• No results found

De invloed van ouderlijk gedrag op sociale angst bij hun kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van ouderlijk gedrag op sociale angst bij hun kinderen"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Ouderlijk Gedrag op Sociale Angst bij hun Kinderen

Lisa Müller

Bachelorthese Klinische Psychologie Universiteit van Amsterdam

Studentennummer: 6037771 Docent: Eva de Ruiter

Aantal woorden literatuurverslag: 5307 Aantal woorden abstract: 97

(2)

Inhoudsopgave

1. De invloed van ouderlijk gedrag op sociale angst bij hun kinderen 4 2. De invloed van het sociaal angstige gedrag van ouders op de sociale

interacties van hun kind 7

3. De invloed van overbescherming door ouders op de sociale angst

van hun kind 12

4. De invloed van overcontrole door ouders op de sociale angst van

hun kind 16

5. Conclusie en discussie 21

(3)

Abstract

In dit literatuuroverzicht wordt de invloed van ouderlijk gedrag op sociale angst bij hun kinderen onderzocht. Uit de besproken onderzoeken komt naar voren dat sociaal angstige ouders een negatieve invloed hebben op de sociale interacties van hun kind. Opvallend is dat deze negatieve invloed al bij baby’s gevonden kan worden. Bovendien komt naar voren dat ouderlijke overbescherming en overcontrole op korte en lange termijn een negatieve invloed kunnen hebben op de sociale angst van kinderen. De gevonden resultaten kunnen belangrijke implicaties hebben voor de behandeling van sociale angst bij kinderen, o.a. door een effectieve psycho-educatie voor ouders.

(4)

De Invloed van Ouderlijk Gedrag op Sociale Angst bij hun Kinderen

Sociale angst, bang zijn voor beoordelingen door anderen in sociale situaties in welke men moet functioneren of presenteren, is een emotie welke veel mensen weleens ervaren, bijvoorbeeld bij het houden van een presentatie. Men is bang zich beschamend te gedragen of kritiek van anderen te krijgen. Een beperkte mate van sociale angst is niet ongewoon, als deze angst echter het dagelijks leven belemmert en tot vermijding van sociale interacties leidt, wordt er van een sociale-angststoornis gesproken (American Psychiatric Association, 2013). De sociale-angststoornis is met een leeftijdsprevalentie van 9.5% de derde meest voorkomende psychologische stoornis in Nederland (De Graaf, Ten Have & Van Dorsselaer, 2010). Sociale angst heeft een negatieve invloed op sociale interacties, maar daarnaast ook op andere belangrijke factoren in het leven, zoals de tevredenheid met vriendschappen, vrijetijdsbesteding en inkomen (Stein & Kean, 2000). Tevens hebben sociaal angstigen vergrote kansen op persoonlijke problemen, zoals werkeloosheid (Wittchen & Beloch, 1996) en alcoholproblemen (Buckner & Turner, 2009). Sociale angst kan derhalve iemands leven erg belemmeren en de levenskwaliteit sterk verminderen (Stein & Kean, 2000).

Ook jonge kinderen kunnen reeds symptomen van sociale angst vertonen (Kessler et al., 2005). Wanneer sociale angst zich ontwikkelt bij kinderen, verminderen de

problemen met de jaren niet, maar worden deze juist erger (Beidel, Fink & Turner, 1996). Een angststoornis is bij kinderen een risico voor problemen op latere leeftijd;

bijvoorbeeld leerproblemen, het ontwikkelen van andere angststoornissen, depressie, drugsverslavingen of suïcidaal gedrag (Woodward & Ferguson, 2001). Sociale angst kan

(5)

derhalve niet alleen bij volwassenen, maar ook bij kinderen het leven sterk negatief en op lange termijn beïnvloeden.

De grote negatieve invloed van sociale angst op de levenskwaliteit maakt het belangrijk om sociale angst goed te onderzoeken, zodat het effectief kan worden

behandeld. Voor een effectieve behandeling is het noodzakelijk om de complexiteit van de sociale-angststoornis te onderzoeken. In dit literatuuroverzicht staat de vraag centraal wat de invloed van ouderlijk gedrag is op sociale angst bij kinderen. Eerder onderzoek gaf aan dat kinderen van ouders met sociale angst een grotere kans op het ontwikkelen van sociale angst hebben, dan kinderen van ouders zonder sociale angst (Bögels & Brechman-Toussaint, 2006; Bögels, van Oosten, Muris & Smulders, 2001). Een verklaring voor dit gevonden verband zou het door het kind leren van gedrag uit de omgeving kunnen zijn, of de gedeelde genen met hun ouders (overerving). Genen lijken echter maar een kleine invloed te hebben op het ontwikkelen van sociale angst (Eley, Rijsdijk, Perrin, O’Connor & Bolton, 2008). Hierdoor zou het sociaal angstig gedrag van de kinderen door de omgeving aangeleerd kunnen zijn. Aangezien ouders een groot deel van de omgeving van kinderen uitmaken, zouden kinderen sociale angst van hun ouders kunnen leren. Een theorie die een overdracht van sociale angst van ouder naar kind zou kunnen verklaren is modeling (Bandura, Ross & Ross, 1963). Modeling houdt in dat kinderen het gedrag van iemand anders, bijvoorbeeld hun ouders, observeren en vervolgens imiteren. Het geïmiteerde gedrag wordt aangeleerd en in vergelijkbare situaties getoond. Eerder onderzoek toont aan dat agressief gedrag op deze manier overgedragen kan worden van ouder naar kind (Bandura, Ross & Ross, 1963). Daarnaast lijken kinderen, zelfs al op jonge leeftijd, het geobserveerde angstige gedrag van hun

(6)

ouders over te nemen (Rapee, 2001; Dubi, Rapee, Emerton & Schniering, 2008). Als kinderen sociale angst door modeling van hun ouders leren, dan zouden kinderen van sociaal angstige ouders tijdens een sociale interactie meer angst moeten tonen dan kinderen van niet-angstige ouders.

