• No results found

Civil participation at community garden projects in Amsterdam-Oost

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Civil participation at community garden projects in Amsterdam-Oost"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam-Oost

Studie: Future Planet Studies/Sociale Geografie - Universiteit van Amsterdam Vak: Bachelorscriptieproject Sociale Geografie

Scriptiebegeleiders: Els Veldhuizen en Sjoerd de Vos

Datum: 19 juni 2017

Naam: Marte Sikkema

Studentnummer: 10742506

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding... 4

2. Theoretisch Kader... 7

2.1 Buurttuinen in het kader van de participatiesamenleving...7

2.2 Motivaties voor het ontwikkelen van buurttuinen...9

2.3 Rol gemeente... 10 2.4 Deelnemers... 11 2.5 Ervaringen... 11 3. Methoden... 13 3.1 Onderzoeksopzet... 13 3.2 Type onderzoek... 13 3.2 Research design... 14 3.3 Onderzoeksmethoden... 14 3.4 Case selectie... 14 3.4.1 Buurttuinen... 14 3.4.2 Interviewkandidaten... 15 3.5 Beschrijving cases... 16

3.5.1 Beschrijving Oost Indisch Groen... 17

3.5.2 Beschrijving Groene Vingers... 17

3.5.3 Beschrijving Transvaaltuinen... 18 3.5.4 Beschrijving Wibauttuin... 19 3.5.5 Beschrijving Ruyschtuin... 19 3.6 Analyse methoden... 20 3.7 Ethische opmerkingen... 20 4. Resultaten... 20 4.1 Motivaties... 20

4.1.1 Resultaten uit interviews... 20

4.1.2 Deelconclusie... 22

4.2 Rol gemeente... 23

4.2.1 Resultaten uit beleidsstukken... 23

4.2.2 Resultaten uit interviews... 24

4.2.3 Deelconclusie... 25

4.3 Participanten... 26

(3)

4.3.2 Deelconclusie... 28

4.4 Ervaringen... 29

4.4.1 Resultaten uit interviews... 29

4.4.2 Deelconclusie... 34

5. Conclusie en discussie... 34

5.1 Conclusie... 34

5.2 Discussie... 35

5.2.1 Aanbevelingen voor beleid... 35

5.2.2 Beperkingen van het onderzoek... 36

5.2.3 Vervolgonderzoek... 36 6. Referenties... 37 7. Bijlagen... 41 7.1 Itemlijsten... 41 7.1.1 Organisatoren... 41 7.1.2 Gemeenteambtenaren... 41 7.1.3. Projectontwikkelaar... 41 7.2 Interviewoverzicht... 42

(4)

1. Inleiding

De gemeente Amsterdam stelt dat de stad Amsterdam zich van andere wereldsteden onderscheidt door leefbaarheid en comfort, waarbij de groene ruimte een essentiële rol speelt (Veur & Wijten, 2015). In de Agenda Groen 2015-2018 van de gemeente Amsterdam wordt vermeld dat het groen voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat zorgt en dat het uitnodigend is voor bezoekers en daardoor een positief effect heeft op bestedingen in en rond de stad. "Investeren in het groen in de stad staat dan ook gelijk aan het investeren in de economie en de toekomst van de stad" (Veur & Wijten, 2015, p. 3). Er is besloten om ook het groene landschap rondom de stadsgrenzen te behouden. Dit landschap dringt tot ver de stad in via de zogenaamde ‘groene scheggen’ (Gemeente Amsterdam, 2011). Er wordt veel waarde gehecht aan verschillende positieve aspecten van de scheggen. Natuur en biodiversiteit, maar ook de mogelijkheden voor voedselproductie rondom te stad blijven zo behouden. Tevens vormen deze groene gebieden een mogelijkheid voor Amsterdammers om te recreëren (Veur & Wijten, 2015). Het behouden van de scheggen heeft echter als gevolg dat stadsuitbreiding niet mogelijk is buiten de huidige stadsgrenzen. Maar met de komst van duizend nieuwe inwoners per maand (Veur & Wijten, 2015) is groei onvermijdelijk. Sinds twee jaar mag Amsterdam zich zelfs de snelst groeiende stad van Nederland noemen en er wonen inmiddels ongeveer 850.000 inwoners in de hoofdstad (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017). De stad groeit in meer opzichten, want niet alleen het aantal inwoners neemt toe, maar ook het aantal bedrijven en bezoekers. Hierdoor wordt de stad steeds intensiever gebruikt en ontstaan er op allerlei manieren overlast (Gemeente Amsterdam, 2017a).

De keuze is dus gemaakt om de stad binnen de huidige stadsgrenzen te laten groeien. Dit wordt ‘verdichten’ genoemd. Het benutten van de schaarse ruimte mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit van het wonen en de leefomgeving. Verdichten kan alleen slagen als er hoogwaardige woon- en werkmilieus worden gemaakt (Gemeente Amsterdam, 2011). Groen, water en een mooie openbare ruimte worden gezien als bepalend voor de kwaliteit van leven in de stad (Gemeente Amsterdam, 2011). Binnenstedelijk verdichten kan dus alleen wanneer er wordt gezorgd voor voldoende en kwalitatief hoogstaande groenvoorzieningen (Veur & Wijten, 2015). Daarbij is groen op alle niveaus belangrijk, van straatboom tot scheg (Gemeente Amsterdam, 2011).

Ook in de wetenschappelijke literatuur is er veel aandacht voor verschillende positieve effecten van groen in de directe woonomgeving. Behalve de visuele aantrekkelijkheid van groene plaatsen in de stad is er namelijk ook steeds meer bekend over de positieve effecten van groen op de gezondheid en het welzijn van stedelingen (zie voor een overzicht Galea & Vlahov, 2005 en Buijs et al., 2016). Zo is er uit onderzoek gebleken dat mensen worden gestimuleerd om te gaan

(5)

bewegen in een groene omgeving (Vreke et al., 2006). Dit helpt obesitas en hart- en vaatziektes tegen te gaan. Ook kan groen bevorderlijk zijn voor de mentale gezondheid van mensen, omdat er een rustgevende werking uitgaat van een groene omgeving (Maas, 2008). Op warme dagen kunnen groene plaatsen zorgen voor een vermindering van extreme hitte op bepaalde plekken in de stad en ‘hittestress’ verminderen (Akbari et al., 2001). Zo kan groen bijdragen aan het algemene gevoel van welzijn doordat er een fijner leefklimaat ontstaat (Lafortezza et al., 2009).

Zoals eerder beschreven beaamt de gemeente Amsterdam deze voordelen van groen, vooral met het oog op stedelijke verdichting en het behoud van een aangename leefomgeving. In de Structuurvisie 2040 worden 13 verschillende acties beschreven die ondernomen zullen worden om voor de hierboven beschreven optimale groenkwaliteit te zorgen die past bij een verdichtende stad. Zo zal er bijvoorbeeld een ecologische structuur tot stand gebracht worden om biodiversiteit te bevorderen. Ook wordt er op grote schaal geïnvesteerd in de stadsparken. Het grootste deel van het budget voor investeringen in meer en beter groen wordt hieraan besteed: in totaal 32,5 miljoen euro waarvan 8 miljoen euro uit het gemeentelijke budget. De rest van het bedrag komt voort uit cofinanciering (Gemeente Amsterdam, 2017b). Eén van de te ondernemen acties betreft "Optimale aandacht voor groen in de openbare ruimte van de verdichtende stad, bijvoorbeeld door de aanleg van postzegelparken (…)" (Gemeente Amsterdam, 2011, p. 135). Deze te ondernemen actie is wellicht degene die het meest direct van invloed kan zijn op alle Amsterdammers, omdat het de ontwikkeling en onderhoud betreft van groen in de directe woonomgeving.

In de Agenda Groen 2015-2018 wordt gesteld dat elke Amsterdammer binnen een paar minuten in een groene omgeving moet kunnen zijn. Onder andere postzegelparken worden aangekaart als ‘parken van de buurt’ en zullen de komende jaren in aantal toenemen (Veur & Wijten, 2015). Er wordt aangegeven dat de ervaring van de afgelopen heeft geleerd dat er overal in Amsterdam mogelijkheden zijn om tijdelijk of permanent groen in de buurt toe te voegen of op te knappen (Veur & Wijten, 2015). Het gaat daarbij om tuinen, binnentuinen, geveltuinen, groene muren, groene boomspiegels, speelplekken, bomen in de straat en postzegelparken.

Veur en Wijten (2015) merken op dat Amsterdammers meer belangstelling krijgen voor groen, milieu en ecologie, wat past bij een wereldwijde trend van toegenomen aandacht voor milieu, natuur en duurzaamheid (Firth et al., 2011). Men wil meer te weten komen over flora en fauna en voelt zich daar ook bij betrokken. Deze belangstelling resulteert steeds vaker in actieve bemoeienis waarbij buurtbewoners energie willen steken in het groen in de buurt (Veur & Wijten, 2015). De gemeente is positief over deze actieve houding van burgers en wil hier ook de ruimte voor bieden. Een gedeelte van het budget voor ‘meer en beter groen’ dat beschikbaar is in de collegeperiode van 2015 tot 2018, 4 miljoen euro, is dan ook beschikbaar voor initiatieven van burgers (Gemeente Amsterdam, 2017b). Er wordt nadrukkelijk gesproken over meer groen

(6)

in de buurt. Amsterdammers worden opgeroepen om zelf aan de slag te gaan en hun buurt groener te maken (ibid.). Deze ontwikkeling past ook binnen de opkomst van de 'doe-democratie’ of ‘participatiemaatschappij’ in Nederland (Veen, 2015). Burgers worden opgeroepen om meer voor hun buurt te betekenen en meer contact te hebben met buurtbewoners en voor hen klaar te staan (Verhoeven et al., 2013). Dit wordt vaak ook gezien als een overheveling van verantwoordelijkheden en taken van overheden naar burgers en als een manier waarop (lokale) overheden kunnen bezuinigen op hun uitgaven (Wijdeven, 2012; Rosol, 2012).

