• No results found

De rol van een emotionele redeneerfout bij het voortbestaan van smetvreesklachten (bij mensen met OCS)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van een emotionele redeneerfout bij het voortbestaan van smetvreesklachten (bij mensen met OCS)"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van een Emotionele Redeneerfout bij het Voortbestaan van Smetvreesklachten (bij mensen met OCS)

Rosa Latour

Studentnummer: 10526625 Begeleid door: Johan Verwoerd Universiteit van Amsterdam Datum: 7 juni 2017

Aantal woorden abstract: 118

(2)

Abstract

Smetvrees is het meest voorkomende subtype bij mensen met een obsessieve compulsieve stoornis (OCS). In dit onderzoek is onderzocht of emotioneel redeneren een rol speelt bij mensen met smetvrees. Er zijn 204 deelnemers gemeten met de Padua Inventory en op basis van deze resultaten werden deze verdeeld over twee groepen, hoogscorend op smetvreesklachten en laagscorend op smetvreesklachten. Er werden 16 alledaagse situaties aangeboden, waarbij de deelnemers op schalen moesten aangeven hoe gevaarlijk, besmettelijk en ziekteverwekkend ze deze situatie achtten. Uit de resultaten bleek dat er geen significant bewijs werd gevonden voor emotioneel

redeneren in de hoogscorende groep, tegenstrijdig met de verwachting. Dit betekent dat er nog meer onderzoek moet worden gedaan naar het onbewuste proces emotioneel redeneren.

(3)

De Rol van een Emotionele Redeneerfout bij het Voortbestaan van Smetvreesklachten (bij mensen met OCS)

Obsessieve compulsieve stoornis (OCS) staat op de vierde plek van de meest voorkomende stoornissen ter wereld (El-Sayegh, Bea & Agelopoulos, 2003), de prevalentie over de gehele populatie bedraagt 2-3% (Rasmussen & Eisen, 1994). OCS wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van obsessies (dwanggedachten) en/of

compulsies (dwanghandelingen), deze obsessies of compulsies nemen veel tijd in beslag en vormen een belemmering bij het sociale en/of beroepsmatige functioneren.

(American Psychiatric Association, 2015). Obsessies zijn aanhoudende storende

gedachten, die zorgen voor groot ongemak bij een individu. Compulsies zijn herhalende fysieke of mentale handelingen die iemand vaak uitvoert om zijn obsessies te

onderdrukken (Ross, Simpson & Fallon, 2000). Er zijn verschillende typen van OCS, zoals hoarding van spullen, perfectionisme en smetvrees. De meest voorkomende obsessie is smetvrees, onder mensen met OCS heeft 55% hier last van (Rasmussen & Tsuang, 1986; El-Sayegh, Bea & Agelopoulos, 2003). Smetvrees is een extreem en aanhoudend gevoel van besmet of verontreinigt te zijn door direct of indirect contact met een persoon/plaats/object dat als vies wordt gezien(Rachman, 2004). Daarnaast vermijden ze ook het in contact komen met vervuilende stoffen zoals vuil, ziektekiemen en bacteriën, omdat ze bang zijn om besmet te raken. Dit gevoel van besmetting is persistent totdat iemand zichzelf uitvoerig schoonmaakt, door bijvoorbeeld overmatig handen te wassen. Smetvrees vormt een belemmering bij normale activiteiten in het dagelijks leven zoals het vermijden van bepaalde plekken door de angst om besmet te raken (Rachman, 2004).

(4)

Er zijn reeds een aantal therapieën die worden gebruikt om mensen met smetvrees te behandelen, de meest effectieve gedragstherapie is exposure en response preventie (Foa & Franklin, 2000). Exposure en response preventie werkt door middel van directe blootstelling aan stimuli die angst opwekken, waarbij wordt getoond dat directe blootstelling geen heftige consequenties heeft. Bij smetvrees is deze blootstelling bijvoorbeeld het aanraken van een toiletbril, waarbij dan wordt getoond dat iemand hier geen angst voor hoeft te hebben. Deze blootstelling gebeurt gradueel, waarbij er steeds meer blootstelling is aan situaties die angst oproepen (Foa & Franklin, 2000). Het doel bij deze therapievorm is het scheiden van obsessieve gedachten en compulsief gedrag. Een ander voorbeeld van deze therapie bij smetvreesklachten is dat iemand wordt gevraagd te tolereren dat er vuil op eigen kleren zit en niet zijn of haar handen te wassen. Een gedachte van iemand bij deze situatie zou kunnen zijn dat hij of zij ziek wordt van dit vuil en daarom drang voelt om eigen handen te wassen. Er wordt dan gevraagd naar de ervaring te beoordelen op angst en ongemak. Met deze methode wordt geprobeerd angst te reduceren, zonder compulsies uit te voeren (El-Sayegh, Bea & Agelopoulos, 2003). Hoewel uit bovengenoemde onderzoeken blijkt dat exposure en response preventie een effectieve interventie is voor mensen met OCS, is er grote

variatie in conclusies uit verschillende onderzoeken en is er nog geen consensus bereikt over wat de optimale behandeling procedures zouden zijn (Abramowitz, 1996). Het is daarom belangrijk dat er verder onderzoek wordt gedaan naar onderliggende processen die bij smetvrees een rol spelen, om op deze manier een meer geschikte behandeling te ontwikkelen.

