/scores die significant van elkaar verschillen op het p<.05 niveau gebaseerd op Tukey HSD post hoc vergelijking hebben een onderschrift binnen dezelfde rij.

Toetsen van hypothesen

Om hypothesen 1 a, b, c, d, e en f te toetsen, zijn one-way repeated measures ANOVA’s uitgevoerd, met kennis, attitude, waargenomen norm, self-efficacy en intentie als afhankelijke variabelen en conditie (controlegroep, peereducatie, peereducatie met interactieve opdracht) en tijd (voor- en nameting) als factoren. Ook is met een post hoc vergelijking met gebruik van Tukey HSD test gekeken of er verschillen zijn tussen de condities en binnen de condities.

Effect op kennis en attitude

Uit de ANOVA blijkt dat er niet alleen een significant hoofdeffect van tijd is gevonden, F(1, 112)=194.53, p<.001, maar ook een significant interactie effect van tijd en conditie, F(2, 112)=52.42, p<.001. Uit een post hoc vergelijking met gebruik van Tukey HSD test tussen de condities blijkt een significant verschil in de scores op kennis tussen de controlegroep (M = 9.14, SD = 1.75) en de experimentele condities (peereducatie: M = 11.97,

(22)

SD = 1.26; peereducatie met interactieve opdracht: M = 12.38, SD = 1.09). Er was geen significant verschil in kennis tussen de experimentele condities. Daarnaast blijkt uit een within-subject test dat de scores op kennis in de experimentele condities significant is toegenomen, peereducatie F(1, 112)=105.94, p<.001, peereducatie met interactieve opdracht F(1, 112)=175.18, p<.001, maar niet in de controlegroep F(1, 112)=.008, p=.927. Zie Tabel 3.

Met andere woorden, na het krijgen van de alcoholvoorlichting door peers is een significant verschil in kennis geconstateerd tussen de verschillende condities. De experimentele groepen hebben na de voorlichting meer kennis over de gevolgen van alcohol drinken dan de controlegroep. Daarnaast is de kennis over de gevolgen van alcohol drinken significant toegenomen binnen in de experimentele groepen, maar niet in de controlegroep. Aan de hand van deze resultaten kan hypothese 1a aangenomen worden.

Tabel 3 Voor- en nameting: Scores op de afhankelijke variabelen tussen verschillende condities Variabele Conditie Controlegroep voor na Experimentele groep 1 voor na Experimentele groep II voor na Kennis 9.12 (1.66) 9.131** (1.75) 9.00 (1.48) 11.972** (1.26) 8.87 (2.17) 12.382** (1.09) Attitude 2.18 (.42) 2.12 (.43) 2.20 (.52) 2.11 (.46) 2.33 (.49) 2.23 (.48) Waargenomen norm 7.42 (2.53) 7.51 (2.71) 6.801* (2.76) 6.80 (3.04) 8.492* (2.82) 8.66 (3.47) Self-efficacy 3.52 (.69) 3.612 * (.61) 3.48 (.61) 3.241 * (.72) 3.42 (.57) 3.312 * (.74) Intentie alcohol drinken 3.96 (.99) 4.10 (1.00) 4.20 (.91) 4.05 (1.06) 3.73 (1.03) 3.60 (1.14) Intentie afspraak maken 3.972 * (.90) 3.78 (.94) 3.44 (1.16) 3.66 (1.26) 3.381 * (1.26) 3.16 (1.30)

Noot. *=p<.05; **=p<.001. Standaarddeviaties staan tussen de haakjes onder de gemiddelden/scores. Gemiddelden/scores die significant van elkaar verschillen op het p<.05 niveau gebaseerd op Tukey HSD post hoc vergelijking hebben een onderschrift binnen dezelfde rij.

Uit de tweede ANOVA blijkt dat er een significant hoofdeffect van tijd, F(1, 135)=8.50, p=.004 is gevonden, maar geen significant interactie effect van tijd en conditie F(2, 135)=.22, p=.802.

(23)

Met andere woorden, de attitude ten opzichte van alcohol drinken is significant negatiever geworden bij de nameting, ongeacht de conditie. Na het krijgen van de alcoholvoorlichting is er geen verschil gevonden wat betreft de attitude ten opzichte van alcohol drinken tussen de verschillende condities. De leerlingen hebben in alle condities een redelijk negatieve attitude ten opzichte van alcohol. Aan de hand van deze resultaten kan hypothese 1b niet aangenomen worden.

