• No results found

De relatie tussen verbaal disciplineergedrag van ouders en internaliserend probleemgedrag van kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen verbaal disciplineergedrag van ouders en internaliserend probleemgedrag van kinderen"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen verbaal disciplineergedrag van ouders

en internaliserend probleemgedrag van kinderen

Beau Stuijt

s1148052

Bachelorscriptie

Boys Will Be Boys?

Algemene en Gezinspedagogiek

Universiteit Leiden

i.f.stuijt@fsw.leidenuniv.nl

Datum van inleveren: 21-01-2015 Eerste lezer: M. J. Woudstra, MSc Tweede lezer: Dr. M. G. Groeneveld

(2)

1

Inhoudsopgave

Deel A: Projectverslag ‘Boys Will Be Boys?’

Inleiding 3. Onderzoeksvragen en hypothesen 5. Participanten 6. Procedure 6. Overzicht huisbezoek 7. Computertaken 8. Vragenlijsten 9. Verrichte werkzaamheden 10. Training huisbezoeken 10. Huisbezoeken 11. Training coderen 11. Coderen 12. Zelfreflectie 13. Referenties 15.

(3)

2

Inhoudsopgave

Deel B: De relatie tussen verbaal disciplineergedrag van ouders en internaliserend probleemgedrag van kinderen

Samenvatting 17.

Introductie 18.

Probleemgedrag van het kind 18.

Disciplineergedrag van ouders en internaliserend probleemgedrag van kinderen 19. Disciplineergedrag van vaders en internaliserend probleemgedrag van kinderen 22.

Doelstelling, onderzoeksvragen en hypothesen 22.

Methode 23. Steekproef 23. Procedure 24. Meetinstrumenten 25. Verbaal disciplineren 25. Internaliserend probleemgedrag 25. Analyses 26. Resultaten 27. Datainspectie 27.

Verbaal disciplineergedrag van ouders en internaliserend probleemgedrag 28. van het kind

Verbaal disciplineergedrag van ouders en internaliserend probleemgedrag 28. van jongens

Verbaal disciplineergedrag van ouders en internaliserend probleemgedrag 28. van meisjes

Discussie 29.

Sterke punten, beperkingen en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek 31.

Conclusie 32.

(4)

3

Deel A: Projectverslag ‘Boys Will Be Boys?’

Inleiding

In dit verslag zal ik mijn ervaringen en werkzaamheden binnen het onderzoeksproject ‘Boys Will Be Boys?’ beschrijven. Ik heb bij dit project een onderzoeksstage gelopen voor de bachelor Pedagogische Wetenschappen aan de Universiteit Leiden. Allereerst zullen de doelen van het project beschreven worden, gevolgd door de onderzoeksvragen met

bijbehorende hypothesen en de methode van het onderzoek. Vervolgens zal ik mijn verrichte werkzaamheden binnen dit project beschrijven. Deze bestonden uit (het volgen van trainingen voor) het afleggen van huisbezoeken en het coderen van filmfragmenten. Het verslag wordt afgesloten met een zelfreflectie.

Het ‘Boys Will Be Boys?’ project is een onderzoek dat zich richt op de verschillen in sociale en emotionele ontwikkeling tussen twee kinderen uit één gezin (Mesman, 2010). Het onderzoek richt zich hierbij op verschillende opvoedingsstrategieën van vaders en moeders ten opzichte van jongens en meisjes. Ook richt het project zich op de invloed van deze verschillende opvoedingsstrategieën van ouders op de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen in de vroege kindertijd. Het onderzoek focust zich op vijf onderzoeksdoelen. Ten eerste worden genderverschillen in de sociaal-emotionele ontwikkeling van jonge kinderen onderzocht. Uit veel onderzoek blijkt dat jongens meer probleemgedrag vertonen dan meisjes (Archer, 2004). Daarnaast tonen jongens al op tweejarige leeftijd minder empathie en

prosociaal gedrag dan meisjes (Zahn-Waxler, Robinson, & Emde, 1992). Ook vertonen jongens voor hun vierde jaar al meer agressie dan meisjes (Alink et al., 2006; Archer, 2004). Een mogelijke verklaring voor deze verschillen zou kunnen liggen in biologische variabelen zoals hartslag en coritsolniveau (e.g. Raine, 2002; Kudielka & Kirschbaum, 2005). Jongens blijken een lagere hartslag (Raine, 2002) en een hoger cortisolniveau (Kudielka &

Kirschbaum, 2005) te hebben dan meisjes, wat van invloed zou kunnen op hun sociaal-emotionele ontwikkeling.