Gedachten aan besmetting en het vermijden van situaties waar besmetting kan voorkomen wordt gerelateerd aan de emotie angst; deze mensen ervaren namelijk de angst om besmet te raken. Woody en Teachman (2000) hebben aangetoond dat de

(5)

emotie walging ook een mogelijke rol speelt bij het ontstaan en behouden van smetvreesklachten. Volgens Davey (2011) is de functie van walging dat het de mens beschermt tegen ziekte, kwalen en besmetting. Er is bewijs dat walging gerelateerd is aan psychopathologie, met name de angststoornissen spinnenfobie, bloedfobie en smetvrees (Olatjuni et al., 2010). Zowel de emoties walging als angst wekken een

vermijdingsreactie op, waarbij angst-gemotiveerde reactie bedoeld is om een individu te beschermen en een walging-gemotiveerde reactie is bedoeld om specifieke bronnen van besmetting te vermijden. Toch is er een grote overlap gevonden tussen angst en walging, Olatjuni et al. (2010) ondervonden dat walging en angstreacties moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn bij een gedragstaak.

Cisler, Olatjuni en Lohr (2009) hebben onderzocht of angst en walging beide een rol spelen bij onder andere smetvrees. Angst en walging werd gemeten door middel van hartslag, gezichtsexpressie, neurale activiteit en cognitieve processen. Uit het onderzoek bleek dat zowel angst, als walging een rol speelt bij mensen met smetvreesklachten. Daarom is er voor gekozen om zowel angst en walging mee te nemen in huidig onderzoek.

Tsao en McKay (2004) toonden aan in hun onderzoek dat als een neutrale stimulus aan een stimulus met walging wordt gekoppeld, de neutrale stimulus ook als walgelijk wordt beoordeeld. Dit laat zien dat mensen soms de neiging hebben om een emotionele redeneerfout te maken. Emotionele redeneerfout wordt gedefinieerd als invalide conclusies trekken over een situatie gebaseerd op eigen subjectieve emoties (Arntz, Rauner & van den Hout, 1995). Arnzt, Rauter en van den Hout (1995)

onderzochten of individuen met een angststoornis conclusies trekken op basis van een angstreactie, waarbij individuen zonder angststoornis conclusies zouden trekken op basis van objectieve informatie. Uit het onderzoek bleek dat, naar verwachting, de

(6)

individuen met een angststoornis reageerden op basis van angstreactie, in vergelijking met de controlegroep. Dit onderzoek geeft bewijs voor emotioneel redeneren op basis van angst.

Een voorbeeld van emotioneel redeneren is het voelen van walging in objectief veilige situaties en op basis hiervan toch concluderen dat je ziek wordt; “ik voel walging, ik zal vast wel ziek worden” (Verwoerd et al., 2013). Verwoerd et al. (2013) onderzocht of naast de emotie angst, de emotie walging ook een rol speelt bij het beoordelen van situaties. Er werd de deelnemers gevraagd situaties te beoordelen op hoe besmettelijk en ziekteverwekkend ze deze achtten. De deelnemers werden op basis van een

smetvreesvragenlijst (Padua Inventory) verdeeld in twee groepen, hoogscorend op smetvreesklachten en laagscorend op smetvreesklachten. Verwacht werd dat bij de deelnemers die hoog scoorden op smetvreesklachten, de situaties met toevoeging van walging ook als meer besmettelijk en ziekteverwekkend beoordeelden. Uit de resultaten bleek dat deze verwachting correct was, deelnemers hoogscorend op smetvreesklachten lieten bewijs zien voor emotioneel redeneren.

In het huidige onderzoek wordt verder gekeken naar de rol van emotioneel redeneren bij smetvrees gerelateerde klachten. Er wordt onderzocht of naast angst en walging, bij de emotie verdriet ook een emotionele redeneerfout wordt gemaakt.

Verdriet is een emotie die ver zou af moeten staan van smetvrees gerelateerde klachten en zou daarom geen invloed zou moeten hebben. In dit onderzoek wordt verdriet meegenomen als controle-emotie, we willen namelijk uitsluiten dat mensen met smetvrees bij elke emotie een emotionele redeneerfout maken, maar slechts bij de stoornis-specifieke emoties walging en angst.

In lijn met eerdere onderzoeken is er voor gekozen om de mate van emotioneel redeneren te testen met verschillende ambigue scenario’s die mogelijk als

(7)

vies/besmettelijk kunnen worden gezien. Verwacht werd dat met name de deelnemers die veel smetvrees klachten rapporteren, ook hoger scoorden bij de ambigue scenario’s waar walging en/of angst werd aangeboden. Eenzelfde hogere score op basis van toegevoegde emotie binnen alledaagse scenario’s werd niet verwacht voor de emotie verdriet.

