• No results found

De rol van intolerantie van onzekerheid op het aanleren van angst in een onvoorspelbare aversieve situatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van intolerantie van onzekerheid op het aanleren van angst in een onvoorspelbare aversieve situatie"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2-6-2017

De Rol van Intolerantie van Onzekerheid op het Aanleren van Angst in een Onvoorspelbare Aversieve Situatie.

Elze de Waal

Bachelorthese Klinische Psychologie Studentnummer: 10786023

Begeleid door: Wouter Cox Universiteit van Amsterdam Aantal woorden: 5147 Dyslexie

(2)

Abstract

In dit onderzoek is onderzocht (1) of een onvoorspelbare aversieve situatie leidt tot meer angst en (2) of een hoge intolerantie van onzekerheid zorgt voor meer angst. Vierentwintig deelnemers keken naar twee afbeeldingen, waarvan één afbeelding gevolgd werd door een elektrische prikkel. In de voorspelbare conditie had de prikkel altijd constante intensiteit, in de onvoorspelbare conditie was er een prikkel van wisselende intensiteit. De angstreactie werd gemeten met de startle reflex, en door middel van een vragenlijst werd de intolerantie

van onzekerheid van de deelnemers bepaald. Uit de resultaten bleek (1) dat onvoorspelbaarheid geen invloed heeft op de angstreactie van de deelnemers en (2) dat

intolerantie van onzekerheid niet gerelateerd was aan een hogere angst in een

onvoorspelbare situatie. Geconcludeerd kan worden dat onvoorspelbaarheid van intensiteit en intolerantie van onzekerheid geen invloed hebben op hoe angstig een aversieve situatie

(3)

De Rol van Intolerantie van Onzekerheid op het Aanleren van Angst in een Onvoorspelbare Aversieve Situatie.

Watson deed al in 1920 onderzoek naar angstconditionering, met het beroemde voorbeeld van Little Albert. In dit onderzoek conditioneerde hij Little Albert, een baby van 11 maanden oud, om bang te zijn voor een witte rat (CS). Om Little Albert te conditioneren liet Watson elke keer als Little Albert toenadering zocht naar de rat hem schrikken door het maken van een hard geluid (US). Dit zorgde ervoor dat Little Albert bang werd voor de rat (UR). De rat werd een geconditioneerde stimulus voor angst, omdat het steeds gepaard werd met een hard geluid, welke de ongeconditioneerde stimulus was geworden (Watson & Rayner, 1920). Uit dit onderzoek van Watson blijkt dat we angst dus kunnen aanleren. Om meer inzicht te krijgen in predisposities voor het ontwikkelen van angst en angststoornissen is het interessant om te kijken of bepaalde factoren een belangrijke rol spelen tijdens het aanleren van angst. Eén van die factoren is de onvoorspelbaarheid van de aversieve situatie.

Een aversieve situatie gaat altijd gepaard met angst. Bij een voorspelbare situatie is deze angst kortdurend, maar bij een onvoorspelbare situatie is er een meer gegeneraliseerde langdurige angst waarbij anticipatie op angst voor mogelijke angst een rol speelt (Grillon, 2002). Uit dieronderzoek bleek verder dat onvoorspelbare aversieve situaties geassocieerd zijn met verstoorde fysiologische reacties door de aanwezigheid van angst en roepen onvoorspelbare aversieve situaties meer vermijdingsgedrag op (Shankman, Robison-Andrew, Nelson, Altman & Campbell, 2011). Daarnaast bleek dat mensen bij grotere onvoorspelbaarheid voor een pijnlijke gebeurtenis meer angst en pijn ervaren (Oka et al. 2010). Onvoorspelbare aversieve situaties zouden bij mensen meer angst op kunnen roepen dan voorspelbare situaties.

Behalve angstconditioneringsonderzoek is ook uit neurowetenschappelijk onderzoek gebleken dat onvoorspelbaarheid een rol speelt bij angst. Rosen en Donley (2006)

onderzochten bij ratten de rol van de amygdala tijdens een situatie waarin het onzeker is of er een angstige stimulus volgt. De amygdala is namelijk een hersengebied waarvan bekend is dat het een belangrijke rol speelt in de expressie van angst. Hieruit blijkt dat de amygdala is betrokken bij de evaluatie van onzekerheid. De amygdala wordt actiever als de situatie meer ambigu is. Daarnaast vonden Herry et al. (2007) dat tijdelijke onvoorspelbaarheid van

(4)

auditieve stimuli zorgde voor verhoogde neurale activiteit in de amygdala, dat vermijdings- en angstgedrag bij muizen veroorzaakt. Dezelfde verhoogde amygdala activiteit werd ook bij mensen gevonden als deze werden blootgesteld aan onvoorspelbare situaties ten opzichte van voorspelbare situaties en zorgde ook dan voor verhoogd angstgedrag dat zich uitte in een verhoogde aandacht voor emotionele facetten.

