• No results found

De invloed van emotionele kindermishandeling op welbevinden van adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van emotionele kindermishandeling op welbevinden van adolescenten"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Emotionele Kindermishandeling op

Welbevinden van Adolescenten

Claartje de Rooij

Studentnummer: 10474315 Module: Bachelor scriptie

Docent: Elly Stapel-van der Hoek Datum: 26-01-2015

(2)

Abstract

In deze literatuurstudie staat de invloed van emotionele kindermishandeling op het

welbevinden van adolescenten centraal. Er is onderscheid gemaakt tussen de invloeden op het psychologisch, sociaal en emotioneel welbevinden. Er is een verband gevonden tussen het ervaren van emotionele mishandeling in de kinderjaren en het ontwikkelen van een negatieve eigenwaarde, depressie en borderline persoonlijkheidsstoornis tijdens de adolescentie. Het psychologisch welbevinden kan zodoende negatief worden beïnvloed. Daarnaast kan emotionele kindermishandeling het sociaal functioneren van adolescenten in mindere mate ontwikkelen waardoor het sociaal welbevinden bedreigd wordt. Adolescenten die emotionele kindermishandeling hebben ervaren kunnen beschikken over een mindere mate van

tevredenheid met het leven. De bevindingen kunnen worden gebruikt om passende interventies te ontwikkelen voor adolescenten die emotionele kindermishandeling hebben ervaren.

(3)

Inhoud

Inleiding 4

De invloed op psychologisch welbevinden 7

De invloed op sociaal en emotioneel welbevinden 10

Discussie 16

Referenties 20

(4)

Inleiding

Kindermishandeling – er zullen er weinig mensen zijn in Nederland die ontkennen dat het voorkomt. Kindermishandeling wordt als een groot probleem gezien in de Nederlandse samenleving (Gezondheidsraad, 2011). Er wordt wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de gevolgen, er zijn meldpunten kindermishandeling. Gegevens uit 2010 van de Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen en jeugdigen tonen aan dat de geschatte jaarprevalentie van kindermishandeling in Nederland ongeveer 34 op elke 1.000 kinderen is (Euser et al., 2013). De Wet op Jeugdzorg definieert kindermishandeling aldus: ,,Elke vorm van een voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactieve actie van fysieke, psychische of seksuele aard die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel” (artikel 1, lid m).

Binnen deze omschrijving worden verschillende vormen van kindermishandeling onderscheiden. Alink et. al, (2011) noemen er zes. Ten eerste noemen zij seksueel misbruik, hierbij is sprake van seksuele aanranding en uitbuiting van het kind. Ten tweede fysieke mishandeling, waarbij sprake is van opzettelijke lichamelijke mishandeling, bijvoorbeeld met behulp van een voorwerp, wapen of substantie. Ten derde noemen zij fysieke mishandeling, de ouders laten na een kind de noodzakelijke zorg te bieden. De vierde vorm van

mishandeling is emotionele verwaarlozing, hierbij is er gebrek aan aandacht en aan emotionele steun en het kind krijgt geen bevestiging van de kant van de ouders. De vijfde vorm van mishandeling is verwaarlozing van onderwijs, hiervan is sprake wanneer kinderen door hun ouders niet worden ingeschreven op een school of wanneer zij hun kinderen bewust laten spijbelen en thuis laten blijven. De laatste vorm van mishandeling is emotionele

(5)

mishandeling, hierbij staat het kind bloot aan verbale bedreigingen, vernederingen, intimidatie en er worden onredelijke eisen aan het kind gesteld door ouders.

Emotionele kindermishandeling is moeilijker te identificeren dan fysieke

mishandeling (Hornor, 2012) maar komt in Nederland vaker voor dan fysieke mishandeling aldus het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK, 2013). Uit onderzoek van het AMK in 2013 blijkt dat van de 33.571 onderzochte kinderen, 8.7% te maken had met fysieke kindermishandeling. Bij 12% van de onderzochte kinderen was sprake van emotionele

mishandeling. Uit verschillende studies blijkt dat de gevolgen van emotionele

kindermishandeling weliswaar even erg zijn als die van fysiek misbruik, maar, ook op latere leeftijd, ernstiger zijn dan wanneer sprake is geweest van fysieke mishandeling (Egeland, 2009; Wright, Crawford & Del Castello, 2009; Wekerle et al., 2010). Wekerle et al., (2010) hebben onderzoek gedaan naar studenten die hadden blootgestaan aan emotionele

kindermishandeling. Wekerle et al., (2010) beargumenteren een positieve relatie tussen deze vorm van mishandeling en het veelvuldig voorkomen van angstgevoelens, depressieve gemoedstoestanden en de neiging zich afzijdig te houden van hun omgeving. Ook

O’Dougherty Wright, Crawford en Del Castillo (2009) bevestigen een positieve relatie tussen emotionele kindermishandeling, gevoelens van angst en het op latere leeftijd gevoelig zijn voor depressies. Deze bevindingen hebben echter (nog) niet geleid tot gelijkwaardige wetenschappelijke aandacht voor emotionele kindermishandeling zoals voor de andere vormen van kindermishandeling (Egeland, 2009). Volgens Egeland (2009) heeft deze discrepantie tussen aandacht voor emotionele kindermishandeling en andere vormen van kindermishandeling, te maken met het feit dat vaak wordt aangenomen dat de gevolgen van emotionele kindermishandeling minder ernstig zijn dan de gevolgen van meer in het oog springende vormen van kindermishandeling.

(6)

Meeus (1996) beargumenteert dat de adolescentie een belangrijke fase in het leven van een individu. Het is de fase waarin beslissingen genomen worden over de toekomst en waarin psychologische ontwikkelingstaken waaronder autonomie en intimiteit worden gerealiseerd. In de ontwikkelingspsychologie wordt gesproken over adolescentiefase bij een persoon tussen de leeftijd van 11 tot 23 jaar (Ploegmakers & Stortelder, 2008). Volgens Lyubomirsky, King & Diener (2005) is een hoge mate van welbevinden van een adolescent belangrijk voor een gezond en lang leven. De World Health Organization (WHO) definieert geestelijke

gezondheid als ,,een staat van welbevinden waarin het individu zich bewust is van zijn of haar eigen mogelijkheden, om kan gaan met de normale stress van het leven, productief kan

werken en in staat is om een bijdrage te leveren aan zijn of haar gemeenschap” (WHO, 2001d, p.1). De geestelijke gezondheid van individuen bestaat uit drie componenten: psychologisch, emotioneel en sociaal welbevinden (Westerhof & Keyes, 2008).

