• No results found

Herstructurering van een veenweidegebied met het geintegreerde bedrijfsmodel = Restructuring a peat grassland area with an intregated farm model

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Herstructurering van een veenweidegebied met het geintegreerde bedrijfsmodel = Restructuring a peat grassland area with an intregated farm model"

Copied!
108
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

4!pR

w

proefstation voor Q@ Rundveehouckrij , Pi

I

Schapenhouderij e,-

I

Paardenhouderij " , b > e*-

Herstru-cturering

van

een

veenweidegebied met

het

(2)
(3)

Proefstation voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR) Lelystad hoeve Onderzoek Centra

HERSTRUCTURERING VAN EEN VEENWEIDEGEBIED MET HET GEINTEGREERDE BEDRIJFSMODEL

Restructuring a peat grassland area with an integrated farm rnodel

C. Hermans

(4)
(5)

Deze studie 'Herstructurering van een veenweidegebied met het geïntegreerde bedrijfsmodel' is uitgevoerd in opdracht van en (gedeeltelijk) gefinancierd door de Landinrichtingsdienst. Het is begeleid door: J. de Vos, G.M. Pronk, L. Kelder en W. Swart, (afdeling Landbouw Economisch Onderzoek, Landinrichtingsdienst, Utrecht), A.P.H. van den Berg van Saparoea (afdeling Ontwikkeling en Evaluatie, Landinrichtingsdienst, Groningen), J. Wapstra (Consulentschap voor de Landbouw, Groningen), J. Zijlstra (sectie Markt, Economie en Planning, Informatie en Kennis Centrum Veehouderij, Lelystad) en A.T.J. Van Scheppingen (afdeling Synthese, Proefstation voor Rundvee-, Schapen- en Paardenhouderij, Lelystad), waarvoor mijn hartelijke dank. Wederom dank ik P. Vereijken (CABO, Wageningen) voor zijn agro-ecologische inbreng. Met name heb ik mijn voordeel gedaan met zijn suggestie de natuurvariant door te rekenen zonder beheerslandbouw.

(6)
(7)

degebieden, gericht op een duurzaam samengaan van natuur en veehouderij (PR- rapporten 126 en 133). In deze studie wordt dit model op zijn gebruikswaarde getoetst voor de herinrichting van een veenweidegebied. t-let betreft het herinrich- tingsgebied Haren, waarvoor vijf gebiedsvarianten, twee landbouwdominante L en L i , en drie natuurdominante N2, N i en N, volgens dit model bedrijfsmatig zijn ingevuld en vergeleken. ProduMiegrasland varieert van l .700 (L) tot 745 hectaren (N en NI), beheersgrasland van Q (L, N2) tof 935 hectaren (NI) en natuurgrasland van 655 (L en LI) tot 1.900 hectaren (N en N2). Melkveehouderij gaat uit van 2 of 1,5 volwaardige arbeidskrachten en is gesitueerd op produktiegrasland o p de Hondsrug (zandgrond). Het is niet mogelijk op beheers- of natuurgrasland; de lage voederkwaliteit kan niet voldoende worden gecompenseerd door krachtvoer- aankoop, welke om milieu-redenen op basis van een P-balans wordt beperkt. Vleesveehouderij (zoogkoeien en schapen) vindt plaats op beheers- en natuurgras- land, hoofdzakelijk op de lager gelegen veengrond. Vleesveehouderij staat op zichzelf als tweemansbedrijf of wordt als nevenactiviteit van 0,s volwaardige arbeidskracht gekoppeld aan de melkveehouderij. Deze laatste bedrijfsvariant heeft de voorkeur bij de invulling van de gebiedsvarianten, conform de uitgangs- punten van het geïntegreerde bedrijfsmodel. De landbouwdominante gebiedsva- rianten L en L i kunnen grotendeels met deze bedrijfsvariant worden ingevuld, met name in geval van schapen als nevenactiviteit. De natuurdominante gebiedsvari- anten moeten echter grotendeels worden ingevuld met tweernansbedrijven vleesvee, met name in geval van schapen. Op basis van deze bedrijfsmatige invulling blijkeri de vijf gebiedsvarianten nauwelijks te verschillen in werkgelegen- heid maar wel in ar~~ahnl natuurqraslanri en ne"lto-hedrijfsrecullaat. Het areaal

(8)

door N1 (1.170 hectaren). Het netto-bedrijfsresultaat is het minst negatief in de varianten L (- f 1 , l x 106), gevolgd door L1 (- f 1,9 x 1 06) en N2 (- f 2,7 x 10~). Van de natuurdominante varianten behoeft variant N2 (geen beheersgrasland!) de kleinste hectare toeslag, f 1.350. Van de drie natuurvarianten heeft variant N2 dus niet alleen het grootste areaal natuurgrasland maar heeft bovendien het minst negatieve netto-bedrijfsresultaat en is daarom het beste compromis tussen landbouw en natuur! Herstructurering van bestaande bedrijven naar omvang en activiteit volgens het geïntegreerde bedrijfsmodel is echter (nog) geen onderdeel van een herinrichtingsprocedure.

SUMMARY

Haren, a land redevelopment area of almost 3,000 hectares in the north of the country, is currently being planned according to the integrated farm model. This model is aimed at a sustainable combination of nature and livestock and is introduced in PR-reports no. 126 and 133. Five regional lay-outs, two in which agriculture is dominant L and LI, and three in which nature is dominant N2, N1 and N, are elaborated according to this model. They differ in acreage of production grassland, grassland under management agreements, and nature grassland. The acreage of production grassland varies from 1,700 hectares (L) to 745 hectares (N and NI), of grassland under management agreements from O (L and N2) to 935 hectares (N and NI) and of nature grassland from 655 (L and LI) to 1,900 hectares (N and N2). Dairy husbandry is restricted to production grassland on the Hondsrug (sandy soil) and requires 2 or 1.5 full time workers. It is not considered a viable activity on nature grassland or grassland under management agreements, since the feed requirement of Dutch dairy cows with the current high milk producti- on capacity cannot be met under restricted input of concentrates according to a P- balance. Beef and sheep husbandry is restricted to nature grassland or grassland

(9)

activity it requires 2 full time werkers. As a side activity it requires 0.5 .full time workers and is then combined with dairy husbandry. Conform the integrated farm model this last variant has been given priority for implementation in the region. Regional lay-outs in which agriculture is dominant, L and LI, are mainly planned with this variant, especially in case of sheep as a side activity. Lay-outs in which nature is dominant, N2, N1 and N, have to be planned mainly with single activities beef or sheep. Consequences for Haren of this planning are studied for three criteria: acreage of nature grassland, net operating result and employment. The results show that their is only a minor difference in employment between the five lay-outs. They differ considerably, however, with repect to acreage of nature grassland and net operating result. N2 and N, followed by NI, have the largest acreage of nature grassland (1,900 and 1 ,l 70 hectares, respectively). Nel opera- ting result is most favourable for L (- f l ,i x 106), followed by L i (- f 1,9 x 106) and

N2 (- f 2,7 x 10~). Of the three nature dominating lay-outs, N2 (n0 grassland under management agreements!) requires the lowest premium per hectare, f 1,350.

Concluding, N2 has not only the Iargest acreage of nature grassland bul alao the least negative net operating result of the three nature dominating lay-outs. Therefore, il: is considered the best compromis@ between agriculture and nature! Revision of farm size and type of activities following the integrated model is not included in a usual procedure of land redevelopmenl.

(10)

INHOUDSOPGAVE Blz. Voorwoord SamenvaEing t Inleiding 1

.l

Herinrichtingsgebied Haren 1.2 Doel van de studie

1.3 Opzet van het rapport

2 Natuurdoelstelling Waren

3 Werkwijze

3.1 Geïntegreerde bedrijfsrnodel 3.1 .l Doel

3.1.2 Grondgebonden veehouderij op basis van P-balans en P-AI

3.1.3 Opzet en situering van de bedrijven 3.1.4 Specificatie van bedrijfsvarianten 3.1.5 Kwantificering van de bedrijfsvarianten

3.2 Herstructurering van het gebied 3.2.7 Vijf gebiedsvarianten

3.3.2 Bedrijfsmatige invulling van de gebiedsvarianten

4 Resultaten 4.1 Bedrijfsstructuur 4.2 Areaal natuurgrasland 4.3 NeMo-bedrijfsresultaat 4.4 Werkgelegenheid 5 Conclusies 6 Aanbevelingen Literatuur Bijlagen

(11)

Bijlage 2. Bijlage 3. Bijlage 4. Bijlage 5. Bijlage 6. Bijlage 7. Bijlage 8.

ruimtelijke verdeling van functies.

door A.P.W. van den Berg van Saparoea 37 Bedrijfsvarianten en enige technische en economische

kengetallen. 42

Basisgegevens ten behoeve van de berekeningen voor invulling van gebiedsvarianten in Waren bij 10 % lagere

respectievelijk 10 % hogere melk- en vleesprijzen. 56

Uitwerking invulling gebiedsvariant. 62

Bedrijfsvpen en aantal bedrijven per gebiedsvarianl. 80 Technische en economische gegevens van vijf gebieds-

varianten voor Haren.

a. Omvang melkveehouderij = 2 VAK b. Omvang melkveehouderij = 1,5 VAK

Areaal natuurgrasland (ha) in beheer bij particuliere boeren en beheersinstanties per gebiedsvariant. Kritische beschouwing van beheerslandbouw en een vergelijking met geïntegreerde landbouw.

