• No results found

Het effect van visuele overeenkomst op het benoemen van plaatjes

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van visuele overeenkomst op het benoemen van plaatjes"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthese Brein & Cognitie Universiteit van Amsterdam

Het Effect van Visuele Overeenkomst op het Benoemen van Plaatjes

Naam: Wouter Pronk Studentnummer: 0606618

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd een aspect van de representatiestructuur van het semantische geheugen onderzocht met behulp van de plaatje-woord taak waarin een plaatje moet worden benoemd en een vergezellend woord moet worden genegeerd. Bekend is dat een vergezellend woord (de afleider) dat ongerelateerd is aan zowel het concept dat correspondeert met het plaatje als de plaatjesnaam (bv., het plaatje van een halter met het woord koe) leidt tot tragere reactietijden dan een niet-lexicale afleider (bv., een rijtje kruisjes). In dit onderzoek werd gekeken of visuele overeenkomst tussen het concept dat correspondeert met de afleider en het concept dat correspondeert met het plaatje (bv., een plaatje van een halter met het woord bot, de objecten halter en bot lijken op elkaar qua vorm) leidt tot extra interferentie. Dit werd onderzocht met het meten van reactietijden in een standaard plaatje-woord taak en aantallen fouten in een speeded naming variant van deze taak. De resultaten lieten zien dat visuele overeenkomst niet gepaard gaat met interferentie bij de gewone plaatje-woord taak. De versnelde plaatje-plaatje-woord taak liet daarentegen meer visueel gerelateerde afleiderfouten dan ongerelateerde afleiderfouten zien. Op basis van deze bevindingen werd

geconcludeerd dat visuele kenmerken van een concept niet lijken te zijn opgeslagen op semantisch niveau, maar waarschijnlijk alleen een rol spelen tijdens het identificatieproces van een plaatje.

(3)

Het Effect van Visuele Overeenkomst op het Benoemen van Plaatjes

Om een plaatje te kunnen benoemen, is eerst correcte identificatie van het corresponderende object vereist. Volgens de recognition-by-components theorie van Biederman (1987) vindt

objectidentificatie plaats op basis van het ontleden van de visuele input tot geometrische vormen zoals een balk of een cilinder (geonen). Bij objectidentificatie wordt het object gereduceerd tot zulke driedimensionale geonen. Bij het herkennen van een plaatje worden deze geonen gedetecteerd op basis van bepaalde onveranderlijke vormeigenschappen, de zogenaamde objectconstanten. Bijvoorbeeld is een koffiemok gerepresenteerd als een verticale cilinder (de mok) verbonden met een gebogen cilinder (het oor). Kennis over geonen en objectconstanten blijkt geleidelijk aan te worden opgebouwd naarmate men zich cognitief-visueel ontwikkelt (Abecassis, Sera, Yonas, & Schwade, 2002). Jonge kinderen gebruiken de holistische methode waarbij ze naar het geheel kijken in plaats van de delen. De overgang van holistische herkenning naar herkenning door ontleding van componenten is een functie van de ontwikkeling van geon representaties. Nabootsing van dit ontwikkelingsproces door middel van een computersimulatie, wijst uit dat geon representaties geleerd kunnen worden op basis van het vergelijken van objecten met meerdere geonen (Doumas & Hummel, 2010). Het simulatiemodel volgt dezelfde leerroute als kinderen, waarbij generalisatie van vorm aanvankelijk een holistisch karakter heeft en vervolgens gradueel transformeert tot

categorische generalisatie, oftewel herkenning door ontleding in componenten.

De theorie van Biederman wordt ondersteund door neuraal netwerkonderzoek van Güçlü en Van Gerven (2015). Dit liet zien dat tijdens identificatie van een object, in de visuele cortex V1 betrokken is bij de analyse van basale kenmerken van een object zoals het detecteren van contrasten en randen. V2 is betrokken bij de analyse van de contouren, textuur en de vorm van een object. V4 en het Lateraal Occipitaal Complex zijn betrokken bij de transformatie van de gereduceerde

(4)

Hieruit blijkt dat een object eerst vereenvoudigd wordt tot basale vormen, alvorens de analyse van complexere eigenschappen plaatsvindt.

Tijdens het benoemen van een plaatje van een object (bv., tafel) wordt na de visuele analyse het concept dat correspondeert met het object geactiveerd in het semantische geheugen. Dit is een opslagplaats van algemene kennis over de wereld (Radvansky, 2006). Volgens Collins en Quillian (1972, aangehaald in Radvansky, 2006; zie ook Loftus & Palmer, 1975) bestaat een conceptuele representatie van een object uit een knoop die verbonden is met andere knopen die de betekenis of functie beschrijven (bv., een tafel is een meubelstuk, aan een tafel kan je eten of werken, een tafel heeft vier poten en een blad). De knopen maken deel uit van een hiërarchisch georganiseerd netwerk, waarbinnen gerelateerde knopen met elkaar verbonden zijn. Activatie van een knoop die een bepaald concept representeert, verspreidt zich naar verbonden knopen die semantisch

gerelateerde concepten representeren. Dit proces wordt aangeduid als spreidende activatie. De informatie die vereist is voor het noemen van een objectnaam wordt opgehaald uit het mentale lexicon. Dit kan gedefinieerd worden als een opslagplaats van kennis over woorden met de bijbehorende semantische, fonologische, orthografische, syntactische, morfologische en

pragmatische eigenschappen.

Kennis over objecten wordt verworven op basis van perceptuele en semantische informatie. Een nieuw object wordt geleerd door aan de hand van deze informatie de mentale representatie van het nieuwe object te vergelijken met het mentale prototype van de compatibele categorie. Op deze wijze vindt categorisatie van nieuwe objecten plaats. Wanneer er weinig semantische informatie beschikbaar is tijdens het leren van een nieuw object, dan wordt het object opgeslagen in het semantische geheugen als een representatie van de objectvorm (Van Weelden, Schilperoord, Swerts, & Pecher, 2015). Deze theorie suggereert dat visuele kenmerken van een object zoals vorm een belangrijke rol spelen bij de organisatie van het semantisch geheugen.

(5)

Biederman (1987) is de vraag gerechtvaardigd of vorm eigenschappen van objecten op semantisch niveau zijn gerepresenteerd. Een taak die kan worden gebruikt om dat te kunnen onderzoeken is de plaatje-woord taak. In deze taak gaat de aanbieding van een plaatje gepaard met de aanbieding van een woord. Vervolgens is het de bedoeling dat het plaatje (de target) benoemd wordt, terwijl het woord (de afleider) genegeerd dient te worden (Underwood, 1976). Het benoemen van een plaatje wordt belemmerd door de aanwezigheid van een afleider. De mate van interferentie wordt bepaald door de aard van de relatie tussen target en afleider.