Figuur 2 Scores op kennis tijdens voor- en nameting in de verschillende condities

Figuur 3 Scores op attitude ten opzichte van alcohol drinken tijdens voor- en nameting in de verschillende condities

Effect op waargenomen norm

Uit de derde ANOVA blijkt dat er geen significant hoofdeffect voor tijd F(1, 123)=.11, p=.746, maar ook geen significant interactie effect tussen tijd en conditie is gevonden F(2, 123)=.03, p=.972.

(24)

veranderd. Na het krijgen van de alcoholvoorlichting is er ook geen verschil wat betreft de waargenomen norm tussen de condities. Aan de hand van deze resultaten kan hypothese 1c niet aangenomen worden.

Effect op self-efficacy

Uit de vierde ANOVA blijkt dat er geen significant hoofdeffect voor tijd is gevonden, F(1, 132)=3.71, p=.056, maar wel een significant interactie effect tussen tijd en conditie, F(1, 132)=4.40, p=.014. De self-efficacy is na de alcoholvoorlichting significant gedaald in de peereducatie conditie, F(1, 123)=7.70, p=.006, voor: M = 3.48, SD = .61, na: M = 3.24, SD = .72, terwijl de self-efficacy in de andere condities gelijk is gebleven. Zie tabel 3.

Met andere woorden, na het krijgen van de alcoholvoorlichting is de self-efficacy binnen de peereducatie conditie gedaald. De leerlingen vinden het iets minder makkelijk om ‘nee’ tegen alcohol te zeggen dan voor de alcoholvoorlichting. Dit is een tegengestelde uitkomst dan verwacht werd bij hypothese 1d en hypothese 1e, daarom kunnen deze hypothesen niet aangenomen worden.

Figuur 4 Scores op self-efficacy tijdens voor- en nameting in de verschillende condities

Effect op intentie

Uit de vijfde ANOVA blijkt geen significant hoofdeffect voor tijd, F(1, 134)=.44, p=.556 en ook geen significant interactie effect tussen tijd en conditie, F(2, 134)=1.64, p=.175. De condities verschillen na de alcoholvoorlichting niet van elkaar wat betreft de intentie om alcohol voor je achttiende jaar te drinken. Ook zijn er geen significante verschillen gevonden binnen de condities wat betreft de intentie om alcohol te drinken. Hypothese 1f kan op basis van deze resultaten niet aangenomen worden.

(25)

Hoewel er geen hypothese gesteld is over het effect van de alcoholvoorlichting op de intentie om een afspraak te maken met ouders/verzorgers, wordt deze intentie ook meegenomen in de analyse. Uit de zesde ANOVA blijkt geen significant hoofdeffect voor tijd, F(1, 93)=.35, p=.556, maar ook geen significant interactie effect voor tijd en conditie, F(2, 96)=1.78, p=.175. De condities verschillen na de alcoholvoorlichting niet van elkaar wat betreft de intentie om een afspraak te maken met ouders/verzorgers over wanneer leerlingen alcohol mogen (gaan) drinken. Ook zijn er geen significante verschillen gevonden binnen de condities wat betreft de intentie om een afspraak te maken.

Relatie betrouwbaarheid en deskundigheid van peers

Om te kijken of de peereducators betrouwbaar en deskundig werden bevonden is een descriptieve analyse uitgevoerd. De peereducators werden erg betrouwbaar (M= 4.55, SD = .47; min:3; max:5) en deskundig (M = 4.08, SD = .64; min:2; max:5) bevonden door de basisschoolleerlingen.

Hypothesen 2a en 2b stellen een gunstige relatie tussen de betrouwbaarheid en deskundigheid van de peereducators en kennis, attitude, waargenomen norm, self-efficacy en intentie. Om deze relatie te testen zijn meerdere multivariate regressieanalyses uitgevoerd met betrouwbaarheid en deskundigheid als onafhankelijke variabelen en kennis, attitude, waargenomen norm, self-efficacy en intentie als afhankelijke variabelen.