Niet alle ouders vertonen echter sociale angst, derhalve kunnen ook andere ouderlijke gedragingen van invloed zijn op sociale angst bij kinderen. Eerder onderzoek toont aan dat angst van kinderen door verschillend ouderlijk opvoedgedrag negatief beïnvloed kan worden (Vasey & Dadds, 2001). Er is een sterke samenhang gevonden tussen ouderlijke overbescherming en overcontrole en angst bij kinderen (o.a. Bögels, van Oosten, Muris & Smulders, 2001; McLeod, Wood & Weisz, 2007; van der Bruggen, Stams & Bögels, 2008). Overbeschermende ouders proberen schade of gevaar voor hun kinderen te voorkomen door ze bepaalde activiteiten te verbieden, bijvoorbeeld het zonder de ouders buiten spelen met vrienden. Overcontrolerende ouders hebben weinig vertrouwen in het kunnen van hun kind en nemen daardoor vaak taken van het kind over, bijvoorbeeld het voorbereiden van een presentatie. Overbescherming en overcontrole hebben derhalve een negatieve invloed op de autonomie van het kind, het kind heeft het gevoel dat het niet vaardig is om bijvoorbeeld sociale situaties alleen aan te gaan.

Hierdoor zouden sociale vaardigheden niet aangeleerd worden, sociale situaties vermeden worden en daardoor sociale angst aangeleerd worden (Rapee & Spence, 2004). Dit laat de vraag ontstaan of ouderlijke overbescherming en overcontrole invloed hebben op sociale angst bij kinderen.

Dit literatuuroverzicht onderzoekt de invloed van ouderlijk gedrag op sociale angst bij hun kinderen. In de eerste paragraaf wordt de invloed van het sociaal angstige

(7)

gedrag van ouders op de sociale interacties van hun kind onderzocht. In de tweede en derde paragraaf wordt respectievelijk de invloed van overbescherming en overcontrole door ouders op de sociale angst van hun kind onderzocht.

De Invloed van het Sociaal Angstige Gedrag van Ouders op de Sociale Interacties van hun Kind

Kinderen met sociaal angstige ouders hebben een hogere kans om ook sociaal angstig te zijn (Bögels & Brechman-Toussaint, 2006). Er is een kleine genetische invloed op sociale angst bij kinderen (Eley, Rijsdijk, Perrin, O’Connor & Bolton, 2008), ouders kunnen echter een grote invloed op de sociale angst van hun kinderen hebben (Bögels, van Oosten, Muris & Smulders, 2001). Ouders met sociale angst zouden deze angst op hun kinderen kunnen overdragen, doordat de kinderen hun angstige gedrag modelen (Emmelkamp, Ehring & Powers, 2008). Sociaal angstige ouders vertonen meer angst in sociale situaties dan niet-angstige ouders. Hierdoor kan onderzocht worden wat de

invloed is van ouderlijke sociale angst op de sociale interacties van hun kind. Dit wordt in deze paragraaf onderzocht.

Murray, Cooper, Creswell, Schofield en Sack (2007) onderzochten de invloed van sociale angst op ouderlijk gedrag door het gedrag van 84 sociaal angstige moeders, met hun 10 weken oude baby, richting een vreemd persoon te observeren en dit te vergelijken met het gedrag van 89 niet angstige moeders. De interactie tussen moeder en vreemde en baby en vreemde werd beoordeeld op de mate waarin contact gemaakt werd met de vreemde. De interactie tussen moeder en baby werd beoordeeld op de mate van geuite

(8)

angst tegenover het kind. De baby’s van sociaal angstige moeders communiceerden minder positief met de vreemde op het moment dat deze met de baby probeerde te interacteren, in vergelijking met baby’s van niet angstige moeders. Tijdens de interactie met de vreemde, lieten sociaal angstige moeders meer angst zien dan niet angstige moeders. De onderzoekers concludeerden dat baby’s van sociaal angstige moeders, evenals hun moeders, minder sociaal reageerden op een vreemde. Hieruit kan

geconcludeerd worden dat sociaal angstig gedrag van ouders een negatieve invloed op het sociale gedrag van jonge baby’s kan hebben. Gedrag is echter in de loop der tijd

veranderlijk (Keenan & Evans, 2009), hierdoor zou de invloed van ouderlijke sociale angst kunnen veranderen. Derhalve is het van belang om ook kinderen van andere leeftijden te onderzoeken.

Onderzoek naar oudere baby’s is gedaan door Murray, de Rosnay, Pearson, Bergeron, Schofield, Royal-Lawson en Cooper (2008), welke de baby’s van 79 sociaal angstige moeders en 77 niet-angstige moeders op 10 en 14 maanden oude leeftijd onderzochten. Voor deze leeftijden werd gekozen, omdat baby’s van 10 maanden oud beginnen met het ontwikkelen van angst voor vreemden, maar nog niet weten hoe zij zekerheid over hun gevoelens kunnen krijgen, door bijvoorbeeld naar de emoties van de moeder te kijken. Vanaf 14 maanden gaan baby’s vaak gebruik maken van social

referencing (SR), waarbij zij naar hun ouders kijken om uit te vinden wat zij in een

nieuwe of ambigue situatie zouden moeten doen of voelen (Sroufe, 1977, aangehaald in Murray et al., 2008). De reacties van moeder en baby op een vreemde, werden op allebei de leeftijden onderzocht door eerst de moeder in het zichtveld van de baby met een vreemde te laten interacteren en daarna de vreemde met de baby (eerst kijken, dan

(9)

optillen en praten) te laten interacteren. Bij de moeder werd de mate van angst tijdens de interactie met de vreemde beoordeeld en bij de baby de mate van positief gedrag, angst en het vermijden van de vreemde. Hieruit bleek dat baby’s van sociaal angstige moeders zich tussen de 10 en 14 maanden steeds meer vermijdend gedroegen tegenover een vreemde, in vergelijking met baby’s van niet-angstige moeders. Hoe sterker de geuite sociale angst van de moeder, vooral tijdens de eerste interactie van de vreemde met de baby, hoe sterker het kind de vreemde vermeed. De onderzoekers concludeerden dat het sociaal angstig gedrag van de moeder de sociale interactie van het baby toenemend negatief beïnvloedde. De mate van sociale angst van de moeder kan de mate van vermijding van sociale interacties van de baby voorspellen.