Behalve als een manier om de gezondheid van buurtbewoners te bevorderen, beschrijft de Gemeente Amsterdam groen in de buurt ook expliciet als ontmoetingsplek (Veur & Wijten, 2015). Aangezien er in Nederland toenemende sociaaleconomische en sociaal-culturele tegenstellingen bestaan die vaak samenvallen met opleidingsniveau en waardoor verschillende mensen elkaar minder vaak en makkelijk ontmoeten (Bovens et al., 2014), zouden dit soort algemene ontmoetingsplekken een uitkomst kunnen bieden. Ook in Amsterdam bestaat er een daling van de mate waarin men contact heeft met buurtbewoners (OIS Amsterdam, 2015). Amsterdam Oost is daarbij het stadsdeel waar de ervaren sociale cohesie sinds 2012 het meest is gedaald (OIS Amsterdam, 2016). Ook wordt er aangegeven dat er in dit stadsdeel weinig contact is tussen buurtbewoners en dat dit contact vermindert (OIS Amsterdam, 2015).

De strategie van de Gemeente Amsterdam om meer en beter groen te creëren met het oog op de verdichtende stad heeft natuurlijk ook betrekking op stadsdeel Oost. Ook hier wonen burgers die willen participeren bij projecten die meer en beter groen in de buurt realiseren. Dit is een ontwikkeling die de lokale overheid toejuicht, omdat het buurten kan verfraaien met behulp van de inspanning en investeringen van buurtbewoners en kan zorgen voor meer ontmoetingen tussen diezelfde buurtbewoners (Corporaal, 2013; Veur & Wijten, 2015). Eén van de manieren waarop burgers investeren in groen in de buurt is via de ontwikkeling en organisatie van buurttuinen.

Aangezien de term buurttuin vaak terugkeert binnen deze scriptie, is het belangrijk om aan te geven wat hier precies mee wordt bedoeld. De interpretatie van de term ‘buurttuin’ kan heel breed gehouden worden. Hierin volg ik de uitleg van Veen (2015), die buurttuinen definieert als een stuk land in een stedelijke omgeving dat ofwel individueel ofwel in groepsverband gecultiveerd wordt door een groep mensen uit de directe buurt of uit de stad. Ook individuele moestuintjes worden hiertoe gerekend. Stedelingen kunnen ook op andere manieren betrokken zijn bij de buurttuin, maar er moet in ieder geval een collectief element zijn (ibid.). Verder heeft iedere buurttuin een specifieke community, ofwel gemeenschap, die het initiatief actief steunt (Ferris et al., 2002).

(7)

Geen buurttuin is hetzelfde en bij ieder project komen vele aspecten aan de orde. Omdat burgerparticipatie bij buurttuinen uiteindelijk gaat over het proces van het initiëren en realiseren van de buurttuin en het draaiende houden ervan, is het interessant om te onderzoeken hoe dit proces wordt ervaren door organisatoren en gemeente. Aangezien de Gemeente Amsterdam als doelstelling heeft om meer buurtgroen te creëren en hierbij ook graag ziet dat buurtbewoners participeren, zou het van belang kunnen zijn om te ontdekken welke aspecten van het organiseren van een buurttuin als positief dan wel negatief worden ervaren. Voor dit scriptieproject wordt getracht de volgende hoofdvraag te beantwoorden: hoe ontstaan

buurttuinen en wat zijn de ervaringen van organisatoren, de gemeente en participanten omtrent buurttuinen in Amsterdam-Oost? De volgende deelvragen worden daarvoor beantwoord:

1) Hoe ontstaan buurttuinen en welke motivaties spelen daarbij een rol?

2) Wat is de rol van de gemeente Amsterdam bij de ontwikkeling van buurttuinen? 3) Wie nemen deel aan buurttuinprojecten?

4) Wat zijn de ervaringen van organisatoren, gemeenteambtenaren en participanten omtrent de ontwikkeling en continuering van buurttuinprojecten?

Deze scriptie is als volgt opgebouwd. Allereerst zal er in het theoretisch kader een overzicht gegeven worden over het ontstaan van het buurttuin-fenomeen. Ook worden de ervaringen van participanten uit eerder onderzoek over buurttuinen hierin uiteengezet. Vervolgens zal er in het hoofdstuk 'Methoden' een methodologische verantwoording worden gegeven alsmede een beschrijving van de bezochte buurttuinen. Daarna volgt het hoodstuk 'Resultaten' waarin de bevindingen van het empirische onderzoek beschreven worden. Er zal worden afgesloten met een conclusie waarin een antwoord wordt gegeven op de hoofdvraag en een discussie waarin het onderzoek en haar uitkomsten aan een kritische blik onderworpen worden.

2. Theoretisch Kader

2.1 Buurttuinen in het kader van de participatiesamenleving

Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw wordt er door de Nederlandse overheid een ‘activerende verzorgingsstaat’ nagestreefd (Verhoeven et al., 2013). Het fundamentele probleem van de verzorgingsstaat was dat er te hoge verwachtingen van het systeem waren en tegelijkertijd te lage verwachtingen van burgers: "Een complementair aspect van de verzorgingsstaat als weldoener is de bejegening van de burger als zwakke" (Van Doorn & Schuyt, 1978, p. 41). Er werd een steeds groter beroep gedaan op sociale voorzieningen van de verzorgingsstaat, terwijl economisch zware tijden ervoor zorgden dat de overheid juist moest bezuinigen (Verhoeven et al., 2013). Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw worden burgers

(8)

centraal gesteld in wijkaanpak en wijkontwikkeling door gemeenten en wordt er op veel plekken een lokale aanpak ontwikkeld om bewoners te activeren en te verleiden tot het nemen van een grotere eigen verantwoordelijkheid voor de leefomgeving (Wijdeven, 2012). Waar de planning en het management van de openbare ruimte in het verleden overheidstaken waren die centraal gepland werden, worden deze nu dus ook vaker overgelaten aan de lokale gemeenschap, private ondernemingen en non-gouvernementele organisaties (Buizer et al., 2015). Verhoeven et al. (2013) beschrijven de opkomst van de term ‘affectief burgerschap’, waarmee de overheid benadrukt dat mensen voor zichzelf en voor anderen moeten gaan zorgen. De term ‘burgerschap’ omvat hier dus vooral een activiteit. De publieke moraal van affectief burgerschap richt zich op ‘het ‘intieme’ lokale in plaats van het ‘afstandelijke’ nationale niveau, op ‘affectieve’ relaties tussen burgers onderling en niet op de ‘anonieme’ bureaucratie van collectieve voorzieningen’ (Verhoeven et al., 2013). Deze vorm van burgerparticipatie betreft dus niet zozeer het participeren in de publieke, politieke gemeenschap, maar het participeren in sociale en culturele gemeenschappen of binnen maatschappelijke verbanden (Wijdeven, 2012). Het idee van de participatiemaatschappij is dus dat burgers actiever worden binnen de samenleving en voor elkaar klaarstaan. Buurttuinen zijn voorbeelden van initiatieven waarbij buurtbewoners er samen voor zorgen dat hun buurt er mooier uit komt te zien, dat er gezamenlijke activiteiten plaatsvinden en dat mensen hun hobby’s kunnen uitoefenen en passen daarom in het plaatje van de participatiemaatschappij (Veen, 2015).

Desalniettemin lijken er de laatste jaren grotere tegenstellingen te ontstaan tussen groepen mensen binnen de maatschappij (Bovens et al., 2014) en neemt de mate waarin mensen contact hebben met hun buurtbewoners af (IOS Amsterdam, 2015). Dit kan worden gezien als een afname van de mate waarin mensen in een samenleving met elkaar verbonden zijn en zich met elkaar verbonden voelen en kan daarom een afname in sociale cohesie genoemd worden (Veen, 2015).

Burgerinitiatieven worden vaak gezien als bevorderend voor de sociale cohesie en daardoor ook voor de leefbaarheid van de buurt, alhoewel de term ‘sociale cohesie’ in beleidsstukken of onderzoeken vaak niet duidelijk wordt geoperationaliseerd (Veen, 2015). In de Agenda Groen 2015 – 2018 van de gemeente Amsterdam wordt de term ‘sociale cohesie’ niet gebruikt, maar wordt er geschreven over ‘het gevoel van verbondenheid met de straat of buurt’ (Veur & Wijten, 2015). Vreke et al. (2010) schrijven dat sociale cohesie op buurtniveau doorgaans geen doel op zich is, maar een middel dat bijdraagt aan het realiseren van veiligheid in de buurt en het tegengaan van verloedering, overlast en criminaliteit. Ze schrijven daarbij verder dat de mate van sociale cohesie in de buurt beïnvloed wordt door het aantal ontmoetingsplekken in de buurt, de laagdrempeligheid van de contacten tussen bewoners en de motivatie van bewoners om te investeren in relaties in de buurt. Het aanpassen van de fysieke

(9)

situatie in buurt, bijvoorbeeld door het creëren van groene ontmoetingsplekken, kan gewenste veranderingen mogelijk maken of stimuleren, maar kan deze niet afdwingen (Vreke et al., 2010). Vreke et al. (2006) stellen dat de kwaliteit, inrichting en het onderhoud van groenvoorzieningen factoren zijn die een belangrijke rol spelen bij het positieve effect van groen op de sociale veiligheid en daarmee de leefbaarheid van de buurt. Kwalitatief groen in de buurt draagt zowel bij aan de feitelijke als de ervaren veiligheid van buurtbewoners (ibid.). Bovendien kan kleinschalig groen in de directe leefomgeving de onderlinge contacten tussen buurtbewoners bevorderen, omdat het een plek biedt om elkaar te ontmoeten en gezamenlijke activiteiten te organiseren (Koedoot & De Haan, 2005). Buurttuinen zijn een goed voorbeeld van een dergelijke groene plek om elkaar te ontmoeten, doordat ze per definitie een collectief element hebben. Buurttuinen worden dan ook vaak gezien als projecten die de sociale cohesie binnen buurten kunnen verhogen (Firth et al., 2011). Daarbij komt dat de sociale cohesie in een buurt eerder zal worden bevorderd door kleinschalig buurtgroen of een klein park in een wijk, dan door grootschalige groenvoorzieningen zoals een stadspark van het formaat van het Vondelpark (Vreke et al., 2006).