Uit de regressieanalyse blijkt dat het model niet significant is voor kennis, F(2, 76)=1.51, p=.229, waargenomen norm, F(2, 74)=1.80, p=.173, self-efficacy, F(2, 79)=1.30, p=.280, en intentie om een afspraak te maken met ouders/verzorgers F(2, 61)=2.71, p=.075. Het model is wel significant voor de attitude ten opzichte van alcohol drinken, F(2, 81)=9.07, p<.001, en de intentie om alcohol voor je achttiende jaar te drinken, F(2, 80)=7.80, p=.002. Het model kan daarom gebruikt worden om de attitude ten opzichte van alcohol drinken en de intentie om alcohol te drinken voor je achttiende jaar te voorspellen, maar de sterkte van de voorspelling is zwak (R2=.19; .16). Betrouwbaarheid en deskundigheid verklaren 18,7% en 15,7% van de variantie in attitude ten opzichte van alcohol drinken en intentie om alcohol te drinken voor het achttiende jaar. Betrouwbaarheid, maar niet deskundigheid, heeft een significant zwakke associatie met attitude ten opzichte van alcohol drinken, b*= -.29, t=-2.05, p=.043, en intentie om voor je achttiende jaar alcohol te drinken, b*=-.66, t=-2.04, p=.045. Als de betrouwbaarheid van de peereducators met 1 punt omhoog gaat, daalt de attitude met .29 punt. Oftewel hoe betrouwbaarder de peereducators worden bevonden des te negatiever de attitude ten opzichte van alcohol drinken. Daarnaast geldt voor intentie dat als de

(26)

betrouwbaarheid van de peereducators met 1 punt omhoog gaat, de intentie om alcohol te drinken met .66 punt omlaag gaat. Oftewel, hoe betrouwbaarder de peereducators worden bevonden, des te lager de intentie om alcohol te drinken voor het achttiende jaar.

Met andere woorden, de betrouwbaarheid en deskundigheid van peereducators spelen geen rol bij kennis, waargenomen norm, self-efficacy en de intentie om een afspraak te maken met de ouders. De betrouwbaarheid, maar niet de deskundigheid,van de peereducators heeft wel invloed op de attitude ten opzichte van alcohol drinken en de intentie om voor het achttiende jaar alcohol te gaan drinken. Hoe betrouwbaarder de peereducators bevonden worden des te negatiever de attitude ten opzichte van alcohol drinken en des te lager de intentie om voor het achttiende jaar alcohol te gaan drinken. Op basis van deze resultaten kan hypothese 2a deels aangenomen worden. Hypothese 2b kan niet aangenomen worden.

Discussie & Conclusie Discussie

Samenvattend heeft de alcoholvoorlichting door peers geleid tot een toename aan kennis over de gevolgen van alcohol drinken in de experimentele groepen, waardoor hypothese 1a is aangenomen. De attitude ten opzichte van alcohol drinken is, ongeacht de conditie, bij de nameting negatiever geworden. Daarnaast was een opvallende uitkomst dat de alcoholvoorlichting, anders dan verwacht, een negatieve invloed had op de self-efficacy. Na de alcoholvoorlichting was de self-efficacy in de peereducatie conditie gedaald in plaats van verhoogd. De interactieve opdracht, met als doel de self-efficacy te verhogen heeft ook niet geholpen. Anders dan voorspelt door het Geintegreerde Model van Gedragsvoorspelling (Fishbein & Ajzen, 2010) had de alcoholvoorlichting geen invloed op de waargenomen norm van de leerlingen en de intentie om voor het achttiende jaar alcohol te drinken. Daarnaast stelde Hovland en Weis (1951) dat de effectiviteit van een boodschap grotendeels afhangt van de betrouwbaarheid en de deskundigheid van de voorlichter. Uit deze studie komt naar voren dat alleen de betrouwbaarheid, maar niet de deskundigheid, de attitude ten opzichte van alcohol drinken en de intentie om voor het achttiende jaar alcohol te drinken voorspelt, waardoor hypothese 2a deels aangenomen kan worden.

Een verklaring voor het niet werken van de interactieve opdracht kan zijn dat het een oefening was van vijftien minuten. In eerder onderzoek duurden de trainingen een aantal dagen en werden vaardigheden aangeleerd om ‘nee’ te zeggen door middel van rollenspel. In de gebruikte interactieve opdracht werd geoefend met ‘nee’ zeggen tegen alcohol, maar werden geen tips en geen feedback door de voorlichters gegeven. De opdracht was daarnaast

(27)

niet gericht op het aanleren van vaardigheden. De opdracht zou eventueel wel effectief zijn als deze herhaaldelijk werd ingezet met daarbij tips en feedback van trainers hoe om te gaan met groepsdruk door middel van rollenspel. De effectiviteit van de opdracht kan op dit moment alleen gespeculeerd worden, vervolgonderzoek zou kunnen kijken of dit echt het geval is. Een verklaring voor het dalen van de self-efficacy in de peereducatie conditie kan zijn dat leerlingen in eerste instantie vertrouwen in zichzelf hebben wat betreft het ‘nee’ zeggen tegen alcohol, maar zodra zij de alcoholvoorlichting hebben gehad kunnen zij zich beseffen dat dit waarschijnlijk moeilijker is dan gedacht door ervaringen van de peers. Een aanbeveling zou kunnen zijn om het project uit te breiden en een extra focus te leggen op het herhaaldelijk oefenen met ‘nee’ zeggen tegen alcohol door middel van rollenspel.