Methode Deelnemers

Er hebben 383 deelnemers aan dit onderzoek meegedaan door middel van een online vragenlijst. Van deze deelnemers was de gemiddelde leeftijd 23,35 jaar (SD = 9.81) en was de meerderheid (67.9%) vrouwelijk. Het grootste deel van de deelnemers zijn eerstejaars Psychologie studenten die via de testweek mee deden aan het

onderzoek. Inclusiecriterium bij dit onderzoek was een leeftijd hebben tussen de 17 en 66 jaar. Er is gekozen voor deze leeftijdsklasse omdat deze groep zich het beste kan inleven in de situaties die er zijn aangeboden De participanten zijn getest met de smetvreesschaal van de Padua Inventory (PI; Burns et al., 1996). Hieruit zijn twee groepen onderscheiden, de groep die hoog scoorde op smetvreesklachten en de groep die laag scoorde op smetvreesklachten, de gebruikte cutoffscores zijn gekozen op basis van onderzoek van Van Oppen(1995). De hoogscorende groep bestond uit 96

deelnemers, waarvan 72 vrouwelijk (Padua > 13). De laagscorende groep bestond uit 108 deelnemers, waarvan 67 vrouwelijk (Padua < 5). Het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam.

(8)

Materialen Online vragenlijst

De vragenlijst die gebruikt is, is gemaakt met Qualtrics Labs, Inc. Software (© 2017 Qualtrics, LLC). Dit is een online vragenlijst-programma, waarbij de deelnemers het onderzoek via een link op elk moment zelf kan invullen.

Padua Inventory

De mate van smetvrees gerelateerde klachten werd gemeten met behulp van de Padua Inventory (PI; Van Oppen et al., 1995; Burns et al., 1996), waarbij alleen de tien items over smetvrees werden aangeboden. De PI heeft een interne consistente van α = .87 (Cohen et al., 1992). Items beschrijven elk een stelling waarbij de deelnemers konden aangeven op een Likertschaal hoe erg deze stelling bij hun van toepassing was, waarbij 0= nooit/helemaal niet, 1= hoogst zelden, 2= soms/nogal, 3= vaak, 4= zeer vaak. Uit de PI kon een score tussen 0 en 40 uitkomen. Een voorbeeld van smetvrees

gerelateerde vraag van de PI luidt als volgt:

“Voor mij is het een probleem vuilnis en andere vieze dingen aan te raken” Emotioneel redeneer taak

Er werden 16 alledaagse scenario’s aangeboden, waar werd gevraagd of de deelnemer zich wilde inleven in de situatie. Bij vier situaties werd de emotie walging aangeboden aan het einde door middel van “Je voelt walging opkomen”:

Je bent tv aan het kijken in de woonkamer. Je huisgenoot loopt de woonkamer binnen met de mededeling dat hij net in de hondenpoep is gestapt voor jullie huis. Hij heeft geprobeerd de schoen schoon te maken in de vijver. Toch loopt hij met dezelfde schoenen door de gang van jullie huis alvorens hij de schoen

(9)

uittrekt in zijn kamer. Je denkt: ‘hij zal zijn schoen vast goed schoongemaakt hebben.’ Je voelt walging opkomen.

Bij vier situaties werd de emotie angst aangeboden, door middel van “je voelt je angstig”: Je bent uit eten in een restaurant. Je gaat naar het toilet in het restaurant. Als je uit het toilethokje komt, zie je de ober uit het toilethok naast je komen. Hij werpt een snelle blik in de spiegel, maar wast zijn handen niet. Hij loopt gelijk door naar de keuken. Tien minuten later, als je weer aan tafel zit, komt hij jouw eten

serveren. Je voelt angst opkomen.

Bij vier situaties werd de emotie verdriet ter controle aangeboden door middel van “je voelt je verdrietig”:

Je bent op vakantie en hebt een huisje gehuurd. Je bent erg tevreden over het huis en je hebt geen klachten over eventuele viezigheid. Wanneer je de was wilt doen, valt er een sok uit de wasmand en die valt net achter de wasmachine, die in de hoek van de kamer staat. Je wilt vervolgens de wasmachine iets opzij schuiven om de sok te kunnen pakken. Wanneer je dit doet, zie je dat er achter de wasmachine in tijden niet is schoongemaakt. Je sok, die op de grond ligt, zit dan ook onder het stof. Terwijl je de sok opraapt, voel je verdriet opkomen.

Bij de laatste vier situaties werd geen emotie aangeboden en dienden als neutrale controle conditie. De situaties werden in willekeurige volgorde in twee versies aangeboden. Er bleek een significant interactie-effect tussen emotie en versie te zijn, daarom is er voor gekozen om versie mee te nemen als covariaat in de analyse, om hiervoor te controleren bij de resultaten.

Bij elke situatie werd gevraagd of de deelnemer wilde aangeven hoe gevaarlijk, hoe besmettelijk en hoe ziekteverwekkend hij of zij deze situatie achtte. Alle schalen liepen van 0 tot 100, waarbij 0=helemaal niet en 100= volkomen. Hogere scores op de

(10)

schalen voor scenario’s met emotie ten opzichte van scenario’s zonder emotie geven bewijs voor emotioneel redeneren.