Uit eerder onderzoek is gebleken dat deze taak geschikt is om de structuur van het semantische geheugen te onderzoeken. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat semantisch gerelateerde plaatje-woord combinaties gepaard met tragere responstijden dan ongerelateerde combinaties. Dit zogenaamde semantische interferentie effect is veelvuldig geobserveerd (o.a., Costa & Caramazza, 2002; Pronk, 2016; Roelofs, 1992; Starreveld & La Heij, 1995, 1996; Lupker, 1979; Underwood, 1976). Het effect wordt meestal verklaard door aan te nemen dat het selecteren van een woord uit het lexicon een competitief proces is waarin de beoogde targetwoordrepresentatie en andere geactiveerde woordrepresentaties strijden om geselecteerd te worden. Een ongerelateerde woord afleider interfereert met het benoemproces omdat het zijn lexicale representatie activeert die in competitie treedt met de targetrepresentatie. Extra competitie (leidend tot interferentie) treedt op wanneer het afleidende woord qua betekenis lijkt op het te benoemen plaatje. De verklaring voor deze semantische interferentie is dat een semantisch gerelateerd woord extra activatie ontvangt vanuit het verwerkingsproces van het plaatje. Deze activatie boost kan uitgelegd worden aan de hand van Collins en Quillian's netwerkmodel van semantisch geheugen (1969, aangehaald in Radvansky, 2006), waarin spreidende activatie tussen semantisch gerelateerde concepten (zie ook o.a., Loftus & Palmer, 1975; Starreveld & La Heij, 1995, 1996) wordt aangenomen. Een analoge verklaring is dat gerelateerde concepten een eigenschap delen op het semantische niveau, waardoor de woordrepresentatie van een semantisch gerelateerd woord hoger geactiveerd raakt, zie Figuur 1

(6)

ter illustratie. In Figuur 1 deelt de semantische representatie van de afleider rits een eigenschap (bv., onderdeel van een kledingstuk) met de target knoop, waardoor activatie van de semantische

representatie van de target automatisch ook een deel van de semantische representatie van de afleider activeert. Doordat deze activatie weer doorstroomt naar het lexicale niveau wordt de afleider rits hoger geactiveerd dan een ongerelateerde afleider, bijvoorbeeld tafel, waardoor rits een sterkere concurrent is in het selectieproces.

Figuur 1. Verklaringsmodel Semantische Interferentie

Volgens bovenstaande interpretatie is het optreden van een semantische-interferentie effect

Plaatje: knoop

Ongerelateerde afleider

: tafel

Semantische

afleider

: rits

Visueelniveau Semantisch niveau Lexicaal niveau Hoge activatie Middelhoge activatie Lage activatie

(7)

representaties binnen dat systeem. Als visuele informatie binnen het semantische systeem is

gerepresenteerd (bv. vormeigenschappen als plat en rond die dan deel uitmaken van de semantische representaties van knoop en munt), kan dus ook een visueel interferentie-effect worden verwacht. omdat de hoge mate van vormoverlap tussen target en afleider zal leiden tot activatie van de bijbehorende woordrepresentaties die strijden om uiteindelijke selectie. Deze verklaring voor de veronderstelde interferentie van visuele aard is analoog aan die van het semantisch interferentie effect, zie Figuur 2 ter illustratie.

Figuur 2. Verklaringsmodel Semantische en Visuele Interferentie waarbij Visuele Informatie is Gerepresenteerd op het Semantische Niveau

Visuele

afleider

: munt

Plaatje: knoop

Ongerelateerde afleider

: tafel

Semantische

afleider

: rits

Visueelniveau Semantisch niveau Lexicaal niveau Hoge activatie Middelhoge activatie Lage activatie

(8)

Naar een dergelijk effect in de plaatje-woordtaak is nog geen onderzoek gedaan, terwijl dit effect bij sommige studies mogelijk wel een rol heeft gespeeld. Het stimulusmateriaal van Mahon, Costa, Peterson, Vargas en Caramazza (2007) bevatte bijvoorbeeld een visuele confound: Sommige plaatje-woord combinaties waren namelijk niet alleen semantisch gerelateerd, maar de

corresponderende concepten waren ook visueel gerelateerd. In het stimulusmateriaal bevond zich bijvoorbeeld de combinatie van de target eend met de afleider gans of de target schaal met de afleider schoteltje. Naast semantische overeenkomst bevatte het stimulusmateriaal dus ook visuele overeenkomst tussen de concepten die werden aangeduid door de plaatjes en de afleiders. Deze visuele overeenkomst zal, om de presentatie te vergemakkelijken, in de rest van dit artikel aangeduid worden als visuele overeenkomst tussen plaatjes en afleiders, hoewel daarmee dus de vormovereenkomst tussen de bijbehorende concepten bedoeld wordt.

Het mogelijke effect van visuele overeenkomst tussen target en afleider op het benoemen is door Mahon et al. (2007) niet in ogenschouw genomen, maar deze visuele overeenkomst zou het benoemproces kunnen beïnvloeden. Aangezien binnen veel categorieën de categorie-exemplaren op elkaar lijken (bv. de categorieën vogels, vruchten of zoogdieren) zouden dergelijke confounds door visuele overeenkomsten tussen plaatje en afleider mogelijk het frequent waargenomen semantische interferentie-effect in de plaatje-woord taak ten dele kunnen verklaren.

Er zijn bovendien minstens vier aanwijzingen in de literatuur die duiden op de mogelijke representatie van visuele eigenschappen op semantisch niveau. Ten eerste bleek uit onderzoek van Pecher, Zeelenberg en Raaijmakers (1998) dat tijdens het oplezen van een woord, de vorm van het corresponderende object een belangrijke rol speelde. Deze onderzoekers vonden dat het aanbieden van een woord dat correspondeerde met een visueel gerelateerd object en dat vooraf ging aan het uitspreken van een target woord, leidde tot priming, waardoor het woord sneller werd genoemd dan een woord dat ongerelateerd was aan het prime woord. Het effect trad echter alleen op als de aandacht was gevestigd op de perceptuele eigenschappen van objecten door voorafgaand aan de

(9)

taak vragen te stellen aan de deelnemer over de vorm van de gebruikte objecten in het

stimulusmateriaal. Dit onderzoek betrof echter het oplezen van woorden. De vraag rijst nu of er ook een effect van visuele overeenkomst waargenomen kan worden bij het categoriseren of benoemen van plaatjes.

Een onderzoek van Flores d'Arcais en Schreuder (1987) liet zien dat deelnemers sneller plaatjes uit visueel gelijke categorieën (bv., dieren) categoriseerden dan plaatjes uit visueel ongelijke categorieën (bv., keukengerei). De verklaring voor deze uitkomst was volgens de onderzoekers dat semantische knopen bestaan uit zowel visuele als semantische eigenschappen. Visuele eigenschappen worden bij aanbieding van een object direct geactiveerd. Semantische eigenschappen worden indirect geactiveerd na activatie van visuele eigenschappen. Hieruit volgt dat objecten van visueel gelijke categorieën direct geactiveerd worden, waardoor categorisatie

gemakkelijker verloopt.