(12)
(13)

Het landschap in Haren bestaat uit zandgronden geflankeerd door lager gelegen veengronden. De oppervlakten zand- en veengrond zijn ongeveer gelijk en bedragen circa 1.400 hectaren. De zandgronden zijn de uitlopers van de Honds- rug in zuidoost-noordwestelijke richting. Ze vormen de scheiding tussen het westelijk gelegen Drentse Aa-dal en het veel bredere, oostelijk gelegen Hunze-dal. De Hunze mondt uit in het Zuidlaardermeer, dat via het Drentse Diep en het Winschoterdiep uitmondt in het Eemskanaal. Afwatering van de Drentse Ba gaat via het Noord-Willemskanaal en hel Eemskanaal. Het neerslagoverschot op de Hondsrug stroomt als oppervlaktewater via sloten, ofwel als ondiep grondwater onder een weinig doorlatende keileemlaag door, naar de lager gelegen polders (CBL, 1988). Landbouwactiviteiten op de Hondsrug bepalen daardoor de kwaliteit van het oppervlaktewater in de veengebieden en dus de mogelijkheden voor natuuronhuikkeling (Van Bakel, 1988).

Het gebied wordt hoofdzakelijk als grasland gebruikt door rundveehouders. In 1988 waren er 53 met als hoofdberoep melkveehouder met gemiddeld een bedrijfsomvang van 30 hectaren en een melkquotum van 214 ton (Schrijver, 1989).

De bedrijven zijn tamelijk versnipperd met gemiddeld 12 kavels waaronder een huiskavel van 4,4 hectaren. Door de hoge grondwaterstanden in de polders (ho~ïdzakelijk Gt 11') hebben de veengronden een beperkte draagkracht en is de

'

Gt II (grondwatertrap II) houdt in dat de gerriiddeld laagste grondwaterstand (GLG) 50-80 cm- mv (cm beneden maaiveld) is, en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) --.: 25 cm-mv (De Vries & Van Wallenbi~rg, 1990).

(14)

-2-

veebezetting met 1,4 melkkoeien per hectare voedergewas, laag te noemen. Augustus 1991 waren er nog 41 melkveebedrijven over en was het melkquotum toegenomen tot 243 ton gemiddeld (Wapstra & Van den Berg van Saparoea, pers. meded.). Be laatste 4 jaren zijn dus vooral kleinere bedrijven verdwenen. Slechts

6 van deze 41 bedrijven hebben een quotum dat continuïteit verzekert (>= 350.000 kg melk). Als oplossing voor de overige bedrijven kan gedacht worden aan bedrijfsvergroting via verwerving van quotum of van grond ten behoeve van een nevenactiviteit vleesvee. Het gebied is ook belangrijk voor drinkwaterwinning. Vrijwel alle diepe kwel wordt door waterpompstations weggevangen (CBL, 1988). Momenteel wordt circa 17 miljoen m3 per jaar onttrokken, de vergunning staat een jaarlijkse onttrekking van 34 miljoen m3 water toe. Op dit ogenblik onderzoekt de provincie Groningen onder welke voorwaarden de vergunning verlengd kan worden. Belangrijkste partijen bij dit overleg zijn waterwinbedrijven, landbouw en

natuurbeheersinstellingen.

In het kader van de eerste fase van de Relatienota zijn in Haren 417 hectaren reservaat aangewezen. Voor 142 hectaren is reservaatvorming voltooid, d.w.z. de gronden zijn pachtvrij verworven en overgedragen aan een terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie, voor 104 hectaren is voorlopig een beheers- overeenkomst gesloten met 29 deelnemers (peildatum 30 september 1991, Van Erp, DBL, pers. meded.). Het areaal natuurgebied kan in de toekomst nog toenemen na openstelling van de tweede fase van de Relatienoka.

1.2 Boel van de studie

In 1987 is het gebied Haren toegevoegd aan de lijst met gebieden, die in aanmer- king komen voor landinrichting (besluit van de minister). Herinrichting en ruilverka-

(15)

-3

-

veling z~jn de belauucarijl<sta vormen van iai~dinrit:h-ïirig. Herinrichting is bedoeld voor gebieden die vlaasben agrarische functie in belangrijke mate niet-agrarische functies vervullen of moeten vewullen, terwijl ruilverkaveling is bedoeld voor gebieden met een overwegend agrarische functie. Haren is een herinrichtingsge- bied'. Door herinrichting wil men natuur en landbouw duurzaam laten samen- gaan. Momenteel verkeert hel project in de schetsontwerpfase. In deze fase worden door een landinrichtingscommissie, die is samengesteld door Gedepu- teerde Staten, knelpunten en varianten voor inrichting aangegeven en geëvalueerd.

Het doel van deze studie is voor het herinrichtingsgebied Waren vijf varianten ten aanzien van de verhouding tussen landbouw- en natuurarealen, volgens het geïntegreerde bedrijfsmodel uit te werken. Uitgangspunt bij het geïntegreerde bedrijfsmodel is een gelijkwaardig samengaan in een praktische bedrijfsvoering van deels niet op 44n veld te combineren belangen van natuur en veehouders. Het model gaat uit van de mogelijkheid van aanpassing van de bedrijfsslructuur c.q. schaalvergroting. Per variant worden de gevolgen voor de bedrijfsslructuur, natuur, economische levensvatbaarheid en werkgelegenheid in het gebied gekwan- tificeerd.

1.3 Opzet van hel rappo@

In hoofdstuk 2 worden eerst natuurdoelstellingen voor het veenweidegebied in het dal van de Hunze en Drentse Aa beschreven. De gevolgde werkwijze bij de

'Een besluit tot herinrichting wordt genomen door Provinciale of Gedepijteerde Slateti. Bij herinrichting bestaat de mogelijkheid niets, een gedeelte dan wel het hele gebied te herverkavelen. Gronden kunnen onteigend worden voor doeleinden van openbaar nut, terwijl daarriaast een korting van maximaal 3% op de toe te delen gronderi kan plaatsvinden ten behoeve van de aanleg of verbetering van wegen er1 waterlopen en daarmee samenhangende voorzieningen (Vonk & de Boer, i 989).

(16)

-4-

uitwerking van een nieuwe bedrijfsstructuur voor de landbouw- en natuurarealen komt aan bod in hoofdstuk 3. De resultaten inzake bedrijfsstructuur van het gebied, areaal natuurgrasland, netto-bedrijfsresultaat en werkgelegenheid staan in hoofdstuk 4 en worden besproken per gebiedsvariant. Tot slot volgen conclusies (hoofdstuk 5) en aanbevelingen (hoofdstuk 6).

(17)

2 MATUURDOELS"I'%,LIIdG E-IAREN

De herinrichting heeft mede tol doel de bestaansvoorwaarden te herstellen van de oorspronkelijke dotlerbloemhooilanden, hoeimoerassen van grote en kleine zeggengemeenschappen en de daarmee verbonden dierenwereld, met name bedreigde vogelsoorten. De achteruitgang van de flora en fauna in het gebied is het gevolg van de modernisering van de landbouw en toegenomen waterwinning. De oorspronkelijke natuurlijke rijkdom was hel gevolg van de toenmalige landbouw- beoefening. Om de bestaansvoorwaarden voor de gewenste flora en fauna te herstellen, dient de wisselwerking te worden begrepen tussen landbouw en natuur in het verleden.

Tot de eerste helft van deze eeuw geraakten de weilanden in het Hunzedal en het stroomdal van de Drentse Aa regelmatig overstroomd. Vruchtbare beekslib bezonk en de graslanden produceerden vrijwel zonder bemesting tot 8 ton drogestof per hectare per jaar (Everts et al., 1984). Deze drassige weilanden, hooimoerassen van grote en kleine zeggen, werden hoofdzakelijk als hooiland gebruikt. Grote zeggenvegetaties (Magnocaricion) waren dicht bij de beek gele- gen. Ze werden door basisch grondwater gevoed en langdurig overstroomd. De vegetatie kon moeilijk machinaal geoogst worden. Slechts de drogere delen werden tweemaal per jaar gemaaid. Kleine zeggenvegelaties (Caricion curto- echinatae) waren gelegen langs de flanken van het beekdal waar veel grondwater toestroomde (kwelgebieden) maar invloed van overstromingen gering was. Ze werden gekenmerkt door een matig voedselrijk milieu en een lage produktiviteit. Grote- en kleine zeggenvegelaties werden vooral aangetast door ontwatering. Door peilverlaging in de landbouwgebieden en door drinkwaterwinning nam de toestroming van grondwater af. De grondwaterstand daalde en de vegetaties

(18)

-6-

gingen over in dolterbloemb~ooiland. Ook beperking van de overstromingen had een verschuiving van de vegetaties in de richting van dotterbloemhooiland tot gevolg.

Dolterbloemhooilanden (Calthion) ontstonden door lichte drainage en bemesting. Ze werden meestal eenmaal per jaar gemaaid (in juni of juli) en soms voor- of nabeweid. Boor verdere ontwatering van deze gronden kon beweiding en ook bemesting toenemen. Daardoor ontwikkelden zich relatief kruidenrijke kamgraswei- den. Voor meer informatie wordt verwezen naar Everts et al. (1984) en Everts &

De Vries (1 991) en Grootjans et al. (1 990).