Alle participanten kregen een informed consent aangeboden voorafgaand aan het onderzoek, waarin stond vermeld dat ze ten alle tijden het onderzoek mochten

beëindigen zonder opgaaf van redenen. Daarnaast hadden de participanten ook het recht hun resultaten binnen 24 uur na afloop van het onderzoek terug te trekken. Procedure

Deelnemers kregen toegang tot het onderzoek door middel van een online link, waarna als eerste werd gevraagd voor toestemming door middel van een informed consent. De deelnemers kregen een korte instructie van de scenario-taak, waarbij ook definities werden gegeven van gevaar, besmettelijkheid en ziekteverwekkend. Er werd gevraagd of de deelnemers zich in wilden leven in de scenario’s en deze te beoordelen op de schalen van 0 tot 100, waarbij ze moesten aangeven of ze deze gevaarlijk vinden, of ze deze besmettelijk achtten en of ze deze ziekteverwekkend schatten. Na het beoordelen van de situaties kwamen 10 items van de Padua Inventory, die ook werd ingevuld. Tot slot werden nog wat afsluitende vragen gesteld, onder andere of de

deelnemer het onderzoek serieus had ingevuld. Dit is nuttige informatie, in verband met uitsluiten van resultaten als de deelname niet serieus was. Deelnemers kregen

mogelijkheid een debriefing toegestuurd te krijgen, als ze een e-mailadres opgaven.

Resultaten

De deelnemers die het onderzoek in minder dan vijf minuten hebben ingevuld en de deelnemers die na afloop van het onderzoek aangaven het onderzoek niet serieus te hebben ingevuld werden uit de data geëxcludeerd en niet meegenomen in verdere

(11)

analyses. Van de 383 deelnemers zijn er 179 deelnemers geëxcludeerd uit het onderzoek, wegens het voldoen aan tenminste één van de bovengenoemde

exclusiecriteria. De gegevens van de overige 204 deelnemers zijn meegenomen in de verdere dataverwerking.

Uit een assumptiecheck bleek dat veel van de assumpties behorend bij de

analyses geschonden waren. Dit is waarschijnlijk te verklaren doordat er twee extreme groepen met elkaar vergeleken werden en de varianties in de hoogscorende groep groter zijn dan de varianties in de laagscorende groep. Daarom is er voorafgaand aan de analyses een square root transformatie toegepast om voor deze schendingen te

corrigeren, deze getransformeerde scores zijn verder gebruikt om de mixed ANOVA uit te voeren. Door de transformatie waren de schendingen van assumpties grotendeels opgelost. In Tabel 1 worden, om interpretaties te vergemakkelijken, de

ongetransformeerde data gerapporteerd.

Er is een onafhankelijke t-test uitgevoerd om groepsverschillen in leeftijd te onderzoeken, t(171.93) = -0.84, p = 0.40, waaruit bleek dat dit verschil in leeftijd tussen de groepen niet significant is. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers in de

hoogscorende groep (M = 23.73, SD = 11.14) verschilde niet significant van de

gemiddelde leeftijd van de deelnemers in de laagscorende groep (M = 22.56, SD = 8.12). In de hoogscorende groep zaten 96 deelnemers, waarvan 72 vrouwelijk. In de laagscorende groep zaten 108 deelnemers, waarvan 67 vrouwelijk. Er is een Pearson chi-square test uitgevoerd, Χ2 (1) = 3.93, p = 0.05, waaruit bleek dat er geen significant

verschil in sekse tussen de groepen. Deze p-waarde is wel op de rand van significantie, dus dit betekent dat dit resultaat voorzichtig geïnterpreteerd moet worden.

De operationalisatie van de inhoud van de ambigue scenario’s werden getest met drie onafhankelijke t-testen, om te controleren of de scenario’s relevant waren voor

(12)

mensen met smetvrees. Er werden drie onafhankelijke t-testen uitgevoerd om de variabelen gevaar, ziekteverwekkend en besmettelijkheid te toetsen.

Bij de onafhankelijke t-test van de variabele gevaar was niet aan alle assumpties voldaan, levene’s toets was significant, F(202) = 6.93, p = 0.009, dus er is geen

homogeniteit van varianties. Dit is waarschijnlijk omdat de varianties in de

hoogscorende groep veel groter zijn dan de varianties in de laagscorende groep, om hiervoor te corrigeren wordt er gekeken naar de gecorrigeerde uitkomsten. De deelnemers hoogscorende groep (M = 14.19, SD = 14.38) scoorden hoger dan de deelnemers in de laagscorende groep (M = 5.51, SD = 5.86) op de variabele gevaar. Dit verschil, 1.35, BCa 95% CI [-1.77, 0.93], was significant, t(169.3) = -6.31, p < 0.001. Hieruit blijkt dat, ongeacht welke emotie er is toegevoegd, de deelnemers in de

hoogscorende groep significant hoger scoorden op de scenario’s dan de deelnemers in de laagscorende groep bij de variabele gevaar.

Bij de onafhankelijke t-test van de variabele ziekteverwekkend was aan alle assumpties voldaan. De deelnemers in de hoogscorende groep (M = 28.88, SD = 16.99) scoorden hoger dan de deelnemers in de laagscorende groep (M = 13.29, SD = 11.07) op de variabele ziekteverwekkend. Dit verschil, 1.80, BCa 95% CI [-2.24, -1.37], was

significant, t(202) = -8.29, p < 0.001. Hieruit blijkt dat de deelnemers in de hoogscorende groep significant hoger scoorden op de scenario’s dan de deelnemers in de laagscorende groep bij de variabele ziekteverwekkend.