Vergelijkbaar onderzoek is gedaan door Aktar, Majdandzic, de Vente en Bögels (2014), zij onderzochten de invloed van sociaal angstige ouders op de sociale angst bij 30 maanden oude kinderen. Er werden 117 kinderen van 43 sociaal angstige en 84 niet-sociaal angstige ouders geobserveerd tijdens een interactie met een vreemde. De vreemde communiceerde eerst met de ouders, vlakbij het kind, en vervolgens werd het kind van de ouders naar de vreemde gestuurd en las de vreemde een boek voor. De ouders en het kind werden beoordeeld op de mate van geuite angst en vermijding van de vreemde. De resultaten gaven aan dat de kinderen van sociaal angstige ouders op 30-maandige leeftijd meer sociale angst en vermijding tijdens de contact met de vreemde lieten zien, dan kinderen van ouders zonder sociale-angststoornis. Ouders met sociale angst uitten, zoals verwacht, meer angst tijdens het contact met de vreemde, dan ouders zonder sociale-angststoornis. De onderzoekers concludeerden dat ouderlijke sociale angst de sociale

(10)

interacties van hun kind negatief beïnvloedde, door de sociale angst van het kind en vermijding van de vreemde door het kind te versterken.

In bovenstaande onderzoeken zou de ouderlijke sociale angst de sociale

interacties van het kind al voor het onderzoek kunnen hebben beïnvloed, door ervaring uit eerdere situaties waarin de ouder sociale angst heeft geuit richting een vreemde. De directe invloed van sociaal angstig gedrag van ouders werd door Rosnay, Cooper, Tsigaras en Murray (2006) onderzocht. Aan het onderzoek namen 24 niet sociaal

angstige moeders met hun kinderen van tussen de 12 en 14 maanden deel. Er waren twee testmomenten; eerst moest de moeder zich gedragen zoals gebruikelijk (niet-angstige conditie) en daarna moest de moeder zich nerveus en sociaal angstig gedragen (sociaal angstige conditie), waarvoor zij van tevoren getraind was. Beide keren kwam een

vreemde de kamer in. Eerst communiceerde de vreemde even met de moeder, zonder het kind aan te kijken. Vervolgens interacteerde de vreemde met het kind (spelen en proberen op te tillen), terwijl de moeder een tijdschrift las. Hierna werd dezelfde situatie herhaald met een andere vreemde, de moeder gedroeg zich in deze situatie echter sociaal angstig. Bij het kind werd de mate van angst, vermijding en positieve emotionele geluiden beoordeeld. De resultaten lieten zien dat kinderen in de sociaal angstige conditie, meer angst en vermijding tegenover de vreemde lieten zien en ook van minder positieve geluiden gebruik maakten, dan in de niet-angstige conditie. Hieruit concludeerden de onderzoekers dat eenmalig sociaal angstig gedrag van de moeder een direct negatief effect heeft op de sociale interactie van haar kind, door de sociale angst van het kind en de vermijding van een vreemde door het kind te versterken.

(11)

Uit de besproken onderzoeken komt naar voren dat sociaal angstig gedrag van ouders de sociale angst van hun kind direct negatief kan beïnvloeden tijdens een sociale interactie. De sociale angst van ouders lijkt de sociale angst reeds bij 10 weken oude baby’s te beïnvloeden. Hoe meer sociale angst ouders in een sociale interactie uiten, hoe meer sociaal angstig en vermijdend hun kind lijkt te worden tegenover een vreemde. Bovenstaande resultaten geven een sterke aanwijzing dat kinderen de sociale angst van hun ouders via modeling overnemen. De onderzoeksresultaten kunnen belangrijke

implicaties hebben voor de effectieve behandeling van sociale angst bij kinderen. Het zou bijvoorbeeld zinvol kunnen zijn deze negatieve invloed van sociaal angstige ouders tijdens een oudertraining te bespreken.

Ouderlijk sociaal angstig gedrag kan een belangrijke negatieve invloed op de sociale angst van kinderen zijn. Dit is echter maar één deel van de ouderlijke invloed. Het ouderlijk opvoedingsgedrag kan een ander belangrijk deel van de ouderlijke invloed op angst zijn (Vasey & Dadds, 2001). Ouderlijke overbescherming lijkt een negatieve invloed op de autonomie van het kind te hebben en zou daardoor invloed op de sociale angst van het kind kunnen hebben (McLeod, Wood & Weisz, 2007). In de volgende paragraaf wordt de invloed van overbescherming door ouders op de sociale angst van hun kind onderzocht.

(12)

De Invloed van Overbescherming door Ouders op de Sociale Angst van hun Kind

Uit onderzoek blijkt dat ouderlijk gedrag een grote invloed op angst bij kinderen kan hebben (Vasey & Dadds, 2001). Er zijn aanwijzingen dat ouderlijke

overbescherming de autonomie van het kind negatief beïnvloedt, doordat het kind zich niet blootstelt aan sociale situaties en hierdoor de sociale vaardigheden beïnvloed worden (Rapee & Spence, 2004). Ouderlijke overbescherming zou sociale angst van het kind hierdoor kunnen beïnvloeden. Daarom is het van belang de invloed van ouderlijke overbescherming op de sociale angst van het kind te onderzoeken. Dit wordt in deze paragraaf onderzocht.

Lieb, Wittchen, Höfler, Fuetsch, Stein & Merikangas (2000) onderzochten de invloed van ouderlijk opvoedgedrag op sociale angst bij 59 sociaal angstige adolescenten tussen de 14 en 17 jaar. In hun onderzoek werd gebruik gemaakt van de verzamelde informatie uit een steekproef in een wijk in München in 1995 (van de Early

Developmental Stages of Psychopathology Study, EDSP). In de EDSP studie werd met

behulp van het Munich-Composite International Diagnostic Interview (M-CIDI) de mate van sociale angst bij de adolescenten en bij de ouders vastgesteld. Bovendien vulden de adolescenten de vragenlijst ‘Questionaire of Recalled Parental Rearing Behaviour’ in, welke naar het door de adolescenten ervaren ouderlijk opvoedgedrag vraagt. Uit het onderzoek bleek dat adolescenten met sociale angst vaker aangaven dat hun ouders overbeschermend gedrag vertoonden, dan adolescenten zonder sociale angst. Ouderlijke overbescherming lijkt de sociale angst bij de nakomelingen negatief te beïnvloeden.