2.2 Motivaties voor het ontwikkelen van buurttuinen

Firth et al. (2011) schrijven dat de populariteit van buurttuinen de afgelopen jaren in veel landen is toegenomen, waarschijnlijk door de wens van mensen om meer in contact te komen met voedsel, natuur en hun gemeenschap. Buurttuinen zijn dus een internationaal fenomeen, maar verschillen wel naar lokale behoeftes (Ferris et al., 2002). Sommige tuinen voorzien voornamelijk in open, groene ruimtes terwijl anderen vooral gebruikt worden om op een goedkope manier beschikking tot verse groente te hebben (ibid.). Ook lijkt de vraag naar buurttuinen toe te nemen doordat steden zich uitbreiden en drukker worden en doordat land schaars wordt (Ferris et al., 2002). Aangezien Amsterdam de groene gebieden rondom de stad wil behouden en daardoor niet buiten de huidige stadsgrenzen kan uitbreiden, moet de stad de groei verwerken door te verdichten (Gemeente Amsterdam, 2011). Ook hier is dus sprake van steeds schaarser wordende grond. De gemeente Amsterdam beaamd dat groen essentieel is voor het behouden van een goed leefklimaat (Veur & Wijten, 2015; Gemeente Amsterdam, 2011; Gemeente Amsterdam, 2017b). Buurttuinen zouden hier dus ook aan kunnen bijdragen. Verder stelt Glover (2004) dat buurttuinen mensen op een vrijwillige manier bij elkaar brengt om onderliggende problemen in de buurt zoals criminaliteit en verloedering tegen te gaan. Een buurttuin kan dus gezien worden als een middel om problemen in de buurt op te lossen. Afgezien van deze overkoepelende motivaties, spelen meer persoonlijke beweegredenen ook een rol bij het opzetten van of participeren in een buurttuin.

(10)

Veen (2015) schrijft dat participanten van buurttuinen diverse motivaties hebben om deel te nemen aan deze projecten. De participanten uit deze studie worden grofweg verdeeld in twee groepen, waarbij de ene groep voornamelijk gemotiveerd wordt door het tuinieren zelf en het verbouwen van groenten en de andere groep voornamelijk gemotiveerd wordt door de sociale aspecten van een buurttuin. Andere auteurs maken een distinctie tussen deelnemers die

interest-based of place-based zijn. Zij maken dus respectievelijk het onderscheid tussen

participanten die zich vooral vanwege het hobby-aspect van het tuinieren verbonden voelen met de tuin en participanten die zich vooral vanwege de locatie met de buurttuin verbonden voelen, waarschijnlijk omdat ze in de directe omgeving wonen (Firth et al., 2011). Participanten kunnen echter ook een combinatie aan dit soort beweegredenen hebben (Veen, 2015; Firth et al., 2011). Eén buurttuin kan dus gebruikt worden door groepen mensen die op verschillende manieren verbondenheid voelen met de buurttuin. Nabijheid tot de woonomgeving kan daarbij een rol spelen, maar is geen vereiste (Firth et al., 2011). Voorbeelden van persoonlijke beweegredenen zijn een verbeterde toegang tot vers en gezond voedsel en kostenbesparing op boodschappen (Wakefield et al., 2007), zelf verbouwde groentes en de wens voor meer ontspanning (Lems, 2011). Ook het verbeteren van de (mentale) gezondheid en contact met de natuur worden als beweegredenen voor participatie in een buurttuin vermeld (Armstrong, 2000).

2.3 Rol gemeente

In Nederland hebben gemeentes de afgelopen jaren geholpen bij het ontwikkelen van buurttuinen (Veen, 2015). De interesse van gemeenten in het creëren van buurttuinen sluit aan op de bredere trend van de participatiesamenleving. Ook zou het te maken kunnen hebben met de toegenomen aandacht voor milieu, natuur en duurzaamheid (Firth et al., 2011). Maar vooral vanwege de verschillende voordelen die worden toegeschreven aan buurttuinen zoals een toename van sociale cohesie in de buurt en gezondheidsvoordelen die hiermee samenhangen, hebben (lokale) overheden en andere instituten buurttuinen opgemerkt als interventie om buurten te verbeteren (Kingsley & Townsend, 2006). Alhoewel er ook kritiek geleverd wordt op de mate waarin buurttuinen positieve effecten hebben op buurtniveau en of ze sociale cohesie stimuleren, worden ze in het algemeen toch als positief beschouwd (Firth et al., 2011). Tevens hebben buurttuinprojecten vaak te maken met lokale overheden, omdat zij bepalen welke grond beschikbaar is en voor welke tijdsperiode (Armstrong, 2000). Ook kan een gemeente veel invloed hebben op een project vanwege het wel of niet verstrekken van subsidies (Wakefield et al., 2007).

(11)

2.4 Deelnemers

Iedere buurttuin ontwikkelt zich op een andere manier en aan de hand van lokale behoeften en daardoor verschilt ook het type deelnemers en hun leeftijdscategorieën (Firth et al., 2011). Een buurttuin wordt meestal aangestuurd door een groepje buurtbewoners, alhoewel er ook steeds vaker externe organisaties een bijdrage leveren aan de organisatie van een buurttuin (ibid.). Bij het opzetten van een buurttuin lijkt het in veel gevallen belangrijk dat een groepje participanten elkaar al op voorhand kent, bijvoorbeeld doordat zij elkaar al in de buurt hebben ontmoet (Veen, 2015). Een bepaalde mate van sociale cohesie moet dus al in de buurt aanwezig zijn om een buurttuin te kunnen organiseren en ontwikkelen. Veen (2015) suggereert dat er dus minder snel buurttuinen ontwikkeld zullen worden in buurten waar veel segregatie voorkomt en waarin buurtbewoners zich niet verbonden voelen met elkaar, alhoewel de positieve effecten van een buurttuin daar juist wenselijk zouden zijn.

2.5 Ervaringen

Buurttuinen fungeren als ontmoetingsplaatsen en nodigen buurtbewoners uit om met elkaar in contact te komen (Koedoot & Haan, 2005; Vreke et al., 2006; Wakefield et al., 2007). Aangezien buurttuinen meestal ontstaan wanneer er al sociale connecties binnen een buurt aanwezig zijn, wordt er gesteld dat buurttuinen zowel een consequentie als een bron van sociale connecties zijn (Firth et al., 2011). Buurttuinen stimuleren sociaal contact, informele conversaties en onderlinge hulp, waardoor er altijd sociale connecties ontstaan tussen participanten van buurttuinen (Veen, 2015). Het delen van ideeën, voedsel en gereedschap maar ook van kennis en cultuur wordt daarbij als belangrijk gezien (Wakefield et al., 2007). Het is echter per buurttuin verschillend wie er op sociaal gebied van de tuin kan profiteren en in welke mate dat gebeurt (Glover, 2004). De organisatorische structuur en ook de specifieke doelstellingen van een buurttuin spelen hierbij een rol (ibid.).

Verschillende auteurs zoals Linn (1999) en Wakefield et al. (2007) schrijven dat participatie in een buurttuin ertoe kan leiden dat mensen ook op andere manieren betrokken raken bij de buurt. Armstrong (2000) schrijft dat buurttuinen dit bevorderen doordat zij een fysieke locatie vormen voor buurtbewoners om elkaar te ontmoeten, met elkaar om te gaan en te leren over andere organisaties, activiteiten en problemen in de buurt. Glover (2004) voegt hieraan toe dat het mobiliseren van buurtbewoners door middel van buurttuinen kan resulteren in een trotser gevoel over de buurt en dat dit kan motiveren om esthetische veranderingen te maken in de buurt.

Het fysiek mooier maken van de buurt wordt dan ook vaak als een belangrijk effect van buurttuinen gezien (Armstrong, 2000; Veen, 2015). Deze fysieke verfraaiing van de buurt door

(12)

de aanwezigheid van een buurttuin wordt vaak ook door andere buurtbewoners gewaardeerd (Armstrong, 2000). Buurtbewoners voelen zich prettiger wanneer er een openbare tuin in hun buurt aanwezig is (Glover, 2004). Er wordt echter ook vandalisme bij buurttuinen vermeld (Armstrong, 2000). Desondanks worden zowel participanten als buurtbewoners trotser op hun buurt door de aanwezigheid van een buurttuin (Armstron, 2000; Wakefield et al., 2007).

Buurttuinen worden ook gezien als neutrale plaatsen waar verschillende groepen mensen met elkaar om kunnen gaan en kunnen zo helpen om barrières tussen verschillende groepen te doen verdwijnen (Wakefield et al., 2007). Anderzijds wordt er soms ook geconcludeerd dat groepen met een verschillende socio-economische of etnische achtergrond juist niet met elkaar mengen. In het onderzoek van Kingsley en Townsend (2006) werd geconstateerd dat er weinig diversiteit was bij groepen participanten in buurttuinen op het gebied van etniciteit en sociale klasse. Ook bleek er weinig interactie te bestaan tussen deze participanten. Veen (2015) schrijft hierover dat verschillende typen mensen verschillende gemeenschappen kunnen vormen en dat de participanten van een buurttuin dus niet altijd één hechte groep vormen. Soms is het zo dat een voornamelijk blanke, hoogopgeleide kerngroep de tuin draaiende houdt, waardoor andere participanten zich buitengesloten voelen (Glover, 2004). Wanneer er een slot op het hek van een buurttuin zit kan dit ook voor een gevoel van uitsluiting leiden, omdat alleen mensen met een sleutel toegang tot de tuin hebben en anderen niet (Glover, 2004).