Onvoorspelbaarheid kan in veel verschillende vormen komen, namelijk in: 1) Het wel of niet aanwezig zijn van een cue voor het voorkomen van de aversieve stimuli. 2) De timing van de stimulus. Situaties zijn voorspelbaarder wanneer de stimulus op een vast tijdstip wordt aangeboden dan wanneer dit verschilt. 3) De duur van een stimulus. Situaties zijn onvoorspelbaarder wanneer het onbekend is/ verschilt hoe lang de aversieve situatie wordt aangeboden. 4) De intensiteit van een stimulus. Situaties zijn onvoorspelbaarder wanneer de intensiteit van een aversieve stimulus wisselt dan wanneer dit constant is (Imada &

Nageishi, 1982). Er is al veel onderzoek gedaan naar uiteenlopende vormen van onvoorspelbaarheid en angstconditionering. In dit onderzoek wordt meestal gebruik gemaakt van de startle reflex. De startle reflex is een maat om de angst van de deelnemers te meten door hun knipperreflex op angstige stimuli te meten. Davis (2006) toonde een

connectie aan tussen angstconditionering, verhoogde amygdala activiteit en startle reflex. Hij vond namelijk dat startle reflex direct in contact staat met de amygdala, en dat

angstconditionering een betrouwbaar en robuust startle reflex produceert. Onder andere Davies en Craske (2015) onderzochten het effect van

onvoorspelbaarheid in de vorm van een cueen timing van een stimulus op de startle reflex van deelnemers. Hieruit bleek dat onvoorspelbaarheid van cue en timing samen de hoogste startle reflex produceerden. Deze resultaten impliceren dat er bij grotere onvoorspelbaarheid een hogere mate van angst is. Shankman et al. (2011) onderzochten het effect van

onvoorspelbaarheid in timing en intensiteit op angst-conditionering. In de onvoorspelbare conditie voor zowel intensiteit als timing, was de startle reflex hoger dan in de voorspelbare conditie. Onvoorspelbaarheid van de aversieve situatie zorgde ervoor dat de situatie angstiger ervaren werd.

Geconcludeerd kan worden dat verschillende situationele factoren een rol spelen in de mate waarin een situatie als angstig wordt ervaren. Hiernaast speelt gevoeligheid voor het ontwikkelen van angst ook een rol in hoe angstig een situatie wordt ervaren. Een

(5)

veelgebruikte predispositie van zo’n gevoeligheid is hoezeer mensen onzekerheid kunnen verdragen, oftewel intolerantie van onzekerheid. Intolerantie van onzekerheid heeft invloed op hoe situaties worden geïnterpreteerd en ervaren (Morris, Christakou & Reekum, 2016). Mensen met een hoge intolerantie van onzekerheid interpreteren ambigue situaties als bedreigend, wat leidt tot een verhoogde arousal, en de situatie wordt vaak als aversiever en angstiger ervaren (Carleton, Sharpe & Asmundson, 2007). Om meer inzicht te krijgen in de predisposities voor de ontwikkeling van angst is het belangrijk om te onderzoeken of mensen met een hoge intolerantie van onzekerheid meer angst ervaren in onvoorspelbare situaties dan mensen zonder deze gevoeligheid. Dit is van belang, omdat het waardevol is om te weten onder welke omstandigheden angsten worden aangeleerd en zich ontwikkelen. Er is echter nog maar weinig onderzoek gedaan naar intolerantie van onzekerheid en angst in onvoorspelbare situaties.

Uit onderzoek van Caulfield, McAuley en Servatius (2013) bleek dat angstige personen eerder leren in angstige situaties. Nelson, Hodges, Hajcak en Shankman (2015) onderzochten verder nog welke persoonlijke kenmerken een belangrijke rol spelen tijdens onzekerheid. Zij vonden dat mensen met fysische en cognitieve zorgen meer angst ervaarden in een onvoorspelbare aversieve situatie, dan in een voorspelbare aversieve situatie. Uit onderzoek van Carleton et al. (2007) bleek dat intolerantie van onzekerheid en

angstgevoeligheid matig met elkaar zijn gecorreleerd. Zij suggereren dat intolerantie van onzekerheid misschien een fundamentele component is van angststoornissen, omdat het een belangrijk component is van onjuiste catastrofale misinterpretaties die mensen met een angststoornis maken. Daarom is het interessant om te kijken of mensen met een hoge intolerantie van onzekerheid ook meer angst ervaren in aversieve situaties. Allen, Myers en Servatius (2016) hebben onderzoek gedaan naar onzekerheid in timing van een stimulus op knipperreflex bij behavior inhibited (BI) personen. BI deelt gemeenschappelijke factoren met intolerantie van onzekerheid en is geassocieerd met een verhoogde gevoeligheid voor onzekerheid, gevaar en angst. Uit dit onderzoek bleek dat BI personen een verhoogde angst lieten zien. Dit duidt erop dat onzekerheid een rol speelt in angstconditionering, maar de invloed van intolerantie van onzekerheid op onzekere aversieve stimuli moet nog verder onderzocht worden. Chin, Nelson, Jackso en Hajcak (2016) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen intolerantie van onzekerheid en de angst in relatie met onvoorspelbaarheid

(6)

in de vorm van frequentie van de aversieve stimulus. Geconcludeerd kan worden dat personen met een hoge intolerantie van onzekerheid een hogere angstreactie hadden tijdens een meer onzekerheid, dus wanneer de frequentie van de aversieve stimulus onzekerder was. Hier werd echter niet gekeken naar de intensiteit van aversieve stimuli.

