• No results found

Het verband tussen gender, schuldgevoelens en compensatiegedrag na een werk-familie conflict : 'zijn er verschillen tussen vrouwen en mannen in schuldgevoelens en daarop volgend gedrag na het ervaren van een conflict tu

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verband tussen gender, schuldgevoelens en compensatiegedrag na een werk-familie conflict : 'zijn er verschillen tussen vrouwen en mannen in schuldgevoelens en daarop volgend gedrag na het ervaren van een conflict tu"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het verband tussen gender, schuldgevoelens en compensatiegedrag na een werk-familie conflict.

‘Zijn er verschillen tussen vrouwen en mannen in schuldgevoelens en daarop volgend gedrag na het ervaren van een conflict tussen werk en zorg voor kinderen?’

Bachelor thesis Sociale Psychologie Student: Iris van ’t Ende

Collegekaartnummer: 11156252 Begeleider: Astrid Jehle

(2)

Abstract

In deze studie wordt het genderverschil in compensatiegedrag via genderideologie en schuld na een werk-familie conflict (WFC) onderzocht. 87 moeders en 24 vaders vielen binnen de selectiecriteria. Zij vulden, nadat ze een WFC situatie hadden beschreven, een uitgebreide vragenlijst in waarmee genderideologie, schuld en (compensatie)gedragsintentie werd gemeten. Uit de resultaten bleek dat er geen significant genderverschil is via

genderideologie en schuld. Dit resultaat kon grotendeels worden verklaard door de selectiebias. Wel zijn er veelbelovende exploratieve significanties gevonden.

Vervolgonderzoek moet uitwijzen of er genderverschillen zijn via schuld bij een grotere steekproef zonder selectiebias. Op basis van dit onderzoek kan er niet worden bevestigd dat er een verschil is in compensatiegedrag tussen mannen en vrouwen via genderideologie en schuld.

(3)

Inleiding

Tegenwoordig stijgt het aantal duaal-werkende gezinnen (Merens, Brakel, Hartgers, & Hermans, 2011). Deze stijging houdt in dat steeds meer ouders zowel een baan (werktaken) als een gezin (familietaken) hebben. Het takenpakket van ouders bereidt zich dus uit, wat de kans op een conflict tussen deze taken verhoogd (Allen, Herst, Burck, &Sutton, 2000). Dit conflict wordt ook wel een werk-familie conflict genoemd (WFC). Werkende ouders met een WFC moeten kiezen tussen het uitvoeren van een werktaak of een familietaak waarna de werktaak voorrang krijgt (Greenhaus & Buetell, 1985). WFC heeft echter verschillende negatieve effecten. Zo verhoogt het gezondheidsklachten (Leineweber, Baltzer, et al., 2013) en hangt WFC positief samen met depressiesymptomen (Marchand, Bilodeu et al., 2016). Daarnaast voorspelt WFC het verloop van personeel (Nohe & Sonntag, 2014). Ook uit onderzoek van Allen et al. (2000) blijkt dat verhoogde WFC samenhangt met stress-gerelateerde gevolgen waaronder burn-out, depressie, gezondheidsklachten en

alcoholmisbruik. Aangezien WFC deze negatieve gevolgen met zich mee kan brengen is het belangrijk om het proces van WFC, de emotionele en gedragsmatige gevolgen, in kaart te brengen. Hierdoor kan WFC beter gesignaleerd worden en de schade van de conflicten worden beperkt. Tot op heden is het nog onduidelijk of dit emotionele en gedragsmatige proces na een WFC verschilt tussen mannen en vrouwen. Dit is wel te verwachten aangezien mannen en vrouwen, in lijn met hun genderrol, WFC verschillend interpreteren (Keene, & Quadagno, 2004). Mannen en vrouwen prioriteren werk en familie verschillend wat effect kan hebben op de familie- en werkomgeving en hun tevredenheid daarover (Mcelwain, Korabik, & Rosin, 2005). Een verschil in toekomstig gedrag door WFC (prioritering) kan wellicht de genderongelijkheid op de arbeidsmarkt verklaren, aangezien vrouwen hun werk vaker aanpassen aan de gezinssituatie dan mannen waardoor ze vaker een “werk-offer” moeten maken (Maume, 2006). Dit onderzoek draagt dus bij aan inzicht en wellicht een verklaring

(4)

voor de discrepantie tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt.

Daarnaast kan de kennis over genderverschillen binnen het emotionele en

gedragsmatige proces van WFC verrijkend zijn voor andere onderzoeken omtrent WFC. Allereerst omdat de effecten van WFC op een specifiekere doelgroep (mannen of vrouwen) kunnen worden onderzocht wat tot nieuwe specifiekere inzichten kan leiden over de effecten van WFC. Daarnaast wordt het oorzakelijke verband van conflict op emotie en vervolggedrag voor het eerst in kaart gebracht, wat inzichtelijk is voor vervolgonderzoek naar de

gedragsconsequenties en de oorsprong van eerder genoemde negatieve effecten. Om deze redenen zal dit onderzoek zich richten op de verschillen in de emotionele en gedragsmatige gevolgen van een WFC tussen mannen en vrouwen.

Schuld zal als het emotionele gevolg worden onderzocht, aangezien blijkt dat schuld nauw samenhangt met WFC. Uit onderzoek (Judge, Ilies, & Scott, 2006) waarin het

emotionele effect van WFC werd onderzocht bij voornamelijk fulltime werkende moeders (88%), bleek dat WFC positief samenhing met familierol-gerelateerde schuldgevoelens. Echter kan er op basis van deze conclusie nog geen uitspraak worden gedaan over eventuele genderverschillen op basis van WFC. Judge et al. gaven in hun artikel aan dat de functie van emotie op vervolggedrag moesten worden onderzocht. Daarom zal in dit onderzoek zowel de genderverschillen in het ervaren van schuld, als het vervolggedrag na een WFC worden onderzocht.