Psychologisch welbevinden hangt samen met de mate waarin het algemene streven om het eigen potentieel te realiseren een kans krijgt (Ryff & Keyes, 1995). Bij de tweede

component, emotioneel welbevinden, kunnen drie dimensies onderscheiden worden: de aanwezigheid van positieve gevoelens, de mate van plezier die iemand beleeft en de

tevredenheid met zijn of haar eigen leven (Westerhof & Keyes, 2008). De derde component, sociaal welbevinden, verwijst naar hoe iemand functioneert in de samenleving (Bohlmeijer, Westerhof, Bolier, Steenveld, Geurts & Walburg, 2013).

In dit literatuuronderzoek staat de volgende vraag centraal: wat is de invloed van emotionele kindermishandeling op het welbevinden van een adolescent? In de eerste

paragraaf wordt onderzocht in welke mate emotionele kindermishandeling van invloed is op het psychologisch welbevinden van een adolescent. In de tweede paragraaf wordt nagegaan in hoeverre emotionele kindermishandeling van invloed is op het sociale en emotionele

(7)

Psychologisch welbevinden van adolescenten

In deze paragraaf wordt de invloed van emotionele kindermishandeling op het psychologisch welbevinden van adolescenten uiteengezet. Ten eerste wordt de mogelijke invloed van emotionele kindermishandeling op het zelfbeeld en de eigenwaarde van een adolescent onderzocht. Vervolgens wordt de relatie van emotionele kindermishandeling met psychopathologie, persoonlijkheidsstoornissen en het ervaren van relaties in de

adolescentiefase onderzocht.

Een aspect van psychologisch welbevinden is het zelfbeeld van een individu (Westerhof & Keyes, 2008). Zelfbeeld is de positieve of negatieve eigenwaarde die een persoon ervaart (Güldner, Stegge, Smits & Thomaes, 2010). Uit onderzoek van Trickett, Kim en Prindle (2011) is gebleken dat adolescenten die hebben blootgestaan aan emotionele kindermishandeling, meer negatieve eigenwaarde ervaren dan adolescenten waarbij er geen sprake is geweest van emotionele kindermishandeling. Wanneer er sprake is van negatieve eigenwaarde, ervaart een individu gevoelens van overmaat aan schaamte, schuld en zich niet waardig voelen (Neff & McGehee, 2010). Emotionele kindermishandeling heeft een grotere negatieve invloed op eigenwaarde van een adolescent dat andere vormen van

kindermishandeling (Tanaka, Wekerele, Schmuck & Paglia-Boak, 2011). Omdat zelfbeeld een positieve of negatieve eigenwaarde van een persoon is (Güldner et al., 2010), kan uit het voorgaande geconcludeerd worden dat dit zelfbeeld minder wordt wanneer er sprake is geweest van emotionele kindermishandeling. Het verband tussen de invloed van emotionele kindermishandeling en het ontwikkelen van negatieve eigenwaarde, kan worden verklaard door de negatieve uitspraken van de opvoeder jegens het kind. Deze negatieve uitspraken zijn van invloed op de eigenwaarde van een adolescent omdat deze van de opvoeder komen, die een belangrijke rol speelt in het leven van een kind in ontwikkeling (Glaser, 2002). Kritisch

(8)

negatieve uitspraken van opvoeders naar het kind vormen de basis voor het ontwikkelen van negatieve eigenwaarde (Iwaniec, Larkin & Higgins, 2006).

Naast de mogelijkheid tot het ontwikkelen van negatieve eigenwaarde van

adolescenten, blijkt dat het ervaren van emotionele kindermishandeling in de kinderjaren ook bij kan dragen aan het ontwikkelen van psychopathologie bij adolescenten. Adolescenten die emotionele kindermishandeling hebben, hebben ondergaan meer depressieve klachten dan adolescenten die dit niet hebben ervaren (Moretti & Craig, 2013; Calvete, 2014). Daarnaast blijkt dat het ervaren van emotionele kindermishandeling een risicofactor is voor het ontwikkelen van een posttraumatische stress stoornis (PTSS) (Sullivan, Fehon, Andres-Hyman, Lipschtiz & Grilo, 2007). Er is hierbij sprake van herbeleving in de vorm van

terugkerende nachtmerries, herinneringen of flashbacks die in verband staan met traumatische gebeurtenissen (Terluin,Van Heest, Van der Meer, Neomagus, Hekman et. al., 2009). De aanwezigheid van psychopathologie is van negatieve invloed op het psychologisch welbevinden (Westerhof & Keyes, 2008). De resultaten van onderzoek van Lumley en Harkens (2007) naar gevolgen van het ervaren van emotionele kindermishandeling tonen aan dat adolescenten die hebben blootgestaan aan emotionele kindermishandeling, meer kans hebben om een depressie te ontwikkelen dan adolescenten die hier niet aan hebben blootgestaan. De adolescenten die emotionele kindermishandeling hadden ervaren in de kinderjaren beschikken vaker over angst dat er iets naars kan gebeuren dan adolescenten die dit niet hadden ervaren. Het ervaren van emotionele kindermishandeling kan verschillende soorten van psychopathologie ontwikkelen, zoals onder andere PTSS en depressie, wat van negatieve invloed kan zijn op het psychologische welbevinden van een adolescent (Westerhof & Keyes, 2008). Hieruit kan geconcludeerd worden dat emotionele kindermishandeling op een latere leeftijd kan leiden tot psychopathologie, wat weer kan leiden tot een negatief psychologisch welbevinden.