Het doel van huidig onderzoek is tweeledig. Ten eerste kan worden geconcludeerd dat er al veel bekend is over angstconditionering met betrekking tot onzekerheid. Er is echter nog maar weinig bekend over de invloed van intensiteit als factor van onzekerheid. Daarom wordt in dit onderzoek onderzocht of onvoorspelbaarheid in de vorm van onvoorspelbare intensiteit van de aversieve stimuli leidt tot een versterkte angst. Ten tweede zou intolerantie van onzekerheid een belangrijke rol kunnen spelen in hoe angstig aversieve situaties worden ervaren. Het is daarom van belang om de relatie tussen intolerantie van onzekerheid en onvoorspelbaarheid tijdens angstconditionering verder te onderzoeken. Om deze reden zal in dit onderzoek gekeken worden of onvoorspelbare intensiteit van de US gecorreleerd is aan een verhoogde angst bij mensen met een hoge intolerantie van onzekerheid ten opzichte van personen zonder deze gevoeligheid.

Een onvoorspelbaardere situatie wordt geassocieerd met een hogere aversieve reactie dan een voorspelbare situatie (Shankman et al., 2011). Daarom wordt als eerste onderzocht of een onvoorspelbare intensiteit leidt tot een hogere mate van angst. Verwacht wordt dat personen in de onvoorspelbare conditie het experiment als angstiger ervaren en een hogere startle reflex laten zien dan deelnemers in de voorspelbare conditie. Ten tweede wordt een hoge intolerantie van onzekerheid geassocieerd met een sterkere aversieve reactie. Daarom zou een hoge intolerantie van onzekerheid kunnen leiden tot een hogere mate van angst tijdens een aversieve onvoorspelbare situatie (Chin et al., 2016). Verwacht wordt dat personen die hoog scoren op de Intolerance of Uncertanty Scale (IUS) een hogere startle reflex laten zien op onzekere aversieve stimuli dan personen die laag scoren op IUS.

Het onderzoek is uitgevoerd onder 24 deelnemers; 12 in de voorspelbare conditie en 12 in de onvoorspelbare conditie. In de voorspelbare conditie kregen deelnemers een elektrische prikkel van een constante hoge intensiteit. In de onvoorspelbare conditie kregen deelnemers willekeurig een elektrische prikkel van een hoge of lage intensiteit. Tijdens het experiment werden de deelnemers blootgesteld aan twee spinnenafbeeldingen. De

(7)

zij een elektrische prikkel verwachten of niet. Na 7 seconden volgde er een hard geluid van 104dB. Hierna kwam er wel of geen elektrische prikkel. Deelnemers vulden daarnaast de IUS en de UCS in.

Methode Deelnemers

24 deelnemers zijn opgenomen in de studie: 15 mannen en 9 vrouwen. De deelnemers waren studenten tussen de 18 en 25 jaar en hadden een gemiddelde leeftijd van 21,17 jaar. De deelnemers zijn geworven via LAB UvA. Daarnaast kregen zij een beloning voor hun

deelname van drieparticipatiepunten of 30 euro. Exclusiecriteria voor deelname aan het onderzoek waren: zwanger zijn of proberen te worden, (geschiedenis van) hartklachten, (geschiedenis met) epilepsie, gediagnosticeerde angststoornis, (geschiedenis) van psychose, of angst voor naalden/injecties met flauwvallen tot gevolg. De deelnemers werden aan de hand van matching, door middel van scores op de Fear of Spiders Questionaire (FSQ) en Intolerance of Uncertainty Scale (IUS), toebedeeld aan de twee condities.

Materialen

Stimuli. De onafhankelijke variabele, onvoorspelbaarheid, werd opgedeeld in twee condities: de voorspelbare conditie en de onvoorspelbare conditie. Tijdens het experiment kregen beide condities twee spinnenafbeeldingen te zien (CS). Een van deze afbeeldingen werd altijd gevolgd door een elektrische prikkel (CS+) en de andere afbeelding werd nooit gevolgd door een elektrische prikkel (CS-). Door middel van counterbalancing tussen

deelnemers werd bepaald welke afbeelding gevolgd werd door een elektrische prikkel. Beide afbeeldingen kwamen 8 seconden in beeld. Na 7 seconden kwam de startle probe (hard

geluid, 104dB) en bij de CS+ kwam 500 ms later de elektrische prikkel. De elektrische prikkel werd via puls-electroden toegediend op de linker onderarm. In de voorspelbare conditie kregen de deelnemers tijdens het experiment steeds een elektrische prikkel van constante intensiteit, namelijk 15 mA. In de onvoorspelbare conditie kregen de deelnemers steeds een elektrische prikkel van onvoorspelbare intensiteit, variërend van 5 of 15 mA.

Startle Respons. De afhankelijke variabele, de geconditioneerde angstrespons (CR) werd gemeten met de startle reflex. De startle reflex op de startle probe (104dB) werd gemeten

(8)

met elektromyografie (EMG), waarbij electroden bevestigd waren onder het rechter oog (orbiculairis oculi spier). Twee EMG-electroden werden onder het rechteroog geplaatst. Eén onder de pupil en één in de rechter buitenhoek. Als controlemeting werd daarnaast één electrode op het voorhoofd tegen de haarlijn geplaatst. De startle probe was na ieder plaatje 40 ms aanwezig. Daarnaast werd de startle probe ook 10 keer aangeboden tijdens de habituatie fase, voorafgaand aan de afbeeldingen. Verder was er gedurende het gehele experiment een achtergrondgeluid van 70 dB. Het geluid werd aangeboden via een koptelefoon.