Schuld kan worden gedefinieerd als een ongewenste emotie gebaseerd op de

overtuiging dat men anders had moeten denken, voelen of handelen dan dat men heeft gedaan (Kubany & Watson, 2003). Deze emotie treed voornamelijk op in nabije relaties (Ghorbani, Liao, Çayköylü & Chand, 2013) bij morele gebeurtenissen en overtredingen. Schuld wordt ook wel een morele emotie genoemd (Berndsen, Pligt, Doosje, & Manstead, 2004). Uit onderzoek van Hoffman (1975) bleek dat vrouwen gevoeliger zijn voor het ervaren van

(5)

schuld dan mannen, waardoor ze schuldgevoelens vaker ervaren. Dit wordt verklaard doordat vrouwen een sterkere morele oriëntatie hebben dan mannen, wat bij overtreding leidt tot het ervaren van schuldgevoelens.

Het resultaat dat vrouwen, betreft schuld, emotioneler zijn dan mannen, ligt in lijn met de vrouwelijke genderrol (Grossman & Wood, 1993). Deze rol komt voort uit de Social Role Theory (Wood & Eagly, 2002) waarin wordt gesteld dat mannen de werktaken en vrouwen vooral de zorg- en relationele-taken vervullen. Uit statistieken van het CBS (2016) bleek dat deze rolverdeling nog steeds saillant is in Nederland. Hoewel het gat tussen mannen en vrouwen wat betreft arbeidsparticipatie reduceert (CBS, 2015), door een stijging in duaal werkende gezinnen (Merens, Brakel, et al., 2011), zijn er in Nederland meer mannen dan vrouwen werkzaam (CBS, 2015). Daarnaast is er, in tegenstelling tot bij mannen, een grotere daling te zien in arbeidsparticipatie bij vrouwen rond de 30 jaar, die wordt verklaard door de zorg voor kinderen. Kortom, vrouwen handelen over het algemeen volgens de vrouwelijke genderrol.

In lijn met de eerder genoemde Social Role Theory interpreteren mannen en vrouwen WFC congruent aan hun genderrol (Keene, & Quadagno, 2004). Zo voelen vrouwen zich verantwoordelijker voor de uitvoering van de familierol dan mannen (Cinamon & Rich, 2002). Ook het ‘work-family role system’ model van Pleck (1977) stelt dat vrouwen zich verantwoordelijker voelen voor de zorgtaak. Het is echter ook de familierol die door WFC onder druk komt te staan, aangezien werktaken interfereren met familietaken. Er is dus door WFC een grotere kans dat de (familie)rol niet goed en/of volledig uitgevoerd kan worden. Dit kan gezien worden als (morele) overtreding wat leidt tot schuldgevoelens/gedachtes

(Hoffman, 1975).

Deze schuldgevoelens zijn een significante voorspeller voor het compenseren van het gedrag waar men zich schuldig over voelt (Ghorbani, et al., 2013). Deze compensatie wordt

(6)

gezien als het repareren van het schuldopwekkende gedrag. In dit geval zal men zich schuldig voelen over het onvolledig/niet kunnen uitvoeren van een familietaak, wat gerepareerd wordt door in het vervolg wél tijd in de familietaak te steken. Aangezien vrouwen zich theoretisch gezien na een WFC schuldiger voelen, zullen vrouwen eerder geneigd zijn hun gedrag te compenseren dan mannen.

Deze op theorie-gebaseerde verwachting, blijkt ook in lijn te liggen met verschillende empirische bevinden. Dat er allereerst genderverschillen zijn in WFC-ervaring bleek uit onderzoek van Mcelwain, et al. (2005). Zij onderzochten het WFC belevingsverschil tussen mannen en vrouwen. Er bleek geen verschil te zijn in de mate van werk- en familie-eisen, maar vrouwen ervoeren daarentegen wel hogere WFC dan mannen. Er is dus in lijn met de theorie verschil in de manier waarop mannen en vrouwen WFC ervaren. Echter wordt er niet onderzocht of dit verschil ook uitwerking heeft op verschillen in schuldgevoelens en gedrag. Meerdere onderzoeken toonden aan dat er genderverschillen zijn in schuldgevoelens na een WFC. Dat vrouwen over het algemeen meer schuldgevoelens ervaren dan mannen, bleek uit onderzoek van Benetti-McQuoid en Bursik (2005). In hun onderzoek werden bij ongeveer evenveel mannelijke als vrouwelijke studenten twee schuldervaring testen (TOSCA, GSV) afgenomen. Op beiden schuldervaring-testen scoorden vrouwen significant hoger dan mannen. Ook een recent WFC-onderzoek (Borelli, Nelson, River, et al. 2017) wees uit dat vrouwen sterkere schuldgevoelens ervaren bij een WFC dan mannen. In dit onderzoek participeerden 140 fulltime werkende moeders en 115 vaders uit de US. Er kan dus op basis van deze resultaten geconcludeerd worden dat er genderverschillen zijn, vrouwen ervaren meer schuldgevoelens dan mannen. Uit laatstgenoemd onderzoek bleek dat schuldgevoelens het sterkste waren wanneer WFC effect had op de kinderen. In huidig onderzoek zal dit verband verder worden onderzocht door effect van schuldgevoelens op concrete gedrag van ouders jegens kinderen te onderzoeken.

(7)

Dit concrete oudergedrag na het ervaren van een WFC en de samenhang met de schuldkaraktertrek werden onderzocht door Cho en Allen (2012). In het onderzoek werden ouderschapsgedragingen opgedeeld in fysiek en recreatieve interactie, cognitieve en academische interactie en passief-onderhoudende interactie. De schuldkaraktertrek bleek positief samen te hangen met intensiteit van verschillende ouderschapsgedragingen. Volgens Cho et al. is dit gedrag te wijden aan het willen compenseren van schuld. Echter is dit onderzoek correlationeel waardoor er geen harde uitspraken gedaan kunnen worden over het effect van WFC en schuld op gedrag. Ook werd er geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Aangezien uit onderzoek van Borelli et al. (2017) wel bleek dat er

genderverschillen zijn in schuldgevoelens, moet er in volgend onderzoek onderscheid gemaakt worden tussen mannen en vrouwen. Daarnaast zit er verschil in het ervaren van schuld en de karaktertrek schuld. Aangezien in huidig onderzoek de ervaring wordt

onderzocht en niet het karaktertrek, zijn de resultaten van Cho et al. slechts explorerend. In huidig onderzoek zullen deze tekortkomingen worden opgelost door causaal onderzoek te doen naar de schuldervaring.