(9)

Wanneer kinderen te maken krijgen met verbale mishandeling, zoals het kind bedreigen fysiek te mishandelen of het kind te vertellen dat hij of zij niet geliefd is, kan dit leiden tot het ontwikkelen van verschillende persoonlijkheidsstoornissen waaronder narcisme, en borderline persoonlijkheidsstoornis in de adolescentie (Johnson, Cohen, Smailes, Skodol, Brown & Oldham, 2001). Dit soort bedreigingen en intimidatie zijn enkele onderdelen van emotionele kindermishandeling (Alink et al., 2011). Wanneer er sprake is van narcisme ervaart een individu een patroon van grootheidsgevoelens, behoefte aan bewondering en is er gebrek aan empatisch vermogen (Brummelman & Thomaes, 2009). Een borderline

persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door een patroon van instabiliteit op onder andere impulscontrole en het zelfbeeld van een individu (De Brie, 2006). Aan de hand van de

onderzoeken van Johnson et al., (2001), Brummelman en Thomaes (2009) en de Brie (2006) kan geconcludeerd worden dat kinderen die te maken krijgen met verbale mishandeling, op latere leeftijd verschillende persoonlijkheidsstoornissen kunnen ontwikkelen zoals borderline persoonlijkheidsstoornis en narcisme.

Het ervaren van positieve of negatieve relaties is tevens een aspect van psychologisch welbevinden (Westerhof & Keyes, 2008) en kan de mate van psychologisch welbevinden positief of negatief beïnvloeden (Chaplin, 2009). Onderzoek van Reynome (2010) toont aan dat er bij adolescenten die emotionele mishandeling hebben ervaren in de kinderjaren sprake kan zijn van meer negatieve aspecten in relaties met andere individuen dan bij adolescenten die geen emotionele kindermishandeling hebben ervaren. Deze negatieve aspecten omvatten onder andere het beschikken over grote angst voor intimiteit met andere personen en het hebben van weinig vertrouwen in anderen personen. Daarnaast kunnen adolescenten die emotionele kindermishandeling hebben ervaren negatieve gedachten over zichzelf en anderen personen ervaren, wat van negatieve invloed kan zijn op interpersoonlijke relaties (Reynome, 2010). Tevens is er aangetoond dat er vaker sprake is van het ontwikkelen van een angstige en

(10)

onzekere liefdesrelatie bij adolescenten die kindermishandeling hebben ervaren dan bij adolescenten die dit niet hebben ervaren (Riggs & Kaminski, 2010). Bij het ontwikkelen van een onzekere liefdesrelatie spelen negatieve eigenwaarde en angst dat de liefdespersoon hem of haar zal verlaten in de toekomst een belangrijke rol. Deze benoemde onderzoeken tonen aan dat het ervaren van emotionele mishandeling in de kinderjaren kan leiden tot het

ontwikkelen van negatieve relaties in de adolescentie. Het ontwikkelen van negatieve relaties kan vervolgens leiden tot een mindere mate van psychologisch welbevinden (Chaplin, 2009). Concluderend kan worden gesteld dat ervaringen met emotionele mishandeling in de kinderjaren kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van negatieve eigenwaarde in de

adolescentie. Daarnaast worden adolescenten die geleden hebben onder emotionele

kindermishandeling vaker geconfronteerd worden met een depressie dan adolescenten waarbij dit niet het geval is geweest. Tevens vormt emotionele kindermishandeling een risico voor het ontwikkelen van PTSS, borderline persoonlijkheidsstoornis en narcisme in de

adolescentiefase. Tot slot blijkt dat er bij adolescenten die emotionele kindermishandeling hebben ervaren meer sprake te zijn van negatieve relaties dan bij adolescenten die geen emotionele kindermishandeling hebben ervaren. Deze adolescenten beschikken in hogere mate over angst voor intimiteit en weinig vertrouwen in andere personen dan adolescenten die geen emotionele mishandeling hebben meegemaakt in de kinderjaren. Al deze benoemde aspecten kunnen van negatieve invloed zijn op het psychologisch welbevinden adolescenten. Het algemeen streven om eigen het eigen potentieel te realiseren, een voorwaarde voor hoog psychologisch welbevinden, kan daardoor ernstig worden belemmerd als gevolg van

emotionele mishandeling in de kinderjaren.

Sociaal en emotioneel welbevinden van adolescenten

In deze paragraaf worden verschillende invloeden van emotionele kindermishandeling op het sociaal welbevinden van een adolescent uiteengezet. Sociaal welbevinden verwijst naar

(11)

hoe een individu functioneert in de samenleving (Bohlmeijer, Westerhof, Bolier, Steenveld Geurts & Walburg, 2013). Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan belangrijke invloeden die een rol spelen bij sociaal welbevinden, zoals gedragsproblemen, sociaal

functioneren, en sociale integratie. In het tweede deel van de paragraaf worden invloeden van emotionele mishandeling in de kinderjaren op het emotioneel welbevinden van een adolescent uiteengezet. Hier wordt gekeken naar de aanwezigheid van positieve gevoelens en

afwezigheid van negatieve gevoelens, welke van invloed kunnen zijn op het emotionele welbevinden (Diener, 2006).

Het ervaren van emotionele kindermishandeling kan leiden tot

aanpassingsmoeilijkheden (Iwaniec, 2007) en tot het ontwikkelen van gedragsproblemen in de adolescentie (Rees, 2010). Melançon en Gagné (2011) onderscheiden internaliserende en externaliserende gedragsproblemen. Bij internaliserende gedragsproblemen is er sprake van teruggetrokken gedrag, angst en depressie (Hinshaw, 1992). Externaliserende

gedragsproblemen impliceren impulsiviteit en activiteit enerzijds en storend, agressief en antisociaal gedrag anderzijds. Melançon en Gagné (2011) deden onderzoek naar de samenhang tussen emotionele kindermishandeling en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bij adolescenten. De resultaten uit onderzoek van Melançon en Gagné (2011) tonen aan dat er bij adolescenten die emotionele kindermishandeling hadden ervaren in de kinderjaren, meer sprake was van zowel internaliserende gedragsproblemen als

externaliserende gedragsproblemen dan bij vergelijkbare adolescenten die geen emotionele kindermishandeling hadden ervaren. Deze resultaten komen overeen met onderzoek van Mills et al. (2013),, hoewel er in dit laatste onderzoek er meer sprake bleek te zijn van

externaliserende dan internaliserende gedragsproblemen bij adolescenten die op jongere leeftijd emotionele kindermishandeling hadden ervaren. Hoewel er in beide onderzoeken geen overeenkomst is in de verdeling van internaliserende en externaliserende gedragsproblemen

(12)

bij adolescenten die emotionele kindermishandeling hebben ervaren, bevestigen beide onderzoeken wel dat er sprake is van internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bij adolescenten die emotionele kindermishandeling hebben ervaren.