Bij de onafhankelijke t-test van besmettelijkheid was aan alle assumpties voldaan. De deelnemers in de hoogscorende groep (M = 31.89, SD = 19.07) scoorden hoger dan de deelnemers in de laagscorende groep (M = 16.03, SD = 12.95). Dit verschil, 1.74, BCa 95% [-2.21, -1.28], was significant, t(202)= -7.43, p < 0.001. Hieruit blijkt dat

(13)

de deelnemers in de hoogscorende groep significant hoger scoorden op de scenario’s dan de deelnemers in de laagscorende groep bij de variabele besmettelijkheid.

Uit de bovenstaande manipulatiechecks blijkt dat de situaties goed zijn

geoperationaliseerd. Ongeacht welke emotie er wordt toegevoegd, scoorden deelnemers in de hoogscorende groep, dus deelnemers die veel smetvreesklachten rapporteerden, hoger dan de deelnemers in de laagscorende groep, dus deelnemers die weinig

smetvreesklachten rapporteerden. Hoofdanalyse

In Tabel 1 is een overzicht te zien van de beschrijvende statistieken van de ongetransformeerde data, hoe de deelnemers in de hoogscorende groep en de deelnemers in de laagscorende groep per emotie op de drie afhankelijke variabelen hebben gescoord.

Tabel 1

Gemiddelde scores en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) op Gevaar, Ziekteverwekkend en Besmettelijkheid voor de vier verschillende Emoties, Hoogscorende groep en

Laagscorende groep gescheiden

neutraal walging angst verdriet Gevaar

Laagscorend 5.70 (7.00) 6.03 (6.96) 5.31 (6.95) 4.98 (6.39)

Hoogscorend 14.02 (16.34) 15.18 (16.87) 13.89 (14.69) 13.67 (16.11)

(14)

Laagscorend 11.39 (10.93) 12.88 (13.16) 15.24 (12.93) 13.66 (12.58) Hoogscorend 27.53 (19.61) 28.57 (18.47) 31.04 (18.29) 28.38 (20.11) Besmettelijkheid Laagscorend 13.68 (13.90) 16.58 (15.47) 17.09 (14.93) 16.78 (15.00) Hoogscorend 30.30 (21.46) 33.91 (22.37) 30.73 (19.70) 32.63 (24.77)

Om de resultaten te analyseren zijn er drie variantieanalyses (mixed ANOVA) uitgevoerd op de afhankelijke variabelen gevaar, ziekteverwekkend en besmettelijkheid. Er was niet altijd aan alle assumpties behorend bij de mixed ANOVA voldaan, met name de assumptie van normaliteit werd, ook na transformatie, regelmatig geschonden. Dit is te verklaren doordat we twee extreme groepen met elkaar vergelijken, die vaak extreme scores rapporteren. Bij de afhankelijke variabele gevaar is niet voldaan aan de

assumptie van sfericiteit en de assumptie van homogeniteit, daarom werd bij deze analyse naar de gecorrigeerde uitkomsten gekeken. Door het grote aantal deelnemers per groep, is de invloed van schending van assumpties klein, dus dit zou geen verschil moeten maken in de resultaten.

Gevaar

De analyse liet zien dat er bij gevaar geen significant interactie-effect naar voren kwam tussen emotie en groep, F(2.94, 590.50)= 0.27, p= 0.84, η=0.001. Verwacht werd

(15)

dat er een significant interactie-effect zou zijn, dit zou namelijk bewijs geven dat de deelnemers in de hoogscorende groep een sterkere reactie vertoonden bij scenario’s met een emotie dan scenario’s zonder emotie, ten opzichte van de laagscorende groep. Er is wel een significant hoofdeffect van emotie gevonden, F(2.94, 590.50)= 5.79, p = 0.001, η = 0.03. Dit betekent dat bij het beoordelen van scenario’s op gevaar het afhangt van de emotie die er aan gekoppeld is. Er werden hier echter alleen significante

verschillen gevonden tussen de emoties walging en verdriet, verschil-trans = 0.20, p = 0.04, waarbij bij het aanbieden van walging gemiddeld hoger werd gescoord dan bij het aanbieden van verdriet. Er werd ook een significant hoofdeffect gevonden voor groep, F(1,201) = 41.09, p < 0.001, η = 0.17. Dit betekent dat er een significant verschil is tussen de deelnemers in hoogscorende groep en de deelnemers in de laagscorende groep, waarbij de hoogscorende groep (M = 3.24, SD = 1.24) gemiddeld hoger scoorde dan de laagscorende groep (M = 1.89, SD = 1.24).