Daarnaast zou een verklaring voor de verschillende resultaten in de experimentele groepen kunnen zijn dat de voorlichtingen gegeven zijn door twee verschillende duo’s. Ondanks dat de voorlichting aan een aantal punten moet voldoen, is het aan de ROC-cursisten hoe deze punten ingevuld worden. Hierdoor is het mogelijk dat de inhoud van de voorlichtingen van elkaar kunnen verschillen. Voor vervolgonderzoek is het van belang dat de basisschoolleerlingen dezelfde voorlichting ontvangen van dezelfde voorlichters. Op deze manier wordt de manipulatie constant gehouden. Ook kan in vervolgonderzoek gecontroleerd worden of de voorlichters daadwerkelijk als peers worden beschouwd.

Opvallend is dat meer dan de helft van de leerlingen al wel eens alcohol hebben gedronken. Of het alcoholvoorlichtingsproject ‘Dat Drinkt Niet’ ook echt bijdraagt aan het uitstellen van de startleeftijd kan niet gezegd worden aan de hand van dit onderzoek. Om dit eventueel te kunnen achterhalen zou een longitudinaal onderzoek uitgevoerd kunnen worden om te kijken of het aantal kinderen dat weleens alcohol heeft gedronken afneemt.

Limitaties

Er zijn ook een aantal kanttekeningen aan dit onderzoek. Ten eerste kon door praktische redenen geen representatieve sample uit de populatie getrokken worden en alhoewel er significante resultaten zijn gevonden, zijn deze resultaten alleen generaliseerbaar naar de zes klassen die aan het onderzoek hebben meegewerkt. De klassen kwamen van zes verschillende scholen en uit vier verschillende plaatsen. De scholen kunnen erg van elkaar verschillen en zelfs binnen scholen kunnen klassen van elkaar verschillen. Uit de voormeting kwam dan ook naar voren dat er een aantal verschillen bestonden tussen de klassen. Voor vervolgonderzoek is het daarom wenselijk om een representatieve sample te nemen om zo te kunnen generaliseren. Ook zou er rekening gehouden kunnen worden met het soort onderwijs

(28)

van de scholen, er bestaat namelijk onderwijs op basis van godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, maar ook algemeen bijzonder onderwijs zoals montessorischolen, daltonscholen, jenaplanscholen en vrije scholen, maar ook speciaal basis onderwijs. In dit onderzoek is daar geen rekening mee gehouden.

Daarnaast kijkt dit onderzoek alleen naar effecten op korte termijn en is het niet bekend of deze effecten ook nog bestaan op lange termijn. Vervolgonderzoek zou longitudinaal kunnen zijn. Het project zou bijvoorbeeld ingezet kunnen worden in groep 8, en de eerste en tweede klas van het voortgezet onderwijs om zo de leerlingen te kunnen volgen. De leerlingen hebben dan de overgang naar het voortgezet onderwijs daadwerkelijk meegemaakt en zullen zij in deze periode ook blootgesteld worden aan andere veranderingen zoals een nieuwe omgeving, nieuwe vriendengroepen en groepsdruk.

Ook is een pre-test wenselijk, vooral als het gaat om vragenlijsten afnemen bij kinderen. Tijdens deze studie bleek dat een aantal begrippen en vragen niet geheel duidelijk waren voor de basisschoolleerlingen. Vooral de vragen over de betrouwbaarheid en deskundigheid van de voorlichters vonden de leerlingen lastig. Ook een aantal begrippen waren moeilijk, zoals ‘lever’, ‘hoeveel trek jij je aan’ en ‘geestelijk/lichamelijk verslaafd’. De onderzoekster was aanwezig in de klas, zodat dit ter plaatste uitgelegd kon worden aan de kinderen. Als eerst een pre-test gedaan zou worden, konden onduidelijkheden eerder opgespoord worden en aangepast worden naar het niveau van de leerlingen. De aanwezigheid van een onderzoekster in de klas is dan niet perse meer nodig.