Als kanttekening is het belangrijk om te benoemen dat er ook onderzoeken zijn die beweren dat er geen genderverschillen zijn in schuldervaring na een WFC, maar dat verschillen te wijten zijn aan genderideologieën (Martínez, Carrasco, Aza, et al., 2011). Martínez et al. concludeerden dat hoe meer egalitaire ideologie mannen hadden hoe hoger de schuldgevoelens waren, terwijl bij vrouwen juist een traditionele ideologie positief verband hield met schuldgevoelens. Deze conclusie is echter gebaseerd op een correlatie. Het

genderideologie-effect op schuldgevoelens na WFC werd causaal onderzocht door Livingston en Judge (2008). Uit dat onderzoek bleek dat egalitaire mannen en vrouwen beide meer kans op schuldgevoelens hadden na een WFC dan traditionele individuen. Aangezien Nederland als een vrij egalitair land wordt beschouwd (Strandh, & Nordenmark, 2006), wordt er in eerste

(8)

instantie vanuit gegaan dat genderideologie geen tot weinig invloed heeft op het WFC proces. Echter bleek uit eerder genoemde cijfers van het CBS (2016) dat vrouwen toch vaker de zorgtaak op zich nemen, wat in lijn is met de traditionele rolverdeling. Daarom zal ook het effect van genderideologie op schuldgevoelens en vervolggedrag van vrouwen en mannen worden onderzocht. Genderideologie wordt als moderator tussen gender en schuld

meegenomen in het onderzoek.

Kortom, vrouwen blijken WFC en schuldgevoelens meer te ervaren dan mannen, wat kan leiden tot compensatiegedrag. Ook blijkt naast gender, de genderideologie van invloed op deze schuldervaring. Het gedragsmatige en emotionele gevolg van een WFC is echter in geringe mate onderzocht. De resultaten uit dit onderzoek verduidelijken het WFC proces en maken genderverschillen inzichtelijk waarmee toekomstig onderzoek naar (de negatieve effecten van) WFC specifieker in kaart kan worden gebracht voor mannen en vrouwen. Het is dus in het belang van de wetenschap om onderzoek te doen naar de verschillen tussen mannen en vrouwen in het proces van WFC-ervaring tot aan gedrag middels het schuldcomponent. Dit wordt gedaan door de vraag: ‘Zijn er verschillen tussen vrouwen en mannen in

schuldgevoelens en daarop volgend gedrag na het ervaren van een conflict tussen werk en zorg voor kinderen?’ te beantwoorden.

Het onderzoek wordt geoperationaliseerd door vaders en moeders een situatie te laten beschrijven waarin ze een werk-familie conflict ervaarden. Vervolgens vullen ze een

vragenlijst in die gender, schuld, genderideologie en compensatie gedragsintenties meet. Er wordt een verschil verwacht tussen mannen en vrouwen in de keuze tussen werk of kind na het ervaren van een WFC en dat dit effect (deels) geleid wordt door schuldgevoelens. Vrouwen worden verwacht na een WFC meer schuld te ervaren dan mannen en daardoor meer intentie hebben om te compenseren. Deze hypothese resulteert in de volgende verwachting:

(9)

H1a: Vrouwen scoren lager dan mannen op de gedragsintentieschaal wat wordt gemedieerd door een hogere score op de PANAS-X dan mannen.

Daarnaast wordt er verwacht dat genderideologie als moderator tussen gender en schuldgevoelens tot verschillen in schuld en compensatiegedrag leidt. Op basis van eerder beschreven onderzoek wordt verwacht dat mannen en vrouwen met een egalitaire rol evenveel schuld ervaren en evenveel intentie hebben om te compenseren. Vrouwen met een traditionele rol worden verwacht meer schuld te ervaren en meer te compenseren dan mannen met

eenzelfde rol. Deze hypothese kan worden vertaald naar de volgende verwachting:

H2: Het verschil tussen mannen en vrouwen op de PANAS-X wordt gemodereerd door genderideologie.

Methode Deelnemers

Aan dit onderzoek participeerden 458 ouders. Echter voldeed niet iedereen aan de criteria. De participanten moesten een WFC situatie beschreven hebben en deel uitmaken van een heteroseksueelgezin waarin beiden ouders minimaal 20 uur werken per week. Tot slot moest de ouder minimaal één kind van 13 jaar of jonger opvoeden. Uit onderzoek bleek namelijk dat moeders van schoolgaande kinderen meer WFC druk ervaarden dan moeders van middelbare scholieren (Moore, Sikora, Grunberg, & Greenberg, 2007). Uiteindelijk werd de data van 87 moeders en 24 vaders, die aan de voorwaarden voldeden, meegenomen in de analyses. De deelnemers maakten middels deelname kans op een 25 euro tegoedbon bij een kind-gerelateerde of werk-gerelateerde onlinewinkel naar keuze. Deze beloning fungeerde tegelijkertijd als impliciete gedragsmaat.

Materialen

(10)

digitaal programma waarin vragenlijsten kunnen worden gemaakt en ingevuld. Het onderzoek werd grotendeels, middels een hyperlink, in nieuwsbrieven en schoolkranten onder de

aandacht gebracht bij de doelgroep. Op wervingsdagen werden flyers met een QR-code uitgedeeld zodat mensen direct de vragenlijst mobiel konden invullen.

De vragenlijst die in dit onderzoek werd gebruikt duurde ongeveer 15-20 minuten. De variabelen: gender, genderideologie, emoties (waaronder schuld) en gedragsintentie werden gemeten. Een toestemmingsverklaring werd gebruikt om de deelnemers te informeren en deelname te bevestigen. De vragenlijst begon met vragen over de onafhankelijke variabelen. Zo werden de demografische kenmerken (leeftijd, partner, werkuren per week zelf/partner, aantal en leeftijd kinderen) gevraagd. Ook werd er gevraagd naar de gender (man, vrouw of anders) van de deelnemer. WFC werd gemanipuleerd door de deelnemers te vragen een situatie uitvoerig te beschrijven waarin hun werktaken voorrang kreeg op familietaken. Hierdoor werd de ervaring (gedachtes, gevoelens) die de deelnemers hadden bij een WFC saillant tijdens het invullen van de vragenlijst zodat de reactie betrouwbaar konden worden gemeten. Daarnaast werd de genderideologie gemeten door de mate waarin men zelf traditioneel was (3 items). Hoe traditioneel de deelnemers zelf waren, werd gemeten met stellingen uit de Traditional Egalitairian Sex Role (TERS; Larsen, & Long, 1988) waaronder de stelling: ‘mannen zijn betere leiders dan vrouwen’. Dit werd gemeten met een 5-punts Likertschaal waarop 1 ‘helemaal oneens’ betekende en 5 ‘helemaal eens’. Hoe hoger de score hoe traditioneler de genderideologie van de deelnemer was.