Conclusie: Herstellen van de bestaansvoorwaarden van zeggen-, dolterbloemhooi- landen en de bijbehorende fauna, vereist herstel van de oorspronkelijke nulriënlen- en waterhuishouding en omschakeling naar een passende opzet van de bedrijven en een passende bedrijfsstructuur voor het betreffende gebied.

(19)

Allereerst zijn varianten van een passende bedrijfsopzet geformuleerd op basis van het geïntegreerd bedrijfsmodel. Daarmee zijn vijf varianten voor herstructurering van het gebied ingevuld en beoordeeld op hun gevolgen voor het areaal natuur- grasland, inkomen en werkgelegenheid.

3.1 Geïntegreerde bedrijfsmsdel

Varianten en resultaten van dit bedrijfsmodel met verweving van natuur- en veehoudersbelangen zijn beschreven in Hermans (1990, 1991) en worden hier slechts samengevat.

3.1.1 Doel

Het geïntegreerde bedrijfsmodel gaat uit van herstel van de bestaansvoorwaarden van natuur én veehouders, door synthese van de programma's van eisen van beiden, op basis van gelijkwaardigheid, in een praktische bedrijfsvoering. Voor de natuur is terugkeer naar een grondgebonden veehouderij vereist, evenals een gevarieerd land- en watergebruik teneinde de oorspronkelijke gradiënten van plantenvoedingssloffen en vocht te herstellen. Bovendien dient verstoring van flora en fauna door mens (veldwerkzaamheden) en dier (beweiden) beperM te worden tot een minimum, met name in het voorjaar. Voor veehouders en hun medewer- kers ia een gezonde en technisch uitvoerbare arbeid vereist, evenals een bedrijfs- technisch efficiënt beheer en een voldoende bedrijfsomvang om minimaal een basisinkomen te verwerven.

(20)

-8-

3.1.2 Grondgebonden veehouderij op basis van P-balans en P-AI

Melk- en vleesveehouderij worden grondgebonden gemaakt middels een fosfor(P)- balans gekoppeld aan de stand van de P-bodemreservec. Dat houdt in dat de P- balans het basisinstrument is voor de regulering van de nutriëntenaanvoer en daarmee van de veebezeHing en op termijn ook de graslandproduktie. Er wordt dus gekozen voor een bedrijfssynthetische in plaats van een bedrijfsanalytische aanpak, zoals die van o.a. Van Eck & Prins (1990), Van Eck (1991) en Dijkctra (1991). De belangrijkste reden om de P-balans te verkiezen boven de stikstof(N)- of kalium(K)balans is dat die veel eenvoudiger is te berekenen &n te controleren op basis van de aankoop van strooisel, krachtvoer en kunstmest als input en de verkoop van dierlijke produMen als enige output (normaliter geen afvoer van dierlijke mest). In tegenstelling tot N koml P niet gasvormig voor, en in tegen- stelling tot N en K is P weinig wateroplosbaar, wordt in de bodem meestal snel vastgelegd en is dan weinig mobiel (Van der Zee el al., 1990). Een andere reden is dat P, naast N, een hoofdrol speelt bij de vermesting van oppervlaktewater. Op veengronden koml daar nog bij dat N overvloedig in de bodem aanwezig is, en daarom minder geschikt is voor regulering van de nutrientenstromen c.q. de graslandprsduktie.

Een nutrientenbalans is opgebouwd uit de aanvoerpasten meststoffen, voer/stroai- sel, biologische N-binding, en neerslag, de alvoerposten dierlijke produkten, en de verliezen via af- en uitspoeling en M-vervluchtiging (figuur 1). In deze studie wordt voor een bedrijf de aanvoer van P in de vorm van (kracht)voer afgestemd op de ahoer van P in de vorm van melk en vlees (figuur 2). Verliezen via af- en uitspoe- !ing en aanvoer via neerslag zijn verwaarloosbaar ter1 opzichte van de genoemde balansposten. Er is vanuit. gegaan dal: P niet meer wordt aangevoerd in de vorm

(21)

Figuur 1. Nutrienten-stromen in agro-ecosystemen (veld, bedrijf of gebied).

Aanvoer

Afvoer

meststoffen produkten voer/strooisel (mest) biologische N-binding neerslag

Verliezen

N-vervluchtiging afspoel in- ui tspoel ing

Figuur 2. Nutriënten-beheer in agro-ecosystemen op basis van P (veld, bedrijf, gebied).

3Q 55 P-AI

-

Imdbouwkundb streeftraject ecologisch

ongewenst ongewenst P-aanvoer (via krachtvoer)

-

P-afvoer (via melk-i-vlees) extra extra P-aanvoer P-afvoer

(via mest) (via mest)

B. zonodig bi jaturen overige nutrienten, o.a. via emissienormen voor N

(22)

-1 0-

van kunstmest wanneer P-AI' in het streeftraject ligt, omdat de P-afvoer dan door P-aanvoer in de vorm van krachtvoer wordt gecompenseerd. Afvoer van P in de vorm van dierlijke mest is enkel toegestaan naar een bedrijf waarmee een geza- menlijke balans wordt onderhouden of wanneer de mest wordt verwerkten geëxporteerd naar tekortgebieden in het buitenland.

Be stand van de opneembare P-bodemreserves, uitgedrukt in P-AI, is de maatstaf voor de vraag of de aanvoer van P groter, gelijk of kleiner moet zijn dan de afvoer van P (figuur 2 punt A). Is P-AI hoger dan wenselijk, dan wordt alle mest tijdelijk afgevoerd tot P-AI weer in het streeftraject zit. Is P-AI lager dan wenselijk, dan mag tijdelijk extra dierlijke mest worden aangevoerd, eveneens tot P-AI weer binnen hel streeftrajecl zit. Het landbouwkundig wenselijke traject is P-AI 30-55. Het ecolo- gisch wenselijke traject is afhankelijk van de natuurdoelstelling en is P-AI < 30 voor dotlerbloemhooilanden en grote zeggenvegetaties en P-AI 18 voor kleine zeggenvegetaties (CBS, 1987). Momenteel heeft 14 % van de veengraslanden in Haren een hoge P-AI (P-AI

>

55), 66 % bevindt zich in het landbouwkundig streeftraject (P-AI 30-55), terwijl 20 % een ideale uitgangssituatie heeft voor ontwikkeling van natuurgrasland (P-AI c; 30) (NMI, 1989).

Boor de keuze van P als basisinstrument voor de regulering van de nutriëntenaan- voer worden ook de K- en N-balansen evenwichtiger. K en N worden op een bedrijf hoofdzakelijk aangevoerd in de vorm van krachtvoer en kunstmest. Door beperking van de aankoop van krachtvoer, P-equivalent aan de afvoer van melk en vlees, maar ook door verdeling van het bedrijf in produktie- en natuurgrasland

'P-AI is een maat voor de opneembare bodemreserves aan P in grasland, gemeten in de bovenste 5 cm van de bodem (mg P,O, per 100 g grond geëxtraheerd in een schudverhouding

(23)

worden de balansen evenwichtiger. Slechts het produktiegrasland krijgt eventueel kunstmest, als aanvulling op de organische bemesting. Zonodig kunnen @ara maatregelen worden genomen om emissie van met name N tot een minimum te beperken (figuur 2, punt B).

3.1.3 Opzet en situering van de bedrijven

Verweving van de bestaansvoorwaarden voor natuur en veehouders in bedrijfsver- band, op basis van gelijkwaardigheid, is hel uitgangspunt bij de herinrichting van het gebied Haren. Daarom is het grasland verdeeld in produktiegrasland en na- tuurgrasland (figuur 3). Produkliegrasland ligt overwegend op de hoger gelegen Hondsrug (zandgronden). Het staat volledig ten dienste van de melkveehouderij en is niet beperkt met betrekking tot tijdstip van eerste snede of aantal sneden. (In deze studie verschilt beheersgrasland van produktiegrasland door het uitgestelde gebruik van de eerste snede tot 15 juni. De bruto drogestofopbrengst is eveneens

40 ton per hectare, de beweidings- en voederwinningsverlie;ien zijn groter dan op produktiegrasland) Natuurgrasland is gesitueerd in de veenpolders, met beperkin- gen voor de veehouderij ten gunste van flora en fauna. DoMerbloemhooiland is uitsluitend geschikt voor vleesveehouderij. Het heeft een beperkte produktie van circa 6 ton drogestsf per hectare per jaar. De omvang van het produktiegrasland en doEerbloemhooiland is afhankelijk van de ruwvoerbehoefte van de veestapel. De jaarlijkse praduktie van grote zeggenhooiland is circa 5 ton drogestof per hectare, van kleine zeggenhoailand circa 3 ton drogestof per hectare (Everts et al., 1984). Hun omvang is afhankelijk van de strooiselbehoefte in de stal. De verdeling van het gebied impliceert een gradi6nt van nutriënten die loopt van de Hondsrug naar de lager gelegen veengebieden. Landbauwactiviteiten op de Hondsrug kunnen, via het oppervlaktewatersteld, de kwaliteit van het oppervlaktewater in de

(24)

Figuur 3. Opzet, situering, functies en beheer van de graasveebedrijven in het herinrichtingsgebied -. Opzet en situering -', grasland Functies flora Poa-Lolieturn (avi)fauna veehouderij voedsel- en broedbiotoop melkvee Beheer grondsoort grondwater max min (cm-maaiveld) inundaties

opbrengst (tonlhectare droge stof) sturing plantaardige produktie

sturing dierlijke produktie maximum aantal sneden

eerste snede zand max. 200 kg per hectare N onbeperkt onbeperkt 1

(25)

---p

voedsel- en broedbiotoop voedsel- en broedbiotoop

strooisel voor stalperiode vleesvee strooisel voor st Iperiode

4

B

.

veen geen organische mest 1 maaisnede augustus veen organische mest 2 maaisneden, of 1 maai- snede en voor-/nabeweiden1 begin juli veen regelmatig 5 geen organische mest 2 maaisneden half juni

(26)

-1 4-

lager gelegen veengebieden beïnvloeden (Van Bakel, 1988). Door de melkveehou- derij op de Hondsrug grondgebonden te maken middels een P-balans wordt vermesting van het oppervlaktewater tegengegaan.

