RIJKSLANDBOUWPROEFSTATION HOORN.
VOEDERPROEF MET TAPIOCAMEEL B I J MELKVEE,
D O O EE. BROUWER.
(Ingezonden 3 Augustus 1932.)
Inleiding.
Tapiocameel
x) is een koolhydraatrijk en zeer eiwitarm voedsel, dat vooral
gedurende de latere jaren in zeer groote hoeveelheden in Europa werd
inge-voerd. In verscheidene landen werd de voederwaarde voor varkens
onder-zocht, omdat aankoop van koolhydraatrijk voedsel vooral bij de
varkens-mesterij op zijn plaats is. Evenwel, ook voor de voeding van het melkvee
worden jaarlijks groote hoeveelheden koolhydraatrijke krachtvoedermiddelen
benut, in het bijzonder natuurlijk door de eigenlijke weidebedrijven. Het
leek ons daarom dienstig te onderzoeken, in hoeverre het tapiocameel voor
dit doel geschikt is.
De uitkomsten van dit inmiddels uitgevoerde onderzoek zijn tot op zekere
hoogte niet meer actueel, doordat het tapiocameel sinds het uitbreken van
de crisis, voor zoover mij bekend, niet meer in ons land verkrijgbaar is.
Dit is echter geen reden om de publicatie van de verkregen uitkomsten
achterwege te laten, omdat dit voedsel ongetwijfeld wel weer op onze markt
zal verschijnen; in het buitenland wordt het ook thans nog regelmatig
aan-geboden.
Herkomst, samenstelling en eigenschappen.
Herkomst. Het meel is voornamelijk afkomstig van de geschilde
en gedroogde wortels van twee Euphorbiaceeën : Manihot utilissima (bittere
cassave) en Manihot palmata (zoete cassave), die o. a. gecultiveerd worden
in Oost-Indië, Engelsch-Indië en Brazilië
2).
Samenstelling. Dat het tapiocameel zeer eenzijdig is
samen-gesteld blijkt wel uit het onderstaande overzicht.
' ) T a p i o c a = c a s s a v e = m a n i o c .
2) V o o r u i t v o e r i g e r g e g e v e n s z i e : K L I N G , Die Handelsfuttermittel, 1 9 2 8 . K L I N G ,
Versuchsstat., 8 2 , 1 9 1 3 , 2 1 1 . H O N C A M P , Z I M M E R M A N N , B L A N C K , Versuchsstat., 8 9 , 1 9 1 7 , 4 1 9 .
W O O D M A N , K I T O H I N , E V A N S , Joum. agr. S c , 2 1 , 1 9 3 1 , 5 2 6 .
HONCAMP e.S. (1917) *) . H A N S S O N e s . (1930)2) . J E S P E R S E N (1929) 3) . . E D I N e s . (1930) (grof meel) 4) E D I N e.s. (1930) (fijn meel) 4) FuLLERTON (1929) 5) . . W O O D M A N C . S . ( 1 9 3 1 ) 6) Gemiddeld Droge stof. 87,2 86,7 86,2 88,2 88,2 87,9 88,3 87,5
Samenstelling der droge stof. eiwit-achtige stof. vet-achtige stof. zetmeel-aehtige stof. ruwe celstof. 1,6 2,1 1,8 2,4 2,5 3,5 2,1 2,3 0,6 0,7 0,3 0,9 0,9 0,7 0,5 0,7 93,2 92,3 92,5 91,3 91,0 91,7 92,1 92,0 2,5 2,4 2,7 2,7 2,8 1,9 2,8 2,5 minerale bestand-deelen. 2,1 2,5 2,7 2,7 2,7 2,2 2,5 2,5 werke-lijk eiwit. 1,5 1,5 1,8 1,9 1,7
Enkele Nederlandsche cijfers, ons welwillend t e r beschikking gesteld door het Rijkslandbouwproefstation voor Veevoederonderzoek t e Wageningen, zijn in h e t onderstaande tabelletje medegedeeld.
Alle monsters (41) . . . Gemalen tapiocawortels
(16)
Zetmeel gedeeltelijk ont-trokken (4)
Celresten van wortel vrij-wel afwezig (3) . . . Brokjes tapiocameel (1) Droge stof. 87,5 88,0 87,8 87,6 84,8
Samenstelling der droge stof. eiwit-achtige stof. 1,5 1,7 1,3 1,3 0,1 vet-achtige stof. 0,5 0,6 0,4 0,3 0,2 zetmeel-achtige stof. 91,7 91,5 91,3 97,0 97,4 ruwe celstof. 4,1 3,5 5,2 1,1 0,1 minerale bestand-deelen. 2,2 2,8 1,8 0,4 2,1 1) H O N O A M P , Z I M M E R M A N N , B L A N C K , Versuchsstat., 8 9 , 1 9 1 7 , 4 1 9 . 2) H A N S S O N , B E N G T S S O N , M e d d e l a n d e N : o 3 7 0 f r â n C e n t r a l a n s t a l t e n , 1 9 3 0 . 3) J E S P E R S E N , 1 3 2 d e B e r e t n i n g f r a E o r s o g s l a b o r a t o r i e t , 1 9 2 9 . 4) E D I N , K I H L É N , ' G D S T A F S S O N , M e d d e l a n d e N : o 3 8 0 f r â n C e n t r a l a n s t a l t e n , 1 9 3 0 . r') F U L L E R T O N , J o u m . m i n . agr., 3 6 , 1 9 2 9 , 1 3 0 . 6) W O O D M A N , K I T C H I N , E V A N S , J o u m . agr. s e , 2 1 , 1 9 3 1 , 5 2 6 .
H e t gemiddelde v a n alle 41 monsters, t e Wageningen onderzocht in 1929—1931, is in den eersten regel weergegeven. 25 v a n deze monsters werden microscopisch onderzocht. Hiervan bleken de meeste (16) eenvoudig u i t ge-malen tapiocawortels t e bestaan (regel 2). 4 monsters (regel 3) waren afkomstig v a n gemalen wortels, w a a r a a n h e t zetmeel gedeeltelijk was onttrokken, hetgeen de analyse slechts weinig heeft veranderd. 3 monsters (regel 4) be-stonden uit meel, waarin vrijwel geen celresten v a n den wortel aanwezig waren. E é n monster (regel 5) bestond u i t brokjes tapiocameel, terwijl ten-slotte één monster (in de tabel niet afzonderlijk vermeld) een weinig calcium-c a r b o n a a t bleek t e b e v a t t e n .
H e t gehalte a a n zetmeelachtige stof is steeds zóó groot, d a t de andere bestanddeelen (vet, mineralen, eiwit, ruwe celstof) daarbij volmaakt op den achtergrond geraken en voor de voeding nauwelijks v a n belang schijnen. Voor de afzonderlijke minerale bestanddeelen volstaan wij dan ook m e t te verwijzen n a a r een onderzoek v a n WOODMAN X) C. S..
Verteringscoëfficienten. Bij schapen werden
verterings-coëfficienten bepaald door HONCAMP 2) c. s., bij varkens door E D I N 3) c. s.
en door WOODMAN 4) c. s.; alleen de verteerbaarheid der zetmeelachtige
stoffen kon m e t nauwkeurigheid worden bepaald, die der andere bestand-deelen niet, o m d a t deze in te geringe hoeveelheden voorkomen.
Verteerbaarheid van tapiocameel.
HONCAMP C.S. (1917) mot 2 hamels . . . E D I N C.S. (1930) (fijn meel) met 4 varkens WOODMAN C.S. (1931) met 2 varkens . .
Organische stof. 87,8 94,5 97,2 Zetmeelachtige stof. 92,0 99,0 99,0
N a a r het schijnt is de verteerbaarheid bij varkens dus iets grooter d a n die bij herkauwers. E D I N c. S. onderzochten nog de verteerbaarheid v a n een
*) WOODMAN, K I T C H I N , E V A N S , Journ. agr. Sc, 21, 1931, 526. 2) H O N C A M P , Z I M M E B M A N N , B L A N C K , Versuchsstat., 8 9 , 1 9 1 7 , 4 1 9 .
3) E D I N , K I H L É N , G U S T A F S S O N , M e d d e l a n d e N : o 3 8 0 frân C e n t r a l a n s t a l t e n , 1 9 3 0 .
grover meel m e t vrijwel dezelfde samenstelling (zie een der hiervóór afge-d r u k t e tabellen betreffenafge-de afge-de samenstelling v a n tapiocameel). De ver-teerbaarheid v a n het grove meel scheen iets lager te zijn; v a n veel belang was dit echter niet; méér gewicht werd door hen gehecht a a n het feit, d a t h e t grove meel minder goed werd gegeten.