US Expactancy Measures. De verwachtingen van de deelnemers of zij wel of geen elektrische prikkel krijgen, de US, werd gemeten tijdens het zien van de afbeeldingen (CS). Deelnemers gaven tijdens het zien van de spinnenafbeelding (CS) op een 11-puntsschaal aan of zij helemaal geen schok verwachtten (-5), onzeker waren of er wel of geen elektrische prikkel volgde (0) of zeker wel een schok verwachtten (5). De schaal was continu aanwezig onder aan het computerscherm. Dit werd gedaan zodat deelnemers zich beter konden focussen op de afbeeldingen.

FSQ. De FSQ werd gebruikt om deelnemers te matchen op basis van hun mate van angst voor spinnen. De zelfrapportage vragenlijst bestaat uit 18 items, welke beoordeeld worden op een 7-punts Likert scale. Hierbij staat 1 voor helemaal mee oneens en 7 voor helemaal mee eens. De scores worden berekend door alle antwoorden bij elkaar op te tellen. Hierbij staat een hogere score voor een grotere angst voor spinnen, met een minimale score van 18 (niet angstig voor spinnen) en een maximale score van 126 (zeer angstig voor

spinnen). Een voorbeeld van een item is: “Als ik nu een spin in een bepaalde kamer zou zien zitten, dan zou ik erg bang zijn om die kamer binnen te gaan” (Szymanski & O’Donohue, 1995).

IUS. De IUS werd gebruikt om deelnemers te matchen op basis van hun gevoeligheid voor onzekerheid. Daarnaast werd deze vragenlijst gebruikt om te onderzoeken of

deelnemers met een hogere intolerantie van onzekerheid een aversieve situatie als angstiger ervaren dan deelnemers met een lage intolerantie van onzekerheid. De zelfrapportage vragenlijst bestaat uit 27 items, welke beoordeeld worden op een 5-punts Likert scale. Hierbij staat 1 voor sterk mee oneens en 5 voor sterk mee eens. De scores worden berekend door alle antwoorden bij elkaar op te tellen. Hierbij staat een hogere score voor een hogere intolerantie van onzekerheid, met een minimale score van 27 (lage intolerantie van onzekerheid) en een

(9)

maximale score van 135 (hoge intolerantie van onzekerheid). Een voorbeeld van een item is: “Ik wil altijd weten wat de toekomst in petto heeft voor me”. De IUS representeert het idee dat onzekere situaties negatief zijn en vermeden moeten worden, onzekerheid stressvol en bedroevend is, onzekerheid oneerlijk is en onzekerheid zorgt voor een onvermogen te reageren op een situatie (Buhr & Dugas, 2001).

UCS. De schokvragenlijst (UCS) werd gebruikt om achteraf te meten hoe de

deelnemers de elektrische prikkels hadden ervaren. De zelfrapportage vragenlijst bestaat uit vier items, welke worden opgedeeld in twee delen. De eerste drie worden beoordeeld op een 5-punts Likert scale. Hierbij staat 1 voor licht/niet/geen en 5 voor onhoudbaar/zeer sterk/veel. Daarnaast gaven de deelnemers, voor het vierde item, nog op een 11-punts Likert scale aan hoe onaangenaam of aangenaam zij de elektrische prikkels vonden. Hierbij staat -5 voor onaangenaam en 5 voor aangenaam. De scores van de eerste drie items werden berekend door de scores bij elkaar op te tellen met een minimum score van 3 en maximum score van 15. Hierbij staat een hogere score voor een aversievere ervaring van de prikkel. Bij de score van het vierde item staat een hogere score voor een aangenamere ervaring van de prikkel. Procedure

Alvorens de deelnemers naar het lab kwamen hadden zij thuis de IUS en de FSQ ingevuld. Zij hadden thuis ook de informatie brochure gelezen. Eenmaal in het lab tekenden zij het informed consent en werd een medische screening afgenomen om te controleren of deelnemers voldeden aan de inclusiecriteria. Daarna namen deelnemers plaats achter een computer en begon het experiment. De EMG-electroden en de puls-electroden werden bevestigd. Eén elektrische prikkel werd toegediend wegens ethische overwegingen. Vonden deelnemers de prikkel te heftig konden zij dan besluiten om te stoppen. Aansluitend kregen deelnemers uitgebreide instructies over de procedure van het experiment. Vervolgens werd de koptelefoon opgezet, het licht in de kamer gedimd en het computerprogramma opgestart. Als eerste vond er een habituatie fase plaats waarin de startle probe 10 werd aangeboden. Dit was zodat de deelnemers konden wennen aan het geluid en het achtergrond geluid. Na de habituatie fase kwamen de spinnenafbeeldingen in beeld. De CS+ en CS- zullen beide acht keer getoond worden. Na afloop van het experiment werd de deelnemers gevraagd de UCS

(10)

in te vullen. Verder is er nog gecontroleerd of de deelnemers door hadden bij welk plaatje zij een elektrische prikkel kregen door ze dit expliciet te vragen.

Statistische analyse.