Knappe, Beesdo-Baum, Fehm, Lieb en Wittchen (2012) onderzochten dezelfde populatie met behulp van de EDSP studie op latere leeftijd, na één tot twee jaar . Er

(13)

werden 1053 adolescenten (waarvan 7.5% sociaal angstig) tussen de 15 en 19 jaar onderzocht, om vast te stellen of de negatieve invloed van ouderlijke overbescherming bleef bestaan. De M-CIDI gegevens van de ouders en de adolescent en de ‘Questionaire

of Recalled Parental Rearing Behaviour’ gegevens, ingevuld voor zowel vader als

moeder, werden gebruikt. Sociaal angstige adolescenten rapporteerden vaker moederlijke overbescherming dan niet sociaal angstige adolescenten. Dit werd niet voor vaderlijke overbescherming gevonden. De onderzoekers concludeerden dat moederlijke

overbescherming sociale angst bij de nakomelingen negatief kan beïnvloeden. De invloed van ouderlijke overbescherming lijkt ook nog na één tot twee jaar een negatieve invloed op sociale angst van het kind te hebben.

Vergelijkbaar onderzoek is gedaan door Spokas en Heimberg (2009), die studenten rond de 19 jaar onderzochten. Ongeveer 13% van de deelnemers kwam in aanmerking voor een sociale angst diagnose. De deelnemers werden zowel voor aanvang van het eerste semester (166 studenten) en tijdens het semester (265 studenten) getest. Bij studenten die op beide momenten getest waren, werd ook naar het langetermijneffect van overbescherming gekeken, omdat deze aan beide meetmomenten deel hadden genomen. De volgende vragenlijsten zijn door alle deelnemende studenten ingevuld: De Social

Interaction Anxiety Scale (SIAS) werd afgenomen om de mate van sociale angst te

meten. Zowel met de Parental Bonding Instrument (PBI), als met de Memories of My

Parents’ Upbringing (EMBU), werd ouderlijke overbescherming gemeten. Uit de

onderzoeksresultaten bleek dat op beide testmomenten gold dat hoe hoger de

waargenomen ouderlijke overbescherming beoordeeld werd, hoe meer sociale angst de studenten rapporteerden. Van de studenten die op twee momenten werden gemeten, bleek

(14)

dat studenten die op het eerste testmoment aangaven dat hun moeder overbeschermend was, op het tweede testmoment meer sociale angst gingen vertonen dan op het eerste testmoment, in vergelijking met studenten met niet overbeschermende moeders. De onderzoekers concludeerden dat er een negatieve invloed van ouderlijke

overbescherming op de sociale angst van het kind is. Op lange termijn is voornamelijk de moederlijke overbescherming van negatieve invloed op de sociale angst van het kind. De gevonden intensivering van sociale angst tijdens het semester zou beïnvloed kunnen worden door het begin van de studie, waarbij veel nieuwe mensen worden ontmoet en zich nieuwe sociale situaties voordoen, wat de sociale angst zou kunnen verhogen.

De invloed van ouderlijke overbescherming op de sociale angst van volwassenen werd onderzocht met een andere populatie en op een andere manier, door Majdandžić, de Vente en Bögels (2010). Er namen 121 paren tussen de 19 en 47 jaar (gemiddeld 32 jaar) deel, welke in verwachting van een kind waren. Door de zwangerschap werd verwacht dat het ouderlijke opvoedgedrag van de deelnemers’ ouders beter herinnerd zouden worden, omdat de paren bezig zouden zijn met het zoeken naar passend opvoedgedrag. De zelf vermelde sociale angst werd gemeten met behulp van de Dutch Short Social

Phobia and Anxiety Inventory (Short SPAI), die naar de angst in verschillende sociale

situaties en met verschillenden interactiepartners vroeg. Bovendien werd ook een semi-gestructureerd diagnostisch interview (the Anxiety Disorder Interview Schedule, ADIS) gebruikt, om de mate van sociale angst van de deelnemers te meten. Ouderlijke

overbescherming tijdens de kindertijd van de deelnemers, werd gemeten met behulp van de Mother-Father-Peer Inventory (MFP). Sociaal angstige deelnemers gaven vaker aan dat hun vader overbeschermend was dan niet sociaal angstige deelnemers. Hoe sterker de

(15)

gerapporteerde vaderlijke overbescherming, hoe sterker de áángegeven sociale angst was. Deelnemers die echter aangaven dat hun moeder overbeschermend was, hadden een grotere kans om sociaal angstig te zíjn, dan deelnemers die geen overbeschermende moeder aangaven. De onderzoekers concludeerden dat moeders en vaders een andere invloed op sociale angst kunnen hebben, maar dat ouderlijke overbescherming in de kindertijd ook bij volwassenen een negatieve invloed op de zelf ervaren sociale angst kan hebben.

De besproken onderzoeken in deze paragraaf keken naar de invloed van ouderlijke overbescherming op de sociale angst van hun kind. Ouderlijke

overbescherming heeft een negatieve invloed op de sociale angst van kinderen. Deze negatieve invloed kan ook bij volwassenen worden gevonden. Er werd gevonden dat hoe sterker de beoordeelde overbescherming door de ouders is, hoe sterker de sociale angst van het kind is. Er kwam naar voren dat voornamelijk overbescherming door de moeder een sterke negatieve invloed lijkt te hebben op de sociale angst van het kind. Een kanttekening is dat bovengenoemde onderzoeken met zelfrapportages en retrospectieve vragenlijsten gewerkt hebben, welke de resultaten negatief beïnvloed kunnen hebben, omdat de herinneringen van de deelnemers vertekend zouden kunnen zijn. Longitudinaal onderzoek zou deze eventuele vertekening kunnen hebben voorkomen.