Niet alleen bij het categoriseren, maar ook bij het benoemen van plaatjes lijkt visuele vormovereenkomst een rol te kunnen spelen. Neumann en Kautz vonden in 1982 dat er een interferentie-effect was voor visuele vorm-gerelateerde afleider-target paren, in vergelijking met ongerelateerde paren, in een taak waarin de deelnemers plaatjes van kledingstukken en dieren moesten benoemen. De plaatjes waren zodanig bewerkt dat de contouren van een exemplaar uit de categorie kleding overeenkwam met de contouren van een exemplaar uit de categorie dieren (bv., plaatje van een muis lijkt op plaatje van een schoen). De onderzoekers vonden langere

benoemtijden en meer benoemfouten wanneer de target vergezeld was van een woord dat refereerde aan een visueel gelijk exemplaar uit de andere categorie (bv., schoen i.c.m. muis) dan wanneer dit niet zo was. Op basis van deze bevindingen concludeerden de onderzoekers dat het meer tijd kost om een plaatje te identificeren als het afleidende woord een incorrecte interpretatie van de target suggereert. Echter, een tekortkoming van dit onderzoek was dat er geen sprake was van directe visuele overeenkomst tussen de objecten die correspondeerden met het plaatje en het woord, maar

(10)

dat plaatjes waren bewerkt om zo visuele gerelateerdheid tussen het plaatje en het woord te genereren.

Een laatste aanwijzing voor het belang van visuele vormovereenkomst bij het benoemen van plaatjes komt uit onderzoek naar het benoemen van foto’s. Onderzoek van Young, Ellis, Flude, McWeeny en Hay (1986) toonde aan dat het benoemen van een bekend persoon (bv., een politicus of acteur) op basis van een foto, belemmerd werd door het aanbieden van een afleidende naam van een ander bekend persoon uit dezelfde beroepsgroep. In een tweede experiment was de te benoemen bekende persoon gekoppeld met ofwel de naam van een visueel gelijkende bekende persoon uit een andere beroepsgroep, ofwel de naam van een bekende persoon uit dezelfde beroepsgroep die niet leek op de te benoemen persoon. Dit experiment liet zien dat het interfererende effect van een afleidende naam op het benoemen van een foto van een bekende persoon uit dezelfde beroepsgroep, niet zo zeer verklaard werd door gelijke beroepsgroep als wel door uiterlijke gelijkenissen tussen de bekende personen. De onderzoekers concludeerden op basis hiervan dat uiterlijke gelijkenissen tussen bekende personen de interferentie veroorzaakten, ongeacht de beroepsgroep. Weliswaar betrof dit onderzoek het benoemen van plaatjes van bekende gezichten, maar iets soortgelijks zou ook voor het benoemen van plaatjes van objecten kunnen gelden.

Uit bovenstaande vier studies blijkt dat visuele aspecten van objecten mogelijk gerepresenteerd zijn op semantisch niveau. Het huidige onderzoek is bedoeld om hier meer

duidelijkheid over te krijgen. Het onderzoek was gericht op het detecteren van de mogelijke invloed van visuele overeenkomst tussen plaatje en afleider op het benoemen van een plaatje. Daarvoor werden afleiders gebruikt die uitsluitend visueel gerelateerd waren aan het plaatje.

De volgende condities werden gebruikt: Ten eerste een conditie waarin target en afleider visueel (maar niet semantisch) zijn gerelateerd (bv., mattenklopper i.c.m. tennisracket ). Ten tweede een conditie waarin target en afleider ongerelateerd zijn (bv., mattenklopper i.c.m. basketbal). Ten derde een controle conditie waarin de afleider een reeks kruisjes is.

(11)

Naast aanwijzingen uit taken waarin plaatjes of foto’s van gezichten zonder tijdsdruk werden benoemd, zijn er aanwijzingen dat visuele aspecten een rol spelen bij het benoemen van plaatjes uit taken waarin de plaatjes onder tijdsdruk worden benoemd. Bijvoorbeeld in onderzoek van Vitkovitch, Humphreys en Lloyd-Jones (1993) dienden proefpersonen onder tijdsdruk plaatjes te benoemen behorende tot categorieën waarvan veel exemplaren vorm gerelateerd waren (bv., dieren) en categorieën waarvan weinig exemplaren vorm gerelateerd waren (bv., meubilair). De resultaten lieten zien dat een groter aantal responsfouten was waargenomen bij plaatjes uit visueel gelijke categorieën dan bij plaatjes uit visueel ongelijke categorieën. Hierbij werden voornamelijk objecten opgenoemd die leken op de target en behoorden tot dezelfde categorie. Een kanttekening bij dit onderzoek is dat de responsfouten niet alleen visueel gerelateerd zijn, maar ook semantisch gerelateerd, doordat ze deel uitmaakten van dezelfde categorie.

Echter werd in bovengenoemd onderzoek geen gebruik gemaakt van een plaatje-woord taak. Dit in tegenstelling tot onderzoek van Starreveld en La Heij (1999). Deze onderzoekers ontdekten in een speeded naming variant van de plaatje-woord taak, dat wanneer de target gepaard ging met een semantisch gerelateerde afleider, de proefpersonen door de beperkte tijd vaker foutief de afleider opnoemden, dan wanneer de target en afleider ongerelateerd waren. De aantallen fout in de speeded variant lieten hiermee een semantisch interferentie-effect zien en reflecteerden volgens de auteurs hetzelfde proces als de reactietijden in het normale benoemproces.

De vraag rijst nu of dit type fout (afleider opnoemen) ook vaker optreedt als de relatie tussen target en afleider visueel van aard is dan wanneer er geen visuele relatie is.

Op grond van de Recognition-by-Components theorie is het plausibel dat bij objecten die onder tijdsdruk worden benoemd en die geonen delen soms incorrecte identificatie van het target object plaatsvindt, omdat tijdens de verwerking ook representaties geactiveerd zullen worden van objecten die qua vorm lijken op de target. De veronderstelling is dat als gevolg van tijdsdruk bij het versneld benoemen van een plaatje, de identificatie van het corresponderende object onvolledig zal

(12)

zijn en dat ook de semantische representaties van visueel gerelateerde concepten geactiveerd worden.

Hiervoor zijn twee verklaringen mogelijk. De eerste gaat uit van gescheiden semantische representaties van vormgerelateerde concepten, de tweede gaat uit van een gedeeltelijk gedeelde semantische representatie van vormgerelateerde concepten. Figuur 3 illustreert een model waarbij visuele informatie niet op semantisch niveau is gerepresenteerd, Figuur 4 een model waarbij visuele kenmerken wel op semantisch niveau zijn gerepresenteerd en visueel gerelateerde objecten

dergelijke kenmerken delen. Beide modellen kunnen verklaren dat tijdens de onvolledige

verwerking van de target onder tijdsdruk ook de semantische representaties van visueel gerelateerde afleiders worden geactiveerd. Dit zal vermoedelijk resulteren in veel benoemfouten waarbij deze visueel gerelateerde afleider zal worden opgenoemd.

Om de vraag te beantwoorden of tijdsdruk zal leiden tot meer visueel gerelateerde benoemfouten, zal dezelfde plaatje-woord taak zoals hierboven beschreven, worden ingezet, waarbij de expliciete instructie is om zo snel maar niet noodzakelijkerwijs accuraat mogelijk het plaatje te benoemen (versnelde plaatje-woord taak).