Alhoewel buurttuinen ervoor kunnen zorgen dat participanten elkaar ontmoeten en dat zij meer verbonden raken (Firth et al., 2011), hoeft dit niet altijd te betekenen dat er ook meer verbondenheid optreedt op het niveau van de buurt (Veen, 2015). Met het oog op de participatiesamenleving, waarbij aangenomen wordt dat burgerinitiatieven kunnen resulteren in meer verbondenheid tussen verschillende groepen mensen binnen de samenleving, is dit een belangrijke bevinding (Veen, 2015). Zoals eerder beschreven wonen participanten niet altijd in de directe omgeving van de buurttuin waarin zij actief zijn (Armstrong, 2000). Veen (2015) concludeert dan ook dat de mate waarin een hele buurt meer verbonden raakt als gevolg van een buurttuin heel verschillend kan zijn. Wanneer alle participanten van de tuin in de buurt wonen zal dit sneller gebeuren dan wanneer dit niet zo is en ook zal het helpen wanneer er activiteiten worden georganiseerd waarbij andere buurtbewoners worden uitgenodigd.

Shandas en Messer (2008) stellen dat wanneer burgers het eigenaarschap van een lokaal stukje landschap hebben dit helpt om nieuwe participanten aan te trekken. Het vinden van een beschikbaar stukje land om een buurttuin te ontwikkelen blijkt echter lastig (Armstrong, 2000). Onzekerheid over de beschikbaarheid van het stukje land waar een buurttuin is gevestigd kan voor verslagenheid zorgen bij participanten (Wakefield et al., 2007). Ze kunnen hierdoor stress ervaren en negatieve gevoelens jegens de overheid ontwikkelen, omdat het lijkt alsof de lokale

(13)

overheid soms niet geïnteresseerd is in het buurtproject en geen moeite doet om het te steunen (Wakefield et al., 2007). Daarbij komt dat steun in de vorm van subsidies of materialen als essentieel wordt gezien, maar dat participanten soms het gevoel hebben dat deze steun niet voldoende is (Wakefield et al., 2007).

3. Methoden

3.1 Onderzoeksopzet

De hoofdvraag van dit onderzoek is als volgt: hoe ontstaan buurttuinen en wat zijn de ervaringen

van organisatoren, de gemeente en participanten omtrent buurttuinen in Amsterdam-Oost? De volgende deelvragen worden daarvoor beantwoord:

1) Hoe ontstaan buurttuinen en wat zijn de motivaties die daarbij een rol spelen? 2) Wat is de rol van de gemeente Amsterdam bij de ontwikkeling van buurttuinen? 3) Wie nemen deel aan buurttuinprojecten?

4) Wat zijn de ervaringen van organisatoren, gemeenteambtenaren en participanten omtrent de ontwikkeling en continuering van buurttuinprojecten?

3.2 Type onderzoek

Dit onderzoek heeft een beschrijvend karakter en is kwalitatief van aard. Er wordt aangenomen dat een fenomeen begrepen kan worden door te onderzoeken hoe dit fenomeen geïnterpreteerd wordt (Bryman, 2012). In het geval van dit onderzoek zijn dan ook voornamelijk de motieven en ervaringen van betrokkenen bij buurttuinen van belang en de sociale werkelijkheid die hierbij ontstaat. De sociale werkelijkheid is niet iets dat 'ontdekt' kan worden, maar wordt geconstrueerd door de betekenis die mensen geven aan een fenomeen door hun betrokkenheid daarbij (O'Leary, 2004). Kwalitatief onderzoek heeft vaak als voordeel dat een fenomeen op diepgaande wijze onderzocht kan worden (Bryman, 2012), waarbij rekening gehouden kan worden met meer realiteiten die vaak lokaal, specifiek en geconstrueerd zijn (O'Leary, 2004). Deze vorm van onderzoek ondervindt echter ook kritiek, omdat het vaak gezien wordt als een te subjectieve vorm van onderzoek (Bryman, 2012), waarbij de onderzoeker op een manier te werk gaat die niet systematisch genoeg is en waarbij persoonlijke relaties met onderzoeksobjecten een rol spelen. De betrouwbaarheid van het onderzoek zou daardoor kunnen worden beïnvloed. Ook is kwalitatief onderzoek moeilijk repliceerbaar en zijn conclusies vaak niet generaliseerbaar (Bryman, 2012). Het is van belang om zo duidelijk en volledig mogelijk te zijn bij het beschrijven van de onderzoeksmethoden, zodat kritieken op een gebrek aan transparantie in ieder geval voorkomen kunnen worden (Bryman, 2012).

(14)

3.2 Research design

Om de hiervoor beschreven geconstrueerde sociale werkelijkheid bloot te leggen, is er voor dit onderzoek gekozen voor een case study design. Het fenomeen burgerparticipatie bij buurttuinen kan hiermee op een gedetailleerde wijze onderzocht worden aan de hand van verschillende voorbeelden. Aangezien er voor dit onderzoek meerder cases zijn onderzocht binnen een begrensd geografisch gebied (stadsdeel Oost), is er hier sprake van een multiple-case stuy design (Bryman, 2012). Op deze manier kan het fenomeen burgerparticipatie bij buurttuinen op een meer holistische wijze benaderd worden: de organisatoren en participanten van verschillende projecten, alsmede contactpersonen binnen de lokale overheid hebben hun ervaringen kunnen delen over de buurttuin waarbij zij op de een of andere manier actief zijn.

3.3 Onderzoeksmethoden

Voor het vergaren van de empirische data voor dit onderzoek is er voornamelijk gebruik gemaakt van semi-gestructureerde interviews. Aangezien de ervaringen en inzichten van de participanten binnen dit onderzoek als belangrijkste bron van informatie dienen, zijn semi-gestructureerde interviews uitermate geschikt. Bij deze flexibele vorm van interviewen zijn er op voorhand vragen bedacht die de interviewer graag beantwoord wil zien, maar is het voor de geïnterviewde ook nog mogelijk om een gedachtesprong te maken en zo nieuwe onderwerpen aan het licht te brengen (Bryman, 2012). Er wordt daarbij een themalijst opgesteld met thema's en vragen die de interviewer op voorhand als essentieel ziet (Bryman, 2012). De themalijsten die gebruikt zijn voor de interviews met organisatoren, gemeenteambtenaren en de projectleider zijn opgenomen als bijlage 7.1.

De interviews met participanten hadden vaak het karakter van een normale conversatie waarbij er vrij op elkaar gereageerd kon worden en kunnen daarom ongestructureerde interviews worden genoemd (Bryman, 2012). Op sommige momenten namen de semi-gestructureerde interviews een andere wending die ver afweek van de themalijst. Op dergelijke momenten waren deze interviews dus ook ongestructureerd van aard.

Naast interviews heb ik ook gebruik gemaakt van documentenonderzoek om zo de visie van de gemeente Amsterdam omtrent buurttuinen bloot te kunnen leggen.

3.4 Case selectie

3.4.1 Buurttuinen

Het veldwerk voor dit onderzoek heeft plaatsgevonden tussen 23 maart 2017 en 11 juni 2017. Daar ging een proces van het selecteren van buurttuinen en interviewkandidaten aan vooraf, maar dit proces heeft zich ook tijdens het veldwerk gecontinueerd. De interviews waar op voorhand een afspraak voor gemaakt werd, vonden plaats tot en met 9 mei 2017. Later werden

(15)

er alleen nog sporadische bezoeken aan de tuinen gebracht om gesprekken te voeren met participanten.

Voor de selectie van de buurttuinen is allereerst de context waarbinnen het onderzoek zou gaan worden uitgevoerd bepaald. Het was een logische keuze het onderzoek af te bakenen binnen één stadsdeel. Op deze manier was het mogelijk om vertegenwoordigers van het gemeentelijk bestuur te interviewen die ook op stadsdeel- en buurtniveau kennis van zaken zouden hebben. Ook zouden de organisatoren die ik zou spreken dan te maken hebben gehad met dezelfde gemeentelijke organisatie. Op deze manier zou er een meer holistisch beeld ontstaan van de ervaringen van verschillende actoren binnen een bepaald gebied. Ook vanwege mijn persoonlijke kennis van buurttuinen in stadsdeel Oost, werd dit stadsdeel uiteindelijk geselecteerd als context voor dit onderzoek.

Bij het selecteren van geschikte buurttuinen werden in eerste instantie buurttuinen uitgezocht die al bij mij bekend waren. Ook zocht ik op internet naar geschikte voorbeelden. Er gebruik gemaakt van purposive sampling, waarbij er gericht gezocht is naar geschikte voorbeelden van buurttuinprojecten waarbij het mogelijk was om onderzoek te verrichten (Bryman, 2012). Uiteindelijk zijn er op deze manier 5 verschillende buurttuinen bezocht.

3.4.2 Interviewkandidaten

Vervolgens is er voor het selecteren voor de interviewkandidaten ook gebruik gemaakt van purposive sampling. Voor dit onderzoek werd er namelijk getracht om de initiatiefnemers van de buurttuinprojecten te interviewen en dus werden geschikte kandidaten gericht uitgenodigd voor een interview. Ook zocht ik gemeenteambtenaren die actief waren in verschillende niveaus, zoals binnen de centrale gemeente, binnen het stadsdeel en op buurtniveau. Wanneer een gepland interview met een organisator van één van de buurttuinen niet mogelijk was, fietste ik simpelweg langs de buurttuin in de hoop informatie te kunnen vergaren. In deze gevallen was er dus sprake van opportunistic sampling, omdat het contact met deze individuen onvoorzien was, maar waarbij wel mogelijk relevante informatie zou worden vergaard (Bryman, 2012). Ten slotte maakten deze ontmoetingen en de interviews het vaak mogelijk om de contactgegevens van andere geschikte individuen te verkrijgen. In deze gevallen was er dus sprake van snowball sampling, omdat participanten van het onderzoek zelf nieuwe participanten aandroegen die zij geschikt vonden (ibid.).