Voordat er een analyse kon plaatsvinden is er eerst naar de ruwe data gekeken. De scores van de vragenlijsten werden per deelnemer berekend door het nemen van de totaalscore. De startle reflex van de deelnemers is als volgt berekend. Per deelnemer werd van de EMG data een acquisitie slope berekend tussen de CS+ en CS-. Als eerste is er voor de CS+ en CS- apart een richtingscoëfficiënt berekend. Vervolgens worden beide

richtingscoëfficiënten van elkaar afgetrokken om zo de acquisitie slope per deelnemer te berekenen. Hoe sterker de slope afwijkt van nul hoe groter de angst. Een positief getal geeft aan dat er meer angst is voor de CS+, de afbeelding die werd gevolgd door de elektrische prikkel.

Er werd een standaardisatiecheck uitgevoerd op leeftijd, sekse en de scores van de IUS om te kijken of er geen demografische verschillen waren tussen de condities. Als eerste is er een onafhankelijke t-toets uitgevoerd om te controleren of de gemiddelde leeftijd gelijk is verdeeld over de condities, met onafhankelijke variabele conditie en de afhankelijke variabele leeftijd. Vervolgens is er een Pearson Chi-square uitgevoerd om te contoleren of sekse gelijk is verdeeld over beide condities, met onafhankelijke variabele conditie en afhankelijke variabele sekse. Als laatste is er ook een t-toets worden uitgevoerd om te controleren of gemiddelde scores op de IUS gelijk zijn verdeeld over de condities, met onafhankelijke variabele conditie en afhankelijke variabele gemiddelde score op de IUS.

Om de hoofdvraag te beantwoorden is er een multiple regressie uitgevoerd, met afhankelijke variabele EMG-acquisitie en onafhankelijke variabelen conditie en IUS. Hierbij is gekeken of er een verschil zat in startle reflex tussen condities en is gekeken of IUS scores correleerde met startle reflex. Verder is er nog gekeken naar het interactie-effect van conditie en IUS score.

Daarnaast is er nog een exploratieve analyse uitgevoerd om te kijken hoe de deelnemers de elektrische prikkel hebben ervaren. Hiervoor is een onafhankelijke t-toets uitgevoerd, met als onafhankelijke variabele conditie en afhankelijke variabele scores op de UCS.

(11)

Resultaten

Van de 30 deelnemers zijn er 24 opgenomen in de studie. Van de zes deelnemers die zijn uitgevallen zijn vier deelnemers uitgevallen wegens een technische fout. Daarnaast zijn twee deelnemers met het onderzoek gestopt, omdat zij de prikkels te heftig vonden.

Het voorkomen van outliers is gecontroleerd door te kijken naar de Malhalanobis distance groter dan 11, Cook’s distance groter dan 1 en centered leverage values is aangenomen dat waardes die 3 keer groter zijn dan 0,125 problematisch zijn. Er was geen sprake om aan te nemen dat er outliers in de data aanwezig zijn.

Als eerste is er gecontroleerd of er demografische verschillen zaten tussen de deelnemers op leeftijd, sekse en IUS. Om te controleren of er geen verschil zat in leeftijd tussen beide condities is er een onafhankelijke t-toets uitgevoerd. Assumpties die gecheckt waren zijn normaliteit en gelijkheid van variantie welke gecontroleerd worden door te kijken naar het PP-plot en Levene’s. Er is voldaan aan de assumpties. In de onvoorspelbare conditie hadden deelnemers een gemiddelde leeftijd van 21,06 jaar (SD = 2,25) en in de voorspelbare conditie hadden de deelnemers een gemiddelde leeftijd van 21,50 jaar (SD = 1,98). De gemiddelde leeftijd in de condities verschilde niet significant van elkaar, t(27)= 0,55, p= ,589. Om na te gaan of er geen verschil zat tussen sekse over de condities is er een Pearson Chi-Kwadraat analyse uitgevoerd. Om te controleren of er aan de assumpties is voldaan is er gekeken of alle verwachte waarden boven vijf liggen. Er is voldaan aan de assumptie. In de onvoorspelbare conditie zaten acht mannen en negen vrouwen. In de voorspelbare conditie zaten acht mannen en vier vrouwen. Uit de Pearson Chi-Kwadraat bleek dat het gemiddelde aantal mannen en vrouwen niet significant van elkaar verschilde tussen de condities, X2 (1) = 1,09, p = ,296. Tot slot is er gekeken of scores op de IUS gelijk verdeeld waren over de

condities. Hiervoor is er een onafhankelijke t-toets uitgevoerd. Assumpties die gecheckt waren zijn normaliteit en gelijkheid van variantie welke gecontroleerd worden door te kijken naar het PP-plot en Levene’s. Aan de assumpties is voldaan. In de onvoorspelbare conditie hadden de deelnemers een gemiddelde intolerantie van onzekerheid van 73,35 (SD = 12,67). In de voorspelbare conditie hadden de deelnemers een gemiddelde intolerantie van

onzekerheid van 67,17 (SD = 11,95). De gemiddelde score op de IUS verschilde niet tussen de condities want het verschil was niet significant, t(27)= -1,33, p= ,196.