De afhankelijke maat ‘emoties’ werd gemeten door gebruik te maken van de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS-X; Watson & Clark, 1994) en de Scale of Positive And Negative Experience (SPANE; Diener, Wirtz, et al., 2010). De vraag: ‘In hoeverre voelt u zich (gevoel), als u zich in de beschreven situatie verplaatst?’ kon beantwoord worden middels een 5-punts Likertschaal waarin score één betekende dat men “helemaal niet”, en score vijf

(11)

dat men “volledig” het gevoel herkende. De PANAS-X is een gevalideerde vragenlijst die affecten van elkaar discrimineert en schuld betrouwbaar (mediaan α =.88) meet. Normaliter is de PANAS-X een vragenlijst met 60 items, echter werd in dit onderzoek alleen gebruik gemaakt van de schuldschaal van de PANAS-X. Met deze schaal werden de items: gevoelens van afkeuring, ontevreden over mezelf, boos op mezelf, walging van mezelf, schaamte en uiteraard schuld gemeten. De hoogst haalbare score (30) betekende hoge schuldgevoelens, en de minimale score (6) betekende lage schuldgevoelens.

Naast de schuldmeting werd er gebruik gemaakt van de SPANE. De SPANE kan zowel positieve als negatieve gevoelens met weinig items betrouwbaar ( α =.89) in kaart brengen. De SPANE mat de positieve (blij en tevreden) en negatieve (boos, bang en

verdrietig) gevoelens. De maximaal haalbare score was 25, wat hoogste mate van algemene gevoelens betekende. De minimaal haalbare score was 5, wat de laagste mate van algemene gevoelens weerspiegelde. Deze emotiemeting fungeerde als check dat de deelnemers louter schuld ervaren die gedifferentieerd konden worden van andere globale emotie.

De expliciete gedragsmeting werd geoperationaliseerd door de proefpersonen naar de intentie van hun eerst volgende tijdsbesteding te vragen aan de hand van 6 vragen. De vraag luidde: ‘Wanneer u deze week een vrij dagdeel heeft, aan wie of wat bent u dan van plan deze tijd te besteden?’. De antwoordmogelijkheden werden weergegeven door telkens twee

categorieën (kind, werk, partner en zichzelf) tegenover elkaar te zetten op één as met acht punten. De deelnemers konden hun gedragsintentie aangeven door het schuifje te verplaatsen over de aspunten. Zo betekende bij de werk-kind tijdbestedingsvraag een lage score meer tijd aan werk en een hoge score meer tijd aan het kind besteden. De laatste vraag waarin naar het doel van het onderzoek werd gevraagd, diende als manipulatiecheck. Wanneer men het doel in de gaten had, kon dit zijn antwoorden, wellicht sociaal wenselijk, hebben gekleurd.

(12)

Procedure

De deelnemers werden via een nieuwsbrief, schoolkrant, flyer, mail, sociale media of face-to-face geworven om deel te nemen aan het onderzoek. Nadat ze de

toestemmingsverklaring ondertekenden, vulden ze de samengestelde vragenlijst in. Allereerst werd er naar de achtergrondgegevens gevraagd, waarna de deelnemers werden gevraagd een WFC situatie te beschrijven. Na die te hebben beschreven werden de emotie-,

genderideologie- en gedragsintentie-vragen ingevuld. Tot slot was er ruimte om op- of aanmerkingen te schrijven over het onderzoek, werd het doel uitgevraagd en konden de deelnemers hun emailadres achterlaten om gecontacteerd te worden over de tegoedbon.

Overkoepelend onderzoek

Huidig onderzoek was onderdeel van een grootschaliger onderzoek. Dit grootschaliger onderzoek richtte zich niet alleen op werk-familie conflicten, maar ook op familie-werk conflicten (FWC). Deelnemers werden voordat ze aan de vragenlijst begonnen random toegewezen aan één van de twee condities, die werden gemanipuleerd door de

opdrachtomschrijving waarna deelnemers hun situatie beschreven. Waar de WFC-conditie een situatie beschreef waarin werk voorrang kreeg, moest de FWC-conditie een situatie beschrijven waarin zorgtaken voorrang kreeg op werk.

Naast FWC werden de genderideologie van omgeving en een gedragsmaat niet meegenomen in huidig onderzoek. De mate waarin de omgeving traditioneel is, konden de deelnemers op 8-punts Likertschaal waarin 1 ‘zeer modern’ betekende en 8 ‘zeer traditioneel’ aangeven. Tot slot werd naast de gedragsintentie, die wél in huidig onderzoek werd

meegenomen, gedrag ook impliciet gemeten. De deelnemen werden verteld kans te maken op een waardebon bij webshop naar keuze. De deelnemers moesten hun keuze maken door acht (4 kind- en 4 werk-gerelateerde) webshops op voorkeur te ordenen. Hoe lager de score voor

(13)

een webshop hoe gewilder hij was. Uit de scores voor kind-gerelateerde of werk-gerelateerde tegoedbon kon worden afgelezen waaraan de deelnemer op dat moment voorrang gaf.

Resultaten

De data is allereerst opgeschoond door alleen de deelnemers te selecteren die aan de criteria voldeden. Deelnemers die niet akkoord gingen met de toestemmingsverklaring, hun kind alleen opvoeden, of met partner van zelfde geslacht werden uitgesloten. Deelnemers die geen kinderen onder de 13 jaar opvoedden, werden ook uitgesloten. De deelnemers en hun partners moesten minimaal 20 uur werken om niet uitgesloten te worden. Vervolgens werden deelnemers uitgesloten als ze een FWC situatie beschreven en onvoldoende of foutief een WFC situatie beschreven. Tot slot werden deelnemers die de vragenlijst onvolledig hadden ingevuld verwijderd. Door deze selectie bleven er in totaal 111 deelnemers over, van de 458 ingevulden vragenlijsten, waaronder 24 vaders en 87 moeders met voornamelijk licht tot matige schuldgevoelens (M = 2.13, SD = 0.81).