Zo zijn er 4 semi-gestructureerde, geplande interviews gehouden met een enkel persoon waarbij het hele interview kon worden opgenomen en verwerkt, één semi-gestructureerd, gepland interview met twee personen waarbij het hele interview kon worden opgenomen en verwerkt en 3 ongestructureerde interviews die ter plekke plaats vonden en waarvan alleen aantekeningen konden worden gemaakt. Verder zijn er nog 3 semi-gestructureerde interviews afgenomen met vertegenwoordigers van de gemeente Amsterdam. Een tabel met een overzicht

(16)

hiervan is opgenomen als bijlage 7.2. In een later stadium van het onderzoek hebben er nog een aantal ongestructureerde interviews plaatsgevonden met participanten.

3.5 Beschrijving cases

Voor dit onderzoek zijn 5 verschillende buurttuinen in Amsterdam-Oost bezocht waarvan de locaties zijn weergegeven in figuur 1.

Figuur 1: Ruimtelijke locatie van bezochte buurttuinen. Bron: Esri kaartgegevens. Maker: auteur. Locaties van de bezochte buurttuinen uit dit onderzoek

(17)

3.5.1 Beschrijving Oost Indisch Groen

Oost-Indisch Groen is in 2011 door een groep buurtbewoners ontwikkeld. Het is een buurttuin aan de rand van het Flevopark. De tuin is omheind en de reguliere openingstijden zijn op woensdagmiddag en in het weekend. Aangezien er een slot op het hek zit, kan de tuin niet betreden worden door iedere willekeurige voorbijganger. Er is een moestuin aanwezig waarin groentes worden verbouwd en er is ook een keuken en een kleine bibliotheek. Via de website wordt opgeroepen om bij te dragen aan de tuin en activiteiten te organiseren. Via de facebookpagina van de tuin worden deze activiteiten ook aangekondigd. Voorbeelden van dit soort activiteiten zijn een gezamenlijke werkdag in de tuin of een avond waarop buurtbewoners samen kunnen koken.

3.5.2 Beschrijving Groene Vingers

In 2008 begon het project De Groene Vingers van stichting Amsteldorp Actief met het opknappen van achtertuinen van buurtgenoten voor wie dat zelf niet (meer) mogelijk was en die het ook financieel moeilijk hadden. In 2011 is er een kweektuin ingericht die bedoeld is om planten op te kweken die gebruikt kunnen worden voor het tuinenproject. Inmiddels is er ook een kleine moestuin aangelegd. De kweektuin bevindt zich in de achtertuin van een buurtbewoner en is niet vrij toegankelijk. De moestuin is omheind maar wel vrij toegankelijk. Met pamfletten worden buurtbewoners uitgenodigd om contact op te nemen wanneer zij behoefte hebben aan planten of advies.

Figuur 2: Aanzicht buurttuin Oost Indisch Groen. Er is een bord te zien met de tekst "Iedereen Welkom". Maker: auteur.

Figuur 3: Informatiebord buurttuin Oost Indisch Groen. Openingstijden en contactinformatie. Maker: auteur.

Figuur 4: Aanzicht moestuin van project De Groene Vingers. Maker: auteur.

Figuur 5: Informatiebord De Groene Vingers en op achtergrond de kweektuin. Maker: auteur.

(18)

3.5.3 Beschrijving Transvaaltuinen

De Transvaaltuinen bestaan sinds 2011 nadat buurtbewoners besloten om het plantsoen op het Afrikanerplein om te vormen tot een buurttuin. De tuin is omheind maar is vrij toegankelijk. Er zijn ongeveer 25 individuele moestuintjes waar getuinierd wordt door leden van de Vereniging Buurttuinen Transvaal, maar er zijn ook algemene onderdelen zoals een bloementuin. Alleen voor buurtbewoners uit de Transvaalbuurt is het mogelijk om lid te worden en een moestuintje te bemachtigen. Er worden af en toe activiteiten georganiseerd waarbij de buurt wordt

uitgenodigd, zoals een middag waarop gezamenlijk soep wordt gegeten.

3.5.4 Beschrijving Wibauttuin

De Wibauttuin is onderdeel van het Wibautpark en bestaat sinds 2013. Er zijn ongeveer 21 individuele moestuintjes die verbouwd worden door de leden van de 'Vereniging Vrienden van het Wibautplantsoen'. Deze vereniging werd opgericht om te voorkomen dat het Wibautplantsoen zou verdwijnen door de aanleg van een groot hotel. Leden hoeven niet in de directe omgeving woonachtig te zijn. Afgezien van de gezamenlijke werkdagen worden er niet veel activiteiten in de tuin georganiseerd.

Figuur 6: Aanzicht Transvaaltuinen. Maker: auteur. Figuur 6: Informatiebord Transvaaltuinen. Maker: auteur.

(19)

3.5.5 Beschrijving Ruyschtuin

De Ruyschtuin, een kleine buurttuin of zogenaamd postzegelparkje op de hoek van de Wibautstraat en de Ruyschstraat, werd in 2016 ontwikkeld door buurtbewoners in samenwerking met de organisatie 'De Gezonde Stad'. Het is een kleinschalig parkje dat door een groepje buurtbewoners onderhouden wordt. Het parkje is niet omheind. Afgezien van de feestelijke opening van de tuin waarbij buurtbewoners en belangstellenden werden uitgenodigd, hebben er nog geen gezamenlijke activiteiten plaatsgevonden.

3.6 Analyse methoden

De kwalitatieve analyse van de interviews heb ik op een handmatige, flexibele manier gedaan. Aangezien de meeste interviews konden worden opgenomen en getranscribeerd, werd het mogelijk om de interviews terug te lezen en alle ervaringen van de geïnterviewden te noteren. Door middel van revisie-balonnen kon ik overzichtelijke aantekeningen maken. Door de verschillende contexten van de tuinen verschilden de interviews vaak, maar toch waren er zeker ook overeenkomsten te onderscheiden. In een apart document heb ik vervolgens bruikbare uitspraken gebundeld per deelvraag.

3.7 Ethische opmerkingen

Het is bij kwalitatief onderzoek belangrijk om na te gaan hoe op een ethische manier kan worden omgegaan met de geïnterviewden en de vergaarde informatie (Bryman, 2012). Daarom gaf ik in mijn verzoeken voor interviews duidelijk aan welke redenen ik daarvoor had en ging ik na of er werd ingestemd met het opnemen van het interview. Ook bood ik aan om de resultaten te delen wanneer mijn onderzoek afgerond zou zijn. De uitspraken van geïnterviewden die terugkomen in het resultaten hoofdstuk zijn geanonimiseerd.

(20)

4. Resultaten

De interviews hebben licht kunnen schijnen op de thema’s die verbonden zijn aan de deelvragen van deze scriptie. De motivaties van organisatoren worden beschreven, evenals de rol van de gemeente, de type participanten en de ervaringen betreffende het organiseren van en participeren in een buurttuin. De buurttuinen die aan de orde komen in dit onderzoek zijn allemaal verschillend. Allereerst natuurlijk omdat ze op verschillende locaties liggen en omdat er verschillende participanten deelnemen, maar ook de organisatorische structuren en visies van de tuinen zijn niet hetzelfde.

4.1 Motivaties

4.1.1 Resultaten uit interviews

Uit de interviews is gebleken dat de wens om een initiatief binnen de buurt te starten, vaak voortkomt uit de ervaring van buurtbewoners dat er zich bepaalde problemen voordoen in de buurt. Zo werd er bijvoorbeeld als motivatie voor het starten van buurttuin-project Groene Vingers van Amsteldorp Actief gesteld dat de buurt aan het vervuilen was met afval. Er kwam steeds meer troep op straat te liggen en dit gaf de buurt een slecht aanzien. Ook bleek het zo te zijn dat troep nog meer troep aantrekt. Twee buurtbewoners die elkaar al kenden, hebben toen buurtbewoners gemobiliseerd om dit afvalprobleem te gaan aanpakken. In een later stadium zijn er vanuit dat burgerinitiatief meer projecten ontstaan, onder welke de realisatie van een kweektuin en het bijhouden van de achtertuinen in de buurt.

“De achtergrond was, wij vinden het heel belangrijk als het dorp schoon is. Want vuil trekt vuil aan,

dat is wat je zag gebeuren. Dan krijg je dat iemand denkt: ‘er ligt toch heel veel zooi, ik gooi het mijne er ook bij’. Wij wilden die tendens stoppen.” [Organisator 3]

Andere motivaties die voorbij kwamen in de interviews waren van een gelijk soort, namelijk het gevoel dat er bepaalde zaken in de buurt niet goed verliepen, waardoor het nodig was om een buurtproject op te zetten. De buurtbewoners die betrokken waren bij de ontwikkeling van de Transvaaltuin, maakten zich zorgen over het onveilige karakter van de buurt. Er werd in drugs gedeald op het plantsoen op het Afrikanerplein en er hing een slechte sfeer in de buurt. Een groep moeders uit de buurt heeft toen besloten dat het zo niet langer kon en het plan bedacht om van het Afrikanerplein een mooie plek te maken. Zij redeneerden dat er niet meer zou worden rondgehangen wanneer het lelijke plantsoen zou worden omgevormd naar een buurttuin. Ook zouden buurtbewoners elkaar daar kunnen ontmoeten.