(12)

Om te onderzoeken of de hypothese correct is en de deelnemers en de

onvoorspelbare conditie angstiger waren dan de deelnemers in de voorspelbare conditie is er een multiple regressieanalyse uitgevoerd, met continu afhankelijke variabele EMG-acquisitie en onafhankelijke variabele conditie en IUS, respectievelijk categoriaal en continu. Aan de assumpties is voldaan. Om te toetsen of een onvoorspelbare prikkelintensiteit leidt tot een hogere startle reflex wordt er in het eerste model gekeken naar onafhankelijke variabele conditie. Er is geen significant effect van conditie op EMG-acquisitie gevonden, F(1,22)= 0,05, p= ,826, zie figuur 1. Om te toetsen of IUS geassocieerd is met een hogere startle reflex en om te kijken of er een interactie-effect is tussen conditie en IUS, zijn scores op de IUS en het interactie-effect toegevoegd aan het tweede model. Na het toevoegen van scores op de IUS was het model nog steeds niet significant, F(3,20)= 0,08, p= ,9169. Het tweede model was ook niet significant beter dan het eerste model F(2,20)= 0,01, p= ,906. Het model met conditie en IUS verklaarde 1,2% van de variantie. Figuur 1 geeft de onafhankelijken variabele en afhankelijke variabele weer. In de grafiek is te zien dat er geen hoofdeffect van conditie of IUS scores op EMG-acquisitie aanwezig is. Uit de analyse blijkt dat er geen verband is tussen de scores van de acquisitie en de condities en ook niet tussen de scores van de EMG-acquisitie en IUS. Dit betekent dat deelnemers in de onvoorspelbare conditie geen hogere startle reflex hadden dan deelnemers in de voorspelbare conditie. Daarnaast hadden deelnemers met een hoge intolerantie van onzekerheid ook geen hogere startle reflex dan deelnemers met een lage intolerantie van onzekerheid. Verder blijkt er ook geen interactie-effect aanwezig tussen conditie en IUS scores. Deze uitkomsten komen niet overeen met de verwachtingen.

(13)

Figuur 1. Scores EMG-acquisitie en IUS voor de onvoorspelbare conditie en de voorspelbare conditie.

Figuur 2 en 3 geven daarnaast de ontwikkeling van angst over tijd weer. Ook hier is te zien dat er geen verschil zit tussen de condities in de ontwikkeling van angst. Daarnaast valt op dat deelnemers niet meer angst hebben ontwikkeld voor het plaatje dat gevolgd werd door de elektrische prikkel dan voor het plaatje dat niet gevolgd werd door de elektrischer prikkel. Dit geld zowel voor de onvoorspelbare als de voorspelbare conditie.

0 100 200 300 400 500 600 700 1 2 3 4 5 6 7 St ar tle R efl ex tijd CS1 CS2 NA

(14)

Figuur 2. Angstreactie van deelnemers op de startle respons over tijd voor de CS+ en CS- in de onvoorspelbare conditie

Figuur 3. Angstreactie van deelnemers op de startle respons over tijd voor de CS+ en CS- in de voorspelbare conditie

Naast de standaardisaties en de hoofdanalyse is er nog een exploratieve analyse uitgevoerd. Er is gekeken naar scores van de deelnemers op de UCS. De UCS is gebruikt om te kijken hoe aversief deelnemers de elektrische prikkels hebben ervaren. Er zijn twee onafhankelijke t-toetsen uitgevoerd om beide delen van de vragenlijsten te analyseren. Assumpties die gecheckt werden zijn normaliteit en gelijkheid van variantie welke gecontroleerd worden door te kijken naar het PP-plot en Levene’s. Er is voldaan aan de assumpties. De eerste toets ging over hoe intens de deelnemers de elektrische prikkel hebben ervaren, in welke mate deze hun deed opschrikken en hoeveel moeite het koste om de prikkel te verdragen. In de onvoorspelbare conditie hadden de deelnemers een gemiddelde score van 6,69 (SD = 2,30) en in de voorspelbare conditie hadden deelnemers een gemiddelde score van 7,00 (SD = 2,17). Dit resultaat was niet significant, t(26)= 0,36, p= 0,719. De

elektrische prikkel werd gemiddeld door de deelnemers als even aversief ervaren. De tweede toets ging over hoe aangenaam of onaangenaam de deelnemers de prikkel hebben ervaren. In de onvoorspelbare conditie hadden de deelnemers een gemiddelde score van -1,88 (SD = 1,26) en in de voorspelbare conditie hadden de deelnemers een gemiddelde score van -1,92 (SD = 1,78). Dit resultaat was niet significant, t(26)= -0,07, p= ,943. De prikkel werd gemiddeld in beide condities als even onaangenaam ervaren.

0 100 200 300 400 500 600 700 1 2 3 4 5 6 7 St ar tle R efl ex tijd CS1 CS2 NA

(15)

Discussie

In deze studie werd ten eerste onderzocht of onvoorspelbare intensiteit leidt tot een hogere mate van angst. Ten tweede of een hoge intolerantie van onzekerheid leidt tot een hogere mate van angst. In dit onderzoek werd dit effect niet gevonden. Er was geen hogere angst bij een onzekere situatie dan bij de zekere situatie en ook waren deelnemers met een hoge intolerantie van onzekerheid niet angstiger dan deelnemers met een lage intolerantie van onzekerheid. Deze resultaten zijn niet in lijn met de verwachtingen.