Ouderlijke overbescherming kan een grote negatieve invloed hebben op de sociale angst van kinderen. Dit ondersteunt de theorie dat ouderlijk opvoedgedrag belangrijk is bij het onderzoeken van de invloed van ouderlijk gedrag op de sociale angst van hun kinderen. Overbeschermende ouders proberen hun kind voor schade te bewaren, door hun kind bijvoorbeeld niet zonder ouders buiten met andere kinderen te laten spelen.

(16)

Hetzelfde doen overcontrolerende ouders, echter is de reden daarachter een andere. Zij hebben minder vertrouwen in het kunnen van het kind en laten hun kind niet alleen buiten spelen, omdat het huns inziens niet in staat toe is. Overcontrolerende ouders kunnen hierdoor, net als overbeschermende ouders, een negatieve invloed op de autonomie van het kind hebben (McLeod, Wood & Weisz, 2007). Deze negatieve invloed op de

autonomie van het kind zou net als bij overbescherming een invloed op sociale angst van het kind kunnen hebben, omdat het kind minder wordt blootgesteld aan sociale situaties. De invloed van ouderlijke overcontrole wordt in de volgende paragraaf besproken.

De Invloed van Overcontrole door Ouders op de Sociale Angst van hun Kind

Ouderlijke overcontrole kan als gevolg hebben dat het kind leert dat het

bijvoorbeeld niet zonder hulp sociale interacties aan kan gaan en dat iemand anders deze interacties beter over zou kunnen nemen (Wilde & Rapee, 2008). Dit heeft een negatieve invloed op de autonomie van het kind en kan daardoor het kinds angst vergroten

(McLeod, Wood & Weisz, 2007; van der Bruggen, Stams & Bögels, 2008) en zou een kind sociale angst kunnen laten ontwikkelen. In deze paragraaf wordt de invloed van ouderlijke overcontrole op sociale angst van het kind onderzocht.

Rork en Morris (2009) onderzochten de invloed van ouderlijke overcontrole op de sociale angst van hun kind. Er namen 31 kinderen tussen de 10 en 13 jaar samen met hun ouders deel aan het onderzoek. De sociale angst symptomen van kinderen werden zowel met de Social Phobia and Anxiety Inventory for Children (SPAI-C), als met de

(17)

overcontrole werd met behulp van een aangepaste versie van de Parental Bonding

Instrument (PBI) gemeten. Ook werd ouderlijke overcontrole beoordeeld, met behulp van

een familietaak. Hierbij werden verschillende families samen in een kamer geplaatst en moesten de kinderen samen een sketch bedenken, welke voor iedereen opgevoerd moest worden. Alle interacties werden opgenomen en er werd naar het overcontrolerend gedrag van de ouders gekeken. De resultaten lieten zien dat kinderen die aangaven dat hun ouders overcontrolerend gedrag vertoonden, meer sociale angst symptomen vertoonden, dan kinderen wiens ouders niet overcontrolerend waren. Dit gold tevens voor de door de onderzoekers beoordeelde ouderlijke overcontrole. De onderzoekers concludeerden dat ouderlijke overcontrole de sociale angst van het kind negatief beïnvloedt.

De kinderen in bovenstaand onderzoek hadden al ervaring met het

overcontrolerende gedrag van hun ouders en zouden er al aan gewend kunnen zijn. Hierdoor kan niet het directe effect van ouderlijke overcontrole op sociale angst worden onderzocht. In het onderzoek van De Wilde en Rapee (2008) werden ouders willekeurig in een ‘lage controle’ of ‘hoge controle’ groep opgedeeld, waardoor hun in het onderzoek te tonen ouderlijk gedrag werd bepaald. Aan het onderzoek namen 25 kinderen van tussen de 7 en 13 jaar, samen met hun moeders, deel. De taak werd op twee manieren afgenomen: Eerst moest het kind binnen korte tijd een lang verhaal bij een zin bedenken, welke voor een vreemde gepresenteerd zou moeten worden en beoordeeld zou worden. De moeder ging bij de taak, ofwel weinig helpen en zich niet met de taak bemoeien (lage controle groep), ofwel de taak van het kind overnemen en alles helemaal alleen doen, zonder het kind daarbij te betrekken (hoge controle groep). Daarna werd verteld dat deze taak enkel een oefening was en dat de taak opnieuw uitgevoerd moest worden, met een

(18)

andere zin, zonder hulp van de moeder, en dat het verhaal dan wel gepresenteerd en beoordeeld zou worden. De mate van sociale angst bij het kind tijdens de taak, werd door gedragsobservatie met behulp van de aangepaste The Social Performance rating Scale (SPRS) beoordeeld. Uit het onderzoek bleek dat kinderen van wie de moeder in de hoge controle groep zat, meer sociale situationele angst toonden toen de taak alleen gedaan moest worden dan toen de moeder de taak ging overnemen, in vergelijking met kinderen bij wie de moeder in de lage controle groep zat. Hieruit concludeerden de onderzoekers dat ouderlijke overcontrole een directe negatieve invloed heeft op de sociale angst van het kind. De moederlijke overcontrole leek het kind het gevoel te geven dat het de taak niet zelf zou kunnen doen, waardoor het meer sociaal angstig werd voor de beoordeling van de vreemde (de onderzoeker).

Een vergelijkbaar onderzoek is gedaan door Festa en Ginsburg (2011), welke eveneens de invloed van overcontrole op sociale angst bij jongeren onderzochten. De deelnemers waren 63 kinderen, tussen de 7 en 12 jaar, met hun ouders. Ouder en kind moesten samen in korte tijd een toespraak over henzelf voorbereiden. Deze werd gefilmd en beoordeeld met behulp van de Five Minute Speech Task and Coding Manual (FMST), welke de ouderlijke overcontrole tijdens de kind-ouder interactie meet. De sociale angst van het kind werd gemeten met behulp van een diagnostisch interview, de Anxiety

Disorders Interview Schedule for DSM-IV Child Version (ADIS-C). De zelfbeoordeelde

sociale angst van de kinderen werd met de Screen for Child Anxiety-Related Emotional

Disorders-Child Version (SCARED-C) gemeten. Met de Memories of My Parents’ Upbringing (EMBU-C) werd de door de kinderen waargenomen overcontrole van hun

(19)

tijdens de taak getoond werd, hoe hoger de door de onderzoekers beoordeelde, en ook de door het kind zelf aangegeven, sociale angst van het kind was. Hoe hoger de door het kind waargenomen ouderlijke overcontrole, hoe hoger de sociale angst van het kind was. De onderzoekers concludeerden dat ouderlijke overcontrole de sociale angst van kinderen negatief beïnvloedt. Hoe sterker de ouderlijke overcontrole, hoe sterker de sociale angst bij het kind.