Een ander voorbeeld is dat er voor het gebied tussen de Wibautstraat en de Platanenweg plannen waren om een aantal sociale huurwoningen af te breken en ook het aangrenzende plantsoen op te geven om een groot hotel te gaan bouwen. Een aantal bewoners was het niet

(21)

eens met deze plannen en wilde bovendien niet dat het laatste groene plekje langs de drukke Wibautstraat zou verdwijnen. Ook zij hebben zich dus verenigd vanuit een gezamenlijk gevoel van ongenoegen, in dit geval de bouwplannen in de buurt.

“Ooit was dit een plantsoen en toen hebben wij in 2008 gedacht, toen er plannen waren om deze flats af te breken en hier een 70 meter hoog hotel neer te zetten, van wij willen niet dat het laatste stukje groen hier wordt opgeofferd. Dus hebben we een burgerinitiatief ingediend.”

[Organisator 6]

Bij het parkje aan de Wibautstraat werd als motivatie voor het ontwikkelen van dit project gesteld dat de straat druk is, dat er veel verkeer is en hierdoor luchtvervuiling optreedt. Een groepje buurtbewoners was geïnteresseerd in vergroening en heeft toen het idee voor het creëren van een parkje geopperd. Op het eerste gezicht is dit ook een motivatie die voortkomt uit het ervaren van een probleem, maar het opzetten van een buurtinitiatief zal in dit geval geen directe oplossing bieden voor het tegengaan van de drukte op de Wibautstraat of het op grote schaal tegengaan van de luchtvervuiling in dit gedeelte van de stad. Hier lijkt het er dus op dat er wel problemen worden ervaren, maar dat de motivatie voor het creëren van een parkje vooral zit in de wens een mooie, groene plek maken op een locatie waar verkeersdrukte heerst en waar nog niet veel groen aanwezig is.

Uit de gesprekken met gemeenteambtenaren en een projectontwikkelaar kwamen dit soort ‘grotere’ motivaties niet direct naar voren. De motivaties die zij verwoorden, waren voornamelijk van buurtbewoners die de wens hadden om een mooie, groene plek te creëren, invloed te hebben binnen de buurt en om ‘kijkgroen’ om te vormen naar ‘gebruiksgroen’.

“Ja, en die bewoners hebben toen gezegd van ‘ja eigenlijk willen wij gewoon veel meer gebruiksgroen hebben. Veel meer dat we er ook wat mee kunnen, dus niet alleen kijken, maar er ook wat mee kunnen.” [Gemeenteambtenaar 3]

Verder speelden ook persoonlijke beweegredenen een rol bij het participeren in een buurttuin. De binding van mensen met duurzaamheid en natuur werd vaak vermeld, maar ook simpelweg de behoefte om te tuinieren. In korte gesprekken met participanten werd bijvoorbeeld genoemd dat zij het prettig vonden om met hun handen in de aarde te zitten en om te zien hoe de natuur haar gang gaat. Sociale aspecten van het participeren in de moestuin werden meestal niet als eerste vermeld.

(22)

"Nou, het belangrijkste is dat net als bij een visvereniging mensen zitten die graag vissen, dit zijn mensen die graag tuinieren." [Organisator 6]

4.1.2 Deelconclusie

Organisatoren van buurttuinen lijken gemotiveerd te raken om een buurtinitiatief te starten wanneer zij een probleem in de wijk willen aanpakken. Dit is anders dan in het onderzoek van Veen (2015), waarin gesteld werd dat 'grote motivaties' ondergeschikt zijn als beweegredenen voor participatie in een buurttuin, en dat voornamelijk persoonlijke beweegredenen een rol spelen. Persoonlijke beweegredenen om te participeren in een buurttuinproject, zoals de wens om te tuinieren, kwamen in dit onderzoek echter ook naar voren. Het lijkt er op dat dit soort persoonlijke beweegredenen vooral voor participanten het meest belangrijk zijn en de 'grotere motivaties' voor organisatoren. Gemeenteambtenaren lijken voornamelijk in de veronderstelling te zijn dat buurtbewoners de motivatie hebben voor het opzetten van een buurttuin, omdat zij groen willen hebben met gebruikswaarde.

4.2 Rol gemeente

4.2.1 Resultaten uit beleidsstukken

In de Agenda Groen 2015 - 2018 wordt vermeld dat buurtinitiatieven voor moestuinen en andere soorten tuinen of parkjes op de steun van de gemeente kunnen rekenen en dat eventuele belemmerende regels zo veel mogelijk zullen worden weggenomen (Veur & Wijten, 2015). Doelstellingen daarbij zijn om stadslandbouw te faciliteren en ook om 20 postzegelparken te helpen ontwikkelen. De focus van de gemeente ligt daarbij op "het faciliteren en gemakkelijk maken van groene buurtinitiatieven, onder andere door het bieden van heldere randvoorwaarden" (Veur & Wijten, 2015, p. 23).

In de Agenda Groen 2015-2018 staat verder beschreven dat de kosten van groene buurtinitiatieven voor de gemeente vaak laag zijn, omdat veel initiatieven en projecten van actieve burgers en ondernemers komen die zelf willen beheren (Veur & Wijten, 2015). Ook staat er dat een kleine investering van de gemeente vaak uitnodigt tot een veelvoud van bijdragen en inspanningen van bewoners en dat een buurtinitiatief soms beheerwerk voor de overheid kan uitsparen (ibid.). Dit komt over alsof de gemeente buurtinitiatieven stimuleert als een verkapte bezuinigingsmaatregel op het gemeentelijk groen.

In de gebiedsagenda's van de gebieden waarin de buurttuinen uit dit onderzoek gesitueerd zijn, komen deze doelstellingen in twee van de drie gevallen terug. Zo is één van de doelstellingen in de gebiedsagenda Oud-Oost (de Transvaaltuinen en de Wibauttuin liggen in dit gebied) dat er meer groen moet komen en dat initiatieven daarvoor gestimuleerd moeten worden (Gemeente Amsterdam, 2016a). Ook wordt er daarin gesteld dat er maatwerk in

(23)

participatievormen moet zijn (ibid.). In de gebiedsagenda van de Indische buurt (Buurttuin Oost Indisch Groen ligt in dit gebied) wordt gesteld dat er meer en beter gebruiksgroen in de buurt moet komen en dat de overheid wil investeren in netwerkvorming en de samenwerking tussen bewonersinitiatieven en andere partijen (Gemeente Amsterdam, 2016b). In de gebiedsagenda van de Watergraafsmeer (de tuin van De Groene Vingers ligt in dit gebied) staat wel dat de openbare ruimte beter moet worden onderhouden, maar over het groen in de buurt staat vooral dat de Watergraafsmeer al een groene buurt is (Gemeente Amsterdam, 2016c).

In de 'Handleiding voor Initiatieven in de groene openbare ruimte', die gezien moet worden als een handleiding voor intern gebruik bij het stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam, wordt gesteld dat het stadsdeel blij is met actieve buurtbewoners die initiatieven hebben om veranderingen aan te brengen aan het openbare groen en deze ontwikkeling daarom ook zo veel mogelijk wil faciliteren (Corporaal, 2013). Er wordt hierbij aangegeven dat het stadsdeel, bewoners en belangengroepen samen de kwaliteit van de openbare ruimte kunnen verbeteren, maar dat er rekening gehouden moet worden met verschillende belangen en wensen (Corporaal, 2013). In de eerdere visienota 'De Kracht van Oost' (2011) werd ook aangegeven dat het stadsdeel en bewoners elkaar vinden op het gebied van de openbare ruimte en dat het stadsdeel initiatieven kan stimuleren door een open en faciliterende houding aan te nemen. 4.2.2 Resultaten uit interviews

Wanneer buurtbewoners een buurttuin opzetten, maken zij vaak gebruik van subsidieregelingen op gemeentelijk niveau. Een veelvoorkomende ervaring met het aanvragen van de subsidies is dat men dit lastig vindt en dat het veel tijd kost. Het is vaak niet duidelijk waar de subsidies moeten worden aangevraagd, omdat het moeilijk is om de weg te vinden binnen de gemeentelijke organisatie en haar informatieverstrekking.

“Het kost heel veel tijd. En je moet daar heel veel kennis van hebben en een lange adem, want dat kost gewoon heel veel tijd om fondsen te werven, dus dat is gewoon een vak op zich.”

[Organisator 7]

Ook bleek uit de gesprekken dat het handig werd bevonden om een ‘spin in het web’ te hebben binnen de gemeente. Het aanvragen van subsidie en het opzetten van een buurttuinproject blijken namelijk een stuk makkelijker te gaan wanneer men eenmaal een goede connectie heeft binnen de gemeentelijke organisatie.

“Maar zij heeft ook binnen het stadsdeel alle deuren geopend die wij niet kunnen openen van groenfondsen en andere dingen die er dan zijn. DRO heeft 20.000 betaald, Dienst Ruimtelijke

(24)

Ordening, het stadsdeel 20.000. Nou, dat zijn allemaal interne processen waar wij nooit bij komen, maar zij wel.” [Organisator 6]

Eén van de geïnterviewde gemeenteambtenaren gaf aan dat het voor iedere Amsterdammer wel mogelijk is om subsidies aan te vragen, mits hij of zij met een computer overweg kan. Een andere gemeenteambtenaar en ook de projectontwikkelaar gaven echter aan dat het aanvragen van subsidies heel lastig kan zijn. Zij konden zich voorstellen dat wanneer het voor henzelf al ingewikkeld is, het dat al helemaal kan zijn voor een buurtbewoner.