Voederproeven. E e n verslag aangaande de belangrijkste der
gepubliceerde voederproeven werd in 1930 uitgebracht door Dr. D E R U Y T E R DE W I L D T a) (Hoorn). Hoewel dit niet t o t ons eigenlijk onderwerp behoort,
wijzen wij er nog op, d a t de door hem vermelde ervaringen, alle m e t varkens,
v a n J E S P E R S E N2) , v a n H A N S S O N c. s. 3) en v a n F U L L E R T O N4) n a d e r h a n d
nog zijn bevestigd en uitgebreid door H O W I E 5) door proeven m e t in t o t a a l
27 varkens, waarbij mais tegen tapiocameel werd uitgewisseld; beide m a a k t e n 25 % v a n h e t rantsoen u i t . H e t resultaat v a n beide voederwij zen was practisch
gelijk. F U L L E R T O N h a a l t nog proeven a a n v a n H E N K E (Hawaii), v a n K R A U S
(Hawaii) en v a n ALCACID ( P h i l i p p i n e n )6) . Ook in ons land werden enkele
proeven genomen. Zooals gezegd betrof dit alles varkens; voederproeven met melkvee troffen wij niet in de literatuur aan.
Schädel ij ke werkingen. Volgens GREENSTREET 7) e.a. komen
in de buitenste doelen der wortels v a n beide in den aanhef genoemde manihot-variëteiten blauwzuurproduceerende glucosiden voor; bij de bittere variëteit bovendien in de meer n a a r binnen gelegen gedeelten. Volgens hem zijn beide variëteiten botanisch niet verschillend, m a a r schijnt de glucosidvorming bepaald te worden door de gesteldheid v a n den bodem, waarin zij groeien. Uit de wortels v a n de bittere „variëteit" wordt volgens F U L L E R T O N4) h e t
giftige sap eerst door persen verwijderd, alvorens zij worden gebruikt. H e t t e n onzent in den handel gebrachte meel schijnt vrijwel giftvrij te zijn; wij althans hoorden nimmer v a n vergiftigingsverschijnselen. Toch heeft m e n bij varkens wel onaangename ervaringen m e t tapiocameel opgedaan, in het bijzonder in Denemarken 2), waar in een a a n t a l gevallen een betrekkelijk
groot getal dieren plotseling ziek werd, hetgeen m e n geheel of gedeeltelijk aan de voedering m e t tapiocameel meende t e moeten toeschrijven. De gang der dieren werd onzeker en slingerend en de eetlust ging verloren. I n enkele
!) D E R U Y T E R D E W I L D T , Landbk. Tijdschr., 4 2 , 1 9 3 0 , 2 2 7 . 2) J E S P E R S E N " , 132do B e r e t n i n g f r a F o r s o g s l a b o r a t o r i e t , 1 9 2 9 .
3) H A N S S O N , B E N G T S S O N , M e d d e l a n d e N : o 3 7 0 frän C e n t r a l a n s t a l t e n , 1 9 3 0 . 4) F U L L E R T O N , Journ. min. agr., 3 6 , 1 9 2 9 , 1 3 0 .
5) H O W I E , Journ. min. agr., 3 7 , 1 9 3 0 , 8 8 5 .
6) A a n t e e k e n i n g bij d o c o r r e c t i e : V o o r e e n o n l a n g s i n N e d . - I n d i ë g e n o m e n p r o e v e n r e e k s zie M E R K E N S , Ned. Ind. BI. V. Diergen., 4 4 , 1 9 3 2 , 3 0 5 .
gevallen verdween de ziekte even snel als zij gekomen was, in andere gevallen stierven de dieren binnen 24 uren onder k r a m p e n ; ook verlammingen k u n n e n zich voordoen, zonder d a t de dood zóó spoedig volgt. H e t gewicht der aan-getaste dieren bedroeg gewoonlijk 60—90 kg.
Men zal allicht geneigd zijn de genoemde gevolgen a a n een hoog gehalte aan glucosiden t o e t e schrijven. Van Noorsche zijde 1) wijst men er echter
op, d a t zich in de meer naar binnen gelegen gedeelten der wortels, die slechts langzaam indrogen, een zwartgekleurde schimmel k a n ontwikkelen, die vergiftigingsverschijnselen (diarrhoe) en zelfs sterfgevallen k a n veroorzaken.
Nog willen wij wijzen op een derde mogelijkheid voor h e t o n t s t a a n v a n de bovengenoemde ziekteverschijnselen, nl. een tekort in het tapiocameel aan vitaminen, in h e t bijzonder w a t betreft de A- en B-vitaminen, waarover zoo aanstonds meer. Bij voedering m e t groote hoeveelheden tapiocameel bij varkens bestaat hoogstwaarschijnlijk groot gevaar voor h e t ontstaan v a n d e avitaminosen A en B , althans wanneer geen vitaminerijke supple-m e n t e n worden toegediend.
Vitaminen in tapiocameel.
Hierover vonden wij in de literatuur slechts spaarzame gegevens.
ISAACHSEN 2) c. s. vermelden nl., d a t S C H E U N E R T op h u n verzoek een monster
tapiocameel op vitamine A onderzocht, m a a r dit er niet in vond.
D E B U Y T E R D E W I L D T en schrijver dezes waren in de gelegenheid hier-o m t r e n t enkele prhier-oeven u i t t e vhier-oeren, echter slechts m e t één mhier-onster, hier-o m d a t het meel n a d e r h a n d niet meer verkrijgbaar was.
Vit amine D. Hierop heeft de onderstaande tabel betrekking.
N° der r a t on geslacht. 1679 m. 1683 m . 1678 m . 1680 v . Voeder. tapioca tapioca controle controle Begin-gewicht (g)-46 46 46 41 Grammen groei (dagen). 11 (14) 11 (14) 18 (14) 19 (14) Graad v a n rachitis (Röntgenologisch beoordeeld). 0
+
+ + +
+ + + +
1 9 3 1 .x) B U C H H O L Z , K L Y K K E N , Tidsskr. f. d. norslce Landbr., 1 9 3 0 , 2 0 7 .
N°. der rat en geslacht. 1694 m. 1696 v. 1692 v. 1693 v. 1733 v. 1734 v. 1735 v. 1736 v. 1730 m. 1732 v. 1729 m. 1731 v. Voeder. tapioca tapioca contrôle contrôle tapioca tapioca geëxtrah. tapioca geëxtrah. tapioca tapioca-vet tapioca-vet contrôle contrôle Begin-gewicht ( g ) - • 38 36 36 38 42 39 37 42 39 42 40 39 Grammen grooi (dagen). 7 (14) 9 (14) 9 (14) 15 (14) — 3 (21) - 3 (21) 12 (21) 14 (21) 20 (21) 18 (21) 24 (21) 22 (21)
Graad van rachitis (Röntgenologisch beoordeeld).
+
0+ +
+ +
0 0+
+
+ + +
+ + +
+ + + +
+ + + +
Gebruikt werd het rachitis-verwekkende grondrantsoen v a n STEENBOCK en BLACK. Bij de eigenlijke proefratten werd al de mais (76 % ) , die in dit rantsoen voorkomt, van den aanvang der proef af vervangen door tapiocameel (er werd dus gewerkt volgens de prophylactische methode). Deze wijziging van het rantsoen bleek voldoende te zijn om de rachitis practisch geheel te voorkomen. Dit is in overeenstemming m e t waarnemingen v a n GRASHUIS *), die vond, d a t in tapiocamael factoren moeten voorkomen, welke varkens voor stijfheid beschutten en het was juist naar aanleiding d a a r v a n , d a t deze rachitis-proeven m e t r a t t e n waren aangezet. N a a r het schijnt bevat het tapiocameel dus vitamine D, hetgeen zou kunnen zijn ontstaan, doordat de geschilde en soms tevens stuk gesneden wortels veelal in de zon worden gedroogd, vóór zij worden vermalen. Uit de proef met een worp van 8 r a t t e n (zie de tabel) bleek, d a t het antirachitische principe bij een intensieve aetherextractie nagenoeg niet wordt uitgetrokken, hetgeen erop wijst, d a t hier misschien iets anders in het spel is d a n het vitamine D. Hoe de vork hier precies in den steel zit, is ons vooralsnog niet duidelijk; misschien zou met andere vet-oplossende extractiemiddelen een beter resultaat worden verkregen. Hoofdzaak is voor-loopig, d a t voedering m e t tapiocameel bij r a t t e n het o n t s t a a n van rachitis voorkomt.
Vitamine A (zie fig. 1). De ratten 1735 en 1736 werden na afloop
der rachitis-proef (bij de pijl) overgezet op het rantsoen, dat n°. 1733 en 1734
reeds gebruikten:
tapiocameel 76
tarwegluten 20
CaC0
33
NaCl 1.
9 150 140 130 120 110 100 90 80 70 60 50 40 30—
20
d.