3.1.4 Specificatie van bedrijfsvarianten

Er zijn 16 varianten geformuleerd, enkelvoudig of samengesteld. Enkelvoudige activiteiten melkvee zijn 1,5 VAK of 2 VAK, enkelvoudige activiteiten vleesvee 2 VAK. Samengestelde activiteiten bestaan uit melkveehouderij ( 1 3 VAK en 2 VAK) en een nevenactiviteit vleesveehouderij (0,5 VAK). Melkveehouderij is gesitueerd op produktiegrasland op de Hondsrug, vleesveehouderij vindt plaats op natuur- en beheersgrasland, hoofdzakelijk op de lager gelegen veengrond. Melkkoeien hebben een volwassen gewicht van 600 kg en produceren 6.500 kg melk (4 % vet). Het melkquotum per hectare is 7.900 kg. De melkkoeien kalven voor het eerst op tweejarige leeftijd en worden gemiddeld op zesjarige leeftijd vervangen. Alle jongvee wordt op het bedrijf afgemesl. Bedrijven met zoogkoeien houden Charolais met een volwassen gewicht van 680 kg. De leeftijd bij eerste afkalven is drie jaar, bij vervanging gemiddeld zeven jaar. Vrouwelijk jongvee voor vervanging wordt aangehouden. Overig jongvee wordt na spenen verkocht. Bedrijven met schapen houden Texelaars. Volwassen ooien wegen 70 kg. De worpgrootte is 1,7. Lammeren worden afgeleverd op een gewicht van 45-50 kg. Het ondereind van de melkveestapel kan geïnsemineerd worden met Piëmontese stieren. F,-

kruislingvaarzen kalven eenmaal op een leeftijd van 26 maanden of bij een gewicht van 520 kg. F,-kalveren worden nuchter verkocht.

(27)

3.1.5 Kwantificering van de bedrijfsvarianten

Omvang en samenstelling van de veestapel, ruwvoerbehoefte, plantaardige- en dierlijke produktie, bedrijfsomvang en economische resultaten van de varianten zijn achtereenvolgens berekend (figuur 4). Omvang en samenstelling van de veestapel zijn maandelijks berekend, rekening houdend met dier-specifieke houderij-wijze en voortplantings- en sterftecijfers. Voederbehoeften in kg drogestof en VEM energie zijn eveneens maandelijks berekend. Ze zijn de som van de dagelijkse behoeften per leeftijdsklasse. Ruwvoer produktie in drogestof en energie is tweemaal per maand berekend, gebaseerd op een grasgroeicurve voor de regio bij standaard gebruik. Dierlijke produktie in kg melk, vlees of wol is maandelijks berekend voor de veestapel. Op basis van de jaarlijkse P-afvoer via dierlijke produktie is de equivalente P-aanvoer in de vorm van krachtvoer berekend. Tenslotte is het netto- bedrijfsresultaat berekend, zijnde het verschil tussen alle opbrengsten en alle kosten, inclusief arbeidskosten, maar exclusief grond- en pachtlasten. Heikosten voor gebouwen zijn berekend voor enkelvoudige activiteiten vleesvee in natuurge- bieden. Vleesvee als nevenactiviteit wordt ondergebracht in bestaande gebouwen van het melkveebedrijf op de I-londsrug. Op zandgronden wordt niet geheid. Berekeningen zijn uitgevoerd met prijzen anno 1991. Gezien hel EG-beleid om landbouwsubsidies af te bouwen zijn ook de effecten van 10 % lagere melk- en vleesprijzen voor de verschillende varianten berekend. (Uitkomsten van bereke- ningen met 10 % hogere melk- en vleesprijzen staan in bijlage 3). In ditonderzoek is geen rekening gehouden met eventuele bedrijfs- c.q. boerderijverplaatsingen.

(28)

Figuur 4. Kwantitatieve uitwerking van het geïntegreerde bedrijfsmodel. -.

in t e stellen omaettin(asvari&elen t e ber&erren toestandsvwiabelen (a-g)

(29)

Een overzicht van de bedrijtsvarianten en hun kechriische en econ~mische kenge- tallen staan in bijlage 2. De resultaten van hel bedrijfsmodellenondermek (Her- mans, 1990, "191) hebben uitgewezen dat er diverse mogelijkheden zijn voor verweving van natuur en veehouderij op een bedrijf of in een regio. Er geldt één beperking: m v e e h o u d e r i j en natuur kunnen niet duurzaam verweven worden op één veld, wel in bedrijfsverband door een annex vleesvee op natuurgrasland toe te voegen aan een bestaand melkveebedrijf op produktiegrasland. Melkveehouderij blijft, door de eisen die het stelt aan de kwaliteit: van het rantsoen, beperkt tot produktiegrasland. De lagere kwaliteit en kwantiteit van ruwvoer van natuurgras- land noodzaakt tot omschakeling op vleesvee. Deze omschakeling heeft een lager netto-bedrijfsresultaat per hectare tot gevolg. Extensivering van de veehouderij kan worden opgevangen door schaalvergroting en vergoedingen in de vorm van heclaretoeslagen.

3.2 Herstructurering

van

het gebied

3.2.1 Vijf gebiedsvarianten

Ten aanzien van de verhouding landbouw- en natuurareaal zijn door de afdeling Ontwikkeling & Evaluatie van de Landinrichtingsdienst, provincie Groningen, vier varianten uitgewerkt voor tiaren (figuur 5). Omvang en situering van bijbehorende arealen produktie-, beheers- en natuurgrasland zijn aangegeven op de bijgevoegde kaarten. Hierbij is geen rekening gehouden met de ligging van bestaande bedrij- ven. In de landbouw variant (L) domineert de landbouw. Het areaal produktie- grasland is er het grootst, 1.700 hectaren. In de natuur variant (N) domineert de natuur. Hier is het areaal natuurgrasland (reservaat) het grootst, 1.900 hectaren. Voor beide varianten is een compromis uitgewerkt (L1 respectievelijk N1). C-lierin

(30)

-1 8-

worden 325 hectaren produktiegrasland respectievelijk 730 hectaren natuurgras- land vervangen door beheersgrasland. Op deze manier wil men op veldniveau tot op zekere hoogte tegemoet komen aan zowel de wensen van natuur als die van landbouw. Tijdens de onderzoeksperiode is een extra natuur compromis variant N2 voorgesteld waarbij 205 hectaren beheersgrasland van variant N vervangen wordt door produktiegrasland. In bijlage 1 is uitgewerkt hoe de verdeling van de arealen tot stand gekomen is.

Figuur 5. Gebiedsvarianten voor herstructurering van het gebied Haren (ha x 1 .OOO).

(31)

3.2.2 Bedrijfsmatige invulli~~g van de gsbiecdsvarianten

De gebiedsvarianten zijn ingevuld volgens tabel 1.

Tabel 1. Bedrijfsvarianten in volgorde van voorkeur bij invulling van de arealen grasland behorende bij de vijf gebiedsvarianten.

-. --

Typen grasland-vee Samengestelde activiteiten' Enkelvoudige activiteiten (13 of 2 VAK melkvee

+

0,5 VAK vleesvee) (1,5 of 2 VAK)

Natuurgrasland zoogkoeien schapen Beheersgrasland zoogkoeien schapen Produktiegrasland melkkoeien 1

Hoofdactiviteit melkvee op produktiegrasland, nevenactiviteit vleesvee op beheers- of natuurgrasland.

Conform de uitgangspunten van het geïntegreerde bedrijfsmodel is het gebied bij voorkeur ingevuld met samengestelde activiteiten (bedrijfsvarianten i en 2).

Conform hetzelfde model zijn de hoofdactiviteiten op 2 VAK begroot, een eventuele nevenactiviteit op 0,5 VAK. Op uitdrukkelijk verzoek van de bi3 zijn de varianten ook doorgerekend op 1,s VAK voor melkvee als hoofdactiviteit. Voor elke gebieds- variant is berekend hoeveel bedrijven kunnen worden opgezet van bedrijfsvariant 1,

vervolgens hoeveel van bedrijfsvariant 2 op hel resterende areaal, etc. (tabel 1). De aantallen bedrijven zijn afgerond op gehele getallen. Voor meer details, zie uit- werking in bijlage 4.