(13)

Figuur 3. Verklaringsmodel onjuiste Identificatie en Gescheiden Semantische Representaties tijdens Versneld Benoemen

Visuele distractor: munt

Plaatje: knoop

Ongerelateerde distractor: tafel

Visueelniveau Lexicaal niveau Semantisch niveau Hoge activatie Lage activatie Middelhoge activatie

(14)

Figuur 4. Verklaringsmodel Onjuiste Identificatie en Gedeelde Visuele Aspecten op Semantisch Niveau tijdens Versneld Benoemen

Visuele afleider: munt

Plaatje: knoop

Ongerelateerde afleider: tafel

Visueelniveau Lexicaal niveau Semantisch niveau Hoge activatie Lage activatie Middelhoge activatie

(15)

Methode

Deelnemers

In totaal namen 47 studenten deel aan dit onderzoek. Hiervoor hadden zij zich ingeschreven

via www.lab.uva.nl. Voorwaarden voor deelname waren moedertaal Nederlands, geen dyslexie en

normaal of gecorrigeerd-tot-normaal gezichtsvermogen. Deelname werd beloond met 1 Research Credit.

Materialen en Apparatuur

De stimuli uit de plaatje-woord taak werden aangeboden op een computerscherm via het programma Presentation en responstijden werden gemeten met behulp van een voicekey.

Bij de plaatje-woord taak moest de deelnemer in drie condities (visueel gerelateerd, ongerelateerd, controle) 32 in random volgorde aangeboden plaatjes benoemen. Deze plaatjes bestonden uit zwart-witte lijntekeningen van diverse gangbare objecten. De categorieën liepen uiteen van gereedschappen en keukengerei tot sportattributen. Zie Appendix voor het gebruikte stimulusmateriaal.

Er werden 32 plaatje-woord paren gevormd waarvan de objecten waaraan het plaatje en de woord-afleider refereerden, correspondeerden met concepten waarvan de geonen gelijk waren. De objecten kwamen dus qua vorm overeen, maar niet qua betekenis (bv., plaatje van een rolmaat i.c.m. het woord jojo). Deze plaatje-woord paren vormden de conditie visueel gerelateerd.

Nadere inspectie van het stimulusmateriaal van eerder genoemd onderzoek van Pecher et al. (1998) wees uit dat de grootte van sommige concepten die correspondeerden met de woordparen niet gelijk was. Bijvoorbeeld werd het woord armband gekoppeld aan hoepel en pizza aan munt. Onderzoek van Setti , Caramelli en Borghi (2009) liet echter zien dat informatie over de grootte van een object een rol speelt bij het categoriseren van objecten in een priming taak. Woorden die vooraf waren gegaan door prime woorden waarvan de object referenten gelijk waren qua grootte, werden

(16)

sneller gecategoriseerd dan woorden waarvan de object referenten ongelijk waren aan de prime woorden qua grootte. Daarom zal in het huidige onderzoek wel rekening worden gehouden met grootte, waarbij gestreefd wordt om de grootte tussen de concepten corresponderend met de plaatje-woord paren, zo veel mogelijk gelijk te houden. Bijvoorbeeld werd de visueel gerelateerde

combinatie walnoot-hersenen afgekeurd.

Elke visueel gerelateerde afleider werd ook gebruikt in de conditie ongerelateerd door elke afleider te koppelen aan een plaatje dat noch qua vorm, noch qua betekenis, noch qua naam

overeenstemde. (d.w.z., ongerelateerd, bv., rolmaat i.c.m. spuitbus).

Ter controle van een het verwachtte effect van de woordstatus van de afleiders werd er een controle conditie toegevoegd, waarin een reeks kruisjes met elk plaatje werd gecombineerd. Ten slotte werden fillers samengesteld die bestonden uit visueel gerelateerde en ongerelateerde afleiders die niet in het experiment voorkwamen en kruisjes. Deze fillers werden gebruikt aan het begin van de taak en na een incorrecte respons.

Bij de versnelde plaatje-woord taak werd hetzelfde stimulusmateriaal gebruikt als in de gewone plaatje-woord taak. Echter, de instructie verschilde (zie Procedure). Daarnaast werden bij de versnelde variant de responsen opgenomen met een de voicerecorder van een mobiele telefoon. De manipulatie van visuele overeenkomst tussen het corresponderende object van het plaatje en het woord werd gecontroleerd aan de hand van een beoordelingstaak. Na afloop van het experiment moest elke deelnemer beoordelen in hoeverre de objecten die de target-afleider paren

representeerden, op elkaar leken wat betreft de vorm. Hiervoor werd een 7-punts Likert-schaal gebruikt, variërend van 1 (geen overeenstemming qua vorm) tot 7 (zeer hoge mate van

overeenstemming). De visuele gelijkheidsoordelen werden geanalyseerd om te controleren of de manipulatie van mate van visuele gerelateerdheid geslaagd was. Bij de beoordelingstaak werden de oordelen van een deelnemer verwijderd, aangezien het scorepatroon aan leek te geven dat de instructie vermoedelijk verkeerd was begrepen. De gegevens van alle overige deelnemers zijn

(17)

gebruikt om de oordelen over de mate van visuele overeenkomst tussen targets en woord-afleiders te vergelijken. Doordat de verschilscores van de visueel gerelateerde en de ongerelateerde plaatje-woord paren niet normaal verdeeld waren (Shapiro-Wilk (46) = .89, p < .0005 ), werd het verschil tussen de scores op beide typen oordelen non-parametrisch getoetst met de Related-Samples Wilcoxon Signed Rank Test (hierna te noemen RSWSRT). De test liet zien dat de scores voor de visueel gerelateerde paren hoger waren (Mdn = 4.87) dan de scores voor de visueel ongerelateerde paren (Mdn = 1.55), W+ = 1078, p < .0005), hetgeen impliceerde dat de manipulatie van mate van visuele gerelateerdheid gelukt was.

Procedure

Eerst las de deelnemer de informatiebrochure en ondertekende de informed consent. Daarna nam hij plaats voor een computerscherm met microfoon en kreeg de instructie om zo snel en accuraat mogelijk de plaatjes te benoemen. Het experiment begon met een oefenfase. De eerste oefenserie bestond uit de presentatie van de gebruikte plaatjes met erdoorheen de correcte

benaming. In de tweede oefenserie zag de deelnemer enkel de plaatjes. Daarna werden de plaatjes gecombineerd met een reeks kruisjes. Ten slotte diende de deelnemer de plaatjes in aanwezigheid van een filler te benoemen, de instructie was hier om de fillers te negeren. Gemiddeld duurde deze fase 10 minuten. Bij de afname van de standaard plaatje-woord taak werden naast correcte

responsen, ook onjuiste responsen en voicekey fouten geregistreerd door de proefleider. Een

voicekey fout ontstond volgens de beoordeling van de proefleider wanneer de voicekey asynchroon werd getriggerd met een correcte respons (d.w.z.,de responstijd te vroeg of te laat werd gemeten).