»
Î
K A
I
* ^
L.
"N
• * *
S
<
- ^
\ \
1736 v 1734 v 1735« 1733 v Figuur 1.1735 en 1733 ontvangen een rantsoen met tapiocameel. De dieren groeien hierop niet. 1736 en 1734 ontvangen hetzel£de rantsoen, aangevuld met vitamine A en B . Thans treedt wèl groei in.
Conclusie : Tapiocameel is arm aan vitamine A en (of) B.
Hieraan werd bij n°. 1736 en 1734 nog 3 % gedroogde biergist (B-stoffen) toegevoegd en bovendien per dier en per dag y2 g botervet (vitamine A). U i t den loop v a n het levend gewicht der 4 r a t t e n blijkt duidelijk, d a t het tapiocameel zeer arm is aan A- en (of) B-stoffen.
Fig. 2 laat zien, d a t er inderdaad een tekort aan vitamine A bestaat. H e t grondrantsoen bestond hier u i t :
gezuiverde caséine 18 suiker 20 tapiocameel 48 gehard vet 5 gedroogde biergist 3 zoutmengsel (McCollum) 4 agar-agar 2 Vigantol 50 biolog. eenheden. Dit vitamine-A-arme en vitaminen-B-houdende rantsoen werd gegeten door n°. 1787 en 1788. De dieren 1790, 1791 en 1786 ontvingen hetzelfde voedsel, alléén met dit onderscheid, d a t het geharde vet was vervangen door botervet, hetwelk, gelijk bekend, aanmerkelijke hoeveelheden vitamine A bevat.
Ter controle werden, nog de dieren 1784 en 1785 aangezet, die ons gewone avitaminose-A-mengsel ontvingen, d a t als het hierboven aangegeven rantsoen is saamgesteld, alleen met dit verschil, d a t daarin rijstzetmeel in plaats van tapiocameel voorkomt.
Uit de genoemde figuur en de hier gegeven toelichting blijkt wel t e n duidelijkste, d a t het door ons onderzochte monster tapiocameel zeer a r m was aan vitamine A.
B-v it a m in en. Ook m e t het onderzoek hiernaar werd een a a n v a n g
gemaakt (fig. 3). Wij gebruikten drie rantsoenen. N°. 1777 en 1783 ontvingen het onderstaande voedsel, d a t zeer arm is aan B-stoffen, m a a r voldoende vitamine A bevat: gezuiverde caséine 18 suiker 20 rijstzetmeel 51 botervet 5 zoutmengsel (McCollum) 4 agar-agar 2 Vigantol 50 biolog. eenheden.
^ J 1 L | ^ 1 1 a i 1 1
i
. t *** \ \ . — - « * •V
> * - * \ \v
f
1
i ji
\r
- - ^ 0**s
s
^ ~ » . ^ — ^^s
^s
^ — . » Figuur 2.N°. 1787 en 1788 ontvangen een rantsoen met tapioeameel, aangevuld met vitamine B. De dieren gaan na eenigen tijd in gewicht achteruit. Voegt men aan dit rantsoen vitamine A toe (n°. 1790, 1791 en 1786), dan groeien de dieren wol.
170 » y 160 • m
zod. f
140 » m .120 """ ~3--f
ILJL
100 _ _
-J—l
JZL-JO/
o _ j u
60•
Mm
^"^ ~*.
JJZ^S^
^S^r-1780m 1782« 1778« 1781m 1777m 1783w Figuur 3.
N°. 1778 en 1781 ontvangen een rantsoen met tapioeameel. aangevuld met vitamine A.
De dieren gaan n a eenigen tijd in gewicht achteruit. Voegt men aan dit rantsoen vitamine B toe (n°. 1780 en 1782), dan groeien de dieren wèl.
Conclusie : Tapioeameel is ook arm aan één of meer dèr B-vitaminen.
Uit de figuur blijkt wel, dat dit rantsoen volmaakt onvoldoende was.
Iets beter, alhoewel eveneens zeer slecht, voldeed het bovenstaande rantsoen,
wanneer daarin het rijstzetmeel werd vervangen door tapiocameel (n° 1778
en 1781). Werd nu echter nog een vitamine-B-bron toegevoegd (3 % gedroogde
biergist), dan werd een goede groei verkregen, zooals de curven van n°. 1780
en 1782 aantoonen. Het door ons onderzochte tapiocameel was dus eveneens
zeer arm aan één of meer der B-stoffen.
Hiermede was onze voorraad tapiocameel uitgeput, terwijl geen nieuwe
kon worden bemachtigd. Wanneer na verloop van tijd wederom tapiocameel
in ons land wordt verhandeld, dan is het aangewezen deze onderzoekingen
voort te zetten, zulks met het oog op de vraag in hoeverre een dergelijke
vitamine-armoede algemeen bij tapiocameel voorkomt en zoo ja, welke
nadeelige gevolgen daaruit voor het vee, in het bijzonder voor varkens,
kunnen voortvloeien.
Voederproef met melkvee.
ALGEMEENE OPMERKINGEN.
De proef werd aangevangen met 26 tuberculose-vrije herfstkalvers
(zwartbont). Vóór den aanvang der voorperiode werd een groot aantal
waarnemingen omtrent melk-, vet- en vetvrije-droge-stof-productie verricht,
op grond waarvan een indeeling in twee groepen werd gemaakt. Hierbij
werd tevens met de in tabel 1 medegedeelde gegevens omtrent leeftijd en
kalf tijd rekening gehouden.
De indeeling der proef was als volgt:
Voorperiode (gelijk voer): 29 Dec. 1930—28 Jan. 1931, dus 30 dagen.
Hoofdperiode (verschillend voer): 5 Febr. 1931—2 Apr. 1931, dus 56 dagen.
Naperiode (gelijk voer): 9 Apr. 1931—6 Mei 1931, dus 27 dagen.
Groep I, de eigenlijke proefgroep, ontving in de hoofdperiode als eigenlijk
proef voeder 2,3 kg tapiocameel + 0,4 kg grondnotenmeel ; de controlegroep
(groep II) ontving in plaats daarvan 2,5 kg maismeel; in elke groep was echter
één koe, die iets minder proef voeder of contrólevoeder ontving (zie onder
„de voedering").
Wat de uitvoering der proef verder betreft, vermelden wij nog het
volgende:
Bepalingen van melk-, vet- en vetvrije-droge-stof-opbrengst. Voor elke
koe 2 malen per week, telkens in de melk van twee etmalen (dus 4 etmalen
per week). Bovendien werd ook de mengmelk der groepen regelmatig onder-zocht.
Kaasstofgehalte der melk. Dit werd twee malen per week bepaald in de mengmelk der groepen.
Onderzoek botervet. Ééns per week in het gemengde botervet der groepen.
Wegingen der koeien. Eens per week; bovendien op 3 achtereenvolgende dagen in den aanvang der naperiode.
Voedermiddelen. Dagelijks werden kleine hoeveelheden verzameld in goed sluitende bussen of flesschen; van het ingekuilde gras werden dagelijks passende hoeveelheden gedroogd, welke op gezette tijden t o t één monster werden saamgevoegd.
I n den loop der proeven vertoonden twee koeien afwijkingen. Eén ervan (n°. 57) werd op 4 Febr. u i t groep I verwijderd wegens etterige pneumoperi-carditis, een aandoening, vermoedelijk veroorzaakt door een scherp voor-werp. E e n tweede dier uit deze groep (n°. 51) was van 5 Maart af lijdende aan een gestoorde darmfunctie (afwisselend verstopping en diarrhoe); tegen het intreden der naperiode was het genezen. De melk van deze koe is steeds bij de groepmelk gevoegd; overigens werd zij bij het onderstaande uitge-schakeld.
D E V O E D E R I N G .
Voor de analyses der voedermiddelen zie tabel 2 en 3, voor de gebruikte verteringscqëfficienten en factoren voor
on-volwaardigheid tabel 4.
Evenals vorige jaren werd zoowel het ruwvoeder als het krachtvoeder per koe afgewogen. H e t laatste werd weer in den vorm van mengsels gegeven.
Mengsel I a bestond uit 2 % kg maismeel, % kg grondnotenmeel en y2 kg lijnmeel. Hiervan kregen alle dieren in de voorperiode 3,5 kg. I n de naperiode werd y2 kg maismeel hieruit weggelaten (mengsel Ib).
Mengsel I I bestond uit 2 dln. lijnmeel en 3 dln. gerstemeel, waaraan 2 % was toegevoegd v a n een mengsel, d a t uit gelijke deelen keukenzout, geslibd krijt en phosphorzure voederkalk bestond. Dit mengsel werd, in tegenstelling m e t het ruwvoeder en de mengsels I a en 16, van koe t o t koe gevarieerd, al n a a r de behoefte. Bij den aanvang der proef toch werd ervoor gezorgd, d a t elke koe zooveel ontving als zij volgens LARS F R E D E K I K S E N ' S norm behoefde. I n den loop der proef werd de hoeveelheid van mengsel I I af en toe iets
verminderd; deze vermindering was voor alle koeien even groot, ongeacht
de ietwat verschillende daling in productie bij de afzonderlijke dieren.