Voordat de hoofdanalyses uitgevoerd konden worden, moesten er een aantal

variabelen worden gecheckt. Allereerst werd de samenhang van PANAS-X schuldschaal met algemene emoties geanalyseerd. Uit een correlatieanalyse bleek dat de schuldschaal

significant samenhing met alle algemene emoties. De positieve emoties hingen negatief samen met schuld en de negatieve emoties hingen positief samen. Dit duidelijke onderscheid tussen samenhang met negatieve en positieve emoties gaf aan dat de schuldschaal een valide meting was, betreft positief en negatief affect onderscheiden. Vervolgens werd gecheckt of doelbegrip invloed had op de resultaten. Echter bleken resultaten inclusief deelnemers die het doel (enigszins) in de gaten hadden niet significant te verschillen met louter de deelnemers die het doel niet in de gaten hadden. Daarom zijn de deelnemers die het doel (enigszins) in de gaten hadden, om zo’n hoog mogelijke power te waarborgen, niet verwijderd uit de dataset. Tot slot moesten de assumpties gecheckt worden voordat de hoofd-analyses gerund

(14)

konden worden. De assumpties van normaliteit, lineariteit, homoscedasticiteit en uitbijters werden gecheckt voor onafhankelijke variabele ‘gender’ op afhankelijke variabele

‘gedragsintentie’. Uit de lineaire regressie analyse bleek dat de assumpties voor normaliteit, lineariteit en homoscedasticiteit geschonden waren. Uit een frequentietabel van de

gedragsintentie kon een plafondeffect worden geanalyseerd, die de assumptie schendingen verklaard. Aangezien deze assumptieanalyse vrij robuust is, kon ondanks dat de assumpties geschonden waren alsnog de hoofd-analyses worden uitgevoerd. Uit de casewise diagnostic bleek dat er 2 uitbijters zijn (deelnemers 21 en 32). Deze uitbijter werden niet uit de dataset verwijderd aangezien verwijdering niet leidde tot significant verschillende resultaten.

De hoofd-analyses bestonden uit twee PROCESS-analyses, voor de eerste analyse werd gebruik gemaakt van model 4 en voor de tweede van model 7. De eerste PROCESS-analyse (model 4) werd uitgevoerd over ‘gender’ als predictor, ‘schuldgevoelens’ als mediator en ‘gedragsintentie’ als uitkomstvariabele. Uit deze analyse bleek tegen verwachting in dat er geen significant indirect effect was van gender op gedragsintentie, die door schuldgevoelens werd gemedieerd, b < 0.01, 95% BCa CI [-0.05, 0.15]. Ook bleek het directe effect van gender op gedragsintentie niet significant, b = 0.35, t = 0.99, p = .323.

Schuld Gender Gedrags-intentie b = -.03, t = -0.21, p = .837 b = -.21, t = -1.04, p = .300 b = 0.35, t = 0.99, p = .323 b < 0.01, 95% BCa CI [-0.05, 0.15].

Figuur 1. PROCESS Mediatie (model 4) waarin de regressie coëfficiënten van de relatie tussen Gender, Schuld en Gedragsintentie staan weergegeven.

(15)

De tweede PROCESS-analyse (model 7) werd uitgevoerd over ‘gender’ als predictor, ‘schuldgevoelens’ als mediator, met ‘genderideologie’ als moderator tussen gender en

schuldgevoelens, en ’gedragsintentie’ als uitkomstvariabele. De (significante) directe effecten tussen gender, genderideologie, schuld en gedragsintentie zijn post-hoc gemeten en worden nader toegelicht onder het kopje ‘Post-hoc analyses’. Uit de tweede PROCESS-hoofdanalyse bleek ook tegen verwachting in dat er geen significant indirect effect was van gender op gedragsintentie, die door schuldgevoelens werd gemedieerd, b = -.06, 95% BCa CI[-0.41,0.04].

Post-hoc analyses

Er zijn verschillende post-hoc analyses uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de samenhang tussen gender, genderideologie, schuld en gendersintentie. Uit exploratieve regressieanalyses bleek dat gender wel significant effect (p = .026) heeft op de

genderideologiemaat, R2 = 0.05, F(1,109) = 5.12. Vrouwen bleken lager te scoren op de genderideologieschaal dan mannen (b = -.33). Dit houdt in dat vrouwen een modernere ideologie hebben dan mannen. Vervolgens bleek uit een lineaire regressie analyse dat

genderideologie een significante predictor (p = 0.048) is van de PANAS-X schuldschaal, R2 = 0.04, F(1,109) = 4.01. Meer traditionele ideologie waardes leidden tot hogere scores op PANAS-X (b = .24). Ook bleek wanneer de variabele ‘compensatiegedrag’ het gemiddelde weerspiegelde van de drie tijdsbestedingsvragen waarin tijd aan ‘werk’, ‘mijzelf’ en ‘mijn partner’ afgezet werd tegen ‘tijd aan kinderen besteden’ wél significant te verschillen tussen mannen en vrouwen, R2 = 0.05, F(1,109) = 5.19, p = .025. Vrouwen scoorden significant hoger dan mannen op de gedragsintentiemaat (b = .60). Dit effect werd echter niet via schuld geleid, aangezien schuld als mediator op het gemiddelde gedragsintentie niet significant bleek, b < -0.01, 95% BCa CI [-0.04, 0.02].

(16)

ouders (36 mannen en 116 vrouwen) door het criterium van 20 uur werken in de week niet mee te nemen. Uit deze post-hoc regressieanalyses bleek dat gender wel significant op de gedragsintentiemaat laadt R2 = 0.03, F(1,150) = 4.70, p = .032. Vrouwen scoorden significant hoger op de gedragsintentiemaat dan mannen (b = .70). Of het criterium wordt gehandhaafd maakt geen verschil voor het significante effect van gender op genderideologie R2 = 0.04, F(1,150) = 5.70, p = .018. Vrouwen scoren lager op de ideologiemaat (b = -.30). Echter zijn er in deze grotere steekproef geen significant indirect effecten gevonden van gender,

genderideologie op schuld en gender via schuld op gedragsintentie.