Ziekteverwekkend

De analyse laat zien dat er bij ziekteverwekkend geen significant

interactie-effect naar voren kwam tussen emotie en groep, F(3,603) = 1.20, p = 0.31, η = 0.01. Verwacht werd dat er een significant interactie-effect zou zijn, dit zou bewijs geven dat de deelnemers in de hoogscorende groep een sterkere reactie vertoonden bij scenario’s met een emotie dan scenario’s zonder emotie, ten opzichte van de

laagscorende groep. Er is wel een significant hoofdeffect van emotie gevonden,

F(3,603)= 7.35, p < 0.001, η=0.04. Dit betekent dat bij het beoordelen van scenario’s op ziekteverwekkend er een verschil in beoordelen is, afhangend van emotie. Dit verschil was echter alleen significant bij de emotie angst, bij het aanbieden van angst werd gemiddeld significant hoger gescoord dan bij de andere emoties. Bij het beoordelen van

(16)

scenario’s met toevoeging van angst scoorden de deelnemers dus hoger dan bij neutraal (verschil =0.52, p < 0.001), walging (verschil = 0.33, p = 0.002) en verdriet (verschil = 0.31, p = 0.02). Er is ook een significant hoofdeffect gevonden voor groep, F(1,201) = 66.78, p < 0.001, η = 0.25. Dit betekent dat er een significant verschil is tussen de

deelnemers in hoogscorende groep en de deelnemers in de laagscorende groep, waarbij de hoogscorende groep (M = 5.04, SD = 1.65) gemiddeld hoger scoorde dan de

laagscorende groep (M = 3.23, SD = 1.49).

Besmettelijkheid

Er is een significant interactie-effect gevonden bij beoordeling van scenario’s op besmettelijkheid tussen emotie en groep, F(3,603) = 2.75, p = 0.04, η = 0.014. Om deze interactie te verklaren is een posthoc-analyse uitgevoerd waarbij de hoog scorende en de laag scorende groep werd opgesplitst, de pairwise t-test. Uit deze analyse bleek dat de deelnemers in de hoogscorende groep geen significante verschillen lieten zien tussen de neutrale scenario’s en de emoties walging, angst en verdriet. Echter zijn er wel significante verschillen gevonden tussen neutrale scenario’s en de emoties walging, angst en verdriet in de laag scorende groep. Scenario’s met walging (M = 3.55, SD = 2.0) werden significant hoger beoordeeld dan neutrale scenario’s (M = 3.19, SD = 1.88), t(107) = -2.36, p = 0.02. Scenario’s met angst (M = 3.74, SD = 1.77) werden significant hoger beoordeeld dan neutrale scenario’s (M = 3.19, SD = 1.88), t(107) = -4.85, p < 0.001. Scenario’s met verdriet (M = 3.68, SD = 1.81) werden significant hoger beoordeeld dan neutrale scenario’s (M = 3.19, SD = 1.88), t(107) = -3.14, p = 0.002 (zie ook Figuur 1). Er is ook een hoofdeffect gevonden van emotie, F(3, 603) = 51.79, p < 0.001, η = 0.21. Daarnaast is er ook een hoofdeffect voor groep gevonden, F(1,201) = 54.99, p < 0.001, η = 0.22. Dit betekent dat er een verschil is tussen de deelnemers in de hoogscorende

(17)

groep en de deelnemers in de laagscorende groep, waarbij de hoogscorende groep (M = 5.28, SD = 1.71) gemiddeld hoger scoorde dan de laagscorende groep (M = 3.54, SD = 1.64).

Figuur 1. Gemiddelde Scores op Besmettelijkheid over alle Scenario’s (Neutraal, Walging, Angst en Verdriet) van de deelnemers in de Hoogscorende groep en de deelnemers in de Laagscorende groep.

Discussie

In dit onderzoek is onderzocht of emotioneel redeneren een rol speelt bij mensen met smetvreesklachten. Verwacht werd dat deelnemers die hoog scoorden op de Padua Inventory sterker reageerden op scenario’s met toevoeging van emotie walging en angst, dan de deelnemers die laag scoorden op de Padua Inventory. Uit de resultaten bleek dat er in dit onderzoek juist sterker wordt gereageerd op scenario’s met

(18)

emotie ten opzichte van neutrale emoties in de laagscorende groep wanneer deze scnenario’s beoordeeld moesten wordene op besmettelijk.. Een mogelijke verklaring voor deze bevinding is dat de deelnemers in de hoogscorende groep al erg hoog

scoorden op de scenario’s en dat ze daarom niet nog hoger scoorden op scenario’s met toegevoegde emotie dan neutrale scenario’s. In de laagscorende groep werd verwacht geen verschil te vinden in beoordeling van scenario’s met toevoeging van emotie of neutrale scenario’s. Deze bevinding is tegenstrijdig met de hypothese, omdat hieruit blijkt dat de deelnemers in de laagscorende groep emotioneel redeneren vertonen en de deelnemers in de hoogscorende groep niet. Een derde verwachting was dat bij de emotie verdriet niet hoger werd gescoord, maar juist gelijk aan de neutrale scenario’s. Uit de bevindingen bleek dat bij besmettelijkheid de deelnemers in de laagscorende groep de scenario’s met verdriet ook hoger beoordeelden dan de neutrale scenario’s. Dit zou betekenen dat door toevoeging van welke emotie dan ook (walging, angst of verdriet) de deelnemers in de laagscorende groep op besmettelijkheid hoger scoorden dan ten opzichte van de neutrale scenario’s. Deze bevinding is echter wel te verklaren vanuit het emotioneel redeneren perspectief, volgens dit perspectief worden scenario’s met

toegevoegde emotie hoger beoordeeld dan neutrale scenario’s. Hoewel verdriet misschien niet de meest voordehand liggende emotie is bij de scenario’s, zou het toch kunnen dat deze emotie wordt gevoeld bij het onderzoek.