"Want als je naar de website van de gemeente… dan krijg je echt- nou, dat is echt een hoofdpijndossier. Ik kom af en toe zelf niet eens uit de informatie op de website van de gemeente, dat is echt verschrikkelijk." [Projectontwikkelaar 1]

Organisatoren van de buurtprojecten gaven ook aan dat het ze het aanvragen van subsidies overlieten aan iemand ‘die dat goed kan’. Hieruit blijkt nogmaals dat dit over het algemeen niet als een taak gezien wordt die gemakkelijk door iedereen gedaan kan worden. Vooral het omschrijven van een plan en het berekenen van de financiën voor een project lijken lastig te zijn. Soms ontstaat namelijk het gevoel dat het moeilijk is om de gemeente te overtuigen van goede plannen. Dit kan tegenstrijdig overkomen, omdat de gemeente wel als doelstelling heeft om meer buurtgroen te ontwikkelen.

"Nou, het gekke is dan wel dat wij een gemeente moeten overtuigen om mee te doen, terwijl het eigenlijk hun eigen doelstelling is." [Projectontwikkelaar 1]

De organisatoren van één van de projecten vertelden dat ze goed moesten nadenken over hun taalgebruik en met opzet ambtelijke taal gingen gebruiken.

“Ik ben gaan vragen, wat zijn de sleutelwoorden in deze situatie? Dat was toch heel erg ‘participatie’, ‘motivatie’, ‘stimuleren van burgerzin’ en dat soort dingen... Ja, het klinkt heel opgeklopt, maar ik dacht: ’ergens in dat ding moet het staan!’.” [Organisator 3]

Anders dan in de Agenda Groen 2015 - 2018 stond vermeld, blijken buurttuinen geen kostenbesparing op te leveren voor de gemeente.

(25)

"Uhm, het is niet zo dat we ook altijd denken dat het financieel iets oplevert- dat het een bezuiniging is voor de gemeente. Want we zien vaak dat die initiatieven meer begeleiding vragen vanuit de gemeente." [Gemeenteambtenaar 1]

4.2.3 Deelconclusie

De gemeente Amsterdam heeft als doelstelling om groene buurtinitiatieven te stimuleren. Het is daarbij de bedoeling dat het voor buurtbewoners eenvoudiger wordt om een buurtinitiatief op te zetten. Uit dit onderzoek is gebleken dat organisatoren van buurttuinprojecten veel moeilijkheden ervaren met bijvoorbeeld het aanvragen van subsidies. Wanneer men goede contacten heeft met een ambtenaar binnen de gemeentelijke organisatie, kan dit helpen in het initiatieproces van een buurttuin. Het bleek echter ook dat de gemeente haar eigen doelstellingen soms in de weg zit wanneer goede plannen niet snel kunnen worden uitgevoerd. Uit gemeentelijk oogpunt blijkt dat buurtinitiatieven niet zorgen voor minder beheerkosten. In het onderzoek van Wakefield et al. (2007) werd gesteld dat buurtbewoners amper materiële of financiële kregen bij hun buurttuinproject. In de onderzochte cases in dit onderzoek blijkt dat de gemeente juist veel faciliteert, maar dat buurtbewoners in eerste instantie vaak wel moeilijkheden ervaren wanneer zij (financiële) hulp nodig hebben van de gemeente.

4.3 Participanten

4.3.1 Resultaten uit interviews

De beschrijvingen die gegeven werden over het ‘soort mens’ of ‘type persoon’ dat zich aansluit bij een participatieproject liepen erg uiteen, maar vertoonden ook overeenkomsten. De gemeenteambtenaren die veel te maken hebben met buurtbewoners die zich aansluiten bij een buurttuin, gaven aan dat de organisatoren vaak hoogopgeleid zijn en al ervaring hebben met het opstarten van initiatieven.

“Sowieso zijn het vaak mensen die misschien al vaker initiatieven hebben opgestart. Je ziet ook wel

dat het vaker hoogopgeleiden zijn die daarmee starten.” [Gemeenteambtenaar 1]

Het zijn mensen die zich op een bepaalde manier verbonden voelen met de buurt en daarvoor iets willen betekenen.

“ (…) Amsterdammers die dan naast hun baan zich nog betrokken voelen bij hun buurt en gewoon,

ja, dingen willen aanpakken en dingen willen veranderen eigenlijk.” [Projectleider 1]

De organistoren van buurttuinen verschillen in leeftijd. Ze hebben vaak interesse in duurzaamheid en milieu.

(26)

“Ze zijn allemaal wel betrokken op de een of andere manier met het onderwerp, of milieu... duurzaamheid, dat soort dingen. Vaak ook wel hoger opgeleid. Dat zijn de mensen die het eerst komen, hè, met een idee. Uhm, het is man, vrouw, jong, oud, alles zit ertussen."

[Gemeenteambtenaar 3]

Echter wordt er ook aangegeven dat organisatoren van buurttuinen meestal niet heel jong zijn.

“Ja, de meeste zijn een beetje middelbaar denk ik. Het zijn niet echt hele jonge mensen die dat doen.”

[Gemeenteambtenaar 2]

Ook kwam er in een aantal gesprekken naar voren dat er niet veel diversiteit qua etniciteit bestaat bij de organisatoren van buurttuinen. Dit werd vaak gezien als een gegeven waar verandering in zou moeten komen.

“Ja, en ja… ik moet heel eerlijk zeggen, als ik zo kijk… het zijn meestal de hoogopgeleide, witte Amsterdammers (…)” [Projectleider 1]

In tegenstelling tot de organisatoren, bestaat er meestal wel meer diversiteit bij participanten van buurttuinen. Er werd aangegeven dat er studenten zijn die participeren, maar ook gepensioneerden en gezinnen met kinderen. Ook hadden de meeste tuinen participanten met verschillende etniciteiten en de meeste organisatoren leken daar ook trots op te zijn.

Een aspect van de deelnemers bleek erg te verschillen bij de bezochte buurttuinen. De nabijheid van de woonlocatie van participanten tot de betreffende buurttuin blijkt erg te verschillen en dit ligt meestal aan het wervingsbeleid. Zo was er één buurttuin waar het een vereiste was om in de omliggende buurt te wonen wanneer men een moestuintje wilde beheren. Bij een andere tuin werd er juist actief naar vrijwilligers gezocht via een online advertentie waardoor er ook participanten uit andere buurten benaderd werden.

"Dus ja, het is begonnen met het idee ‘voor de buurt, door de buurt’. Maar op een gegeven moment moet je wat verder zoeken." [Organisator 1]

Bij weer een andere tuin bestond het groepje participanten eigenlijk nog steeds uit de kerngroep die het project had opgezet en zij wonen ook in de directe omgeving van de tuin. Bij de Wibauttuin wonen de meeste participanten in de nabije omgeving van de tuin. Dit kan er mee te maken hebben dat er in de startfase van de tuin flyers zijn uitgedeeld in een straal van ongeveer 300 meter om participanten te werven. Inmiddels zijn nieuwe participanten meestal mensen die

(27)

langs de tuin zijn gewandeld en interesse hebben in een buurttuintje. Zij wonen soms niet in de

directe omgeving

van de tuin.

"Alleen de allereerste

ronde hebben we

moeten flyeren. Toen

hebben we gezegd ‘we

gaan hier een

buurttuin inrichten en

wie wil er mee doen'.

(...) En nu fietsen er

mensen langs en die

zeggen van ‘wat leuk,

wat is dat, ik wil ook wel

meedoen’." [Organisator 6] Ter illustratie van de ruimtelijke spreiding van de woonlocaties van

participanten is er met behulp van GIS een kaart gemaakt (zie figuur 10). Op deze kaart is te zien dat de woonlocaties van de meeste leden gesitueerd zijn rondom de buurttuin, maar dat er ook een aantal leden een stuk verder weg wonen.

(28)

4.3.2 Deelconclusie

Er bestaat veel diversiteit in leeftijd en sekse onder zowel organisatoren als participanten van buurttuinprojecten. In dit onderzoek viel wel op dat organisatoren van buurttuinen vaak omschreven worden als autochtoon en hoogopgeleid. Dit sluit aan bij eerder onderzoek van bijvoorbeeld Glover (2004), waarin ook gesteld werd dat er een blanke kerngroep was die de buurttuin organiseerde. Verder heerst er veel interesse in natuur en duurzaamheid onder organisatoren, een bevinding die aansluit bij het onderzoek van Firth et al. (2011). Het is per buurttuin verschillend of mensen in de directe omgeving van een tuin wonen. Dit hangt meestal af van het wervingsbeleid van de tuin.

Figuur 10: Woonlocaties participanten Wibauttuin. Bronnen: ledenlijst Wibauttuin, Esri kaartgegevens. Maker: auteur.

(29)

4.4 Ervaringen

4.4.1 Resultaten uit interviews

Een veel gehoorde opmerking over het effect van buurttuinen is dat zij de buurt fysiek mooier maken. Dit past bij de visie van de gemeente Amsterdam die waarde hecht aan de aanwezigheid van groen in de stad.

"Het is mooi- een aantrekkelijke leefomgeving, dus we weten ook dat heel veel mensen dat ook aanspreekt, dat Amsterdam zo veel groen heeft en ook op fietsafstand groengebieden- dus ook voor recreatie." [Gemeenteambtenaar 1]

Door stadsverdichting binnen de huidige stadsgrenzen wordt ruimte schaarser. Groene plaatsen op kleine schaal kunnen een uitkomst bieden om de aangename woon- en werkomgeving te behouden.

“Dus vandaar hebben we gezegd, oke, in de Agenda Groen van de gemeente staat ook ‘je moet binnen een paar minuten in het groen kunnen zijn.. elke Amsterdammer moet dat kunnen zijn. Maar hoe kan dat nou als we alles gaan volbouwen en er geen groen meer overblijft? Dus, laten we dan postzegelparken, Parken om de Hoek, laten we die opzetten.” [Projectleider 1]

Niet alleen de hoeveelheid groen, maar vooral de kwaliteit van groene plekken in de stad wordt als belangrijk gezien.