Vervolgens begon de testfase. Deelnemers met een oneven nummer deden de standaard plaatje-woord taak eerst en daarna de versnelde plaatje-woord taak en deelnemers met een even nummer vice versa. Bij de versnelde plaatje-woord taak kreeg de deelnemer de instructie om het plaatje enkel zo snel mogelijk te benoemen. De 32 plaatjes werden getoond samen met een visueel gerelateerde afleider, een ongerelateerde afleider en kruisjes in een willekeurige volgorde (32 x 3 =

(18)

96 trials). Om de 10 trials had de deelnemer gelegenheid om te pauzeren. Dit lage aantal was afgestemd op de versnelde plaatje-woord taak, zodat de proefleider gelegenheid had om bij weinig fouten de deelnemer te instrueren nog sneller de plaatjes te benoemen.

Hierop volgde een pauze die 5 minuten duurde. Afhankelijk van de afnamevolgorde moest de deelnemer als tweede taak ofwel de gewone, ofwel de versnelde plaatje-woord taak doen. De testfase bestaande uit de standaard en versnelde plaatje-woordtaak duurde in totaal gemiddeld 15 minuten.

Tot slot deed de deelnemer een computertaak, waarbij de target-afleider combinaties beoordeeld werden op mate van visuele overeenkomst. De instructie werd op het scherm

aangeboden en de deelnemers voerden de beoordelingen in met behulp van cijfers 1 t/m 7 op het toetsenbord. Deze taak duurde gemiddeld 5 minuten.

(19)

Resultaten

Uitval

Door een technische fout zijn de data van een deelnemer bij de reguliere plaatje-woord taak niet opgeslagen. Ook bleek achteraf dat de visueel gerelateerde afleider bij het plaatje van een werphengel foutief te zijn gecodeerd. Daarom werden de responstijden van alle combinaties met het plaatje van een werphengel verwijderd uit de analyse van zowel de beoordelingstaak als de gewone plaatje-woord taak.

Responstijden

Responstijden van onjuiste responsen werden uit de analyse verwijderd. Tevens werden de responstijden van trials waarbij een voicekey fout was waargenomen, verwijderd. Daarnaast werden extreme responstijden verwijderd die kleiner dan 300 ms of groter dan 2000 ms waren en die meer dan 3 standaarddeviaties afweken van het gemiddelde per deelnemer per conditie. Deze

verwijderingen besloegen achtereenvolgens 1.0 %, 3.8 % en 2.8 % van de responsen. De overige responsen werden opgenomen in de analyse. Alle analyses werden uitgevoerd over de proefpersoon gemiddelden (subscript 1) en over de item gemiddelden (subscript 2).

Met behulp van een repeated measures ANOVA met afnamevolgorde als

tussen-proefpersoon variabele en conditie als binnen-tussen-proefpersoon variabele werd eerst gekeken of er een effect was opgetreden van de volgorde waarin de taken waren afgenomen (d.w.z., gewone plaatje-woord taak eerst of als tweede). Deze variantie-analyse liet zien dat dat de overall responstijden gelijk waren tussen de twee volgordegroepen., F1(1,44) = .18, p = .67, F2(1, 30) = 1.103, p = .298,

en dat er er geen interactie waargenomen kon worden tussen afnamevolgorde en conditie, F1(2, 88)

= 1.21, p = .3, F2(2, 60) = 1.528, p = .221. Er was dus geen volgorde-effect gevonden. De data van

(20)

conditie. Tabel 1 toont de gemiddelde responstijd in milliseconden en bijbehorend foutpercentage van de deelnemers (N = 46) per conditie. Figuur 5 illustreert de gemiddelde responstijd van de deelnemers per conditie.

Tabel 1

Gemiddelde Responstijd en Foutpercentage (tussen Haakjes) per Deelnemer per Conditie

Conditie

Visueel gerelateerd Ongerelateerd Kruisjes

781 (1.2) 780 (1.3) 670 (0.8)

(21)

Een repeated measures ANOVA met conditie als binnen-proefpersoon variabele liet zien dat er een hoofdeffect van conditie was opgetreden bij zowel de deelnemers als de plaatjes, F1(2, 88) =

229.37, p < .0005, F2(2, 60) = 128.53, p < .0005. Vervolgens werd gekeken of het effect van

lexicaliteit waargenomen kon worden. Vergelijking van de responstijden in de controle en

experimentele condities met behulp van tests of within-subject difference contrasts toonde aan dat er een verschil was opgetreden tussen de responstijden in de lexicale condities en de controle conditie, F1(1, 44) = 401.20, p < .0005, F2(1,30) = 214.78, p < .0005. Plaatjes werden trager

benoemd wanneer deze vergezeld gingen van een lexicale afleider in plaats van een reeks kruisjes. Op grond van deze bevinding kon het lexicaliteitseffect worden vastgesteld.

Alhoewel inspectie van Tabel 1 en Figuur 5 reeds suggereerde dat er geen sprake was van een verschil tussen de gemiddelde responstijden in de visueel gerelateerde en ongerelateerde

condtie, werd evengoed een test of within-subjects difference contrasts uitgevoerd om dit statistisch te toetsen. Hieruit kwam naar voren dat de responstijden in de visueel gerelateerde en

ongerelateerde conditie gelijk waren, F1(1, 44) = .03, p = .87, F2(1, 30) = 0.13, p = .72. Dit

bevestigde dat er geen verschil was qua benoemtijd tussen visueel gerelateerde plaatje-woord paren en ongerelateerde paren.1

De verkregen percentages fouten waren te laag om een zinvolle analyse toe te staan, maar inspectie van Tabel 1 laat zien dat in de kruisjes conditie het minste aantal fouten werd gemaakt terwijl de 2 lexicale condities elkaar weinig ontlopen.

1

Nadere analyse van de gemiddelde responstijden per plaatje per conditie toonde aan dat 9 visueel gerelateerde plaatje-woord paren 10 of meer milliseconden trager benoemd werden dan ongerelateerde paren. 13 Visueel

gerelateerde paren werden 10 of meer milliseconden sneller benoemd. Er is dus absoluut geen sprake van een systematisch effect, zie appendix A voor de desbetreffende items. Dit onregelmatige patroon was ook zichtbaar bij de deelnemers. 20 Deelnemers benoemden de visueel gerelateerde plaatjes gemiddeld 10 of meer milliseconden trager dan

(22)

Fouten-analyse versnelde plaatje-woord taak

De data werden voorbehandeld door incorrecte responsen te categoriseren. De volgende foutcategorieën werden gehanteerd:

 Visueel gerelateerde afleider: de visueel gerelateerde afleider werd genoemd (bv., ruitenwisser bij het plaatje van een strijkstok).

 Ongerelateerde afleider: de ongerelateerde afleider werd genoemd (bv., tuinslang in plaats van baksteen).

 Stimulusset, semantisch gerelateerd: een ander semantisch gerelateerd plaatje uit de stimulusset werd genoemd (bv., nijptang i.p.v. schroevendraaier).

 Stimulusset, visueel gerelateerd: een ander visueel gerelateerd plaatje uit de stimulusset werd genoemd (bv., voetbal i.p.v. pompoen).