Het ervaren van emotionele kindermishandeling kan leiden tot minder sociaal functioneren in de adolescentie als gevolg van een onzekere gehechtheid in de kinderjaren (Riggs, 2010). Uit meerdere onderzoeken blijkt dat in algemene zin gesteld kan worden dat het ervaren van emotionele kindermishandeling op meerdere zo niet alle levensfasen daarna (Bowlby, 1980; Riggs; 2010). Emotionele kindermishandeling in de kinderjaren kan van invloed zijn op de gehechtheid van een kind, wat weer van invloed is op de individuele ontwikkeling van een persoon in iedere levensfase (Riggs, 2010). Volgens de theorie van Bowlby (1980) draagt emotionele kindermishandeling bij aan een onzekere gehechtheid. Een onzekere gehechtheid kan resulteren in laag sociaal functioneren van adolescenten (Riggs, 2010). De gehechtheid ontwikkelt zich in de kinderjaren waarin ook vaardigheden aangeleerd worden zoals bewustzijn van jezelf en anderen, hoe te onderhandelen en het oplossen van conflicten. Het ervaren van emotionele kindermishandeling in de kinderjaren vergroot de kans op het ontwikkelen van een onveilige gehechtheid, wat samenhangt met lage mate van

empathie, vijandigheid of agressie en isolatie van een adolescent (Riggs, 2010). Onderzoek van Taussig en Culhane (2010) bevestigt dat adolescenten die emotionele kindermishandeling hebben ervaren en een onzekere hechting hebben ontwikkeld, meer proberen hebben met sociaal functioneren en minder goede relaties ervaren met leeftijdsgenootjes dan adolescenten die geen emotionele kindermishandeling hebben ervaren. Ook het onderzoek van Bohlmeijer et al., (2013) toont aan dat de mate van sociaal functioneren van een adolescent met

ervaringen van kindermishandeling in de kinderjaren, in vergelijking met leeftijdgenoten die deze kindermishandelingen niet hebben ervaren, negatief kan worden beïnvloed wat

(13)

Daarnaast tonen de resultaten van het onderzoek van Lumley en Harkers (2007) aan dat gevoelens van geïsoleerd zijn zich in sterkere mate kunnen voordoen bij adolescenten die het slachtoffer waren van emotionele kindermishandeling dan bij leeftijdgenoten die geen slachtoffer van emotionele kindermishandeling zijn geweest. Bij sociale isolatie is gedachte aanwezig dat de adolescent anders is dan de anderen uit zijn of haar omgeving en niet bij de groep hoort (Lumley & Harkers, 2007). De mate van sociale integratie kan hierdoor mogelijk worden verminderd, omdat het bij sociale integratie gaat om het gevoel van verbondenheid met de gemeenschap en de evaluatie van iemands relatie tot de maatschappij en de

gemeenschap (Keyes, 1998). Het gevoel bij de maatschappij te horen verhoogt het sociaal welbevinden (Berkman, Glass, Seeman & Brisette, 2000), dit is echter waarschijnlijk niet het geval bij een adolescent die emotionele kindermishandeling heeft ervaren. Het ervaren van emotionele kindermishandeling kan bij adolescenten dus leiden tot een onzekere gehechtheid, wat tot negatiever sociaal functioneren leidt. Daarnaast blijkt dat het ervaren van emotionele kindermishandeling leidt tot een mindere mate van sociale integratie van adolescenten ten opzichte van adolescenten die geen emotionele kindermishandeling hebben ervaren.

De adolescentie is een fase waarin het creëren van vriendschappen en het behoren tot een groep cruciaal is voor een goede sociale ontwikkeling (Hong, Espelage, Grogan-Kaylor & Allen-Meares, 2012). Uit onderzoek van Wiesel en Sternberg (2012) is gebleken dat het ervaren van emotionele kindermishandeling in de kinderjaren een risicofactor vormt voor sociale afwijzing tijdens de adolescentie. Bij sociale afwijzing is er sprake van het negeren van de desbetreffende persoon dan wel het actief buitensluiten van hem of haar uit een groep (DeWall & Bushman, 2011). Een adolescent die in de kindertijd vernedering en intimidatie door de ouders heeft ervaren, is gevoeliger voor sociale afwijzing dan adolescenten die dit niet hebben ervaren (Wiesel & Sternberg, 2012). Zodoende kan het ondergaan van een vorm van interpersoonlijke afwijzing (waaronder ook bijvoorbeeld negeren of buiten de groep

(14)

gesloten worden) bij adolescenten die het slachtoffer zijn geweest van emotionele kindermishandeling leiden tot lagere mate van sociaal welbevinden dan het geval is bij adolescenten die geen ervaring hebben met emotionele kindermishandeling (DeWall & Bushman, 2011). Het ervaren van emotionele kindermishandeling in de kinderjaren kan er bij adolescenten dus tot leiden dat het creëren van vriendschappen moeilijk verloopt, doordat de adolescent gevoeliger is voor sociale afwijzingen dan adolescenten die geen sociale

kindermishandeling hebben ervaren. Het ervaren van emotionele kindermishandeling kan onder andere daardoor leiden tot een lagere mate van sociaal welbevinden dan bij

adolescenten die geen sociale kindermishandeling hebben ervaren.