Uit eerder onderzoek is verschillend bewijs gevonden dat onvoorspelbare situaties als angstiger worden ervaren dan onvoorspelbare situaties (Imada & Nageishi, 1982). Dit kan waarschijnlijk worden verklaard door de safety-signal hypothese. Deze hypothese stelt dat mensen minder angstig zijn als zij weten dat ze veilig zijn door het verwachten van een cue, dan wanneer deze cue afwezig is (Seligman, 1968). In voorgaande onderzoeken is vaak gebruik gemaakt van z’n cue. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek van Shankman et al. (2011). Hier werd gekeken naar de onvoorspelbaarheid van timing en intensiteit. In de timing conditie was het niet duidelijk of na een cue een prikkel kon worden verwacht, terwijl dit in de intensiteit conditie wel zo was. Gevonden werd dat deelnemers in de

onvoorspelbare timing conditie meer angst ervaarden dan deelnemers in de onvoorspelbare intensiteit conditie. Ondanks dat Shankman et al. (2011) aanleiding vonden dat

onvoorspelbare intensiteit kan bijdragen tot het angstiger ervaren van een onvoorspelbare situatie, hebben zij geen significant resultaat gevonden. De safety-signal hypothese verklaart angst voor een aversieve situatie die wordt veroorzaakt door de afwezigheid van een cue. Echter geeft de hypothese geen aanleiding voor een verhoging van angst doordat de aversieve situatie zelf onvoorspelbaarder wordt. In ons onderzoek kregen alle deelnemers voor de CS+ altijd een cue door middel van een spinnenplaatje. Een mogelijke verklaring voor het feit dat er geen verhoogde angst is gevonden kan zijn dat deelnemers helemaal niet angstiger werden van de onvoorspelbare situatie omdat zij altijd van tevoren wisten

wanneer het gevaar zich zou voordoen. Voor vervolgonderzoek zou het dus interessant zijn om te onderzoeken wat een situatie nou angstig maakt. Wat er aan de aversieve situatie vooraf gaat of de aversieve situatie zelf. Volgens de safety-signal hypothese zou een

(16)

onvoorspelbare aversieve situatie niet als angstiger worden ervaren dan een voorspelbare aversieve situatie als in beide van tevoren een safety-signal aanwezig is.

Daarnaast bleek uit onderzoek van Chin et al. (2016) dat een hoge intolerantie van onzekerheid geassocieerd is met een sterkere aversieve reactie. De gevonden resultaten van dit onderzoek komen niet overeen met eerder onderzoek. Het kan echter zo zijn geweest dat de deelnemers vanwege de cue de situatie niet als dusdanig onzeker hebben ervaren en dat mensen met een hoge intolerantie van onzekerheid de situatie daarom niet als angstiger hebben ervaren dan mensen met een lage intolerantie van onzekerheid.

Naast de safety-signal hypothese zijn er nog andere mogelijke verklaringen waarom er geen significant resultaat is gevonden. Ten eerste had het onderzoek een relatief kleine steekproef, 24. Dit kan zorgen voor een lage power, wat voor een type twee fout kan zorgen. In dat geval zou er mogelijk wel een effect aanwezig zijn, maar is dit effect niet significant. In vervolgonderzoek is het daarom van belang om een grote steekproef te hanteren.

Ten tweede was er geen grote spreiding op de scores van de IUS: de laagste score was 48 en de hoogste score 98 met een SDvan 12,33. Omdat er wordt gekeken naar de correlatie tussen intolerantie van onzekerheid en angst is het door de kleine spreiding lastig om een effect te vinden van de IUS op de startle respons. Voor vervolgonderzoek zou daarom een goede suggestie zijn om een grotere en meer gevarieerde steekproef te gebruiken zodat er meer spreiding tussen de deelnemers mogelijk is.

Ten derde is de schoksterkte van de prikkel niet individueel afgesteld. Dit kan ervoor zorgen dat voor deelnemers die een hoge pijngrens hebben de elektrische prikkel niet als aversief is ervaren. Als de situatie niet als dusdanig aversief is ervaren, zal de manipulatie van de intensiteit van de prikkel weinig effect hebben op de angst van de deelnemers. Deelnemers zullen dan geen hogere angst ervaren in de onvoorspelbare conditie en daarmee mogelijk de resultaten hebben beïnvloed. Een suggestie voor vervolgonderzoek zou daarom zijn om de schoksterkte individueel af te stellen, zodat de situatie als aversief genoeg wordt ervaren.

Daarnaast is het zo dat in de voorspelbare conditie deelnemers continu een hoge prikkel kregen terwijl deelnemers in de onvoorspelbare conditie afwisselen een hoge of lage prikkel kregen. Het kan zo zijn dat de prikkel in de voorspelbare conditie over het geheel genomen als onaangenamer is ervaren dan in de onvoorspelbare conditie. Dit kan ertoe

(17)

hebben geleid dat een angst verhogend effect van onvoorspelbaarheid in de onvoorspelbare conditie lastig is om te vinden. Voor vervolgonderzoek zou er voor de onvoorspelbare conditie een hoge en lage prikkelsterkte genomen kunnen worden en voor de voorspelbare conditie een gemiddelde prikkelsterkte.