 Stimulusset, ongerelateerd: een ander ongerelateerd plaatje uit de stimulusset werd genoemd (bv., zaklamp i.p.v. vergrootglas).

 Synoniem (bv., loep i.p.v. vergrootglas).  Hyperniem (bv., toren i.p.v. vuurtoren).

 Semantisch gerelateerde fout (bv., bom i.p.v. handgranaat).

 Visueel gerelateerde fout (bv., vliegenmepper i.p.v. mattenklopper).  Ongerelateerde fout (bv., paperclip i.p.v. vergrootglas).

 Geen respons.

 Aarzeling (bv., uh wiel).

 Overig (d.w.z., verhaspeling, bv., maatrol i.p.v. rolmaat; correctie, bv., kom...vergrootglas; gedeelte targetnaam, bv., strijk i.p.v. strijkstok).

(23)

responsen) werden opgenomen in de fouten-analyse (N = 36). Tabel 2 laat per foutcategorie het totaal aantal fout zien en het foutpercentage en bijbehorende standaardafwijking over alle deelnemers. De tabel is geordend van meest gemaakte foutsoort naar minst gemaakte foutsoort .

(24)

Tabel 2

Totaal Aantal Fout, Foutpercentage en Standaardafwijking (tussen Haakjes) Deelnemers per Categorie

Categorie Aantal fout Foutpercentage

Visueel gerelateerde afleider 119 3.4 (4.7)

Ongerelateerde afleider 69 2 (4.4) Aarzeling 46 1.3 (1.8) Stimulusset, ongerelateerd 45 1.3 (1.6) Hyperniem 33 0.9 (1.7) Geen respons 33 0.9 (1.3) Ongerelateerd 30 0.9 (1.2) Semantisch gerelateerd 22 0.6 (1) Overig 17 0.5 (0.7) Visueel gerelateerd 15 0.4 (0.8) Synoniem 12 0.3 (0.7)

Stimulusset, visueel gerelateerd 10 0.3 (0.6)

Stimulusset, semantisch gerelateerd 5 0.1 (0.4)

(25)

Uit de Shapiro-Wilk Test kwam naar voren dat in alle categorieën het totaal aantal fout niet normaal verdeeld was, alle coresponderende p's < .05. Aangezien inspectie van Tabel 2 uitwees dat afleiderfouten het meest werden gemaakt, werd er allereerst getoetst aan de hand van de RSWSRT of er sprake was van een verschil tussen deze foutcategorieën. De test toonde aan dat de mediaan van verschillen tussen visueel gerelateerde (Mdn = 2) en ongerelateerde (Mdn = 0) afleiderfouten niet gelijk was aan 0, W+1 = 27, p < .0005, W+2 = 36, p = .009. Deelnemers maakten meer visueel

gerelateerde afleiderfouten dan ongerelateerde afleiderfouten.

Het aantal ongerelateerde targets uit de stimulusset dat genoemd was (Mdn = 1), bleek volgens de RSWSRT te verschillen van het aantal ongerelateerde responsfouten (Mdn = 0), W+1 =

76, p = .015, W+2 = 226.5, p = .027. Er werden meer andere targets uit de set genoemd dan

ongerelateerde responsen. Dit wijst op verhoogde beschikbaarheid van de concepten die gerepresenteerd worden door de targets uit de stimulusset, tijdens het benoemproces.

Ook werd er getoetst of het totaalaantal visueel gerelateerde fouten (d.w.z., visuele fouten zowel gerelateerd als ongerelateerd aan de stimulusset exclusief de visueel gerelateerde

distractorfout) verschilde van het totaalaantal semantische fouten (d.w.z., synoniemen,

hyperniemen en semantische fouten zowel gerelateerd als ongerelateerd aan de stimulusset). Er bleek verschil te bestaan tussen het totale aantal visueel gerelateerde fouten (Mdn = 0) en

semantisch gerelateerde fouten (Mdn = 2), W+1 = 241, p < .0005, W+2 = 38.5, p = .021. Afgezien

van het aantal visueel gerelateerde distractorfouten, werden er meer semantisch gerelateerde dan visueel gerelateerde benoemfouten geproduceerd. Deze bevinding ondersteunt de theorie dat plaatjes benoemen semantisch gemedieerd is.

(26)

Discussie

In de inleiding is beschreven dat als wordt aangenomen dat visuele kenmerken zijn

gerepresenteerd op een semantisch niveau, een visueel gerelateerde afleider in de plaatje-woordtaak meer zal interfereren met het benoemen van een plaatje dan een ongerelateerde afleider. Deze interferentie zou dan kunnen worden veroorzaakt doordat visuele kenmerken van het te benoemen object gedeeld worden op semantisch verwerkingsniveau of doordat op dat niveau spreidende activatie optreedt naar vorm gerelateerde concepten. De resultaten van de standaard plaatje-woord taak lieten zien dat visueel gerelateerde plaatje-woord paren plaatjes even snel werden benoemd als ongerelateerde plaatje-woord paren.

Gebaseerd op deze resultaten kan geconcludeerd worden dat het benoemproces in deze taak niet beïnvloed werd door visuele overeenkomst tussen een afleidend woord en het object dat gerepresenteerd werd door een plaatje. Hieruit kan worden afgeleid dat visuele kenmerken van een object niet op semantisch niveau zijn opgeslagen, maar op visueel niveau en dat visuele kenmerken niet tussen vorm gerelateerde concepten gedeeld worden. Daarentegen is het plausibel dat visuele kenmerken van een object alleen de corresponderende semantische representatie(s) van dat object activeren. Dat kan als vorm gerelateerde concepten geen visuele eigenschappen delen op

semantisch niveau, maar op visueel niveau. Op visueel niveau treedt mogelijk geen spreidende activatie, maar laterale inhibitie op tussen representaties van vorm gerelateerde concepten zodat uiteindelijk alleen de vormrepresentatie van het afgebeelde object actief blijft.

Figuur 6 is een visuele weergave van een model dat het proces illustreert tijdens de standaard plaatje-woord taak bij het benoemen van het plaatje van een appel met een visueel

gerelateerde afleider tennisbal en met een ongerelateerde afleider tafel. Volledigheidshalve zijn ook de semantische afleider banaan en de semantische en visueel gerelateerde afleider perzik

opgenomen in het model. In de standaard-plaatjewoordtaak leidt de presentatie van het plaatje van een appel alleen tot activatie van zijn eigen vormrepresentatie, vormrepresentaties van

(27)

vorm-gerelateerde concepten raken door laterale inhibitie niet geactiveerd.