(32)

-20-

In deze studie zijn bij de invulling van de gebiedsvarianten de vleesvee activiteiten beperkt tot zoogkoeien als meest arbeidsextensieve en schapen als meest ar- beidsintensieve veesoort. De gegevens voor kruislingen zijn vermeld in bijlage 2. Grote- en kleine zeggenhooilanden, waarvan de opbrengst kan gebruikt worden als strooisel voor de stal, zijn niet in de berekeningen betrokken. Habitat herstel van deze hooilandei-i is niet mogelijk zolang waterwinning doorgaat (Grootjans et. al., 1990). Momenteel is de besluitvorming van de Provincie over de vergunning- verlening aan de drinkwaterbedrijven nog niet afgerond. Strooisel wordt daarom aangekocht in de diverse bedrijfsmodellen.

(33)

De resultaten van de vijf gebiedsvarianten inzake bedrijfsstructuur, areaal natuur- grasland, netto-bedrijfsresultaat c.q. vereiste vergoeding, en werkgelegenheid c.q. aantal bedrijven staan in figuren 5-10. Be resultaten staan in tabelvorm in bijlage 6.

4.1 Bedrijfsstructuur

In de landbouwdominante gebiedsvarianten L en L I , wordt de bedrijfsstructuur gedomineerd door samengestelde activiteiten (bedrijfsvarianten 1 en 2), met name bij beheer van het natuur- en beheersgrasland met schapen (figuur 6). Alleen in variant L bij beheer van natuurgrasland met zoogkoeien komen nog zuivere melkveebedrijven van 2 VAK voor. Daarentegen overheersen in de natuurdominan- te varianten enkelvoudige activiteiten vleesvee (bedrijfsvarianten 3 en 4), met name bij schapen. Van deze varianten heeft N2 het hoogste aandeel van bedrijfsvariant 1. Ingeval van zoogkoeien bedraagt dit meer dan 50 procent. De verschillen tussen de varianten met zoogkoeien of schapen hangen samen met het feit dat schapen meer arbeid vragen met als gevolg dat er per VAK een kleiner areaal natuurgrasland kan worden beheerd.

4.2 Areaai natuurgrasland

Indien de betekenis van de varianten voor de natuur wordt uitgedrukt in hectare natuurgrasland, bieden varianten N en N2 (1.900 hectaren natuurgrasland), gevolgd door variant N1 (1.170 hectaren natuurgrasland) de beste perspectieven (figuur 5). Natuurgrasland (reservaten) kamt op den duur in bezit van de staat of een beherende instantie. Dit biedt de vereiste garanties voor een passend beheer

(34)

Figuur 6. Procentueel aandeel van de bedrijfsvarianten na invulling van de gebiedsvarianten voor herstructurering.

Melkvee

11,s

VAK

Melkvee 2 VAK

parcent age percent ags

Melkkoeien op proutiegrasland

Zoogkoeien op beheers- en nawurgasland

Melkkoeien o~ produktiegraslmd

Schapen op beneers- en nawurgrasland Bsdriffsvarimm In valqorde van voorkeu-

5 mslkvss (pg)

4 vle0aves BBf

3 vleesvee (na)

2 melkvee (pg) += v l w v e e (bg)

(35)

van waterwinning en veehouderij en daarmee hel grondwaterpeil, hetgeen van essentieel belang is voor het herstel c.q. ontwikkeling van zeggen- en dotter- bloemhooilanden (Grootjans et. al., 1990). Het areaal beheersgebied is in deze zin niet meegerekend als natuurareaal omdat beheersovereenkomsten een compromis inhouden tussen landbouw en natuur, en sterk afhankelijk zijn van de motivatie van boeren. In de beheerspakketten zijn bovendien geen maatregelen opgenomen m.b.t. peilbeheer en waterwinning (DBL, 1991).

Het: neRo-bedrijfsresultaak van de gebiedsvarianten is berekent als totaal van de bedrijfsresultaten van de bedrijven. Een neEo-bedrijfsresultaat van f O betekent dat een ondernemer en zijn medewerkers een minimale vergoeding voor arbeid (CAO normen) ontvangen, zijnde f 65.000 en f 58.000, respectievelijk. Zoals reeds gezegd zijn grond- en pachtlasten buiten beschouwing gelaten.

Met het oog op gezondheid en welzijn van de veehouders alsmede de economi- sche duurzaamheid hebben melkveebedrijven op produktiegrasland een omvang van 2 VAK. Op verzoek van de LD is eveneens een invulling uitgewerkt met melkveebedrijven van l ,5 VAK. Uit figuur 7 blijkt echter dat het netto-bedrijfsresul- taat, exclusief grond- en pachtlasten, van deze kleine melkveebedrijven negatief is. Zij zijn al helemaal niet in staal een prijsdaling van 10 % op te vangen. Het netlo- bedrijfsresultaat van 2 VAK melkveebedrijven is positief. Om deze reden worden de resultaten van netto-bedrijfsresultaat en werkgelegenheid uitsluitend besproken voor de invulling van produl<tiegrasland met 2 VAK melkveebedrijven.

(36)

Figuur 7. Netto-bedrijfsresultaat (f x lo3) van melkveebedrijven op produktie- grasland met een omvang van 1,5 en 2 VAK.

NBW

( ~ X I

0 3 )

melk-/vlesspri jzs-i anno 9 1

Hel neMo-bedrijfsresultaal voor het gebied is altijd hoger bij zoogkoeien dan bij schapen omdat ze arbeidsextensiever zijn, en daardoor aanleiding geven tol

(37)

grotere bedrijven met lage vaste kosten per hectaren (figuur 8). Het netto-bedrijfs- resultaat is het hoogst voor landbouwvariant L en ligt tussen f 0,3 x 106 (melkvee en zoogkoeien) en

-

f 0,07 x .106 (melkvee en schapen). Het melkquotum in het gebied is dan 12,6 x 106 kg. Natuur compromis variant N1 heefi het laagste netto- bedrijfsresultaat,

-

f 2,2 x 1

o6

(melkvee en zoogkoeien) tot - f 3,8 x 1

o6

(melkvee en schapen). In dit geval is het melkquotum 5,6 x 106 kg. Het netto-bedrijfsresultaat van de varianten L i , N2 en N ligt daar, in deze volgorde, tussenin. Dus, hoe groter

het areaal produktiegrasland in het gebied, des te gunstiger het resultaat. Daarbij hebben melkveebedrijven van 2 VAK bij de huidige melk- en vleesprijzen, een poskief netto-bedrijfsresultaat en is het netto-bedrijfsresultaat voor vleesveehouderij, als neven- of hoofdactiviteit, zowel op beheers- als op natuurgrasland, steeds negatief. Vervanging van produktiegrasland met melkvee door beheers- oflen natuurgrasland met vleesvee heeft dus altijd een daling van het netto-bedrijfsresul- taat tot gevolg. Op basis hiervan zouden de varianten in volgorde van afnemend netto-bedrijfsresultaat gerangschikt worden als: L, LI, N2, en N1 samen met N. Daarnaast is er een effect van het areaal beheersgrasland t.o.v. het areaal natuur- grasland met vleesvee. Wordt een deel van het areaal natuurgrasland vervangen door beheersgrasland, dan neemt het netto-bedrijfsresultaat af, ondanks de hogere produktie per hectare beheersgrasland vergeleken met natuurgrasland (veebezet- ting is 1,39 respectievelijk 0,77 voor zoogkoeien, en 9,71 respectievelijk 5,25 voor schapen, zie bijlage 2). Bij een hogere graslandproduktie neemt de bedrijfsom- vang per kudde c.q. per VAK af, en dus wordt het aantal bedrijven in hel: gebied groter. De vaste lasten en arbeidskosten in het gebied nemen dus toe, met als gevolg een negatiever netto-bedrijfsresultaat. Daarom is variant

N1

ongunstiger dan variant N. De negatieve netto-bedrijfsresultaten op beheers- en natuurgrasland zi~n een maat voor de vereiste vergoeding per hectare (tabel 2). l-iieruit blijkt weer

(38)

Figuur 8. Netto-bedrijfsresultaat totale gebied (f x 106) van de varianten voor herstructurering van Haren.

Melkvee

l , 6 VAK

Melkvee

2

VAK

-4.0 Ne38 totale gebied

(txd

o6

1

-4,O

j

NISR totale gebied (ix i

o6

1

Melkkoeien op produktiegracland

Zoogkoeien op beheers- en natuurgrasland

-6.0 J NBR totale gebied (tx9 0 6 ) -6.0 J NBR totale gebied ( f x i 6") Melkkoeien op prsacdbstiegaaland

(39)

dal beheer van natuurgrasland met schapen veel duurder is dan met zoogkoeien. Daarbij vereisen de varianten met het grootste areaal natuurgrasland en het kleinste areaal beheersgrasland de laagste vergoeding per hectare.

Tabel 2. Netto-bedrijfsresultaat (f x 1.000) per hectare beheers- en natuurgrasiand als maat voor de vereiste vergoeding, voor de gebiedsvarianten voor herstructurering in Haren (omvang melkveehouderij = 2 VAK).