In de drie perioden werd per koe en per dag het volgende toegediend
(zie ook tabel 5):
Voorperiode. 7 kg hooi, 12 kg ingekuild gras, 3,5 kg mengsel Ia
en groep I en groep II gemiddeld achtereenvolgens 2,45 en 2,65 kg mengsel II.
Zooals gezegd, werd mengsel I I van koe tot koe gevarieerd; de afzonderlijke
dieren ontvingen hiervan:
Groep I (tapiocameel). N°. 1: 2,40 kg , 9: 2,10 „ , 10: 4,20 „ , 13: 1,10 „ , 17: 2,60 „ , 39: 3,20 „ , 47: 3,30 „ , 48: 2,90 „ , 52: 0,20 „ , 54: 2,60 „ , 66: 2,30 „ Gemit Ideld: 2,45 kg Groep I I N°. 4: Gemi< , 5: , 7: , 14: , 23: , 27: , 28: , 30: , 34: , 46: , 49: , 58: , 6 1 : Ideld: (controle). 3,80 kg 2,80 „ 2,90 „ 2,40 „ 1,40 „ 1,70 „ 2,30 „ 2,90 „ 2,00 „ 0,20 „ 4,30 „ 4,30 „ 3,40 „ 2,65 kg
Hoofdperiode. 6 kg hooi en 15 kg ingekuild gras. De hoeveelheid
mengsel II werd voor alle koeien, behalve n°. 52 (gr. I) en n°. 46 (gr. II),
met 1 kg verminderd. N°. 52 en 46 ontvingen nl., wegens haar geringe
op-brengst, reeds in de voorperiode slechts 0,2 kg van dit mengsel. Vandaar
dat voor deze koeien de hoeveelheid proefvoeder of contrôlevoeder iets
werd verminderd, zooals onder is aangegeven.
De koeien van groep II (behalve n°. 46) ontvingen ook in de hoofdperiode
elk 3,5 kg van mengsel I. Bij de koeien van groep I echter werd de 2% kg
maismeel, die hierin voorkwam, vervangen door 2,3 kg tapiocameel + 0,4 kg grondnotenmeel. H e t tapiocameel bestond uit gemalen tapioca wortels. Bij de twee zooeven genoemde koeien bestond het mengsel I uit 1,6 kg tapioca-meel, 0,6 kg grondnotenmeel en 0,5 kg lijnmeel bij koe n°. 52, en uit 1,8 kg maismeel, 0,3 kg grondnotenmeel en 0,5 kg lijnmeel bij koe n°. 46. Hier werden dus 1,6 kg tapiocameel + 0,3 kg grondnotenmeel vergeleken met 1,8 kg maismeel. Hierdoor waren de totale hoeveelheden zetmeelwaarde en ver-teerbaar werkelijk eiwit in beide gevallen toch weer practisch even veel verminderd.
Ziet men af van de ietwat geringere hoeveelheden, welke koe n°. 46 en 52 gebruikten, dan werd dus per koe en per dag in de hoofdperiode tegenover elkaar geplaatst: 2,3 kg tapiocameel + 0,4 kg grondnotenmeel 2,5 kg maismeel
Zetmeelwaarde
(kg)-2,00
1,97
Verteerbaar werkelijk
eiwit (kg).
0,18
0,17
De hoeveelheden zetmeelwaarde en verteerbaar werkelijk eiwit waren dus practisch gelijk en dit was eveneens het geval, wanneer men ermede rekening houdt, d a t koe n°. 52 en 46 iets minder proef- en contrôlevoeder ontvingen, zooals uit het onderstaande volgt:
2,24 kg tapiocameel + ) 0,39 kg grondnotenmeel^ 2,45 kg maismeel
Zetmeelwaarde
(kg)-1,95
1,92
Verteerbaar werkelijk
eiwit (kg).
0,18
0,17
Naperiode. 6 kg hooi, 15 à 17 kg ingekuild gras, dezelfde
hoeveel-heden v a n mengsel I I als in de hoofdperiode, terwijl van het mengsel 16 3 kg werd toegediend, uitgezonderd weer koe n°. 52 en 46, die elk 1,3 kg maismeel, 0,3 kg grondnotenmeel en 0,5 kg lijnmeel in plaats daarvan ont-vingen.
Vergel ij king van de in totaal (proefvoeder + grondrantsoen) ver-strekte hoeveelheden voedsel met die, welke volgens de normen noodig zijn. Hiervoor diene het volgende staatje:
Vergelijking van het voeder, dat in totaal per koe en per dag werd gegeven, met
FREDERIKSEN'Snormen.
. . i Groep I Voorperiode ' T T / Groep I I „ , , . , i Groep I Hoofdperiode _, ( Groep I I „ . , i Groep I JNaperiode / Groep I I Z e t m e e l w a a r d e g e -g e v e n . 7,58 7,71 6,79 6,89 6,42 6,55 ( k g ) . n o o d i g v o l g e n s F R E D E R I K S E N . 7,38 7,54 6,68 6,95 6,32 6,74 V e r t e e r b . w e r k . e i w i t g e -g e v e n . 1,40 1,4a 1,19 1,21 1,16 1,19 ( k g ) . n o o d i g v o l g o n s F R E D E R I K S E N . 1,25 1,29 1,10 1,16 1,02 1,12Hieruit blijkt, dat de toegediende hoeveelheden voedsel zeer nauw bij
de normen aansluiten.
OPBRENGST AAN MELK, VET EN VETVRIJE DROGE STOF.
Het onderstaande staatje geeft een kort overzicht van de gegevens uit
de tabellen 6 en 7.
Gemiddelde opbrengst, per koe en per dag, aan melk, vet en
vetvrije droge stof.
V o o r p e r i o d e . . . H o o f d p e r i o d e . . . N a p e r i o d e . . . . M e l k ( k g ) . ._, CS . O ^ ce 18,80 15,45 14,16 M S M <0 S-i
o S
19,17 16,49 15,40 Verschi l te n gunst e va n Gr . I . — 0,37 — 1,04 — 1,24 V e t ( g ) . . O 4^ 579,9 500,9 4 4 8 , 6 M <o U n' d CS S Ü 606,9 536,4 5 1 6 , 4 Verschi l te n gunst e va n Gr . I . — 2 7 , 0 — 3 5 , 5 — 6 7 , 8 V e t v r i j e d r o g e stof (g)-u c3 . O Ä 'Bi ~-> cö 1554 1283 1155 M <0 S * 1589 1374 1277(15)
Verschi l te n gunst e va n Gr . I . — 3 5 — 9 1 — 1 2 2C. 63.
Als gewoonlijk waren de opbrengsten der groepen in voorperiode en
naperiode niet precies gelijk. Wij noemen het in de voorperiode gevonden
verschil ten gunste van groep I (tapioca): v
vdat in de hoofdperiode v
2en dat
in de naperiode v
s. Het gecorrigeerde opbrengstversch.il ten gunste van
groep I in de hoofdperiode: V
vresp. V
2werd evenals vroeger op de twee
onderstaande wijzen becijferd al naar gelang de naperiode niet of wel in
rekening werd gebracht.
Methode I: V
x= v
2— v
vMethode I I : V
2= v
2— y
2{v
x+ v
3).
M eikopbrengst (kg). Voor het gecorrigeerde verschil (per koe
en per dag) ten gunste van groep I (tapioca) werd gevonden:
V
1= — 0,67 kg of — 4,1 pet.
V
2= — 0,24 kg of — 1,5 pet.
Blijkbaar werd de melkopbrengst iets gedrukt; echter slechts weinige
procenten. Voor het beantwoorden van de vraag of de sterkere daling tusschen
vóór- en hoofdperiode op toeval kan berusten, werd de middelbare afwijking
berekend volgens vroeger gepubliceerde formules
x). De sterkere daling bij
groep I (tapioca) bleek te bedragen 0,77 ± 0,29 kg. Zeer waarschijnlijk werkte
het mengsel van tapiocameel + grondnotenmeel dus iets minder goed op
de melkafscheiding dan het maismeel.
M el kv et (g). De gecorrigeerde verschillen V
xen V
2bedroegen hier
achtereenvolgens :
V
x= — 8,5 g of — 1,6 pet.
V
2= + 11,9 g of + 2,2 pet.
Uit het feit, dat het verschil positief of negatief uitvalt al naar de
be-cijfering wordt ingekleed, mag wel worden besloten, dat geen invloed van
eenige beteekenis op de opbrengst aan melkvet werd uitgeoefend.