Figuur 6. Verklaringsmodel Standaard Plaatje-Woord Taak

De bovengenoemde bevindingen zijn in tegenspraak met eerder beschreven onderzoek waaruit aanwijzingen voor een visueel kenmerk op semantisch niveau werden afgeleid (Flores d'Arcais & Schreuder, 1987). Echter, het aangehaalde onderzoek van Flores d'Arcais en Schreuder betrof een andersoortige taak, namelijk het bevestigen van de categorie waartoe het afgebeelde

Semantische afleider

Plaatje: appel

Visuele

afleider Visuele afleiderSemantische +

Ongerelateerde afleider

appel

appel tennisbal perzik tafel

banaan

lang-werpig krom cilinder dunnecilinder

gebogen lijnen Activerende verbinding Inhiberende verbinding Vorm features Vorm representatie Semantische representatie Lexicale representatie Hoge activiteit Middelhoge activiteit Lage activiteit gebogen lijnen bol

glad ruw egaal vier

balken recht-hoekig boven-kant vlak

(28)

Bij bevestiging van een categorie is het aannemelijk dat herkenning van de vorm van het corresponderende object een rol zou kunnen spelen. Een alternatieve verklaring voor snellere categorisatie van objecten uit visueel gelijke categorieën zou daarom kunnen zijn dat de categorie van een object uit met visueel gelijkende exemplaren (bv., koe en paard) eerder herkend wordt op basis van visuele input dan de categorie van visueel ongerelateerde objecten (bv., trommel en piano). Om de categorie van bijvoorbeeld het plaatje van een koe (behorend tot visueel gelijke categorie) te bepalen is informatie over de vorm, namelijk de vier poten en het lichaam, toereikend. Gedetailleerde semantische informatie is niet noodzakelijk om de categorie te bepalen. Bij een visueel gelijke categorie kan daardoor de juiste categorie worden afgeleid uit een oppervlakkige verwerking van het plaatje. Daarentegen is voor de categorisatie van een object uit een visueel ongelijke categorie diepere verwerking noodzakelijk. Bij een visueel ongelijke categorie zoals muziekinstrumenten is meer semantische activatie vereist ter identificatie van een object. Het gevolg hiervan is dat de categorisatie van het plaatje zich sneller voltrekt als er sprake is van een plaatje uit een visueel gelijke categorie dan bij een plaatje uit een visueel ongelijke categorie.

Nu is gebleken dat bij het normaal benoemen van een plaatje geen effect is gevonden van visuele gerelateerdheid tussen het afleidende woord en het plaatje, rijst de vraag in hoeverre visuele gerelateerdheid in het stimulusmateriaal correct was gemanipuleerd. Bij de totstandkoming van het stimulusmateriaal waren de gebruikte concepten weliswaar gematcht op onder andere gelijke grootte en gelijke geonen om hiermee de visuele relatie tussen de concepten zo zuiver en

nauwkeurig mogelijk te houden, maar een alternatieve verklaring voor het uitblijven van een effect van visuele gerelateerdheid zou kunnen zijn dat er een gebrekkige manipulatie was van visuele gerelateerheid. Er was echter wel een effect van lexicaliteit gevonden. De woord-afleiders belemmerden het benoemen in vergelijking met de kruisjes-afleiders. Deze laatste bevinding laat zien dat hoewel de deelnemers waren geïnstrueerd om de woorden te negeren, dit niet was gelukt. Bovendien bleek uit de beoordelingen van de visuele overeenkomst tussen de plaatje-woord paren

(29)

bleek dat visueel gerelateerde plaatje-woord paren hoger beoordeeld werden qua mate van visuele overeenkomst dan ongerelateerde plaatje-woord paren. De manipulatie blijkt dus succesvol te zijn geweest.

Dat blijkt ook uit de resultaten van de versnelde benoemtaak waar meer visueel gerelateerde afleiderfouten dan ongerelateerde afleiderfouten werden gemaakt. Dit resultaat valt te verklaren uit de aanname dat bij deze taak als gevolg van de tijdsdruk de identificatie van het beoogde object tijdens de visuele verwerking, onvolledig was. Dientengevolge werden waarschijnlijk ook objectrepresentaties geactiveerd die visueel verwant waren aan het te benoemen object. Dit zou ertoe kunnen leiden dat soms, mogelijk als gevolg van willekeurige ruis in het benoemsysteem, het corresponderende object van een visueel gerelateerde afleider meer geactiveerd werd dan dat van een ongerelateerde afleider, als gevolg waarvan de visueel gerelateerde afleider werd genoemd.

Daarnaast is er bij de versnelde benoemtaak evidentie gevonden dat het benoemen van plaatjes een semantisch gemedieerd proces is. Er werden namelijk meer semantisch gerelateerde benoemfouten dan visueel gerelateerde en ongerelateerde benoemfouten gemaakt. Deze bevinding sluit aan bij eerdere onderzoeken die eveneens een mediërende functie van het semantische systeem lieten zien (Vitkovitch & Humphreys, 1991; Starreveld & La Heij, 1999).

De bevinding dat vorm tijdens een vroegtijdig stadium van visuele objectidentificatie verwerkt wordt, sluit aan bij eerder beschreven onderzoek van Güçlü en Van Gerven (2015) en bij de theorie van Biederman (1987) waarbij herkenning van een object plaatsvindt op basis van het ontleden tot geonen. Blijkbaar leidt tijdsdruk tot gebrekkige objectherkenning die leidt tot activatie van semantische representaties van objecten die visuele-vormaspecten delen. Op het semantische niveau vindt bovendien spreiding van activatie plaats tussen semantisch gerelateerde concepten. Figuur 7 geeft het benoemproces weer tijdens de versnelde plaatje-woord taak.

(30)

Figuur 7. Verklaringsmodel Versnelde Plaatje-Woord Taak

Uit dit model kan de voorspelling worden afgeleid dat tijdens het versneld benoemen van de plaatje-woord paren een afleider die zowel visueel als semantisch gerelateerd is het vaakst

opgenoemd zal worden. De verklaring volgt uit de aanname dat een dergelijk type afleider door de tijdsdruk beperkt zal worden lateraal geïnhibeerd op visueel niveau. Vervolgens zal er een activatie boost optreden onder invloed van spreidende activatie tijdens de semantische verwerking. Een

Semantische afleider

Plaatje: appel

Visuele

afleider Visuele afleiderSemantische + Ongerelateerde afleider

appel

appel tennisbal perzik tafel

banaan

lang-werpig krom cilinder dunnecilinder

gebogen lijnen Activerende verbinding Inhiberende verbinding Vorm features Vorm representatie Semantische representatie Lexicale representatie Hoge activiteit Middelhoge activiteit Lage activiteit gebogen lijnen bol

glad ruw egaal vier

balken recht-hoekig boven-kant vlak

(31)

gerelateerde plaatje-woord paren (zoals appel-perzik) nog meer afleiderfouten veroorzaken dan visueel gerelateerde en semantische gerelateerde paren.

Op basis van de resulaten van de normale woord taak en de versnelde plaatje-woordtaak kan geconcludeerd worden dat vormeigenschappen van een object waarschijnlijk niet gerepresenteerd worden op semantisch niveau, maar blijkbaar ervoor, tijdens de visuele verwerking. Normale visuele verwerking resulteert in de uiteindelijke activatie van het enige semantische concept dat compatibel is met alle visuele kenmerken van het object. Bij versnelde visuele verwerking worden er meerdere concepten op semantisch niveau geactiveerd die compatibel zijn met een deel van de visuele kenmerken en is er onvoldoende tijd voor het proces dat bij normale verwerking zorgt voor de uiteindelijke activatie van het enige corresponderende semantische concept dat compatibel is met alle visuele kenmerken van het object. Bij versnelde verwerking zal er dan af en toe een fout concept worden geselecteerd voor verdere verwerking tot een overte respons.