GEBIEDSVARIANTEN L L1 N2 N1 N Arealen (ha) Beheersgrasland O Natuurgrasland 655 Totaal 655 NeHo-bedrijfsresultaat (f x 1 .OOO) (prijzen anno 1991) Zoogkoeien beheersgrasland 0 natuurgrasland -690 totaal -690 Schapen beheersgrasland O natuurgrasland -1.080 totaal -1 .o80

Dalen de huidige melk- en vleesprijs met 10 %, dan nivelleren de verschillen in neEo-bedrijfsresultaat: tussen de vijf varianten (figuur 8). Dat komt omdat per hectare praduktiegrasland met melkvee het netto-bedrijfsresultaat dan daalt met f

(40)

-28-

700, per hectare beheersgrasland met zoogkoeien of schapen met f 200, en per hectare natuurgrasland met zoogkoeien of schapen met f 100 tot f 200. Dus hoe groter het areaal produktiegrasland in het gebied, des te groter de gevoeligheid voor prijsdaling. Omgekeerd geldt dat de varianten met het grootste areaal natuurgrasland het minst kwetsbaar zijn voor prijsdaling.

4.4 Werkgelegenheid

De werkgelegenheid op de bedrijven in het gebied is uitgedrukt in VAK en is het grootst voor variant L, zijnde 53

-

62 VAK voor invulling van het gebied met melk- vee en zoogkoeien dan wel melkvee en schapen en het kleinst voor variant N, zijnde 35

-

59 VAK (figuur 9). Tussenin liggen, in volgorde Ll, N2 en N l . Dat komt enerzijds omdat melkveehouderij arbeidsintensiever is dan vleesveehouderij. Dus hoe groter het areaal produktiegrasland met melkvee in het gebied, des te groter de benodigde arbeid. In volgorde komt dit neer op L, L1, N2 en N1 samen met N. Anderzijds is vleesveehouderij op beheersgrasland, door de hogere veebezetting, arbeidsintensiever dan vleesveehouderij op natuurgrasland. Dus N1 is arbeidsin- tensiever dan N. De verschillen in werkgelegenheid zijn echter vooral afhankelijk van het type vleesvee (zoogkoeien versus schapen). Variant N1 bij invulling van het gebied met melkvee en schapen vereist opvallend veel arbeid. Dat komt omdat behalve de twee genoemde factoren ook de verhouding produktiegrasland, beheers- en natuurgrasland van belang is. Het areaal beheers- en natuurgrasland samen is namelijk onevenredig groot ten opzichte van het areaal produktiegras- land. Als gevolg daarvan kan niet aal het beheers- en natuurgrasland toegevoegd worden aan bestaande melkveebedrijven en komen er veel, relatief kleine, zuivere schapenhouderijbedrijven voor op beheersgrasland (bijlage 5).

(41)

IUYC!PII r * , .(,$r' k I ~ ~ I A Y I .

VAK

Mslkvee

1 ,"VAK

Melkvee

P

VAK

VAK

totale

g e l e d

r

VAK

Melkkoeien

op

prodtktiegrasland

Zoogkoeien sap beheers- en nahurgaslandd

VAK

(42)

5 CONCLUSIES

Zoogkoeien en schapen zijn verschillend inzetbaar bij herstructurering van een gebied. Overheerst produktiegrasland, dan wordt het beheer van natuurgrasland het best gespreid over de aanwezige melkveebedrijven door te kiezen voor schapen. Indien natuurgrasland overheerst, leveren zoogkoeien de beste sprei- ding. Bij veel interesse onder de veehouders voor medebeheer van natuurgras- land, heeft schapenhouderij de voorkeur. Is de interesse klein, dan kan beter voor zoogkoeien worden gekozen. Op grond van deze inzichten kan voor iedere herinrichting een optimale verhouding zoogkoeien-schapen berekend worden. Uiteraard kan ook de verhouding produktiegrasland-natuurgrasland worden aangepast.

Hel verschil in werkgelegenheid op de bedrijven tussen de vijf gebiedsvarianten is minimaal (figuur 10). De varianten verschillen echter duidelijk in areaal natuurgras- land (N2 en N het grootst, gevolgd door NI), en netto-bedrijfsresultaat (L het hoogst, gevolgd door L1 en N2). Over het geheel genomen is variant N2 het meest gunstige compromis tussen natuur en landbouw. Variant N2 heeft namelijk het grootste areaal natuurgrasland, en het minst negatieve netto-bedrijfsresultaat van de drie natuur varianten. Omdat N2 geen beheersgrasland heeft, vergt het bovendien de laagste vergoeding per hectare. De hogere produktie van beheers- grasland vergeleken met natuurgrasland leidt namelijk tot een kleiner areaal grasland per VAK waardoor de bedrijfslasten per hectare hoger komen te liggen. (Zie bijlage 8 voor een kritische beschouwing van beheerslandbouw en een vergelijking met geïntegreerde landbouw.)

(43)

bedrijfsresultaat en werkgelegenheid (hoogste respectievelijk laagste score

-

100 respectievelijk -1 00).

&ie

I m i s

dominant variantm dsmiriant

areaal natuur-

gaaihnd

netto-

bsdrijferesultaat

totr~le @ebled

wwkggeleg)esrReld

totale gebied

(44)

6 AANBEVELINGEN

voor overheid en beleidmakers

1) De overheid zou zich moeten beraden over de stap van beheerslandbouw naar grootschalige geïntegreerde landbouw. In het geïntegreerde bedrijfsmodel krijgen melkveehouderij en natuur alle kansen op hun eigen velden, dit in tegenstelling tot beheerslandbouw, waar ze op gespannen voet moeten samengaan op één veld. Melkveehouderij vereist een goede bemesting en niet te zware snedes van goede kwaliteit en vindt plaats op produktiegrasland. Vleesvee wordt ingezet voor een passend beheer op natuurgrasland op basis van een natuurproduktieovereen- komst met een basis vergoeding en een bonus voor natuurprestaties. Bestaande beheersregelingen kunnen gehandhaafd worden in de periode tussen tijdstip van grondaankoop door een beherende instantie en uitwerking van een natuurdoelstel- ling, inclusief de bijbehorende maatregelen, voor het gebied. Beheersregelingen worden dan een overgangsregeling. Ook voor kleinere eenheden, zoals perceels- randen, waterlopen, overhoekjes e.d. kunnen bestaande regelingen worden gehandhaafd.

2) Om de noodzakelijke schaalvergroting mogelijk te maken bij herinrichting volgens het geïntegreerde model, dient herinrichting gepaard te gaan met herzie- ning van de bedrijfsstructuur voor het gebied en inzet van de daarbij behorende beleidsinstrumenten.

3) De aan te wijzen natuurgebieden in veenweiden dienen bij voorkeur het produktiegrasland te omvatten met de beste uitgangssituatie voor de gewenste natuurontwikkeling. Aanwijzing in veenweiden zou daarom moeten geschieden

(45)

mede op basis van regionale bodemkaarten voor P-reserves naar gegevens van het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewasonderzoek (Oosterbeek).

voor veehouders

1) Niet alleen de overheid, maar ook melkveehouders in natuur- en landschapsbe- schermingsgebieden, zouden zich moeten beraden over een overstap van be- heerslandbouw naar een veehouderij volgens het geïntegreerd bedrijfsmodel. Dit houdt in dat ze hun melkvee houden op het eigen produktiegrasland zonder beperking van datum van maaien of inscharen, mestinjectie e.d. Daarnaast houden ze vleesvee op natuurgrasland, van zichzelf of van een natuurbeheersinstantie. Daarvoor krijgen ze een toeslag, zodat hun arbeid minimaal paritair wordt beloond. Indien daarbij nog een extra toeslag op basis van natuurproduktie zou worden gegeven, kan het negatief beladen woord beheersovereenkomst worden vervan- gen door het woord 'natuurproduktieovereenkomst'.

2) Veehouderij volgens het geïntegreerde bedrijfsmodel houdt in dat de bestaande bedrijfsstructuur moet worden aangepast. Dat: houdt ondermeer bedrijfsvergroting en herverdeling van quota in. Momenteel heeft een melkveebedrijf in Haren gemiddeld 240.000 kg melkquotum (Wapstra & Van den Berg van Saparoea, pers. meded.). Uitgaande van een melkvee activiteit van 1,5 VAK, analoog aan de huidige arbeidsbezetting op melkveebedrijven in Haren (Schrijver, 1989), wordt de arbeidstechnisch bijbehorende veestapel 60 melkkoeien, worden de landbouw- en milieukundig (P-balans) bijbehorende bedrijfsomvang 50 hectaren produkirie- grasland en melkquotum 370.500 kg. Pas dan is er een voldoende levensvatbare hoofdactiviteit melkveehouderij bij de huidige prijzen voor een duurzaam agrarisch medebeheer van het natuurgebied. Wil men echter bestand zijn tegen de verwach- te prijsdalingen in het kader van de liberalisatie van de wereldhandel, dan is een

(46)

-34-

schaalvergroting tot minimaal 2 VAK noodzakelijk. Bovendien is dit een arbeidsbe- zetting die tegemoet komt aan de eis inzake gezondheid en welzijn van de veehouders.

voor onderzoek

l) De berekeningen zijn uitgevoerd voor melkveebedrijven op produktiegrasland met een bedrijfsomvang van 1,5 en 2 VAK. Met het oog op economische duur- zaamheid op langere termijn (2 VAK bedrijven zijn nauwelijks in staat een daling van de huidige melk- en vleesprijs van 10 % op te vangen) zou het modellenonder- zoek uitgebreid moeten worden met gebiedsvarianten die ook bij een verdere prijsdaling perspectief bieden. Een gevoeligheidsanalyse voor de factoren bedrijfs- omvang en prijzen is daarom noodzakelijk.