(17)

Discussie

Uit de resultaten bleek dat er geen significant verschil is tussen mannen en vrouwen op compensatiegedrag via genderideologie en schuldgevoelens na een WFC. Zowel de hypothese dat vrouwen via hogere schuldgevoelens meer compenseren dan mannen, als de hypothese dat deze hogere schuldgevoelens gemodereerd worden door een (traditionele) genderideologie werden niet ondersteund. De onderzoeksvraag kan dus niet bevestigend worden beantwoord. Uit post-hoc analyses bleek wel dat vrouwen een meer egalitaire ideologie hebben over genderrollen dan mannen en een traditionelere genderideologie te leiden tot meer

schuldgevoelens. Ook bleek dat wanneer compensatie na een WFC anders werd gemeten, waardoor er niet alleen op werktijd, maar ook op tijd voor jezelf of partner gecompenseerd mocht worden om voor kinderen te zorgen, vrouwen meer compenseren. Dit was een direct verband dat niet via schuldgevoelens liep. Tot slot bleek, wanneer het werkcriterium

versoepeld werd, dat er geen verschil meer is in genderideologieën op schuldgevoelens. Wel bleek dat vrouwen significant meer compenseren dan mannen na het ervaren van een WFC bij een grotere steekproef. Ondanks dat dit explorerende resultaten zijn, geven ze informatie die bruikbaar is voor de interpretatie van de onverwachte resultaten.

Allereerst ligt het resultaat dat er geen genderverschil is in compensatie via

genderideologie en schuld niet in lijn met de genderroltheorie (Wood & Eagly, 2002) en het ‘work-family role system’ model van Pleck (1977). Vrouwen zouden zich volgens deze theorieën, door het falen van de traditionele vrouwelijke rol en verantwoordelijkheden, schuldiger moeten voelen. Ook ligt het resultaat niet in lijn met resultaten uit onderzoek van Borelli et al. (2017) en Judge et al. (2006). Beiden onderzoeken beweerden dat vrouwen meer schuld ervaren. Deze tegenstrijdige resultaten kunnen worden verklaard door de steekproef van het huidige onderzoek, aangezien er alleen vrouwen die 20 uur in de week werken en weinig vaders deelnamen. Deze “moderne moeder selectiebias” wordt bekrachtigd door het

(18)

post-hoc resultaat dat vrouwen, in tegenstelling tot mannen, meer egalitair zijn. Deze egalitaire vrouwen vinden dus dat zorgtaken zowel voor mannen als vrouwen is weggelegd, waardoor ze zich niet schuldiger voelen dan mannen wanneer een werktaak voorrang krijgt op een zorgtaak. Deze egalitaire houding van vrouwen zorgt ervoor dat ze lagere

schuldgevoelens ervaarden dan verwacht, wat het niet significante effect tussen mannen en vrouwen op schuld verklaard.

Daarnaast bleken mannen traditioneler en een traditionele ideologie te leiden tot hogere schuldgevoelens na een conflict. Dit ligt niet in lijn met literatuur (Martínez et al.; Livingston & Judge, 2008) waarin werd beweerd dat egalitaire mannen juist meer schuld ervaren. Echter bleek uit een post-hoc analyse dat het genderideologie-effect op schuld verviel wanneer het werkurencriterium werd versoepeld. Dit kan verklaard worden door het feit dat veel deelnemers wonen in de randstad wat een vrij geëmancipeerd en egalitaire omgeving is (Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut, 2016). Dat er geen

genderideologieverschil is op schuld ligt wel in lijn met de verwachting en conclusie van Livingston en Judge waarin werd gesteld dat egalitaire mannen en vrouwen meer schuld ervaren na een WFC dan traditionele individuen. In vervolgonderzoek zou de selectiebias verholpen kunnen worden en meer deelnemers geworven kunnen worden door het

selectiecriteria van 20 uur werken te versoepelen naar louter het hebben van een baan en de deelnemers landelijk te werven. Om zeker te weten dat er wel sprake is van WFC zou de meting van WFC uitgebreid moeten worden.

Ten tweede ligt het resultaat dat er geen effect is van schuld op compensatie niet in lijn met theorie (Ghorbani, et al., 2013) waarin werd beweerd dat schuld een voorspeller is van compensatiegedrag. Ook empirisch onderzoek (Cho & Allen, 2012) concludeerde dat compenseren verband houdt met schuld. Dat deze resultaten in dit onderzoek niet gevonden zijn ligt wederom aan de werving. Louter ouders die, ondanks de eventuele negatieve WFC

(19)

emoties, nog steeds 20 uur werken, zijn geworven om deel te nemen. Dat alleen deelnemers met licht tot matige schuldgevoelens deelnamen, komt waarschijnlijk doordat mensen met sterke schuldgevoelens compenseren door minder te gaan werken (Nohe & Sonntag, 2014) of stoppen wellicht door eventuele negatieve WFC effecten (Allen, et al., 2000). Deze groep ouders valt echter buiten het 20 uur werkcriterium en zijn daardoor niet/nauwelijks geworven, waardoor achteraf het criterium versoepelen weinig effect opleverden. Kortom, schuldgevoel was bij de deelnemers waarschijnlijk niet sterk genoeg om te vertalen naar

compensatiegedrag. In vervolgonderzoek zou de steekproef breder getrokken kunnen worden waardoor ook de deelnemers die veel last hebben van WFC kunnen deelnemen.

Ten derde is het niet significante gendereffect op compensatiegedrag in strijd met de theorie. Dit is niet verrassend aangezien de theoretische link tussen gender en

compensatiegedrag werd gemaakt door variabelen als ‘genderideologie’ (genderrol theorie) en ‘schuldgevoelens’ (Borelli et al., 2017; Judge et al. 2006) die uiteindelijk niet significant bleken te verschillen tussen mannen en vrouwen. Een verklaring voor deze discrepantie tussen dit resultaat en de theorie, is toe te schrijven aan het eerder genoemde plafondeffect van de compensatiemaat. Wanneer compensatiegedrag namelijk globaler en meer impliciet werd gemeten bleek, uit een post-hoc analyse, dat de theorie wel wordt ondersteund. Ook bleek dat gender wel effect heeft op gedragsintentie wanneer louter het hebben van een baan als criterium werd gesteld. In vervolgstudies zou, naast versoepeling van het werkcriterium, ook het compensatiegedrag met meerdere vragen kunnen worden gemeten zodat kans op een plafondeffect wordt verminderd. Dit kan concreet worden gedaan door de specifieke

ouderschapsgedragingen zoals Cho et al. (2012) die meten, op te nemen in de onderzoeksopzet.