In dit laatste deel van de paragraaf wordt gekeken naar de gevolgen van emotionele kindermishandeling op het emotioneel welbevinden van een adolescent. Er wordt gekeken naar de gevoelens die adolescenten ervaren en naar de tevredenheid met het leven en de invloed daarvan op het emotioneel welbevinden (Diener, 2006). Er wordt gesproken van hoge mate van emotioneel welbevinden wanneer er sprake is van aanwezigheid van positieve gevoelens en afwezigheid van negatieve gevoelens (Diener, 2006). Uit verschillende

onderzoeken is gebleken dat adolescenten die emotionele kindermishandeling hebben ervaren een hoger risico kunnen lopen op depressiviteit dan leeftijdsgenoten die deze ervaring niet hebben (Moretti & Craig,2013; Calvete 2014). Hetzelfde verschil tussen adolescenten die ervaring hebben met emotionele kindermishandeling en adolescenten bij wie dit niet het geval is werd aangetoond in onderzoek naar de mogelijke relatie tussen emotionele

kindermishandeling en PTSS (Sullivan, Fehon, Andres-Hyman, Lipschitz & Grilo, 2007), dit zijn negatieve gevoelens waardoor het emotionele welbevinden kan worden verminderd. Bij een langdurige depressieve stemming is er bij het individu (ook de adolescent) een

onvermogen om plezier te ervaren (De Wit, 1997). Wanneer een individu (ook de adolescent) weinig plezierige emoties beleeft, zal het emotionele welbevinden lager zijn (Diener, 2006).

(15)

Een ander aspect van emotioneel welbevinden is tevredenheid met het leven (Diener, 2006). Psychische, sociale en gedragsproblemen worden geassocieerd met een lage

tevredenheid met het leven (Park, 2004). Zoals eerder aangetoond kan het ervaren van

emotionele mishandeling in de kinderjaren leiden tot psychische problemen (Moretti & Craig, 2013; Calvete, 2014; Sullivan, et al., 2007). Daarnaast kan het ervaren van emotionele

kindermishandeling gedragsproblemen ontwikkelen (Melançon & Gagné, 2001) en leiden tot sociale problemen (Lumley & Harkens, 2007). Deze ontwikkelingen zijn daardoor zowel van invloed op het psychologische, sociale, als op het emotionele welbevinden van adolescenten. Door de bevindingen dat emotionele mishandeling in de kinderjaren kan leiden tot zowel psychische problemen, gedragsproblemen en sociale problemen bij adolescenten, en dit samenhangt met een lage mate van tevredenheid met het leven (Park, 2004), kan er verondersteld worden dat er bij adolescenten die emotionele kindermishandeling hebben ervaren sprake is van een lage mate van tevredenheid met het leven. Tevredenheid met het leven is een aspect van het emotioneel welbevinden (Diener, 2006) en kan door wanneer dit in lage mate aanwezig is van negatieve invloed zijn op het emotioneel welbevinden van

adolescenten.

Concluderend kan worden gesteld dat het ervaren van emotionele mishandeling in de kinderjaren kan leiden tot gedragsproblemen, mindere mate van sociaal functioneren en mindere mate van sociale integratie. Deze factoren kunnen van negatieve invloed zijn op de manier waarop een adolescent functioneert in de samenleving en vervolgens op het

emotioneel welbevinden van een adolescent. Daarnaast kan het ervaren van emotionele mishandeling in de kinderjaren leiden tot mindere mate van tevredenheid met het leven door de mogelijke aanwezigheid van zowel gedragsproblemen, psychische problemen en sociale problemen die zich ontwikkelen in de adolescentie. Daarnaast kunnen adolescenten die bloot hebben gestaan aan emotionele kindermishandeling veel negatieve gevoelens ervaren in plaats

(16)

van positieve gevoelens. Door de benoemde bevindingen kan worden verondersteld dat het ervaren van emotionele kindermishandeling van negatieve invloed is op het emotioneel welbevinden van een adolescent.

Discussie

Om het algemene welbevinden van adolescenten die emotionele kindermishandeling hebben ervaren te onderzoeken, is er onderscheid gemaakt tussen drie dimensies van het

welbevinden. Bij psychologisch welbevinden is gebleken dat het ervaren van emotionele kindermishandeling kan leiden tot negatieve eigenwaarde. Daarnaast kan het leiden tot psychopathologische stoornissen, zoals PTSS, depressie en borderline

persoonlijkheidsstoornis. En tenslotte kan het ervaren van emotionele kindermishandeling leiden tot het ervaren van negatieve relaties met anderen. Het ervaren van emotionele kindermishandeling kan leiden tot problemen met betrekking tot het sociale welbevinden op gebieden als sociaal functioneren, sociale afwijzing en isolatie in de adolescentiefase. Tot slot kan emotionele kindermishandeling met betrekking tot het emotionele welbevinden leiden tot een lagere tevredenheid met het leven, het ervaren van negatieve gevoelens en het ervaren van weinig plezierige emoties. Deze drie dimensies samen in acht genomen kan worden

geconcludeerd dat het algemene welbevinden van adolescenten negatief beïnvloed kan worden door het ervaren van emotionele mishandeling in de kinderjaren.

In dit literatuuronderzoek stond de vraag centraal wat de invloed is van emotionele kindermishandeling op het welbevinden van adolescenten. Er is gekeken naar de invloed van het ervaren van emotionele mishandeling in de kinderjaren op psychologisch, sociaal en emotioneel welbevinden van adolescenten. Hoewel in de eindconclusie van dit

literatuuronderzoek de (negatieve) invloed van emotionele kindermishandeling op het algemene welbevinden van adolescenten duidelijk kan worden bevestigd, zijn er nog de nodige vragen en opmerkingen die verdere aandacht vragen. Met de conclusies uit dit

(17)

literatuuronderzoek naar de invloed van emotionele kindermishandeling op het welbevinden van adolescenten, moet op een aantal punten voorzichtig worden omgegaan.