Vet vrij e droge stof (g). De op de twee wijzen berekende
ver-schillen ten gunste van groep I (tapioca) waren achtereenvolgens:
V
1= — 56 g of — 4,1 pet.
F
2= — 13 g of — 0,9 pet.
Naar het schijnt wordt eveneens de opbrengst aan vetvrije droge stof
een weinig gedrukt.
*) BEODWEK, Verslagen landbk. onderz., 34, 1929, 62, formule (14).
(16) C. 64,
SAMENSTELLING DER MELK.
Een overzicht van de voornaamste cijfers, gemakkelijk te berekenen
uit de gegevens in tabel 6 en 7 omtrent melk-, vet- en
vetvrije-droge-stof-opbrengst, vindt men in het onderstaande staatje.
Samenstelling der melk.
Voorperiodo . . . Hoofdperiode . . . Naperiode . . . . Vet (%). h-i c . O +3 3,08 3,24 3,17 M S M o O § o 3,17 3,25 3,35 Verschi l te n gunst e va n Gr . I . — 0,09 — 0,01 — 0,18
Vetvrije droge stof
M o . o *-> CS 8,27 8,30 8,16 M ,3 8,29 8,33 8,29 Verschi l te n gunst e va n Gr . I . — 0,02 — 0,03 — 0,13 Caséine (%). M o . o
o ' !
-P 2,08 2,11 2,10 M , 2 H <oo §
2,15 2,20 2,18 Verschi l te n gunst e va n Gr . I . — 0,07 — 0,09 — 0,08Vetpercentage. Er scheen eenig verschil ten gunste van groep I
(tapiocameel) te bestaan. Achtereenvolgens werd berekend voor het
ge-corrigeerde verschil ten gunste van groep I:
V
1= + 0,08 pet.
F
2= + 0,13 pet.
Noemen wij van koe k het vetpercentage in de voorperiode x
k, dat in
de hoofdperiode y
ken dat in de naperiode z
k, dan berekenden wij voor elke koe:
wk = Vk — V'z (
xk +
zk)-m
Vervolgens werd voor groep I berekend: w
l= - - \ w
k, waarin m het
aan-* = I
tal koeien in deze groep voorstelt en op overeenkomstige wijze voor groep I I :
"ir
Aldus werd voor het verschil gevonden:
• W r
0,123 ± 0,036.
Inderdaad was dus de invloed van het mengsel van tapiocameel +
grond-notenmeel op het vetpercentage iets gunstiger dan die van het maismeel.
V etvrij e droge stof. Hierbij werden geen verschillen van
be-teekenis waargenomen. Telkens weer blijkt bij onze proeven, dat het gehalte
aan vetvrije droge stof in hooge mate van de voedering onafhankelijk is.
Kaasstof (zie ook tabel 8). Zooals vroeger werd gemeld, zijn de
kaasstofbepalingen alléén in de mengmelk per groep verricht. Nu hadden
wij den tegenvaller, dat één der dieren stierf. Haar melk kwam derhalve
aan-vankelijk (in de voorperiode) wel bij de mengmelk, later niet meer. Van een
ander dier, dat tijdelijk ongesteld was, moesten zooals gezegd de cijfers
achteraf worden uitgeschakeld. Wat betreft de waarnemingen, betrekking
hebbende op het kaasstof gehalte, was dit echter niet mogelijk, omdat deze
bepalingen in de mengmelk werden verricht; het geval is in zooverre
onschul-diger dan het voorgaande, doordat de melk van dit dier in alle drie perioden
bij de mengmelk is gevoegd. Niettegenstaande deze onregelmatigheden
bleef het verschil tusschen de beide groepen vrijwel constant. Wij mogen
dus gerust concludeeren, dat de vervanging op het kaasstofgehalte der melk
geen invloed van eenige beteekenis uitoefende.
BOTERCONSTANTEN.
Hiervoor zij verwezen naar tabel 9 en het onderstaande overzicht.
Eigenschappen van het botervet.
Voorperiode . . . Hoofdperiode . . . Naperiode . . . . Joodgetal. u CÖ M o . O
Of
36,36 30,59 34,89 M o t
O o o 37,05 34,17 35,24 I minus I I . — 0,69 — 3,58 — 0,35 R. M. W.-getal. ^ O . O5'f
33,51 33,50 32,56 M o O o 32,48 32,70 31,76 I minus I I . + 1,03 + 0,80 + 0,80 Getal van Polenske. . O ^ 'S •+3 2,58 3,22 2,50 Gr . I I (controle) . 2,61 2,77 2,50 I . minus I I . — 0,03 + 0,45 ± 0,00Hieruit bleek het volgende:
Het jood getal onderging een verlaging van circa drie
een-heden.
Het II. M. W.-g étal bleef vrijwel onveranderd.
Het getal van P olens ke scheen iets te worden verhoogd.
Wij voegen hieraan nog toe, dat al deze bepalingen werden verricht in
botervet, afkomstig van de mengmelk der groepen. Op de foutjes, die daaruit
kunnen voortvloeien door de beide zieke koeien n°. 51 en 57, hebben wij
zoo juist bij de bespreking van het kaasstofgehalte gewezen.
HET LEVEND GEWICHT.
In tabel 10 is aangegeven het gemiddelde gewicht der dieren in de
voor-periode. Bovendien vindt men in deze tabel voor elke koe het gemiddelde
van de op 3 achtereenvolgende dagen verrichte wegingen in den aanvang
der naperiode, toen de dieren weer gedurende enkele dagen op gelijk voer
stonden. Uit deze tabel zijn nog de onderstaande groepgemiddelden gelicht.
Groep I Groep II
(tapioca) (controle)
(kg). (kg).
Vóór de hoofdperiode 562,5 565,7
Nà de hoofdperiode 564,0 565,4
Toegenomen + 1,5 — 0,3
Gewichtsverschillen van eenige beteekenis werden derhalve niet gevonden.
Overzicht.
Tapiocameel is één uit de groep van voedermiddelen, die voor ons
land van dubbel belang zijn. Immers voor ons ligt zijn beteekenis niet
alléén in het gebruik, dat van dit meel als veevoeder wordt gemaakt, maar
bovendien zijn wij door ons bezit in Oost-Indië tevens bij de productie en
den afzet betrokken.
Vooral gedurende de latere jaren werden enorme hoeveelheden
tapioca-meel als veevoeder gebruikt, zoowel in het buitenland als in ons land. Sinds
den crisistijd is dit gebruik weliswaar sterk verminderd, maar naderhand
zal het ongetwijfeld wel weer toenemen.
Tapiocameel is blijkens zijn samenstelling een zeer eenzijdig,
kool-hydraatrijk, eiwit- en mineraalarm voedsel, ongeveer vergelijkbaar met
gedroogde aardappelen. Uit 41 analyses, welwillend verschaft door het Rijkslandbouwproefstation voor Veevoederonderzoek te Wageningen, werd het onderstaande gemiddelde becijferd.
Samenstelling der droge stof:
eiwitachtige stof 1,5 vetachtige stof 0,5 zetmeelachtige stof 91,7
ruwe celstof 4,1 minerale bestanddeelen 2,2
H e t gemiddelde vochtgehalte was 12,5 % ; brengt men dit in rekening, dan bedraagt de zetmeelwaarde i 76.
Bij één monster hadden wij gelegenheid een onderzoek n a a r het vitamine-gehalte in t e stellen. Hierbij bleek het tapiocameel antirachitisch werkzaam te zijn. Merkwaardigerwijze kon de antirachitische eigenschap door een intensieve aetherextractie niet worden verwijderd. Voorts bleek het meel zeer a r m aan A- en B-stoffen te zijn. Al deze vitamineproeven werden in samenwerking m e t Dr. D E RTJYTER D E W I L D T uitgevoerd. Op het belang v a n dit vitamineonderzoek, d a t tegelegenertijd nog dient te worden voort-gezet, voor de varkensmesterij werd uitdrukkelijk gewezen.
Verder werd volgens het groepensysteem een proef genomen m e t 24 tuberculosevrije herfstkalvers, verdeeld in twee groepen.
I n de hoofdperiode werden per koe en per dag 2,24 kg tapiocameel + 0,39 kg grondnotenmeel (groep I) vergeleken m e t 2,45 kg maismeel (groep I I ) . H e t gebruikte tapiocameel bestond uit gemalen tapiocawortels. Aldus werden onderstaande hoeveelheden zetmeelwaarde en verteerbaar werkelijk eiwit tegenover elkaar geplaatst.
Zetmeelwaarde Verteerbaar werkelijk (kg). eiwit (kg).