Naast bovenstaande kritiekpunten zijn er nog meer overkoepelende kritiekpunten die relevant zijn om onderzoek naar de samenhang tussen WFC, gender en compensatiegedrag

(20)

uitputtend en dekkend te maken. Allereerst is het onderzoek niet uitputtend vanwege een te lage power (onder de 0.5) om harde uitspraken te kunnen doen over de resultaten. Daarnaast voldeden er maar 24 vaders aan de criteria, wat een te kleine vergelijkingsgroep is om uitspraken over genderverschillen te doen. Hoe kleiner het effect wordt verwacht hoe groter de steekproef namelijk moet zijn om gegronde uitspraken te kunnen doen over eventuele effecten. Uit een meta-analyse (Hyde, 2005) blijkt dat 78% van de genderverschilonderzoeken een klein effect hebben. Het is dus te verwachten dat gender in dit onderzoek dus ook een klein effect heeft, wat met een grotere steekproef pas zichtbaar zou worden. Er moeten in vervolgonderzoek dus meer deelnemers onderzocht worden om zo een grotere power te behalen en gegrondere uitspraken te kunnen doen. Wellicht zou deze grotere steekproef bereikt kunnen worden door het werkcriterium van 20 uur te verlagen, wat deelname toegankelijker maakt.

Om het onderzoek naar genderverschillen in werk-familie conflicten dekkend te maken zou in het domein ‘familie’ naast de zorgtaken ook de huishoudelijke taken

opgenomen kunnen worden. De verdeling van huishoudelijke taken wordt namelijk ook erg gestuurd door genderrollen (Bartley, Blanton, & Gilliard, 2005), vrouwen besteden meer tijd aan huishouden dan mannen. Dit heeft wellicht invloed op het verschil in tijdsbesteding aan werk of zorg van mannen en vrouwen aangezien huishoudelijke taken makkelijker te combineren zijn met zorgtaken dan werktaken. Verschillende deelnemers gaven aan de antwoordmogelijkheid ‘huishoudelijke taken’ te missen in de gedragsintentiemaat. Dat dit aangegeven wordt, betekent wellicht dat men hier veel tijd aan besteed waardoor er minder tijd aan jezelf, partner, werk of kind besteed kan worden. Hoewel er in dit onderzoek wel naar tijdbesteding wordt gevraagd, zou het een representatiever beeld vormen van de tijdverdeling als huishoudelijke taken ook meegenomen werden in het onderzoeken van WFC.

(21)

Enfin, er zijn geen bevestigende resultaten gevonden dat vrouwen, via genderideologie en schuld, meer compenseren na een WFC dan mannen. De hypotheses worden niet ondersteund door de tekortkomingen van het onderzoek. Ten eerste wordt geadviseerd een gevarieerdere steekproef te onderzoeken om de selectiebias te vermijden. Daarnaast wordt aangeraden het compensatiegedrag in het vervolg nauwkeuriger te meten. Tot slot kunnen vervolgstudies grondiger onderzoek doen door een grotere steekproef te onderzoeken en de huishoudelijke takenverdeling op te nemen in de gedragsmaat.

Ondanks dat de hypotheses niet worden bevestigd, zijn er wel aanwijzingen dat (moderne) vrouwen, in lijn met de gendernorm, meer compenseren dan mannen. Deze

aanwijzingen geven inzicht in de gedragsmatige consequenties van WFC die wellicht deels de arbeidsongelijkheid tussen mannen en vrouwen verklaren. Tot slot zijn alle bevindingen, significant of niet, informatief voor vervolgonderzoek om genderverschillen en het WFC-proces verder mee in kaart te kunnen brengen.

(22)

APA Bronnenlijst:

Allen, T. D., Herst, D. E., Burck ,C. S., & Sutton, M. (2000). Consequences associated with work to family conflict : A review and agenda for future research. Journal of

Occupational Health Psychology, 5, 278–308.

Bartley, S. J., Blanton,P. W., Gilliard, J. L. (2005). Husbands and Wives in Dual-Earner Marriages: Decision-Making, Gender Role Attitudes , Division of Household Labor, and Equity. Marriage & Family Review, 37(4), 69-94. Benetti-McQuoid, J., & Bursik, K. (2005). Individual Differences in Experiences of

and Responses to Guilt and Shame: Examining the Lenses of Gender and Gender Role. Sex Roles, 53(1), 133-142.

Berndsen, M., Pligt, J. van der, Doosje, B., & Manstead, A. (2004). Guilt and regret: The determining role of interpersonal and intrapersonal harm. Cognition & Emotion, 18(1), 55-70.

Borelli, J., Nelson, S., River, L., Birken, S., Moss-Racusin, C. (2017). Gender

Differences in Work- Family Guilt in Parents of Young Children. Sex Roles, 76(5), 356-368.

Carter, W. R., Nesbit, P. L., Badham, R. J., Parker, S. K., &Sung, L. (2016). The effects of employee engagement and self-efficacy on job performance: a longitudinal field study. The International Journal of Human Resource Management, 1-20.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2015). Arbeidsparticipatie naar leeftijd en geslacht. Geraadpleegd op 3 maart 2017, van https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2015/25/meer-werkende-vrouwen-op-de-arbeidsmarkt.

Centraal Bureau voor Statistiek (2016). Arbeidsparticipatie naar leeftijd en geslacht. Geraadpleegd op 3 maart 2017, van

(23)

Cho, E., & Allen, T. D. (2012). Relationship between work interference with family and parent–child interactive behavior: Can guilt help? Journal of Vocational Behavior, 80(2), 276-287.

Cinamon, R. & Rich, Y. (2002). Gender Differences in the Importance of Work and Family Roles: Implications for Work–Family Conflict. Sex Roles, 47(11),531-541.