Ondanks dat de kinderen gewezen waren op het behoud van privacy, kan het zijn dat zij toch sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven door de aanwezigheid van de onderzoekster en de juf/meester in de klas. Ook zaten sommige klassen in dezelfde opstelling als normaal tijdens het invullen van de vragenlijst. Hierdoor kan het zo zijn dat er een mate van groepsdruk is gevoeld, doordat zij dicht op elkaar zaten. De onderzoekster bleef toezicht houden om te kijken of er niet overlegd werd tijdens de vragenlijsten. Af en toe heeft zij moeten ingrijpen. Andere klassen zaten tijdens het invullen van de vragenlijst in toetsopstelling. Hierdoor kunnen leerlingen het gevoel hebben gehad dat de vragenlijst een toets was en dat zij ‘juiste’ antwoorden moesten geven, ondanks dat de onderzoekster van tevoren had uitgelegd dat de vragenlijst geen toets is en dat er geen foute of goede antwoorden zijn.

Conclusie

(29)

niet gezegd worden dat een alcoholvoorlichting door peers de beste manier is om voorlichting te geven over alcohol. Door praktische redenen was het niet mogelijk om de voorlichting door peers te vergelijken met voorlichtingen door bijvoorbeeld ervaringsdeskundigen (ex-verslaafden aan alcohol) of door bijvoorbeeld een arts van de spoedeisende hulp waar veel dronken jongeren binnen komen. Een suggestie voor vervolgonderzoek is dan ook om meerdere soorten voorlichters met elkaar te vergelijken om zo te achterhalen of het uitmaakt wie de boodschap overbrengt.

Alhoewel er niet gezegd kan worden dat een alcoholvoorlichting door peers de beste manier van voorlichten is, kan op basis van dit onderzoek wel gezegd worden dat een alcoholvoorlichting door peers een gunstig effect heeft gehad op kennis over de gevolgen van alcohol drinken. Daarnaast voorspelt de betrouwbaarheid van de peers een negatievere attitude ten opzichte van alcohol drinken en een lagere intentie om voor je achttiende jaar alcohol te drinken. Het project ‘Dat Drinkt Niet’ kan daarom ingezet blijven worden als alcoholvoorlichtingsproject op basisscholen.

Literatuurlijst

Ajzen, I. (1985). From intentions to actions: A theory of planned behavior. In J. Kuhl & J. Beckmann (Eds.), Action-control: From cognition to behavior, 11-39. Heidelberg, Germany: Springer.

Amsterdam, J. G. C. van (2009). RIVM: Ranking van drugs. Een vergelijking van de schadelijkheid van drugs. Rapport 340001001.

Bandura, A. (2001). Social cognitive theory: An agentic perspective. Annual Review of Psychology, 52(1), 1-26. doi: 10.1146/annurev.psych.52.1.1

Baranowski, T., Cullen, K. W., Nicklas, T., Thompson, D., & Baranowski, J. (2003). Are current health behavioral change models helpful in guiding prevention of weight gain efforts? Obesity Research, 11(10), 23-43. doi: 10.1038/oby.2003.222

Borgia, P. Marinacci, C., Schifano, P., & Perucci, C. A. (2005). Is peer education the best approach for HIV prevention in schools? Findings from a randomized controlled trial. Journal of Adolescent Health, 36(6), 508-516. doi: 10.1016/j.jadohealth.2004.03.005

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A relatively long travel distance and time to ITV sessions (up to 360 km) for a one-hour session, either as student or as lecturer, might contribute to this

Mensen die veel thuis zijn (vrouwen, jeugdigen en bejaarden, werklozen) lopen de meeste kans om het slachtoffer te worden van het delict, gepleegd in of nabij de eigen woning en

- Uw baby zal eigenlijk alweer door willen gaan met drinken, maar heeft in het begin vaak een langere pauze nodig.. Een diepe zucht en een rustige ademhaling geven aan dat hij

Als dit niet werkt (bijvoorbeeld doordat uw kind door blijft zuigen), kunt u de speen rustig uit de mond halen. Laat een voeding niet langer dan twintig

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.. Downloaded

Della Rocca ’s account (Spinoza), instead, seems to entail that the more confused an idea is, the less the mind is conscious of it, which conclusion is at odds with Spinoza ’s

(Het gaat hier om sex-related alcohol expectancies.) Aangezien in andere onderzoeken is gevonden dat mensen met hoge verwachtingen meer seksueel risicogedrag

Bovendien is deze Wet geen algemene regel tegen het drinken van alcohol door priesters, maar slechts een gebod tegen het drinken van alcohol door priesters gedurende bepaalde