In hierboven besproken onderzoeken werd naar het korte termijneffect van ouderlijke overcontrole gekeken. Een invloed kan na verloop van tijd sterker of zwakker worden. Of de negatieve invloed van ouderlijke overcontrole ook op langere termijn bestaat, onderzochten Lewis-Morrarty et al. (2012) in een longitudinale studie aan de hand van 137 kinderen met hun moeders. De kinderen werden met zeven jaar en met 14 tot 17 jaar getest. Op zevenjarige leeftijd van het kind werd moederlijke overbescherming gemeten met behulp van drie kind-moeder interactie taken: vrij spelen, speelgoed

opruimen en origami vouwen. Deze taken werden op video opgenomen en de

moederlijke overcontrole werd beoordeeld. De sociale angst symptomen in adolescentie (hier 14 tot 17 jaar) werden niet met een taak gemeten, maar met behulp van zowel het sociale angst gedeelte van de Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED-SP), als met een diagnostisch interview, de Kiddie-Schedule for Affective

Disorders and Schizophrenia for School-Age Children–Present and Lifetime Version

(K-SADS-PL), aangevuld met delen van de Anxiety Disorders Interview Schedule for

Children (ADISC), welke bij de adolescent en de moeder werden afgenomen. Uit het

onderzoek blijkt dat kinderen waarvan op zevenjarige leeftijd de moeders als sterk overcontrolerend werden beoordeeld, meer sociale angst symptomen lieten zien tijdens

(20)

de adolescentie, dan kinderen van niet-overcontrolerende moeders. Moederlijke overcontrole voorspelde bovendien een hogere kans op leeftijdsprevalentie van sociale angst voor het kind in adolescentie. Moederlijke overcontrole lijkt tevens bij adolescenten een sterke negatieve invloed te hebben op de sociale angst.

Het onderzoek van Budinger, Drazdowski en Ginsburg (2013) is vergelijkbaar, de ouders zijn hier echter sociaal angstig. Hierdoor zou de negatieve invloed versterkt kunnen worden, omdat naast de overcontrole ook de sociale angst van de ouders de sociale angst van het kind zou kunnen beïnvloeden. Er werden 66 ouders (waarvan 45 sociaal angstig) en hun niet-angstige kinderen (7-12 jaar) onderzocht. Ouders werden met hun kind gefilmd tijdens het uitvoeren van twee taken: een spreektaak en een

etch-a-sketch taak. Bij de spreektaak moesten ouder en kind binnen korte tijd een speech over

zichzelf voorbereiden. Bij de etch-a-sketch taak moesten ouder en kind drie ontwerpen in weinig tijd namaken op de etch-a-sketch tablet, een stuk speelgoed waarbij door middel van het draaien aan twee knoppen getekend kan worden, waarbij de ene de linkerknop en de andere de rechterknop bediende. Sociale angst van het kind werd tijdens de spreektaak door observatie gemeten en de ouderlijke overcontrole werd tijdens beide taken door gedragsobservatie beoordeeld. Kinderen van ouders die als overcontrolerend werden beoordeeld, toonden meer sociale angst tijdens de spreektaak dan kinderen van niet overcontrolerende ouders. Hieruit concludeerden de onderzoeker dat er een negatieve invloed is van ouderlijke overcontrole op de sociale angst van kinderen tijdens een sociale situatie.

Op basis van de besproken onderzoeken kan geconcludeerd worden dat ouderlijke overcontrole een negatieve invloed op de sociale angst van hun kind heeft. Hoe sterker de

(21)

ouderlijke overcontrole, vooral door moeders, hoe meer sociale angst het kind heeft. Deze negatieve invloed kan zich direct tijdens een interactie uiten, maar kan tevens na meerdere jaren nog gevonden worden. De negatieve invloed van ouderlijke overcontrole kan nog steeds worden gevonden bij volwassenen die in hun kindertijd ouderlijke overcontrole beleefd hebben. De negatieve invloed van ouderlijke overcontrole lijkt zowel sterk, alsook van lange duur.

Conclusie en Discussie

In dit literatuurverslag werd het effect van ouderlijk gedrag op de sociale angst van hun kinderen onderzocht. Uit de besproken onderzoeken komt naar voren dat het gedrag van ouders de sociale angst van hun kinderen negatief beïnvloedt. De sociale angst van ouders kan de sociale interacties van kinderen negatief beïnvloeden, door de sociale angst van het kind en de vermijding van vreemden door het kind te versterken. Er is een lange- en korte termijneffect van ouderlijke sociale angst op de sociale angst van kinderen gevonden. Op lange termijn geldt, hoe sociaal angstiger de ouder, hoe sociaal angstiger het kind na verloop van de tijd wordt. Op korte termijn geldt, hoe sociaal angstiger de ouder tijdens een sociale interactie met een vreemde, hoe sociaal angstiger het kind in deze situatie is. Deze negatieve ouderlijke invloed kan al bij baby’s voor meer angst en vermijding van vreemden zorgen. Dit geeft aanwijzingen richting de theorie dat kinderen sociale angst door modeling van hun ouders leren. Naast ouderlijke sociale angst, hebben ook ouderlijke overbescherming en overcontrole een negatieve invloed op de sociale angst van kinderen. Overbescherming door ouders, vooral door de moeder, kan

(22)

sociale angst bij het kind versterken en deze op lange termijn ook verhevigen. Hoe sterker de overbescherming door ouders, hoe groter de kans op een sociale-angststoornis en hoe erger de sociale angst lijkt te zijn. Eveneens lijkt overcontrole door ouders de sociale angst bij kinderen te verhogen en op lange termijn zelfs te versterken.