2,24 kg tapiocameel + j Q l g
0,39 kg grondnotenmeel \
2,45 kg maismeel 1,92 0,17 Voor de samenstelling v a n proefvoeder en vergelijkvoeder verwijzen
wij n a a r tabel 2.
Gemengd door h e t overige krachtvoeder, werd het tapiocameel goed gegeten.
De groep, welke het tapiocameel -f grondnotenmeel ontving, produceerde
een weinig minder melk en vetvrije droge stof dan de controlegroep;
daar-entegen was het vetpercentage iets hooger ( ^ 0,1 %), zoodat de opbrengst
aan botervet vrijwel onveranderd bleef. Het is zeer goed mogelijk, dat dit
verschil primair niet wordt veroorzaakt door het tapiocameel, maar door
het maismeel, omdat van dit laatste bekend is, dat het de hoeveelheid melk
iets doet stijgen, het vetpercentage echter iets doet dalen, zoodat de
op-brengst aan grammen vet ongeveer gelijk blijft.
Het gehalte der melk aan kaasstof en vetvrije droge stof onderging geen.
wijziging van eenige beteekenis; evenmin deden zich bij het levend gewicht
verschillen van wezenlijke beteekenis voor.
Het joodgetal van het botervet werd ± 3 eenheden verlaagd, het getal
van Polenske scheen iets te worden verhoogd, terwijl het R. M. W.-getal
vrijwel gelijk bleef.
Uit het voorgaande blijkt, dat tapiocameel zeer goed voor de voedering
van het melkvee kan worden benut, mits het met de noodige hoeveelheid
eiwitrijk voedsel wordt aangevuld. Men houde hierbij echter in het oog,
dat het joodgetal iets wordt verlaagd, zoodat de geproduceerde boter
onge-twijfeld iets vaster zal worden.
Of bij het rund, evenals bij het varken, in enkele gevallen bij voedering
met tapiocameel symptomen kunnen voorkomen, die aan vergiftiging of
avitaminose doen denken, moet in de praktijk blijken; bij de door ons
uit-gevoerde proef was van dergelijke verschijnselen geen sprake.
Fütterungsversuch mit Tapiokamehl bei Milchvieh.
Zusammenfassung.
Das Tapiokamehl ist ein sehr kohlenhydratreiches, eiweisz- und
mine-ralarmes Putter, etwa zu vergleichen mit Kartoffelflocken. Aus 41 Analysen,
uns durch die Freundlichkeit der Versuchsstation für Viehfutteranalyse
in Wageningen überlassen, wurde die untenstehende durchschnittliche
Zusammensetzung berechnet.
Zusammensetzung der Trockensubstanz :
Rohproteün 1,5
Rohfett 0,5
N-freie Extraktstoffe 91,7
Rohfaser 4,1
Rohasche 2,2
(21) C. 69.
Der durchschnittliche Wassergehalt war 12,5 % ; berücksichtigt m a n diese Zahl, so beträgt der Stärkewert etwa 76.
Bei einer Probe Tapiokamehl waren wir in der Lage den Vitamingehalt zu untersuchen. Hierbei zeigte sich, dasz das Tapiokamehl antirachitisch wirksam war. Merkwürdigerweise konnte die antirachitische Eigenschaft auch bei einer intensiven Aetherextraktion dem Materiale nicht entzogen werden. Weiter zeigte sich das Tapiokamehl sehr arm an A- und B-stoffen. Diese Vitamin-Versuche wurden in Zusammenarbeit m i t Dr. D E R U Y T E R D E W I L D T ausgeführt. Die Bedeutung dieser Befunde für die Schweinemast, falls sie bei weiteren Proben bestätigt werden, wurde betont.
Weiter wurde nach dem Gruppensystem ein Fütterungsversuch m i t 24 tuberkulosefreien Milchkühen, welche in zwei Gruppen eingeteilt wurden, ausgeführt.
I n der Hauptperiode wurden pro K u h und pro Tag 2,24 kg Tapiokamehl + 0,39 kg Erdnuszmehl (Gruppe I) mit 2,45 kg Maismehl (Gruppe I I ) ver-glichen. Das gebrauchte Tapiokamehl bestand aus gemahlenen Tapioka-wurzeln. I n der erwähnten Weise wurden die untenstehenden Mengen Stärkewert und verdauliches Reineiweisz einander gegenübergestellt.
2,24 kg Tapiokamehl 0,39 kg Erdnuszmehl 2,45 kg Maismehl
Stärkewert
(kg).
1,95
1,92
Verdauliches
Rein-eiweisz (kg).
0,18
0,17
F ü r die Zusammensetzung von Versuchs- u n d Vergleichsfutter sieh Tabelle 2.
Das Tapiokamehl wurde, gemischt durch das übrige Kraftfutter, g u t gefressen.
Die Gruppe, welche Tapiokamehl + Erdnuszmehl empfing, produzierte etwas weniger Milch u n d fettfreie Trockensubstanz als die Kontroll-gruppe; dagegen war das Fettprozent etwas höher ( i 0,1 % ) , sodasz der E r t r a g an Milchfett nahezu gleich blieb. Es ist sehr gut möglich, dasz dieser Unterschied primär nicht dem Tapiokamehl zugeschrieben werden musz, sondern dem Maismehl, weil von diesem F u t t e r m i t t e l b e k a n n t ist, dasz es die Milchab-sonderung etwas fördert, das F e t t p r o z e n t jedoch etwas erniedrigt, sodasz der E r t r a g an Grammen F e t t etwa gleich bleibt.
Der Gehalt der Milch an Kasein und fettfreier Trockensubstanz blieb
fast ungeändert; ebensowenig fanden wir beim Lebendgewicht Unterschiede
von wesentlicher Bedeutung.
Die Jodzahl des Butterfettes wurde durch das Versuchsfutter etwa drei
Einheiten erniedrigt; die Polenkse-Zahl schien etwas erhöht zu werden,
während die R. M. W.-Zahl nahezu gleich blieb.
Aus dem Angeführten geht hervor, dasz das Tapiokamehl sehr gut für
die Fütterung des Milchviehs gebraucht werden kann, vorausgesetzt dasz
eine genügende Eiweiszzulage gegeben wird; auszerdem beachte man, dasz
die Butter durch die Tapiokamehlfütterung etwas fester wird.
Ob beim Rind, ebenso wie beim Schwein, in einzelnen Fällen
Erschei-nungen auftreten können, welche von Vergiftung oder Avitaminose
her-rühren, musz die Praxis lehren; bei unserem Versuch wurden solche Symptome
nicht beobachtet.
T A B E L 1.
Leeftijd en halftijd der afzonderlijke koeien.
Groep I (tapioca). Koe n°. 1 9 10 13 17 39 47 48 (51) 52 54 (57) 66 Gemid-deld Leeftijd (jaren). 4 6 6 4 5 5 5 5 (4) 6 6 (5) 6 5,3 (5,2) Kalftijd. 10 Oct. 6 Oct. 19 Nov. 19 Oct. 24 Oct. 19 Oct. 3 Nov. 4 Nov. (5 Nov.) 14 Oet. 28 Oct. (1 Nov.) 14 Oct. Groep I I (controle). Koe n°. 4 5 7 14 23 27 28 30 34 46 49 58 61 Gemid-deld Leeftijd (jaren). 5 9 5 6 4 5 4 8 4 5 5 5 6 5,5 Kalftijd. 1 Nov. 10 Oct. 28 Oet. 20 Oct. 16 Oct. 20 Oct. 19 Oct. ± 1 Nov. 9 Oct. 16 Oct. 22 Oct. 6 Nov. 10 Nov.