De bevindingen in dit onderzoek zijn niet in lijn met eerder onderzoek, er is namelijk in eerdere studies gevonden dat emotioneel redeneren plaats vindt bij angst patiënten en bij mensen die veel smetvreesklachten rapporteren. Arntz, Rauner, & Van den Hout (1995) hebben eerder onderzocht dat scenario’s met toevoeging van de emotie angst door patiënten met verschillende vormen van angstproblematiek hoger werden beoordeeld dan neutrale scenario’s. Verwoerd et al. (2013) hebben daarnaast gevonden

(19)

dat scenario’s met toevoeging van de emotie walging zorgt voor hogere beoordeling dan neutrale scenario’s. In lijn met deze bevindingen zouden in deze studie de scenario’s met toevoeging van walging en angst moeten zorgen voor hogere scores in vergelijking met neutrale scenario’s. Dit werd echter niet gevonden, behalve bij de laagscorende groep bij besmettelijkheid. In huidig onderzoek is er emotioneel redeneren op basis van emotie angst gevonden, eerder onderzoek (Verwoerd et al., 2013) had emotioneel redeneren gevonden op basis van walging. Deze nieuwe bevinding, emotioneel redeneren op basis van angst, zou verder onderzocht kunnen worden.

In huidig onderzoek werd wel bij alle afhankelijke variabelen (gevaar, ziekteverwekkend en besmettelijkheid) een significant hoofdeffect voor groep gevonden. Dit betekent dat er over het gehele onderzoek een significant verschil is tussen de hoogscorende groep en de laagscorende groep. Dit betekent dat mensen die meer smetvreesklachten rapporteren, hoger scoren op alle scenario’s, ongeacht welke emotie er werd aangeboden. De scenario’s die zijn gebruikt zouden voor gezonde individuen niet als besmettelijk, ziekteverwekkend of gevaarlijk worden beoordeeld, maar mensen met smetvreesklachten zouden deze scenario’s wel als besmettelijk zien.

Een andere bevinding is dat de scenario’s bij toevoeging van de emotie angst hoger worden beoordeeld dan de rest van de scenario’s, zowel bij de hoogscorende groep als de laagscorende groep. Verwacht werd dat dit alleen zou zijn bij de hoogscorende groep, maar deze bevinding zou bewijs kunnen zijn dat emotioneel redeneren wel degelijk een rol speelt, maar bij zowel deelnemers in de hoogscorende groep als de deelnemers in de laagscorende groep. Verwoerd et al. (2013) heeft wel al aangetoond dat zowel de deelnemers in de laagscorende groep als de deelnemers in de hoogscorende groep emotioneel redeneren lieten zien. Eerder onderzoek toonde echter veel sterker emotioneel redeneren aan bij deelnemers in de hoogscorende groep dan de

(20)

deelnemers in de laagscorende groep. Huidig onderzoek liet deze bevinding wel zien bij de emotie angst, maar niet bij de emotie walging, dus hier wordt emotioneel redeneren deels bevestigd. Er zou meer onderzoek naar emotioneel redeneren bij mensen met lage hoeveelheid smetvreesklachten kunnen worden gedaan, om te kijken of deze bevinding gerepliceerd kan worden.

Een eerste discussiepunt van huidig onderzoek is dat er voornamelijk

psychologie-studenten zijn onderzocht, die dit onderzoek verplicht voor de testweek moesten invullen. Dit zou kunnen leiden tot onserieuze deelnames, omdat deze studenten er niet vrijwillig aan mee deden. Er is geprobeerd te filteren op serieuze deelname, maar het is niet uit te sluiten dat er meer studenten zijn die na afloop aangaven het serieus te hebben ingevuld, ook als dit niet het geval was.

Een tweede discussiepunt is dat het onderzoek niet uitvoerig getest is door middel van een pilot. Door middel van tijdgebrek is hier niet voldoende aandacht aan besteedt. Het zou kunnen dat sommige scenario’s verbeterd hadden kunnen worden naar aanleiding van een pilot, maar deze is niet uitgevoerd. Een pilot zou nuttig zijn om het effect van versie te minimaliseren. Bij huidig onderzoek bleek dat versie

interacteerde met de resultaten, waardoor er een covariaat van versie is toegevoegd om hiervoor te corrigeren. Als van tevoren met een pilot was getest of er een effect van versie te vinden was, had dit voorkomen kunnen worden. Bij een pilot zou voorafgaand aan het echte onderzoek een kleine steekproef getest kunnen worden, om vervolgens de analyses uit te voeren op deze steekproef en te kijken wat er uit zou komen.

Vervolgonderzoek zou dit onderzoek kunnen repliceren, maar dan een hogere cut-off score van de Padua Inventory kunnen gebruiken. Als er voor een cut-off zou worden gekozen die alleen de klinische populatie meeneemt, dus mensen die echt last hebben van smetvrees, zou dit wellicht tot interessante resultaten kunnen leiden. Er

(21)

zouden dan extremere groepen worden vergeleken, waardoor de hoogscorende groep wellicht meer kans heeft op emotioneel redeneren ten opzichte van de laagscorende groep. Als in een vervolgstudie naast hoogscorende groep en laagscorende groep, een klinische groep zou worden toegevoegd, bij wijze van controlegroep, dan zou daarmee vergeleken kunnen worden. Een klinische populatie redeneert waarschijnlijk meer op basis van angst, terwijl bij hoogscorende groep waarschijnlijk meer op basis van walging zou redeneren.