In de eerste plaats worden in de specifieke onderzoeken bij adolescenten die hier aan de orde zijn, dimensies gebruikt die zijn ontwikkeld voor individuen van alle leeftijden. Zo worden voor welbevinden de drie dimensies psychologisch, emotioneel en sociaal gehanteerd, die voor onderzoek binnen alle leeftijdscategorieën gebruikt worden. Verder onderzoek zou zich kunnen richten op de vraag of meer of meer specifieke dimensies nodig zijn voor deze onderzoekscategorie van adolescenten.

Ten tweede zijn de constructen die worden gehanteerd bij empirisch onderzoek naar emotionele kindermishandeling over het algemeen minder helder en eenduidig dan bij onderzoek naar andere vormen van kindermishandeling. Dit hangt samen met het feit dat de aanwijzingen voor emotionele kindermishandeling zelf en de gevolgen daarvan op het eerste gezicht minder opvallen dan bij andere vormen van kindermishandeling Egeland (2009). Dit kan zorgen voor minder heldere onderzoeksopzet en conclusies bij empirisch onderzoek naar de relatie tussen emotionele kindermishandeling en mogelijke gevolgen in de

adolescentiefase.

Daarnaast is voorzichtigheid vereist bij de interpretatie van de vermelde bevindingen op het aspect van de in dit literatuuronderzoek gehanteerde leeftijdscategorie. De bevindingen zijn vermeld onder één leeftijdsgroep van 11 tot 23 jaar, zonder uitsplitsing naar vroege adolescentie, midden adolescentie en de late adolescentie. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de mogelijke verschillen tussen deze subcategorieën, omdat leeftijdsverschillen in deze kritieke levensfase mogelijk meer van invloed kunnen zijn op het algemeen welbevinden dan in latere levensfasen.

Tenslotte met betrekking tot de vereiste voorzichtigheid bij de interpretatie van conclusies uit dit literatuuronderzoek nog de verwijzing naar een aspect van mogelijke

(18)

uitkomsten van emotionele kindermishandeling dat in dit literatuuronderzoek niet is meegenomen. Het gaat dan om de aanwezige veerkracht van kinderen die emotionele kindermishandeling hebben ervaren kunnen tonen in de adolescentiefase. Zo is het mogelijk dat kinderen die beschikken over onder andere een makkelijk temperament,

stressbestendigheid of voldoende steun uit de omgeving veerkracht hebben ontwikkeld (Friedman & Chase-Lansdale, 2002). Hierdoor kunnen zowel kinderen als adolescenten ondanks het ervaren van emotionele kindermishandeling zich (onbewust) verweren tegen de mogelijk negatieve uitkomsten hiervan. Daarnaast is ook de intensiviteit, de frequentie en de duur van het ervaren van emotionele kindermishandeling niet verwerkt in dit

literatuuronderzoek. Deze factoren zijn echter bepalend voor de uiteindelijke invloed van emotionele kindermishandeling in de verdere fasen van het leven (Friedman & Chase-Lansdale, 2002) en kan zodoende verschillen bij adolescenten die emotionele mishandeling hebben ervaren in de kinderjaren.

Tevens is er in dit literatuuronderzoek geen onderscheid gemaakt tussen de gevolgen van het ervaren van emotionele kindermishandeling tussen jongens en meisjes. Het zou mogelijk kunnen zijn dat er verschillen bestaan tussen mate waarin emotionele

kindermishandeling invloed heeft op het welbevinden tussen jongens en meisjes. Om duidelijke conclusies hierover te mogen trekken zal dit onderscheid in vervolgonderzoek uitgewerkt kunnen worden, om zodoende gepaste interventies te kunnen ontwikkelen om de negatieve gevolgen van emotionele kindermishandeling tot een minimum te beperken.

Daarnaast is de waarschijnlijkheid dat emotionele kindermishandeling vaak gepaard gaat met andere vormen van kindermishandeling, niet meegenomen in dit literatuuronderzoek. Wanneer er sprake is van bijvoorbeeld fysieke kindermishandeling, is het aannemelijk dat er door de ouders ook met verbale agressie wordt gehandeld. Om deze reden kan het van belang

(19)

zijn dat er bij interventies betreft fysieke mishandeling, ook wordt gekeken naar de mogelijke uitkomsten van een adolescent na het ervaren van emotionele mishandeling in de kinderjaren.

Ondanks de enkele kanttekeningen die dit literatuuronderzoek kent, is het een waardevolle toevoeging aan de bestaande literatuur betreft de invloed van het ervaren van emotionele mishandeling in de kinderjaren op het welbevinden van een adolescent. Het blijkt dat de uitkomsten van het ervaren van emotionele kindermishandeling op psychologisch, emotioneel en sociaal welbevinden van adolescenten van negatieve invloed is. Hierdoor komt het belang van interventie bij adolescenten die emotionele mishandeling hebben ervaren in de kinderjaren duidelijk naar voren. Wellicht kunnen passende interventies gespitst op de

mogelijk negatieve uitkomsten van emotionele kindermishandeling reduceren, waardoor het welbevinden van adolescenten die emotionele kindermishandeling hebben ervaren minder negatief kan worden beïnvloed.

Emotionele kindermishandeling krijgt (nog) niet de wetenschappelijke aandacht zoals de andere vormen van kindermishandeling (Egeland, 2009). Er zijn echter genoeg

wetenschappelijke onderzoeken die aantonen dat het ervaren van emotionele kindermishandeling in de kinderjaren kan leiden tot negatieve uitkomsten op zowel psychologisch, emotioneel en sociaal gebied van adolescenten. Deze aspecten kunnen wederom het welbevinden van een adolescent belemmeren. Een hoge mate van welbevinden van een adolescent is belangrijk voor een gezond en lang leven (Lyubomirsky, King &

Diener, 2005). Dit literatuuronderzoek geeft kennis en inzicht naar de mogelijke gevolgen van het ervaren van emotionele kindermishandeling op het welbevinden van adolescenten.

Hierdoor kunnen richtlijnen gecreëerd worden voor instanties om interventies te ontwikkelen voor de mogelijke gevolgen die het ervaren van emotionele kindermishandeling met zich mee brengt.