(24) C. 72.
o s> o
I
I
53
H M<
^
CD <D CD T 31 ä
ES £ - p'g
'S J4 u CD CD CD - P CD>
'é a o M <v u 0 x>.a §
ft -eft °
M -pS &
»S ' S-^
r f l o o>
CD ' ^ 'S ö ^ S o 2 CO cpS J -°
1 1
S § i—i CD S bD • <D - H ^ C4-,1 s 3
CD • h o +3 T H e+H CD -£ O K. Ä +=> r* o te cS +3 &01 £ 1
H 1 œ "œ T3^
a
T3 03 O>
t >"*
i > CD ©^ Cl t -o o ^4" t--i—i T ( ^ Ci m (M <N CD c<r i > © © l > Cl^
© CD co r—1 © CDî
O O'ft
a H te oc t> ce tr-ee iC o> oc oc c i> oc ir oc tt c c-(M IT l> ce ce c <y M r-CT 1 C g 0" 5^
CO O t -© © (N -<f-CD 0 0 0 0 CD" T * l >-*
i—i © CM lO CO (N CD" I - H ci (M 00 CD 00 Q0"-#
IS OB
Ö 0 01
s 0 h O(25)
C. 73.PQ
<
' S -e •TS Ä "S o o 'S ' S S» T1 £ CD O CD Ï H > & CD r^ (D S CD CS3 CD>
+3 & H 0 IP S CD cs
r i o>
, T i u ö w X ! "1 X 60 A c8 IB 4 ^ -fi o ca o -fi o ca o; S f - l CD Ti CD O 73 u c8 c3 " Ü CD ^ CD <p 5 cc N& 1
N & CD Ö T i o 02 CD O 02 «+H 0 •+3 CC £ -o +3 CC O C l r~ T f T j l ' O I C "* 0 0 T h O CD i O C i o »o 1—1 <C1 i O CD -* O lO <Da
fi <D -^ O fi TS fi ^ O cr c ' X c CM i r c c-co Cv c >c c er C \ er (TT t -c CO CC 13 CD S • ™ hJ LC O cc »r QC c o 1—1 o oo M Cv cc oc cc c-l O os
ai -, as
Tj-c i t -1—( C l '—' co co T H CM co C l cc CD I C C l CD <M O -tf !—1 "o <D S <D +3 O CD O e-i C l T f Tt* i O 0 0 0 0 l > C i 0 0 I > r -C l C l T H co Ï O t -o 0 > T i O C H fn 0 o > 'o 0w
TT t ^ ' M 0 0 co C-l 1 0 t ~ I C 0 5 t -CO o co o •* co •* CO C5 Ti O SH PH T i !** c o .fi ' o ow
l > oo ( M I—i "+ yf >0 i-O cc <C1 *o ( M 0 0 C i C l C i I C co CD ( M O " i -o O H Ö ' o Ow
-t< ^ «^ -* ; ! 0 0 L~ "+ •* t ~ t ~ O CO co CO o : CO Os <M O CO <M ü T i O o > co C3 u 3 M •>+ »O C i 0 0 CM , i C l CO C i C l 0 0 l > CM t -C l C l t -CD X C i 0 0 MH O CM ( M 0) _0 CD *o 0 X ] Tfl c8 S M CO UO GO TU ^ H , ! •* r-co o 0 0 o CO CM <M œ l O l O i > r -CO o o o CM ü Ti o ft ö a w cS 3w
Ti ö o Ti P '3 — 3 S C g ai P5 mT A B E L 4 .
Verteringscoëfficienten en factoren voor niet-volwaardigheid der gebruikte
voedermiddelen.
Voedermiddel. Grondnotenmeel Eiwit-achtige stof. 70 !) 90 86 72 70 57 57 Vet-achtige stof.—
90 92 89 89 51 51 Zetmeel-achtige stof. 92 2) 84 78 95 92 64 64 Ruwe celstof. 50 !) 9 32 58 . 50 *) 59 59 Factor voor niet- volwaar-digheid. 100 98 97 100 98—
1) G e s c h a t . 2) H O N C A M P , Z I M M E R M A N N , B L A N C K , Versuchsstat., B d . 8 9 , 1 9 1 7 , b l d z . 4 1 9 .(27) C. 75.
T A B E L 5.
Door beide groepen in gelijke hoeveelheden gebruikte voeder-middelen
[kg per koe en per dag).
voorperiode . . . Hooi ! hoofdperiode . . naperiode . . . . voorperiode Ingekuild gras Mengsel I I x) Mengsel I a . Mengsel 16 . hoofdperiodo . naperiode . . Voor-periode. 29 Deo.— 28 J a n . 12 2,45 3,5 Hoofd-periode. 5 Febr.— 2 Apr. 15 1,54 Naperiode. 9-11 Apr. 15 1,54 3,00 11-25 Apr. 17 1,54 3,00 25 Apr.-6 Mei. 15 1,54 3,00
1) Bij de verschillende koeien verschillend. I n de tabel is weergegeven het gemiddelde van groep I; d a t van groep I I lag gedurende de voorperiode 0,2 kg hooger, gedurende de hoofd- en naperiode: 0,18 kg hooger (zie onder De voedering).
e 9 H ÇS M" P-l < • < H 22 ' o
1
o O cd CD •HJH l O C l 1 Q X T j i t ^ ^ c i CO t ^ JO o c i s o "o o u o ^ 03 M CDa
a
O l O CD 0 0 ^ -fH co1 lO ^ TH T H T H o x ^ H h 0 5 CC T j î CO." r H r-4 i—1 C i Tt* ^ co i o i q cT >o" - * P-l O T ^ GO T—1 T h CQ (M" i-î i-H 1-1 i - l r H r H CO l > O Cl Ci" co" O* *•# ï > ^ # i O W O o co" *o" C l r-i r H r- co co CJ l > o P H CC O " C l F-H r H © W l O T f CO N o CD" o C l r H r H CO T * r H CD O GO O T ^ c i TF C l r H « q o ; <M" r-" CO C l r H r H ^ O TH n i o ® co" i o e r co co t -- ^ © c q CD" CO" c f o ^ O o .2 'fi -3 'M CD O 2 PH ' £ o o" & o o e^ < ^
' — . • t 6 0 £5 *Ö3 OS OS CO o T c T oo" t ^ O T f I i 3 UD ^ CD C i CD l > X O O - # Tf< •^ CD I > l O CD CO O - * - H O H i o O »O r H - ^ c o CO r H O CD r- cs x »O - # HH >o x no CD CD ^ CD I O »O © C l I Q X O CD l O O *•* r H t f -C l -CD -CO O I O I O IT5 O i—i l > - * O« « «
r H CO CD O l > CD I > UO H^ C I X r H * 0 CD Ci CD O CO -H4 r H CD X O CO l O ^ - f . o ^ S o ° 'u "% * S CD O CD ft - H o o 8 s> ~s e , "5> > • * co w m co i ß l O W H T - ( -rH T-< CD CD CS CO X X - # r H O t - CO t ^ C l O r H »O C l r H r- co co C l O C l ^ a a co r~ co co co co co co Cl co o co C l C i CO r- co co CO X C l CC rH *># t - lO co O »O r H r-i ^ CD c- *<# co o © o O X CD CO r H O CD O CD r H O CO C i - t f r H l O ^ iO CD r H O o co o C i C i T * CO C l CO CO r H O CD CD 7 5 ^ J O © .9 *S 'S t-i o o o 'O § ^ rï£ g ^-^^ w> 03 ^ 5? 2 > « > bO o E M CS lO t -O N T H c o " 0 0 CO 0 0 r H C^ H « Nco" co" co"
C l O r H
x ^ c q o^ ei" co" co"
0 5 O O X C i t -c i -c l Cl O CD C i C i O ^ ^ e i co" co" • ^ t > CM C l ^ " # • *
co* co" co"
r H X C i © 5 D t *
c i c i e i
• ^ l > r H
o co co co" co" co" co c^ co
°.
^i. '"ico" co" co" -# t - »o co" co" co"
ï O CO C l
i q co^ o co co co
O î > i-H
CO t - CD
co" co" co"