Een punt van kritiek op de onderzoeken naar de invloed van overbescherming door ouders op de sociale angst van hun kind, is dat deze de ouderlijke overbescherming aan hand van zelfrapportage en retrospectieve vragenlijsten onderzochten. Persoonlijke herinneringen zijn niet objectief en kunnen na verloop van tijd vervormen. Hirsch en Clark (2004) stellen dat sociaal angstige mensen sociale informatie als meer negatief en bedreigender interpreteren en daardoor vertekend verwerken (Information processing

bias). De informatie kan daardoor negatief vervormd opslagen worden, op een manier

welke hun sociale angst in stand houdt. De retrospectieve vragenlijsten over het ouderlijke opvoedingsgedrag kunnen daardoor zijn ingevuld naar de selectieve herinneringen van negatief vervormde informatie en zijn mogelijk vertekend. Bij vervolgonderzoek zou dit ondervangen kunnen worden door het ouderlijke opvoedingsgedrag bijvoorbeeld door observatie te onderzoeken.

Bovendien werd er in veel onderzoeken gebruik gemaakt van zelfrapportage over de eigen sociale angst en het ouderlijke gedrag, wat als gevolg zou kunnen hebben dat deze vragenlijsten sociaal wenselijk ingevuld kunnen zijn (Stocké & Hunkler, 2007; King & Bruner, 2000). Deelnemers zouden zich bijvoorbeeld voor hun angst in sociale

situaties kunnen schamen, omdat zij verwachten dat andere mensen dit belachelijk zouden kunnen vinden, of zij hebben slechte herinneringen aan hun ouders, maar willen niet dat andere mensen hen ouders als minder vaardig aanzien. Daardoor zou er een

(23)

vervormd beeld van symptomen of ouderlijk opvoedgedrag weergegeven kunnen zijn. De vragenlijsten werden echter in veel onderzoeken naar de deelnemers opgestuurd,

waardoor deze op hun gemak de vragenlijsten in konden vullen en deze als gevolg minder sociaal wenselijk zouden kunnen antwoorden (King & Bruner, 2000). Desalniettemin moet er rekening mee gehouden worden dat de vragenlijsten sociaal wenselijk ingevuld kunnen zijn. In vervolgonderzoek zou dit ondervangen kunnen

worden door gebruik te maken van longitudinaal onderzoek en de deelnemers duidelijk te maken dat de vragenlijsten anoniem verwerkt worden.

Het gedrag van ouders kan de sociale angst van hun kind versterken. Sociale angst heeft vele negatieve gevolgen en belemmeringen voor iemands leven en kan de

levenskwaliteit sterk verminderen (Stein & Kean, 2000). De gevonden resultaten kunnen belangrijke implicaties hebben voor het effectief behandelen van sociale angst bij

kinderen, bijvoorbeeld door het verminderen van de negatieve invloed van ouders met behulp van psycho-educatie. Hierdoor zouden de negatieve gevolgen en belemmeringen van sociale angst verminderd kunnen worden en de levenskwaliteit van sociaal angstigen weer verhoogd kunnen worden.

(24)

Literatuur

Aktar, E., Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S. M. (2014). Parental social anxiety disorder prospectively predicts toddlers' fear/avoidance in a social

referencing paradigm. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 55(1), 77-87. American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of

mental disorders (5th ed.). Arlington, VA: American Psychiatric Publishing.

Bandura, A., Ross, D., & Ross, S. A. (1963). Imitation of film-mediated

aggressive models. The Journal of Abnormal and Social Psychology, 66(1), 3. Beidel, D. C., Fink, C. M., & Turner, S. M. (1996). Stability of anxious

symptomatology in children. Journal of Abnormal Child Psychology, 24(3), 257-269.

Bögels, S. M., & Brechman-Toussaint, M. L. (2006). Family issues in child

anxiety: Attachment, family functioning, parental rearing and beliefs. Clinical

psychology review, 26(7), 834-856.

Bögels, S. M., van Oosten, A., Muris, P., & Smulders, D. (2001). Familial

correlates of social anxiety in children and adolescents. Behaviour Research and

Therapy, 39(3), 273-287.

Buckner, J. D., & Turner, R. J. (2009). Social anxiety disorder as a risk

factor for alcohol use disorders: A prospective examination of parental and peer influences. Drug and Alcohol Dependence, 100(1), 128-137.

Budinger, M. C., Drazdowski, T. K., & Ginsburg, G. S. (2013). Anxiety-promoting parenting behaviors: a comparison of anxious parents with and without social anxiety disorder. Child Psychiatry & Human Development, 44(3), 412-418.

(25)

De Graaf, R., Ten Have, M., & Van Dorsselaer, S. (2010). De psychische

gezondheid van de Nederlandse bevolking. Nemesis-2: Opzet en eerste resultaten,

Trimbos-Instituut, Utrecht.

De Rosnay, M., Cooper, P. J., Tsigaras, N., & Murray, L. (2006). Transmission of social anxiety from mother to infant: An experimental study using a social referencing paradigm. Behaviour Research and Therapy, 44(8), 1165-1175. De Wilde, A., & Rapee, R. M. (2008). Do controlling maternal behaviours

increase state anxiety in children's responses to a social threat? A pilot study.

Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 39(4), 526-537.

Dubi, K., Rapee, R. M., Emerton, J. L., & Schniering, C. A. (2008).

Maternal modeling and the acquisition of fear and avoidance in toddlers:

Influence of stimulus preparedness and child temperament. Journal of abnormal

child psychology, 36(4), 499-512.

Egliston, K. A., & Rapee, R. M. (2007). Inhibition of fear acquisition in

toddlers following positive modelling by their mothers. Behaviour research and

therapy, 45(8), 1871-1882.

Eley, T. C., Rijsdijk, F. V., Perrin, S., O’Connor, T. G., & Bolton, D. (2008). A multivariate genetic analysis of specific phobia, separation anxiety and social phobia in early childhood. Journal of abnormal child psychology, 36(6), 839-848. Emmelkamp, P. M. G., Ehring, T., & Powers, M. P. (2008). Angststoornissen. In

Handboek psychopathologie deel 1 (pp. 231-270). Bohn Stafleu Van Loghum.