(32)

Appendix A: Stimulusmateriaal

Plaatje Visueel gerelateerde

afleider

Ongerelateerde afleider

Filler

appela tennisbal paaltje xxxxx

beeldschermb schilderij tennisracket xxxxx

bloempotb emmertje sambabal xxxxx

borda frisbee ananas schijf

boorb pistool horloge tijger

doosb baksteen gasleiding strik

fles kegel aansteker cilinder

gardeb sambabal emmertje haarborstel

haltera bot raket xxxxx

handgranaatb ananas frisbee brood

hockeysticka paaltje tennisbal staf

knoop munt plank hond

kompas horloge pistool bloem

kleerhangerb triangel ruitenwisser xxxxx

lippenstiftb buisje kegel aansteker

mattenkloppera tennisracket basketbal xxxxx

nijptang passer microfoon knijper

palingb darm globe raam

penseel sigaret afstandsbediening bank

pompoena basketbal schilderij xxxxx

rekenmachineb afstandsbediening sigaret mobieltje

rolmaata jojo spuitbus paperclip

schroevendraaier dartpijl tafeltennisbatje injectiespuit

strijkstoka ruitenwisser triangel xxxxx

thermosflesb spuitbus jojo xxxxx

tuinslanga gasleiding baksteen lasso

vergrootglasb tafeltennisbatje dartpijl koekenpan

voetbalb globe darm meloen

vuurtoren raket bot xxxxx

(33)

wiela pizza speer tas

zaklamp microfoon passer banaan

A In de P-W taak werd dit visueel gerelateerde plaatje-woord paar 10 ms of meer trager benoemd dan het ongerelateerde

plaatje-woord paar (d.w.z., interferentie).

b In de P-W taak werd dit visueel gerelateerde plaatje-woord paar 10 ms of meer sneller benoemd dan het ongerelateerde

plaatje-woord paar (d.w.z., facilitatie).

C Alle combinaties met dit plaatje zijn verwijderd, omdat achteraf bleek dat de visueel gerelateerde afleider foutief

(34)

Appendix B: Voorbeelden plaatjes

Knoop

Paling

(35)

Referenties

Abecassis, M., Sera, M. D., Yonas, A., & Schwade, J. (2002). What's in a shape? Children represent shape variability differently than adults when naming objects. Journal of Experimental Child Psychology, 78, 213-239.

Biederman, I. (1987). Recognition-by-Components: A theory of human image understanding. Psychological Review, 94, 2, 115-147.

Collins, A. M., & Loftus, E. F. (1975). A spreading-activation theory of semantic processing. Psychological Review, 82, 6, 407-428.

Costa, A., & Caramazza, A. (2002). The production of noun phrases in English and Spanish: Implication for the scope of phonological encoding in speech production. Journal of Memory and Language, 46, 178-198.

Doumas, L. A. A., & Hummel, J. E. (2010). A computational account of the development of the generalization of shape information. Cognitive Science, 34, 698-712.

Flores d'Arcais, G. B., & Schreuder, R. (1987). Semantic activation during object naming. Psychological Research, 49, 153-159.

Güçlü, U., & Van Gerven, M. A. J. (2015). Deep neural networks reveal a gradient in the

complexity of neural representations across the ventral stream. Journal of Neuroscience, 35, 10005-10014.

La Heij, W. (1988). Components of Stroop-like interference in picture naming. Memory & Cognition, 16, 5, 400-410.

Lupker, S. (1979). The semantic nature of response competition in the picture-word interference task. Memory & Cognition, 7, 485-495.

Mahon, B. Z., Costa, A., Peterson, R., Vargas, K. A., & Caramazza, A.M. (2007). Lexical selection is not by competition: A reinterpretation of semantic interference and facilitation effects in

(36)

the picture-word interference paradigm. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 33, 503-535.

Neumann, O., & Kautz, L. (1982). Semantic facilitation and semantic

interference in a naming experiment. Bochum, Germany: University of Bochum.

Pecher, D., Zeelenberg, R., & Raaijmakers, J. G. W. (1998). Does pizza prime coin? Perceptual priming in lexical decision and pronunciation. Journal of Memory and Language, 38, 401-418.

Pronk, W. (2016). Het effect van semantische afstand op het benoemen van afbeeldingen. Radvansky, G. A. (2006). Human memory. Boston: Pearson Education Group.

Roelofs, A. (1992). A spreading-activation theory of lemma retrieval in speaking. Cognition, 42, 107-142.

Setti, A., Caramelli, N., & Borghi, A. M. (2009). Conceptual information about size of objects in nouns. European Journaal of Psychology, 21, 1022-1049.

Starreveld, P. A., & La Heij, W. (1995). Semantic interference, orthographic facilitation, and their interaction in naming tasks. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 21, 686-698.

Starreveld, P. A., & La Heij, W. (1996). Time-course analysis of semantic and orthographic context effects in picture naming. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 22, 896-918.

Starreveld, P. A., & La Heij, W. (1999). Word substitution errors in a speeded picture-word task. The American Journal of Psychology, 112, 4, 521-553.

Underwood, G. (1976). Semantic interference from unattended printed words. British Journal of Psychology, 67, 327-338.

Van Weelden, L., Schilperoord, J., Swerts, M., & Pecher, D. (2015). The role of shape in semantic memory organization of objects. Experimental Psychology, 62, 181-197.

(37)

Vitkovitch, M, & Humphreys, G. W. (1991). Perseverant responding in speeded naming of pictures: it's in the links. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 17, 644-680.

Vitkovitch, M, Humphreys, G. W., & Lloyd-Jones, T. J. (1993). On naming a giraffe a zebra: picture naming errors across different object categories. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 19, 243-259.

Young, A. W., Ellis, A. W., Flude, B. M., McWeeney, K. H., & Hay, D. C. (1986). Face-name interference. Journal of Experimental Psychology, 12, 466-475.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij het opstellen van een normering voor nutriënten voor stromende wateren zijn de reeds eerder gepresenteerde normen hoofdstuk 3 samengevat in tabel 13 vergeleken met de waarden

Onder de grond wordt het blad aan- getast door bodemschimmels en valt uiteen in kleine stukjes die door de regenworm en een groot aantal andere bodemdieren worden ver- orberd..

In addition, the following are, according to the Taxi Recapitali- sation Policy Document of the Department of Transport (2008: 5), the objectives of the recapitalisation

The aspects are: (1) to ensure ownership and responsibility of the process across all levels of interrelatedness through establishing a multi-level core team that includes a

The fact that many vulnerable learners need to take on adult responsibilities like looking after parents and siblings, and working to help their families

In this study, we investigated the levels of immunological host markers in saliva; a relatively easy-to-obtain sample type in individuals recruited as possible

3.18 Take appropriate action regarding the result Comments:.. Process Standard for passing a Intra-gastric Tube. Expected outcome: To pass an Intra-gastric tube for the management

Daniëlle Branje &amp; Machteld Huber, arts Louis Bolk Instituut,