Diener, E., Wirtz, D., William, T., Kim-Prieto, C., Dongwon, C., Oishi, S., Biswas-Diener, R. (2010) New well-being measures: short scales to assess flourishing and positive and negative feelings. Social Indicators Research, 97(2), 143-156.

Eagly, A. H., Wood, W., & Diekman, A. B. (2000). Social role theory of sex differences and similarities: A current appraisal. In T. Eckes & H. M. Trautner (Eds.), The

developmental social psychology of gender, 123–174. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates Publishers.

Ghorbani, M., Liao, Y., Çayköylü, S., Chand, M. (2013). Guilt, Shame, and Reparative Behavior. : The Effect of Psychological Proximity. Journal of Business Ethics, 114(2), 311-323.

Greenhaus, J. H., & Beutell, N. J. (1985). Sources of conflict between work and family roles. Academy of Management Review, 10, 76-88.

Grossman, M., & Wood, W. (1993). Sex Differences in Intensity of Emotional Experience: A Social Role Interpretation. Journal of Personality and Social Psychology, 65(5), 1010-1022.

Hayes, A. F. (2013). Introduction to Mediation, Moderation, and Conditional Process Analysis. :a Regression-Based Approach. New York, NY : The Guilford Press. Hoffman, M. L. (1975). Sex differences in moral interalization and value. Journal of

Personality and Social Psychology, 32, 720-729.

(24)

581-592

Judge, T. A., Ilies, R. & Scott, B. A. (2006). Work-Family Conflict and Emotions: Effects at h Work and af Home. Personnel Psychology, 59(4), pp.779-814.

Keene, J. R., Quadagno, J. (2004). Predictors of Perceived Work-Family Balance: Gender Difference or Gender Similarity? Sociological Perspectives, 47(1), 1-23. Kubany, E. S. & Watson, S. B. (2003). Guilt: elaboration of a multidimensional model. The

Psychological Record, 53(1), 51-90.

Larsen, K. S., & Long, E. (1988). Attitudes toward sex-roles: Traditional or egalitarian? Sex Roles, 19(1-2), 1-12.

Leineweber, C., Baltzer, M., Hanson, L., & Westerlund, H. (2013). Work–family conflict and health in Swedish working women and men: a 2-year prospective analysis. The

European Journal of Public Health, 23(4), pp.710-716.

Livingston, B. A. & Judge, T. A. (2008). Emotional Responses to Work–Family Conflict: An Examination of Gender Role Orientation Among Working Men and Women. Journal of Applied Psychology, 93(1), 207-216.

Marchand, A., Bilodeu, J., Demers, A., Beauregard, N., Durand, P., Haines, V. Y. (2016). H Gendered depression: Vulnerability or exposure to work and family stressors? Social Science & Medicine, 166, 160-168.

Martínez, P., Carrasco, M., Aza, G., Blanco, A., & Espinar, I. (2011) Family Gender Role and Guilt in Spanish Dual-Earner Families. Sex Roles, 65(11), 813-826. Maume, D. J. (2006). Gender Differences in Restricting Work Efforts Because

of Family Responsibilities. Journal of Marriage and Family, 68(4), pp.859-869 Mcelwain, A. K., Korabik, K. & Rosin, H. M., (2005). An Examination of Gender

Differences in Work-Family Conflict. Canadian Journal of Behavioural Science, 37(4), pp.283-298.

(25)

Merens A., Brakel, A. van den.,Hartgers, M., & Hermans, B. (2011). Emancipatiemonitor 2010. Den Haag: SCP/CBS.

Moore, S., Sikora, P., Grunberg, L., Greenberg, E. (2007). Managerial women and the work-home interface: does age of child matter?, Women in Management Review, 22(7), 568 – 587.

Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (2016). Emancipatie en de trek naar de stad. Demos, 32(6), 1-3.

Nohe, C., & Sonntag, K. (2014). Work–family conflict, social support, and turnover intentions: A longitudinal study. Journal of Vocational Behavior, 85(1), 1-12. Pleck, J. H. (1977). The work-family role system. Social problems: official journal of the

Society for the Study of Social Problems, 24(4), 417-427.

Qualtrics (versie 6.17) [computerprogramma]. Provo, Utah, USA: Qualtrics.

Strandh. M., & Nordenmark, M. (2006). The interference of paid work with household demands in different social policy contexts: perceived work-household conflict in Sweden, the UK, the Netherlands, Hungary, and the Czech Republic. The British Journal of Sociology, 57, 597- 617.

Watson, D., & Clark, L. A. (1994). The PANAS-X: Manual for the Positive and Negative Affect Schedule-Expanded Form. Ames: The University of Iowa.

Wood, W., & Eagly, A. H. (2002). A cross-cultural analysis of the behavior of women and men: Implications for the origins of sex differences. Psychological Bulletin, 128, 699– 727.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

nal_report.pdf Accessed: April 5, 2017. Interview by Adrienn Kovács. Why the Open Method of Coordination Is Bad For You: A Letter to the EU. European Law Journal. New Modes

Net zoals het weinig betekenend is om de loonkloof te verklaren door te controleren voor het functieniveau waarin respondenten werken, moet opgepast worden met het verklaren van

Het in rekening brengen van het aspect deeltijdse arbeid leidt bijgevolg tot een sub- stantiële daling van de loonkloof, maar toch blijkt uit deze cijfers dat het loonverschil

Vermoedelijk wordt door het gebruik van flexibiliteitsmaatregelen – vooral dan van thuiswerk – de grens tussen werk en privé vager, waardoor mensen uiteindelijk vaker dan

Het grootste deel van het vastgestelde loonverschil is niet te wijten aan een verschil in directe uitbe- taling van mannen en vrouwen, maar aan onder meer de verschillen in

daling van de loonkloof, maar toch blijkt uit deze cijfers dat het loonverschil tussen vrouwen en man- nen slechts gedeeltelijk kan toegeschreven worden aan het verschil in

Het Nationaal Instituut voor de Statistiek geeft vol- gende definitie: “het bestaan en duurzaam voortbe- staan van verschillen tussen mannen en vrouwen in hun positie op

van den Berg 1 1 BIOS Lab-on-a-chip group, MIRA &amp; MESA+ Institutes, University of Twente, The Netherlands 2 Applied Stem Cell Technologies group, MIRA institute,