0 CD T d ^ö o & . 2 ' S T3 h CD O Cu CL, "^ © o e 5» < S - — ~ - * ^ V b f l - r * G ai u tH O) p.
-*->
o >-H '-•< C> N c s^ 03 W pq 2
i 3
ü -g 'S CO GO O CS Tt< CO T f l TJH CO O co GO <M t ^ GSï CO <M TJH I > ^ O Sn O ^ rfitl
t - os o T-l * * « # Oi SD I ß T-< T-< T H CO CO ^ q ao © c o " 0 0 I > ' M r-H r-H CC O GO I O O l ( N o-F o f es" Ç.] r-H r-H X ' O C i t - CO I-H © r-" co M r-H r-H CS 0 0 GO O ' M I > o i FH O ï > CO r-H 0 0 0 0 H X i o >o © H TH O X co r-T CD l O CM r - l r-H O r-f ( M C i H 1 > cs" t-^ co" C l CO X CO I > I > co" © x " X co co i o t - co UO co" o i X <N CO i > x *o Cl" CO" to" CO t - CO X C i * o x " co" io" © - # X C ^ © ^ r-H c T i > co" t - CD r-H l > l O t -CO" i-H O ( M M M <D o n r ^ 2 o .2 £ ^ ^ © O <D CL T -PH 2 ' ©o ^ 1
o o e ^ ^ S •-J-^^*^ -- — V bo^
ä
<» co o co ,_, I > »o I > r -oq l > t > X T * co M © co ,_, co co t -co o X TH X X "# -# co co co -* »o o X i o • ^ t -co o T3 o <D CL o o s> ^ "*„ co*1 co" 0 0 T H iO o 1—1 t -CO l O CS CD ( M r-H t ^ l > co co o o 1.^ CD CO CS Ol o co co T « r-H i-H C i »o -# l O r-H O-l OS »o • * X ( N -* -^ Ï O » o X X o co co co co <-* ^ <«# T * - # o co o i o CO O t— LQ -* ^ CO X co co o i o C i O O 0 3 QO CO © T3 .2 o o o CL -r-" ä o ^O £ o e r*î S _^^ bO -*H» > OS ^ t -OD t - h 115 CO N T-< -rH T H O CD CO • * O T f cs >o - * CO X i-H CO ' M l O O l 1— CO O 'M O O T * © X »o • * r-n < M X Ol co X O l C l X 1 * , _ , ,-H CO r-H T ^ > 0 CO ' M C l X X o o o i > • * c o *o co »o CO ( M C l CO -HH CO o »o co t - -HH CO r-H O l t r -TjH t > l O C l -HH O CM r-^ O ^ M O r-H I > CO CD CO O l T ^ C l 1 > >o O C l Tf< CO r-H CO C i C l o oq - ^ co TH co M O r-H O ' M T H C l f - CO o O T i T i O o .2 'S ^ ^ o c O CL -r-M ' Ï J o o" & o o c ë r « S -——•,—*_•' O) ^ - ^ •—> a> bc Vetv r dro g sto f ( CO CO CD TH CM 00 co" 00 CO** O l > t * o cq ^ co" co" oo CO O i—i •-# CO l >co" co" co"
r-H O X C^ O ' M co" ^ " TH" x co r -X X X o i <M" o i C l »o i o r-H i M O l
co" co" co"
^ M T ^
r—t<~t<—t
co" co" co"
O O - *
r-H CN ^M
co" co" co"
O C l » o O h X
co" co" co"
CO CD C l
'"l. '"ï, ^
CO co co
O O TH
(M CO Tti
co" co" co"
X r-H O l
OO X X
o4^ o i o i
i-O co cq q H co co" co" co"
CO ( M C l X X O l M o i (N o © ^ TS c o .2 'C -s t- CJ o CL T3 0 o o f L o o g & rfÈ g -^-—-,-^_-O) b ß <s
> s
C H(30)
C. 78.^
e =0 C © Ti 0 ^ © ft cS & 0 ^ o ft ' S <+•< 0 o K 6 TS 0 ^ © ft ^ 0 0>
M M ft O O uo
M ft © O uo
M h-l & uo
M CD O O M h-i a CD 0 ^ O i—i CD O CD <o s-t Ö o c> 'S* Ü o 'E c3 - p3T
O h +3 fi o o c3 ü O +33T
<o SH - P o o 'ei" o o O H cS - P 0 0 ' M r -o CM [ o " co CM CM O F - 1 ' M - O fe C^ CO t — ' M CO O f M ü CD 0 CO o~ Cs O l ( M O l u ft l O 5r t ~ I N O l ^ O l © pH o~ O l O l O F — < O l fi CÖ 1-5 CO O ) t ^ O l CO CM t < ft < 0 0 ï^ CD ( M ' 0 O O l © fr TU CO T * O l CO o O l Ü CO 1-5 l > CO t ~ O l 0 0 O l u •Sf O l O l O l 3 5 O l o o O l „a © c o t ~ r~ O l o 1—1 O l fi CS H 5 O œ 0 0 O l CS o O l i-i ft < l O O l 5r O l C5 O l o ^ O l ,o © O l o ' O l CD O l Ë ~ o O l 5 h> -* CO CD t -O l -O l CO t ~ o o O l O l P - H ft © Cs CM f M 0 0 " ^ H " CM o o CM CM CM f M co o r-^ r-H CM CM - Q , 0 i O c 0 CM <M ^ t -CM ( M l O 0 0 CM CM cO O O .-H CM CM fi fi-cS c3 ("3 ^ t - i—i —I CM CO O i—I CM 0 0 CM I > O CM ._. CD CO i—H CM CM 0 0 o ( M ^ co" C5 CM CO O CM fi cô 1-3 "# «M CO CM W r-i O 1—1 0 0 0 0 ! > CM CM CM CM i—1 -—! i—1 CM CM CM ' M CM CM CM o cc t - c o CO CO CO ,—1 O r H --H ^H i-< r-H CM O-) CM CM CM CM CM - P - p - p - p - P - P - P t i h h h t i ^ h S S S g g S g •-H T^ 0 0 ^H O 0 0 1 ^ H H H ( M W ^ 1 CO^ O ' CO l > O " Tt- t > r H ^H r H CM Oq O ) CO CM ^ o CM fi c6 1-5 0 0 CM CM ( M ( M f M ^* ^ CM t-S
CO 0 0 1 - 1 CCI o T H (M 2 Ti Tl B © o es CNT • • I "^ Cd TS -s T 3 'S © O m T H o f 0 0 o <M S ^© TS X)'s
0>(31)
C. 79.T A B E L 9.
Eigenschappen van het botervet.
Voorperiode 30/31 Dec.2) . . . . 6/7 J a n 13/14 J a n 20/21 J a n 27/28 J a n Gemiddeld Joodg Groep I (tapioca). 30,73 37,82 34,84 36,17 36,25 36,36 e t a l1) . Groep 11 (contrôle). 36,45 38,80 36,36 36,45 37,19 37,05 R. M. W.-getal. Groep I (tapioca). 33,66 33,05 33,67 33,54 33,61 33,51 Groep I I (contrôle). 32,87 31,96 32,51 32,27 32,78 32,48 Getal van Groep I (tapioca). 2,77 2,65 2,58 2,47 2,42 2,58 Polensko. Groep I I (controle). 2,68 2,75 2,53 2,47 2,64 2,61 Hoofdperiode 10/11 F e b . . . . 17/18 F e b . . . . 25/26 F e b . . . . 3/4 Mrt. . . . 10/11 Mrt. . . . 17/18 Mrt. . . . 24/25 Mrt. . . . 31/1 Apr. . . . Gemiddeld . . . Naperiode 14/15 Apr. . . . 21/22 Apr. . . . 28/29 Apr. . . . 5/6 Mei . . . Gemiddeld . . . 30,84 31,17 30,50 30,08 32,58 31,04 29,65 28,86 30,59 33,90 35,43 34,35 34,17 34,95 34,74 32,83 32,95 34,17 32,95 34,10 33,93 33,38 32,64 34,61 33,72 32,65 33,50 32,28 32,50 32,48 32,54 32,90 33,25 32,51 33,13 32,70 3,34 2,98 3,36 3,04 2,56 3,58 3,51 3,38 3,22 2,60 2,29 2,89 2,98 2,58 2,82 3,07 2,95 2,77 34,35 34,84 35,82 34,56 34,89 35,36 35,00 35,56 35,02 35,24 33,12 32,48 32,04 32,58 32,56 31,83 31,71 31,51 31,95 31,76 2,94 2,32 2,11 2,61 2,50 2,51 2,74 2,49 2,25 2,50 !) Methode H ü b l .
555 -Sä s, o o 1-5
<
CD — i <o + 3 £ O c -—' 1—! )—1 & O 0 *-t Ó Is o o ^ c3 +3 1—1 CD O U O +3'5
50 ^ 73 '8 o O ? o 60 2 1; 73 73's
CD o ï 0 ? r a " o fcb . 3 S ID O H a; 73 ö Ö i p SH - O - O > H i a 3 .2 'S o S31
a> S o H 73 2 Q 73 Î H - O ' O > J ö s S 'S o & 73 .2 ' S H CD 73 "o 0 ^3 73 ^O o 73 0 o ,0 6 7 3 O '£ ft 7 3 <+H O o X ó 73 O 'P te-i O O .e . - H t — ( M c o o ï o o c o i o »c c ; <ri coCv) r-H :—1 i—t .—l i—1 r-4 F H i-H
-!- I I 1 1 + I | | + + 1 +
X a ^ f O X N N ^ M M O - ^ i O i c i — i o o c o - * f a c ï ~ i r o a o © ' — ' T ^ T J I IC CD »0 i-O ' 0 O r^ LQ T ^ CO CD O >C ï > ç o a s c o G O O X t > x i > i > c o c s C O Î O C C t ^ l O O O O C O C J C O C - ^ ^ »0 CD "O »O »0 »O - * O "•# O CO CO »C^ l C t ^ ^ C O t ^ X O ^ C O C i O O w H f M M C q C Q W ' J i i O C O
»o i > co i—i o O r— i o o co t
-Ç\J CN F H ( M i—i r-H i—l i—1
+ -i- + -i- 1 + | + | 1 !
C D t - O c O T f C O O t ^ O t - T ^
œ « o i o H T # © o c o T f ( M o
«o »O CO »0 i o O »0 »O »O »O 'O
^ O ^ i O ^ O t i t ^ C M O O r - : t - > O C M © C O C C © G O i O C O < M iO IO (O IO "O i o t o ' O O 'O ' S i — i a : o c o r ^ o r ~ Q O < r j ' ' * c o co o "