Uit huidig onderzoek kan worden geconcludeerd dat er meer onderzoek moet worden gedaan naar emotioneel redeneren bij mensen die laag scoren op

smetvreesklachten. Er is bewijs gevonden voor emotioneel redeneren op basis van angst.

(22)

Referentielijst

Abramowitz, J. S. (1996). Variants of exposure and response prevention in the treatment of obsessive-compulsive disorder: A meta-analysis. Behavior therapy, 27(4), 583-600.

American Psychiatric Association. (2015). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.).

Arntz, A., Rauner, M., & Van den Hout, M. (1995). “If I feel anxious, there must be danger”: Ex-consequentia reasoning in inferring danger in anxiety disorders. Behaviour Research and Therapy, 33(8), 917-925.

Burns, G. L., Keortge, S. G., Formea, G. M., & Sternberger, L. G. (1996). Revision of the Padua Inventory of obsessive compulsive disorder symptoms: distinctions between worry, obsessions, and compulsions. Behaviour research and therapy, 34(2), 163-173.

Cisler, J. M., Olatunji, B. O., & Lohr, J. M. (2009). Disgust, fear, and the anxiety disorders: A critical review. Clinical psychology review, 29(1), 34-46.

Davey, G. C. (2011). Disgust: the disease-avoidance emotion and its dysfunctions. Philosophical Transactions of the Royal Society of London B: Biological Sciences, 366(1583), 3453-3465.

El-Sayegh, S., Bea, S., & Agelopoulos, A. (2003). Obsessive-compulsive disorder: unearthing a hidden problem. Cleveland Clinic journal of medicine, 70(10), 824-840.

Foa, E. B., & Franklin, M. E. (2000). Psychotherapies for obsessive-compulsive disorder: a review. Obsessive-Compulsive Disorder, 4, 93-115.

(23)

McKay, D. (2006). Treating disgust reactions in contamination-based obsessive– compulsive disorder. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 37(1), 53-59.

Olatunji, B. O., Sawchuk, C. N., Lohr, J. M., & de Jong, P. J. (2004). Disgust domains in the prediction of contamination fear. Behaviour research and therapy, 42(1), 93-104. Olatunji B. O., Cisler J., McKay D., Phillips M. L. 2010 Is disgust associated with

psychopathology? Emerging research in the anxiety disorders. Psychiatry Res. 175, 1–10.

Rachman, S. (2004). Fear of contamination. Behaviour research and therapy, 42(11), 1227-1255.

Rasmussen, S. A., & Eisen, J. L. (1994). The epidemiology and differential diagnosis of obsessive compulsive disorder. The Journal of clinical psychiatry, 55, 5-10. Rasmussen, S. A., & Tsuang, M. T. (1986). Clinical characteristics and family history in

DSM-III obsessive-compulsive disorder. The American journal of psychiatry. Ross, R. W., Simpson, B. H., & Fallon, B. A. (2000). What Is Obsessive-Compulsive

Disorder? Journal of Psychiatric Practice, 6(2), 109-110.

Tsao, S. D., & McKay, D. (2004). Behavioral avoidance tests and disgust in contamination fears: distinctions from trait anxiety. Behaviour research and therapy, 42(2), 207-216.

Van Oppen, P., Hoekstra, R. J., & Emmelkamp, P. M. (1995). The structure of obsessive-compulsive symptoms. Behaviour research and therapy, 33(1), 15-23.

Verwoerd, J., de Jong, P. J., Wessel, I., & van Hout, W. J. (2013). “If I feel disgusted, I must be getting ill”: Emotional reasoning in the context of contamination fear.

(24)

Woody, S. R., & Teachman, B. A. (2000). Intersection of disgust and fear: Normative and pathological views. Clinical Psychology: Science and Practice, 7(3), 291-311.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zoals in de theorie al benoemd is, wordt onder multifunctionele landbouw in de meest ruime zin als volgt gezien: De activiteiten die agrarische bedrijven ontplooien, maar die

Conducted in three phases and in accordance with its set objective, the study generally investigated the extent to which antibiotics were appropriately prescribed

In particular, the focus is on the perception and realisation of fricatives and non-r-coloured vowel- containing words, and how this has changed over the years due to factors such as

4.19 Thermodynamic and adsorption parameters (Langmuir adsorption isotherms) for zinc in 1.0 M HCl at various temperatures for the utilized corrosion inhibitors- 230 4.20

sen kunnen opsporen en benutten zijn een aantal vragen te beantwoor- den zoals: Welke afhankelijkheden bestaan er tussen infrastructuurne- twerken en welke kansen voor ge-

The UTP Directive raises funda- mental issues of competition law and market regulation, such as exploitative and exclusionary practices in the context of economic dependence,

Such energy flexible manufacturing systems can achieve different development levels of energy flexibility: energy demand flexibility, balanced energy self-sufficiency and real

Hierdie studie poog nie soseer om een spesifieke korrekte metode vir beoor­ deling te demonstreer nie, maar veeleer om kriteria vir die evaluering van die verskillende aspekte van