Festa, C. C., & Ginsburg, G. S. (2011). Parental and peer predictors of social anxiety in youth. Child Psychiatry & Human Development, 42(3), 291-306.

(26)

Hirsch, C. R., & Clark, D. M. (2004). Information-processing bias in social phobia. Clinical Psychology Review, 24(7), 799-825.

Keenan, T., & Evans, S. (2009). An introduction to child development. London: Sage.

Kessler, R. C., Berglund, P., Demler, O., Jin, R., Merikangas, K. R., & Walters, E. E. (2005). Lifetime prevalence and age-of-onset distributions of DSM-IV disorders in the National Comorbidity Survey Replication. Archives of general

psychiatry, 62(6), 593-602.

King, M. F., & Bruner, G. C. (2000). Social desirability bias: A neglected aspect of validity testing. Psychology & Marketing, 17(2), 79-103. Knappe, S., Beesdo-Baum, K., Fehm, L., Lieb, R., & Wittchen, H. U. (2012).

Characterizing the association between parenting and adolescent social phobia.

Journal of anxiety disorders, 26(5), 608-616.

Lewis-Morrarty, E., Degnan, K. A., Chronis-Tuscano, A., Rubin, K. H.,

Cheah, C. S., Pine, D. S., Henderon, H. A., & Fox, N. A. (2012). Maternal over-control moderates the association between early childhood behavioral inhibition and adolescent social anxiety symptoms. Journal of abnormal child psychology,

40(8), 1363-1373.

Lieb, R., Wittchen, H. U., Höfler, M., Fuetsch, M., Stein, M. B., & Merikangas, K. R. (2000). Parental psychopathology, parenting styles, and the risk of social phobia in offspring: a prospective-longitudinal community study. Archives of

(27)

Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S. (2010). Rearing histories of

individuals with and without social anxiety who become first time parents.

Anxiety, Stress, & Coping, 23(3), 243-258.

McLeod, B. D., Wood, J. J., & Weisz, J. R. (2007). Examining the

association between parenting and childhood anxiety: A meta-analysis. Clinical

psychology review, 27(2), 155-172.

Murray, L., Cooper, P., Creswell, C., Schofield, E. & Sack, C. (2007). The effects of maternal social phobia on mother–infant interactions and infant social responsiveness. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 48(1), 45–52. Murray, L., De Rosnay, M., Pearson, J., Bergeron, C., Schofield, E.,

Royal‐Lawson, M., & Cooper, P. J. (2008). Intergenerational transmission of

social anxiety: The role of social referencing processes in infancy. Child

Development, 79(4), 1049-1064.

Parker, G. (1983). Parental affectionless control as an antecedent to adult

depression: a risk factor delineated. Archives of General Psychiatry, 40(9), 956-960.

Rapee, R. M. (2001). The development of generalized anxiety disorder. In M. W.

Vasey, & M. R. Dadds (Eds.), The developmental psychopathology of anxiety (pp. 481–503). New York: Oxford University Press.

Rapee, R. M., & Spence, S. H. (2004). The etiology of social phobia:

Empirical evidence and an initial model. Clinical psychology review, 24(7), 737-767.

(28)

Rork, K. E., & Morris, T. L. (2009). Influence of parenting factors on childhood social anxiety: Direct observation of parental warmth and control. Child & Family

Behavior Therapy, 31(3), 220-235.

Sparrevohn, R. M., & Rapee, R. M. (2009). Self-disclosure, emotional expression and intimacy within romantic relationships of people with social phobia.

Behaviour Research and Therapy, 47(12), 1074-1078.

Spokas, M., & Heimberg, R. G. (2009). Overprotective parenting, social anxiety, and external locus of control: Cross-sectional and longitudinal relationships. Cognitive Therapy and Research, 33(6), 543-551.

Stein, M. B., Kean, Y. M. (2000). Disability and quality of life in social phobia: epidemiologic findings. The American Journal of Psychiatry, 157(10), 1606– 1613.

Stocké, V., & Hunkler, C. (2007). Measures of desirability beliefs and their validity as indicators for socially desirable responding. Field

Methods, 19(3), 313-336.

Van Der Bruggen, C. O., Stams, G. J. J., & Bögels, S. M. (2008). Research

Review: The relation between child and parent anxiety and parental control: a meta‐analytic review. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49(12), 1257-1269.

Vasey, M. W., & Dadds, M. R. (2001). An introduction to the developmental psychopathology of anxiety. In M.W.Vasey & M.R.Dadds (Eds.), The

developmental psychopathology of anxiety (pp. 3–26). Oxford: Oxford University

(29)

Wittchen, H. U., & Beloch, E. (1996). The impact of social phobia on

quality of life. International clinical psychopharmacology, 11, 15-23. Woodward, L. J., & Fergusson, D. M. (2001). Life course outcomes of

young people with anxiety disorders in adolescence. Journal of the American

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

NETBUYER is the overconfidence proxy in this panel, KZINDEX is the KZ-index measured by the formula used by Malmendier and Tate (2005) based on the coefficient estimates of Lamont

In the past years, project management was known to have nine knowledge areas and they were as follows: project integration management, project scope management,

However, SVM rank- ing modelling social behaviours as a group and consider- ing relative differences resulted in the best performance compared to the individual classification

During the study period, 1,000 women with breast cancer, age , 35 years at the time of diagnosis, underwent surgery for primary breast cancer, constituting 2% of the total population

As sentrale karakter word Esther uiters prominent voorgestel deur middel van die ruimte, tyd, hande- linge, gebeure en die medekarakters wat haar belig met hulle stille

4.19 Thermodynamic and adsorption parameters (Langmuir adsorption isotherms) for zinc in 1.0 M HCl at various temperatures for the utilized corrosion inhibitors- 230 4.20

Based on these literature- driven dimensions (Table 1), the conceptual framework was developed with six key dimensions and multiple indicators that were identified as being relevant

The results of the present study showed that more than half of the community pharmacists and nutritionists were familiar with the obesity guidelines and considered obesity