In dit onderzoek werd onderzocht welke factoren een rol spelen bij het ontwikkelen en leren van angst en angststoornissen. Er werd ten eerste gekeken naar een situationele factor die meespeelt voor het ontwikkelen van een angst, namelijk onvoorspelbaarheid in de intensiteit van een ongeconditioneerde factor stimulus. Ten tweede werd er gekeken naar een individuele die meespeelt om een angst te ontwikkelen, namelijk intolerantie van onzekerheid. Geconcludeerd kan worden dat onvoorspelbaarheid van intensiteit en intolerantie van onzekerheid niet zorgen voor een hogere angst in aversieve situaties. Ook blijkt dat er geen interactie is tussen de aversiviteit van de US en intolerantie van

onzekerheid. Echter, door de laboratoriumsetting is de externe validiteit van het onderzoek laag. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat bovengenoemde factoren geen invloed hebben op de ontwikkeling van angst. Desalniettemin is het van belang om met de voorgestelde suggesties voor vervolgonderzoek dit beter te onderzoeken.

(18)

Literatuurlijst

Allen, M. T., Myers, C. E., & Servatius, R. J. (2016). Uncertainty of trial timing enhances acquisition of conditioned eyeblinks in anxiety vulnerable individuals. Behavioural Brain Research, 304, 86-91.

Buhr, K., & Dugas, M. J. (2002). The intolerance of uncertainty scale: Psychometric properties of the English version. Behaviour Research and Therapy, 40(8), 931-945.

Carleton, R. N., Sharpe, D., & Asmundson, G. J. (2007). Anxiety sensitivity and intolerance of uncertainty: Requisites of the fundamental fears. Behaviour Research and Therapy, 45(10), 2307-2316.

Caulfield, M. D., McAuley, J. D., & Servatius, R. J. (2013). Facilitated acquisition of eyeblink conditioning in those vulnerable to anxiety disorders. Frontiers in Human Neuroscience, 7, 1-9.

Chin, B., Nelson, B. D., Jackson, F., & Hajcak, G. (2016). Intolerance of uncertainty and startle potentiation in relation to different threat reinforcement rates. International Journal of Psychophysiology, 99, 79-84.

Davis, M. (2006). Neural systems involved in fear and anxiety measured with fear- potentiated startle. American Psychologist, 61(8), 2343–2351.

Davies, C. D., & Craske, M. G. (2015). Psychophysiological responses to unpredictable threat: Effects of cue and temporal unpredictability. Emotion, 15(2), 195-200

Grillon, C. (2002). Startle Reactivity and Anxiety Disorders: Aversive Conditioning, Context, and Neurobiology. Biological Psychiatry, 52, 958-975.

Herry, C., Bach, D. R., Esposito, F., Di Salle, F., Perrig, W. J., Scheffler, K., ... & Seifritz, E. (2007). Processing of temporal unpredictability in human and animal amygdala. Journal of Neuroscience, 27(22), 5958-5966.

Imada, H., & Nageishi, Y. (1982). The concept of uncertainty in animal experiments using aversive stimulation. Psychological Bulletin, 91(3), 573-588.

Nelson, B. D., Hodges, A., Hajcak, G., & Shankman, S. A. (2015). Anxiety sensitivity and the anticipation of predictable and unpredictable threat: Evidence from the startle response and event-related potentials. Journal of Anxiety Disorders, 33, 62-71.

(19)

Oka, S., Chapman, C. R., Kim, B., Shimizu, O., Noma, N., Takeichi, O., Imamura, Y., & Oi, Y. (2010). Predictability of painful stimulation modulates subjective and physiological responses. The Journal of Pain, 11(3), 239-246.

Rosen, J. B., & Donley, M. P. (2006). Animal studies of amygdala function in fear and uncertainty: relevance to human research. Biological Psychology, 73(1), 49-60.

Seligman, M. E. P. (1968). Chronic fear produced by unpredictable electric shock. Journal of Comparative and Physiological Psychology, 2, 402-411.

Shankman, S. A., Robison-Andrew, E. J., Nelson, B. D., Altman, S. E., & Campbell, M. L. (2011). Effects of predictability of shock timing and intensity on aversive responses. International Journal of Psychophysiology, 80(2), 112-118.

Szymanski, J., & O'Donohue, W. (1995). Fear of spiders questionnaire. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 26(1), 31-34.

Watson, J. B., & Rayner, R. (1920). Conditioned emotional reactions. Journal of Experimental Psychology, 3(1), 1-9.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The OECI Accreditation and Designation Program (A&D) was launched in 2008 with three objectives: (1) to provide a comprehensive accreditation for quality oncology care, taking

Vernieuwende initiatieven die tijdens de lockdown ontstonden, waren ener- zijds initiatieven die naar verwachting vooral bruikbaar zijn in crisistijd. Anderzijds ontstonden

Firstly, municipal authorities must make the urgency of multi-faceted problems more visible at the local level, and take steps to organise basic care locally in conjunction with

percentile for age and gender after adjusting for weight and height) identified the children which were at risk. These references proved to be good indicators

This study sought to establish, from five female high school principals how they had attained their positions and what their perceptions and experiences were of

Conducted in three phases and in accordance with its set objective, the study generally investigated the extent to which antibiotics were appropriately prescribed

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

[r]