“Dus die druk op die openbare ruimte die neemt ook toe en de lege stukjes raken ook op. Dus eigenlijk alles wil je ook goede kwaliteit geven.” [Gemeenteambtenaar 3]

Buurttuinen blijken hier een goed middel te zijn om kwaliteitsgroen te creëren. Doordat de verantwoordelijkheid van het onderhoud niet bij de gemeente ligt maar bij buurtbewoners, speelt onderhoudsvriendelijkheid een minder grote rol. Het blijkt namelijk zo te zijn dat gemeentegroen in de buurt, zoals plantsoenen die voornamelijk bestaan uit onderhoudsvriendelijke struikjes, als saai worden ervaren.

"Vaak zijn er namelijk plantsoenen waar alleen dezelfde soort struiken staan, eigenlijk heel, ja, oninteressant, maar gemakkelijk te beheren. En als beheer wordt overgenomen door bewoners, dan wordt het veel interessanter qua biodiversiteit ook maar ook qua afwisseling in de straat."

(30)

Organisatoren van buurttuinen zagen de mogelijkheid om bestaand ‘kijkgroen’ om te vormen naar ‘gebruiksgroen’. Zij ontwikkelen dus een groene plek die ook daadwerkelijk gebruikswaarde heeft.

"Dat park- het plantsoen werd verwaarloosd. Uhm, een ander punt was om dit gebied weer een beetje aantrekkelijk te maken om sociaal groen in te richten. En dit was eerst.. Dit is zegmaar 11 bij 40, het is meer dan 400 vierkante meter, dit waren alleen maar wat bosjes." [Organisator 6]

Het ontwikkelen van een buurttuin verfraait dus niet alleen het aanzicht van de buurt, maar de mogelijkheid voor buurtbewoners om hier aan bij te dragen wordt ook als positief gezien.

"Nou kijk, de mensen, het is heel goed, kijk, je hebt zelf een beetje invloed op de buurt. Mensen zijn betrokken bij de buurt. Dus dat lijkt mij- vroeger zeiden ze ‘daar moet je van af blijven’, dan had je helemaal niks te vertellen." [Gemeenteambtenaar 2]

Wanneer parkjes of plantsoenen namelijk ontworpen en onderhouden worden door buurtbewoners, kan dit de kwaliteit van deze groene locaties verbeteren, omdat zij er meer tijd en energie in kunnen en willen steken.

“Je hebt arbeidsintensieve rozen en alleen omdat er vrijwilligers in de buurttuin zijn, kan het.. Dus het effect is, één, dat als je er langsfietst ziet het er vaak gewoon ontzettend mooi uit: verschillende partijen bloemen, bakken, noem het allemaal maar op.” [Gemeenteambtenaar 3]

Uit gesprekken met participanten bleek ook dat buurtbewoners die langs de tuin fietsen positieve opmerkingen maken over het aanzien van de tuin. Onder participanten van verschillende buurttuinen heerste het gevoel dat de buurt mooier was geworden door de aanwezigheid van de buurttuin.

"Het is ook een heel lekker plekje. Het is, het is natuurlijk een heel idioot drukke straat, die Wibautstraat, maar het is toch heel leuk om daar even te gaan zitten en dat er sowieso een plek is om te zitten en een beetje, ja, te kijken. Het is echt een aanvulling, het is echt een heel mooi plekje geworden, ja." [Organisator 7]

In een enkel geval werd er gemeld dat er vernielingen hadden plaatsgevonden en dat er

planten waren gestolen.

(31)

"En wat ook wel gebeurt, dat er bijvoorbeeld wordt geoogst zonder dat het mag. Niet door de tuinders, maar door voorbijgangers. Diefstal, ja." [Organisator 6]

Echter blijkt vandalisme minder vaak voor te komen dan dat vroeger door ambtenaren werd gevreesd.

"(…) dat we met die tuinen begonnen, toen was er ook een ontzettende huiver vanuit ons als ambtenaren van ‘ja, kan dit wel, wordt het niet vernield, gaan mensen niet wiet kweken waar het niet mag’. En uiteindelijk nu gelukkig, zie je na een aantal jaren, gaat het gewoon altijd goed, weetjewel. Mensen zijn niet gek, mensen doen gewoon." [Gemeenteambtenaar 3]

Een ander belangrijk aspect van buurttuinen is het onderlinge contact tussen alle deelnemers van het project. Uit de gesprekken kwam naar voren dat er meestal al een aantal enthousiastelingen zijn die het eerste initiatief tonen voor het ontwikkelen van een plan voor een buurttuin.

" Ik dacht, laten we het gaan doen. We doen het gewoon .(...) Wij kenden elkaar." [Organisator 3] Een aantal buurtbewoners die elkaar al kennen opperen het idee voor een buurttuin bij andere buurtbewoners die op hun beurt enthousiast worden om ook te gaan participeren.

"En ik ben, ja, bij een aantal buurtbewoners betrokken geraakt en daar- dat plan van een Park om de Hoek, dat speelde al een tijd en ik ben toen gewoon mee gaan doen. Er was eigenlijk een clubje mensen nodig die daar, ja, initiatief nam en die ook de verantwoordelijkheid wilde nemen."

[Organisator 7]

In sommige gevallen werd er een vereniging opgericht, vooral wanneer er sprake was van individuele moestuintjes. Op deze manier kunnen buurtbewoners lid worden van de vereniging waar de buurttuin onder valt en meestal betalen zij dan ook een klein bedrag aan contributie per jaar voor bijvoorbeeld het algemene onderhoud van de tuin.

"We, dat waren de bewoners uit de buurt. We hadden een vereniging opgericht, de vrienden van het Wibautplantsoen." [Organisator 6]

Anderen kiezen ervoor om een tussenpartij in te schakelen zoals projectontwikkelaar 'De Gezonde Stad' bij het opzetten van een buurttuintje. Uit één van de interviews bleek dat buurtbewoners daarbij in sommige gevallen alleen de wens hebben om een tuin te laten

(32)

realiseren en daar verder geen moeite voor willen doen. In andere gevallen zijn buurtbewoners wel van plan om veel energie in een project te steken, maar hebben zij behoefte aan wat hulp.

"En soms zijn het groepen die gewoon echt al zelf met hun buren zijn samengekomen en al een heel plan hebben, dat ik denk ‘o, ik hoef eigenlijk niet meer zo veel te doen'." [Projectontwikkelaar 1]

Opvallend is dat organisatoren van buurtuinen soms onderling contact hebben om deelnemers te kunnen verdelen wanneer er sprake is van een wachtlijst. Het feit dat er tussen sommige tuinen maar een hele kleine afstand bestaat, zou hier aan bij kunnen dragen.

"We hebben hele goede contacten met de Transvaaltuin hiernaast. Dus die hebben.. Die stuurden ook tuinders naar ons toe die bij hun op de wachtlijst stonden en bij hen geen plek konden krijgen."

[Organisator 6]

Buurttuinen zijn hierin dus een gevolg van contact tussen buurtbewoners dat al aanwezig was. Maar, buurttuinen vormen ook een bron van nieuwe contacten. Het verschilt per tuin op welke wijze er contacten ontstaan, maar de tuin vormt in ieder geval een ontmoetingsplek voor participanten.

"Er ontstaan toch…- er is ook een facebookgroep- er onstaan toch wel netwerken, redelijk onzichtbaar, maar ze zijn er wel. Er staat hier een telefoonnummer, nou, dat stond er. Maar ik krijg toch wel e-mails, reacties, telefoontjes van mensen die zeggen ‘Hee, ik heb gister dat of dat gezien in de tuin...’. Dus mensen houden het hier in de gaten, dat is één. Ze raken meer betrokken met wat er op straat gebeurt. En een tweede is dat ze tijdens die cursusdagen ook elkaar leren kennen, zegmaar." [Organisator 6]

Er werden voorbeelden gegeven van activiteiten die bedoeld waren om de participanten ook echt dichter tot elkaar te brengen. Zo werd er in sommige gevallen samen thee gedronken of soep gegeten, om de mogelijkheid te hebben om met elkaar in gesprek te gaan. Ook vormen gezamenlijke werkdagen een manier om met andere participanten in contact te komen.

"Dus het is wel, het moet wel, nu moeten we wel dat onderhoud gaan doen. Dus daar hebben we nu een afspraak voor, voor de komende drie weken om te.. In het weekend en dan lekker met koffie en thee en een taartje erbij gaan we dat doen." [Organisator 7]

Uit dit soort voorbeelden bleek dat organisatoren en participanten hun best doen om een sociaal aspect toe te voegen aan het werken in de buurttuin.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Figuur 3: Adviesdoseringen Reglone voor loofdoding consumptieaardappel per spuitbaan berekend op basis van N-sensor (target rate), op enkele plekken berekende dosering op basis

Om te onderzoeken wat het effect is van de totale gebouwkwaliteit, waarin alle binnenmilieu factoren zijn meegenomen, focust dit onderzoek zich op de relatie tussen de

This research tries to get insights in how community participation is taken into account within flood risk planning projects like ‘room for the river’, in order to provide a view on

• Door een tankstation naast de wasstaat te plaatsen zal het aantal wasbeurten toenemen. • De combinatie van een wasstraat en een tankstation zal de verkoop van brandstoffen doen

Chapter 3: Methodology | Lessons learned: irrigation projects in Indonesia 20 soft component covers about 124.340 hectares and encompasses the formation and

The aim of the study was to investigate whether simulation was suitable to be used to teach and assess the practical procedures required in a CC nursing programme as well as how

Dam development is a highly controversial topic. Media coverage of Chinese dam projects is largely negative, denouncing the adverse environmental and social impacts of the

How does the N35 Nijverdal - Wierden Project compare to other IPA Projects Antea Group has experience within terms of the scope and Exploratory Phase,