2) Uitbreiding van het onderzoek voor natuurgebieden op zand-, klei- en lössgronden. In natte veenweiden is de P-balans, gekoppeld aan P-AI niet alleen een geschikt basisinstrument voor de regulering van de nutriëntenaanvoer annex veebezetting en graslandproduktie maar ook voor de natuurontwikkeling. Op minder organische stof, dus ook minder N-rijke gronden is de P-balans, gekoppeld aan P-AI wellicht minder bepalend voor natuurontwikkeling. Daar zullen N, en waarschijnlijk ook K, Ca of &én of. ander micro-nutriënt een belangrijke sturende invloed hebben.

3) Toetsen van de bedrijfsmodellen onder praktijkomstandigheden op proef- en praktijkbedrijven, om te zien in hoeverre door extensivering en verdeling van het bedrijf in produktie- en natuurgrasland de natuurwaarden ook daadwerkelijk herstellen (Hermans & Vereijken, 1992). Gelijktijdig kunnen houderij-, inrichlings-. en management aspecten onderzocht: en vergeleken worden.

(47)

LITERATUUR

CBL. (1 988) Beheersplan Haren. Commissie Beheer Landbouwgronden, Utrecht.

CBS. (1987) Botanisch basisregister. Centraal bureau voor de statistiek, Voor- burg1Heerlen. 121 pp.

DBL. (1 991) Beheersbepalingen 1991.

De Vries F. & C. Van Wallenburg. (1990) Met de nieuwe grondwatertrappen- indeling meer zicht op het grondwater. Landinrichting 1990130112, 31 -36.

Dijkstra, H. (1991) Natuur- en landschapsbeheer door landbouwbedrijven. Eindverslag van het COAL-onderzoek. Interprovinciaal Bestuurlijk Overleg Aange- paste Landbouw, 's Hertogenbosch, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 's Gravenhage. CQAL-publikatie nr. 60. ISBN 90-5059-010-1. 110 pp.

Everts, F.H. & N.P.J. de Vries. (1991) De vegetatieontwikkeling van beekdalsyste- men. Een landschapsoecologische studie van enkele Drentse beekdalen. Historische Uitgeverij Groningen. ISBN 90 6554 500 X. 223 pp.

Everts, F.H., A.P. Grootjans & N.P.J. de Vries. (1984) Vegetatiekartering Drentse Aa 198211 983. Vakgroep Plantenoecologie, Haren. 289 pp.

Grootjaris, A.P., R. Van Diggelen, H. Esselink, A. Wierda, R. Burkunk, J. Hoogen- doorn & N.P.J. de Vries. (1990) Wydra-ecologisch onderzoek Gorecht. Deel 2: Ecologische effectvoorspelling terrestrische systemen. Laaglandbekenprojekt rapport nr. 22, 60 pp.

Wermans, C. (1 990) Bedrijfsmodel voor veenweidegebieden met verweving van natuur- en veehoudersbelangen. PR-rapport 126, Lelystad. 1 1 1 pp.

Hermans, C. (1991) Inpassing melkveehouderij in het geïntegreerde bedrijfsmodel voor veenweidegebieden. PR-rapport 133, Lelystad. 84 pp.

Hermans, C. & P. Vereijken. (1991) Duurzame graasveehouderij

- naar landbouw-

kundig vermogen en ecologische draagkracht. Landschap, 8fJJ:241-248.

Hermans, C. & P. Vereijken. (1992) Integration of animal husbandry and nature conservation on peat grassland. Neth. J. Agric. Sci., in press.

(48)

Schrijver, R.A.M. (1989) De land- en tuinbouw in Haren. Den Haag, Landbouw Economisch Instituut, afdeling structuuronderzoek, Mededeling 398. 52 pp.

NMI. (1 989) De fosfaattoestand van de landbouwgebieden 1971 t/m 198611 987 Provincie Groningen. DSM Agro afd. Markt- en Landbouwkundig Onderzoek, juni 1988.

Van Bakel, P.J.T. (1988) Samenvatting van geohydrologische inventarisaties uitgevoerd in of nabij de Onner- en Oostpolder in de gemeente Haren (Groningen). ICW nota 1806'.

Van der Zee, S.E.A.T.M., W.H. van Riemsdijk en F.A.M. de Haan. (1990) Het protocol fosfaatverzadigde gronden. Deel I: Toelichting. Rapport Bodemkunde en Plantevoeding, LUW, Wageningen. 69 pp.

Van Eck, W. (1991) Natuurbeheer op melkveebedrijven in zandgebieden; een modelonderzoek naar de economische effecten. Den Haag, Landbouw-Econo- misch Instituut (LEI-DLO), Onderzoekcverslag 86. ISBN 90-5242-1 31-5. 122 pp.

Van Eck, W. & H. Prins. (1990) Perspectieven voor extensieve melkvee- en zoogkoeienhouderij op natte veengronden. Den Haag, Landbouw-Economisch Instituut (LEI-DLO), Mededeling 421. 96 pp.

Vonk, J.J. & R.T. de Boer. (1989) Inleiding tot de inrichting van het landelijk gebied. Pudoc, Wageningen. 277 pp.

(49)

Bijlage 1. Oppervlakten op basis van vier varianten voor de ruimtelijke verdeling van functies.

Van den Berg van Saparoea, A.P.H., LD Groningen

In deze bijlage worden verbanden gelegd tussen functies, grondgebruikers en

.

soorten grasland. Vier varianten geven de bandbreedte weer tussen de vanuit de sectoren landbouw en natuur gewenste functieverdelingen. Deze varianten vervullen een taak in het planvormingsproces voor het landinrich- tingsplan. Zij bieden de mogelijkheid de gevolgen te onderzoeken van de verschillende wensen ten aanzien van functieverdelingen. Het uiteindelijke plan zal naar verwachting uitgaan van een functieverdeling die meer of minder gelijkenis vertoont met één van de vier varianten. Voor deze studie zijn alleen de oppervlakteverdelingen van de varianten van belang. Over de meer of minder gunstige ligging van de reservaten en beheersgebieden ten opzichte van de bedrijfsgebouwen worden geen uitspraken gedaan.

Schema 1 geeft de oppervlakteverdelingen over de functies per variant. Dit zijn toekomstbeelden. In schema 2 wordt een analyse van het grondgebruik in het verleden weergegeven. Bronnen hiervoor zijn de meitelling-gegevens van 1987 en de Cultuurtechnische Inventarisatie, die gebaseerd is op in 1987 geïnventariseerd grondgebruik. Deze twee bronnen sluiten door de verschillende wijze van inventariseren niet naadloos op elkaar aan. De meitelling-gegevens over het grondgebruik worden in deze studie maatgevend beschouwd in de landbouwvariant. Deze komt het dichtst bij de situatie in 1987. In de natuurvarianten speelt grondoverdracht ten behoeve van de realisering van reservaten een rol. In hoeverre deze grondoverdracht meer of minder ten koste gaat van het areaal van hoofdberoepsmelkveehouderijbe- drijven dan van het overig gebruik is momenteel niet aan te geven. Met deze onzekerheid als gegeven is in het landbouwgebied een reserve gelegd van 345 ha voor overig gebruik ten behoeve van particulier grondgebruik en hoofdberoepsbedrijven zonder melkvee op de Hondsrug.

(50)

Schema 1. Overzicht van gemeten oppervlakten (hectare) in Haren op basis van de vier varianten voor de ruimtelijke verdeling van func- ties.

FUNCTIE-VARIANTEN In code:

Landbouw Landbouw Natuur Natuur compromis compromis L L1 N1 N Landbouw buiten relatienotagebieden Relatienotagebieden Beheersgebied - cultuurgrond

-

reeds aangewezen O O O O

-

realiseren tijdens landinrichting O 590 7 5 O

-

realiseren na landinrichting O O 860 2 05 Subtotaal O 590 935 205 Reservaat

-

cultuurgrond

-

reeds aangewezen 465 465 465 4 65

-

realiseren ti j dens landinrichting 125 125 64 O 710 - realiseren na landinrichting O O O 660 Subtotaal 59 O 590 1.105 1.835 Reservaat - natuur 6 5 65 6 5 65 Totaal reservaat 655 655 1.170 1.900 Totaal relatienotagebieden 655 1.245 2.105 2.105

Totaal landbouw

+

rel.nota 3.195 3 .l95 3 .l95 3.195

Totaal cultuurgrond 3 .i30 3 .l30 3 .l30 3 .l30

Natuur buiten relatienotagebieden 340 Openluchtrecreatie 125 Bebouwde kom 715 Bijzondere functies 265 Overige functies 4 O Totaal -- 1.485 1.485 1.485 1.485 TOTAAL GEBIED 4.680 4.680 4.680 4.680

Opm. De benodigde oppervlakte voor bos- en landbouwwaterzuiveringsgebied is in de vier varianten nog niet aangegeven en dient t.z.t. in dit overzicht te worden opgenomen.