(20)

Referenties

Alink, L., van IJzendoorn, R., Bakermans-Kranenburg, M., Pannebakker, F., Vogels, T., & Euser, S. (2011). Kindermishandeling 2010. Retrieved from

http://www.leidenattachmentresearchprogram.eu/wordpress/content/rapportnpm-2010_screen_2nd-ed.pdf

Bie, A. T. de (2006). Wat is de benadering van borderline persoonlijkheden bij de mogelijkheid van een somatische aandoening?. In Vademecum permanente nascholing huisartsen (pp. 2810-2812). Bohn Stafleu van Loghum. Doi??

Berkman, L. F., Glass, T., Brissette, I., & Seeman, T. E. (2000). From social integration to health: Durkheim in the new millennium. Social science & medicine, 51(6), 843-857. doi:10.1016/S0277-9536(00)00065-4

Bohlmeijer, E., Westerhof, G., Bolier, L., Steenveld, M., Geurts, M. & Walburg, J. (2013). Welbevinden: van bijzaak naar hoofdzaak? De Psycholoog, 14(11), 48-59. Retrieved from

http://essay.utwente.nl/65618/1/Baumann,%20T.S.%20-%20s1093517%20(verslag).pdf

Brummelman, E., & Thomaes, S. (2009). Grandioos en kwetsbaar narcisme. Psychopraxis, 11(1), 13-17. doi: 10.1007/BF03080431

Calvete, E. (2014). Emotional abuse as a predictor of early maladaptive schemas in adolescents: contributions to the development of depressive and social anxiety

symptoms. Child abuse & neglect, 38(4), 735-746. doi:10.1016/j.chiabu.2013.10.014 Chaplin, L. N. (2009). Please may I have a bike? Better yet, may I have a hug? An

examination of children’s and adolescents’ happiness. Journal of Happiness studies, 10(5), 541-562. doi: 10.1007/s10902-008-9108-3

(21)

DeWall, C. N., & Bushman, B. J. (2011). Social Acceptance and Rejection The Sweet and the Bitter. Current Directions in Psychological Science, 20(4), 256-260. doi:

10.1177/0963721411417545

Diener, E. (2006). Guidelines for national indicators of subjective well-being and ill-being. Applied Research in Quality of Life, 1(2), 151-157. doi: 10.1007/s11482-006 -9007-x

Egeland, B. (2009). Taking stock: Childhood emotional maltreatment and developmental psychopathology. Child Abuse & Neglect, 15, 5-18.

Euser, S., Alink, L. R., Pannebakker, F., Vogels, T., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van IJzendoorn, M. H. (2013). The prevalence of child maltreatment in the Netherlands across a 5-year period. Child abuse & neglect, 37(10), 841-851.

doi:10.1016/j.chiabu.2013.07.004

Friedman, R.J. & Chase-Lansdale, P.L. (2002) Chronic adversities. In: Child and Adolescent Psychiatry (eds M. Rutter & E. Taylor), 4th edn, pp. 261–276. Blackwell Science, Oxford.

Glaser, D. (2002). Emotional abuse and neglect (psychological maltreatment): A conceptual framework. Child abuse & neglect, 26(6), 697-714.

doi:10.1016/S0145-2134(02)00342-3

Güldner, M. G., Stegge, H., Smits, M. S., & Thomaes, S. C. (2010). De kwetsbaarheid van de narcistische zelfwaardering bij kinderen. Kind en adolescent, 31(1), 4-15. doi:

10.1007/BF03089695

Hinshaw, S. P. (1992). Externalizing behavior problems and academic underachievement in childhood and adolescence: causal relationships and underlying mechanisms.

(22)

Hornor, G. (2012). Emotional maltreatment. Journal of Pediatric Health Care,26(6), 436-442. doi:10.1016/j.pedhc.2011.05.004

Hong, J. S., Espelage, D. L., Grogan-Kaylor, A., & Allen-Meares, P. (2012). Identifying potential mediators and moderators of the association between child maltreatment and bullying perpetration and victimization in school. Educational Psychology

Review, 24(2), 167-186. doi: 10.1007/s10648-011-9185-4

Iwaniec, D., Larkin, E., & Higgins, S. (2006). Research review: Risk and resilience in cases of emotional abuse. Child & Family Social Work, 11(1), 73-82. doi: 10.1111/j.1365-2206.2006.00398.x

Iwaniec, D., Larkin, E., & McSherry, D. (2007). Emotionally harmful parenting. Child Care in Practice, 13(3), 203-220. doi: 10.1080/13575270701353531

Johnson, J. G., Cohen, P., Smailes, E. M., Skodol, A. E., Brown, J., & Oldham, J. M. (2001). Childhood verbal abuse and risk for personality disorders during adolescence and early adulthood. Comprehensive psychiatry, 42(1), 16-23.

doi:10.1053/comp.2001.19755

Keyes, C.L.M. (1998). Social well–being. Social Psychology Quarterly, 61, 121–140. Stable URL: http://www.jstor.org/stable/2787065

Lumley, M. N., & Harkness, K. L. (2007). Specificity in the relations among childhood adversity, early maladaptive schemas, and symptom profiles in adolescent

depression. Cognitive Therapy and Research, 31(5), 639-657. doi: 10.1007/s10608-006-9100-3

Lyubomirsky, S., King, L., & Diener, E. (2005). The benefits of frequent positive affect: does happiness lead to success?. Psychological bulletin,131(6), 803.

(23)

Meeus, W. (1996). Studies on identity development in adolescence: An overview of research and some new data. Journal of youth and adolescence,25(5), 569-598. doi:

10.1007/BF01537355

Melançon, C., & Gagné, M. H. (2010). Father's and mother's psychological violence and adolescent behavioral adjustment. Journal of interpersonal violence. Doi:

10.1177/0886260510365863

Mills, R., Scott, J., Alati, R., O’Callaghan, M., Najman, J. M., & Strathearn, L. (2013). Child maltreatment and adolescent mental health problems in a large birth cohort. Child abuse & neglect, 37(5), 292-302. doi:10.1016/j.chiabu.2012.11.008

Moretti, M. M., & Craig, S. G. (2013). Maternal versus paternal physical and emotional abuse, affect regulation and risk for depression from adolescence to early

adulthood. Child abuse & neglect, 37(1), 4-13. doi:10.1016/j.chiabu.2012.09.015 Neff, K. D., & McGehee, P. (2010). Self-compassion and psychological resilience among

adolescents and young adults. Self and identity, 9(3), 225-240.

http://www.tandfonline.com/doi/abs/10.1080/15298860902979307#.VMPm1dKG9Qg Park, N. (2004). The role of subjective well-being in positive youth development. The Annals

of the American Academy of Political and Social Science, 591(1), 25-39. doi: 10.1177/0002716203260078

Ploegmakers-Burg, M., & Stortelder, F. (2008). De adolescentie als reorganisatiefase. Tijdschrift voor Psychotherapie, 34(3), 169-185. doi:10.1007/BF03078419

Reyome, N. D. (2010). Childhood emotional maltreatment and later intimate relationships: Themes from the empirical literature. Journal of Aggression, Maltreatment & Trauma, 19(2), 224-242.doi:10.1080/10926770903539664. doi:

(24)

Rees, C. A. (2010). Understanding emotional abuse. Archives of disease in childhood, 95(1), 59-67. doi:10.1136/adc.2008.143156

Riggs, S. A. (2010). Childhood emotional abuse and the attachment system across the life cycle: what theory and research tell us. Journal of Aggression, Maltreatment & Trauma, 19(1), 5-51. doi: 10.1080/10926770903475968

Riggs, S. A., & Kaminski, P. (2010). Childhood emotional abuse, adult attachment, and depression as predictors of relational adjustment and psychological aggression. Journal of aggression, maltreatment & trauma, 19(1), 75-104. doi: 10.1080/

10926770903475976

Shaffer, A., Yates, T. M., & Egeland, B. R. (2009). The relation of emotional maltreatment to early adolescent competence: Developmental processes in a prospective study. Child Abuse & Neglect, 33(1), 36-44. doi:10.1016/j.chiabu.2008.12.005

Sullivan, T. P., Fehon, D. C., Andres‐Hyman, R. C., Lipschitz, D. S., & Grilo, C. M. (2006). Differential relationships of childhood abuse and neglect subtypes to PTSD symptom clusters among adolescent inpatients. Journal of Traumatic Stress, 19(2), 229-239. doi: 10.1002/jts.20092

Tanaka, M., Wekerle, C., Schmuck, M. L., & Paglia-Boak, A. (2011). The linkages among childhood maltreatment, adolescent mental health, and self-compassion in child welfare adolescents. Child abuse & neglect, 35(10), 887-898.

doi:10.1016/j.chiabu.2011.07.003

Taussig, H. N., & Culhane, S. E. (2010). Emotional maltreatment and psychosocial

functioning in preadolescent youth placed in out-of-home care. Journal of aggression, maltreatment & trauma, 19(1), 52-74. doi:10.1080/10926770903476008

Terluin, B., Van Heest, F. B., Van der Meer, K., Neomagus, G. J. H., Hekman, J., Aulbers, L. P. J., Starreveld, J.S., & Grol, M. H. (2009). NHG-standaard Angststoornissen. In

(25)

NHG-Standaarden voor de huisarts 2009 (pp. 469-486). Bohn Stafleu van Loghum. doi: 10.1007/978-90-313-6614-9_25

Trickett, P. K., Kim, K., & Prindle, J. (2011). Variations in emotional abuse experiences among multiply maltreated young adolescents and relations with developmental outcomes. Child abuse & neglect, 35(10), 876-886. doi:10.1016/j.chiabu.2011.08.001 Wagenaar-Fischer, M. M., Heerdink-Obenhuijsen, N., Kamphuis, M., & De Wilde, J. (2010).

JGZ-richtlijn Secundaire preventie kindermishandeling. Handelen bij een vermoeden van kindermishandeling. Bilthoven: RIVM Centrum Jeugdgezondheid, 295001012, 2010.

Wekerle, C., Leung, E., Wall, A. M., MacMillan, H., Boyle, M., Trocme, N., & Waechter, R. (2009). The contribution of childhood emotional abuse to teen dating violence among child protective services-involved youth. Child Abuse & Neglect, 33(1), 45-58. doi:10.1016/j.chiabu.2008.12.006

Wit, C. A. M. de (1997). Depressies bij kinderen en adolescenten. Kind en adolescent, 18(4), 115-126. doi: 10.1007/BF03060665

Westerhof, G.J., & Keyes, C.L.M. (2008) Geestelijke gezondheid is meer dan de afwezigheid van geestelijke ziekte. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 63, 808-820.

Wright, M. O. D., Crawford, E., & Del Castillo, D. (2009). Childhood emotional

maltreatment and later psychological distress among college students: The mediating role of maladaptive schemas. Child Abuse & Neglect, 33(1), 59-68.

doi:10.1016/j.chiabu.2008.12.007

World Health Organization. (2005). Promoting mental health: Concepts, emerging evidence, practice. Geneva: WHO

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This gap is especially evident in the Dutch welfare sector reform, where integrated care is proving difficult to realise, especially for the transition from youth to adult

The aim of this study was to investigate the behavior of mesenchymal stem cells (MSCs) in regard to in vitro cartilage formation and in vivo bone regeneration when combined

The findings in this paper are based on international data from European ERTMS implementations linked with national data obtained from semi-structured interviews with Dutch ERTMS

monoliths through which air can flow [7, 9, 13]. The choice of the particular material was based on relevant lab- scale studies in the framework of EU-funded FP7 project

At t = 0, the aortic wall area of the ROS specimens ( Fig 7A ) displayed at the treated focus under the thrombus (asterisk) an intact organization of the media with closely

In particular, the access to and manage- ment of land and water needs to improve markedly; the lack of clear and stable land and water rights and the weak regulations and

As shown in Figure 10, a rising amount of curatives in the compounds has an influence on the glass transition temperature (as is well known), but only a minor one on the height

Voor gunnen op waarde, de prijs-kwaliteitverhouding (P/Q) en het hanteren van een vaste prijs (beauty contest) geldt het omgekeerde; deze methoden komen samen voor in 23