(51)

Inventarisatie (C.I.) naar oppervlakten van de studie (hecta- re)

.

Cultuurgrond totaal 3.065

Af: < - - - bron: C.I.

Part. grondgebruik 190

Nevenbedrijven 405

Hfdber. geenmelkvee 155

Subtotaal: 750 < - - - niet benut voor &/melkvee Beschikbaar voor Hb/melkvee 2.315

Saldo ubi - ibu: < . . m - - - bron: C.I.

Uitwonend binnengebr. 320

Inwonend buitengebr. 125

Saldo : 195 < - - - niet benut voor

Hb/melkvee Mogelijk in gebruik voor

&/melkvee in het gebied: 2.120

Grondgebruik voor Hb/melkvee in het gebied volgens CBS/LEI: ca. 1.700

Verschil : 420 < - - - te beschouwen als niet

t.b.v. de melkveehoude- rij geregistreerd grond-

gebruik en dus niet in

de studie te betrekken. De studie omvat dan de oppervlakte geregistreerd grondgebruik voor &/melk- vee,

dus: 1.700 ha.

Schema 3 geeft de vertaling naar de termen 'produktiegrasland', 'beheers- grasland', 'natuurgrasland' en grasland voor overig gebruik.

(52)

Schema 3. Overzicht van oppervlakten (hectare) in Haren op basis van de vier varianten voor de ruimtelijke verdelinq van functies.

FUNCTIE-VARIANTEN Landbouw Landbouw Natuur Natuur

In code: compromis compromis L L1 N1 N Landbouwgebieden A. Produktiegrasland 1.700 1.373 745 745 voor melkveehouderij- bedrijven Produktiegrasland 84 O 577 345 345

voor overig gebruik

Totaal 2 .C40 1.950 1.090 1.090

Relatienotagebieden

B. Beheersgrasland O 327 935 205

Beheersgrasland 0 263 O O

voor overig gebruik

Subtotaal 0 590 935 205 C. Natuurgrasland 655 655 L. 170 1.900 - Totaal 655 1.245 2.105 2.105 Totaal landbouwgebieden + relatienotagebieden 3 .l95 3.195 3.195 3 .l95 --

(53)

Er is in ieder geval 1.700 ha produktiegrasland voor de melkveehouderij.

Bij de functieverschuiving van produktiegrasland naar beheersgrasland (van 590 ha) is ca. 325 ha van hoofdberoepsmelkveehouderijbedri jven betrokken. De rest betreft overig gebruik.

Van de 1.900 ha natuurgsasland in variant N wordt aangenomen dat agrarisch medebeheer plaats vindt vanuit hoofdberoepsmelkveehouderijbedrijven met een neventak vleesvee. De oppervlakte, die deze bedrijven niet meer in hun bedrijfsvoering kunnen opnemen door een tekort aan beschikbare arbeid, dient door de natuurbeheersinstellingen zelf beheerd te worden. Bij dit beheer wordt in het onderzoek uitgegaan van 100% vleesveebedrijven.

In vergelijking met variant N gaat 730 ha natuurgrasland over naar be- heersgrasland. Voor deze oppervlakte wordt: aangenomen dat agrarisch beheer plaats vindt door hoofdberoepsmelkveehouderijbedrijven met een neventak vleesvee. De oppervlakte, die deze bedrijven niet meer in hun bedrijfsvoe- ring kunnen opnemen door een tekort: aan beschikbare arbeid, wordt in dit onderzoek beheerd door 100% vleesveebedrijven.

(54)

Bijlage 2. Bedrijfsvarianten en enige technische en economische kengetallen.

Tabel 4 . Doorgerekende bedrijfsvarianten ten behoeve van'het bedrijfsmodellenonderzoek Haren.

zk = zooykoeien, s = schapen, kv = kruislingen

+/+ = op natuur- en beheersgraslanden 2 VAK 3 VAK + / - 4 +

-

4 4 3 3 3 ~ _ _ _ ~ - ~ - ~ - ~ ~ 2 2 2 2 1 l 2 9

(55)

Tabel 5a. Technische en economische gegevens voor melkve?evarianten, exclusief grond- en pachtlasten, exclusief heikosten, op produktiegrasland.

I

/

Melkvee

Veebezetting in aantal melkkoeien, inclusief alle jongvee, per ha.

P

W

NBR = netto-bedri jf sresultaat . Uit het netto-bedri j f sresultaat kan de arbeidsopbrengst berekend worden als '

netto-bedrijfsresultaat + arbeidskosten ondernemer (f 65.000). Zo is de arbeidsopbrengst op een melkveebe-

drijf van 1 VAK f

-

56.400 + f 65.000 = f 8.600.

melkvee (mk/ha) (ha) (ton meetmelk) (f x 1.000) (f x 1.000)

3 O 2 5 185,3 -56,4 - 2 , 3 37 2 7 7 , 9 - 2 6 , 3 -0,7 Stuks

ii

I 9 2 6 , 3 3 VAK 150 Veebezetting 124 149,l Areaal 1 , 2 Melkquotum N B R ~ NBR/ha

(56)

Tabel 5b. Technische en economische gegevens voor vleesveevarianten, exclusief grond- en pachtlasten, inclusief en exclusief heikosten, op natuurgraslanden (reservaten).

I

Areaal Veebezetting Inclusief heikosten Exclusief heikosten

stuks

1

(ha)

1

NBR NBR/ha NBR NBR/ha ( f x 1.000) ( f x 1.000) (f x 1.000) (f x 1.000) l ! Hoofdactiviteit 2 VAK zoogkoeien

11

250 l/ 1,5 VAK zoogkoeien j 180 2 VAK schapen 1,5 VAK schapen 324 234 124 86 P P Nevenactiviteit 1,5 VAK zoogkoeien o, 77 5,26 180 -330,l -256,5 l VAK zoogkoeien 0,5 VAK zoogkoeien 234 -1, O -1,l 110 4 0 -176,8 -140,l -218,2 -1,4 -1.6 -291,8 -228,Y 143 5 2 -0,Y -1, O -0,9 0,77 -190,6 -138,5 -58,8 -0,8 -1, 0 -1.1 -121,6 -52,7 -0,9 -1. O

(57)

exclusief heikosten, op beheersgraslanden.

1

Hoofdactiviteit I l k n t a l Areaal Veebezetting stuks (ha)

1

/

2 VAK zoogkoeien I

/

2 VAK schapen Inclusief heikosten i VAK zoogkoeien

1

/ 0,5 VAK zoogkoeien

i-1

1 0 , s VAK schapen NBR (f x 1.000) Exclusief heikosten l

i

Nevenactiviteit 1 250 650 NBR/ha (f x 1.000) NBR ( f x 1.000) 110 4 O 270 100 NBR/ha ( f x 1.000) 180 I 1,39 7 9 29 2 8 10 -332,2 67 9 , 7 1 -1.8

1

2 9 3 , 9

1

-138,5 -1,6 -178,9 -1,8 -2,O 1,39 -2,7 9,71 -58,8 -121,7 -52,7 -1,6 -1,8 -61,7 -31.7 -2,2 -3.1 P V1

(58)

Tabel 6 . Perspectieven van de bedrijfsvarianten voor Haren.

Tabel 6a. Omvang (ha) en netto-bedrijfsresultaat ( f x 1:000) (exclusief grond- en pachtlasten) voor melkveebe- drijven zonder nevenactiviteit.

1

-1

1 VAK i-~leecvee - - - >

l

-

-1

l

i

i

1 , 3 V A K

/

1 , 5 VAK l 2 VAK l Totaal quotum (ton) NBR (f x 1.000) Areaal (ha) I\ NBR/ha (f x 1.000) produktie- grasland I

+ I 1

37 3 7 5 0 7 4 + i beheers- grasland 50

l

277,9 370,5 555,8 reservaat totaal -26,3 - 9 , 1 4 3 , 9 -0,7 -0,2 0,6 P

(59)
(60)
(61)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De bedoeling van het Rijk is dat gemeenten en provincies – de uitvoerders van het beleid – de SER-ladder gebruiken wanneer ze de hoeveelheid ruimte ramen die voor

In het geval dat de curator tot de conclusie komt dat kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest, onderzoekt de curator in

De beoogd curator wordt geconfronteerd met een kant-en-klaar doorstartovereenkomst, waar hij slechts zijn handtekening onder zal moeten plaatsen zodra het faillissement

De Hoge Raad eist, net zoals bij de vordering van verzoeker, niet dat deze steunvordering daadwerkelijk opeisbaar is en ook de omvang van de vordering hoeft niet vast te

Onder deze wet kunnen schuldenaren een akkoord aanbieden aan (een deel van) hun schuldeisers, waarbij ook tegenstemmende partijen aan het akkoord kunnen worden gebonden..

Wanneer een afnemer nog kort voor faillietverklaring een levering heeft ontvangen en deze onbetaald heeft gelaten, staan er enkele opties open voor de

In beginsel komen alleen schulden die vóór het faillissement zijn ontstaan voor verificatie in aanmerking (dat wil zeggen in het faillissement vastgesteld en erkend). Vorderingen

Gedurende deze Bacheloropdracht zijn hier ook nog enkele dimensies aan toegevoegd, zijnde een volledige opgave van relevante kosten bij het plaatsen van een nieuwe