Naast biologische verschillen tussen jongens en meisjes bestaan er ook verschillen in de opvoeding van ouders. Daarom richt het tweede onderzoeksdoel van het ‘Boys Will Be Boys?’ project zich op de relatie tussen de opvoeding van kinderen en de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind. In dit project wordt onderzoek gedaan naar twee

opvoedingsaspecten, sensitiviteit en disciplinering, die van invloed kunnen zijn op de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Sensitiviteit omvat de vaardigheden van de ouder om de signalen van het kind op te merken, deze juist te interpreteren en er prompt en gepast op te

(5)

4 reageren (Ainsworth et al., 1974). Wanneer ouders niet sensitief op hun kind reageren kan dit leiden tot een onveilige gehechtheid van het kind en bestaat er een grotere kans dat het kind probleemgedrag ontwikkelt (Shaw et al., 1998; Shaw & Vondra, 1995). Het tweede

opvoedingsaspect dat van invloed kan zijn op de sociaal-emotionele ontwikkeling van jonge kinderen is disciplinering. Wanneer een ouder gebruik maakt van negatieve

disciplineringsstrategieën, zoals dreigen en slaan, bestaat er volgens de sociale leertheorie een grotere kans op de ontwikkeling van probleemgedrag dan wanneer een ouder gebruik maakt van positieve disciplineringsstrategieën (Bandura, 1973). Dit komt doordat kinderen het negatieve gedrag van hun ouders imiteren en opnemen in hun gedragspatronen (Bandura, 1973). Daar staat tegenover dat het kind minder probleemgedrag en meer gehoorzaam gedrag ontwikkelt als de ouder positieve disciplineringsstrategieën gebruikt, zoals uitleg geven en empathie tonen (Grusec & Kuczynski, 1997).

Ten derde richt het onderzoek zich op verschillen in het opvoedgedrag van vaders en moeders. Onderzocht wordt of het opvoedgedrag van ouders verschilt voor jongens en meisjes. Volwassenen vertonen onbewust verschillend gedrag richting jongens en meisjes (Smith & Lloyd, 1976). Ouders lijken het ongehoorzame gedrag van jongens meer te tolereren in vergelijking met meisjes (e.g. Gordon, 1983; Martin & Ross, 2005). Het is belangrijk om de verschillen in opvoedgedrag van vaders en moeders naar jongens en meisjes te

onderzoeken in relatie tot de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen omdat er nog geen onderzoek plaats heeft gevonden dat zich op dit directe verband gericht heeft.

Het vierde onderzoeksdoel van het ‘Boys Will Be Boys?’ project is het onderzoeken van verschillen tussen jongens en meisjes in ontvankelijkheid voor de opvoeding. Meerdere onderzoeken hebben aangetoond dat jongens ontvankelijker zijn voor de opvoeding dan meisjes (e.g. Kerr, Lopez, Olson, & Sameroff, 2004; Shaw et al., 1998). Uit onderzoek van Kerr et al. (2004) komt bijvoorbeeld naar voren dat positief opvoedgedrag van de ouder (een autoritatieve opvoedstijl) leidt tot minder gedragsproblemen bij jongens en negatief

opvoedgedrag (bijvoorbeeld een autoritaire opvoedstijl) leidt tot meer gedragsproblemen. Deze relaties werden niet gevonden voor meisjes. Omdat de oorsprong van het verschil in ontvankelijkheid voor de opvoeding tussen jongens en meisjes niet duidelijk is, is het belangrijk dat hier meer onderzoek naar gedaan wordt.

Ten slotte wordt er in het ‘Boys Will Be Boys?’ project aandacht besteed aan de rol van vaders in de opvoeding van kinderen. Veel onderzoeken hebben zich enkel gericht op de relatie tussen moeders en jonge kinderen. Het is echter belangrijk dat ook de relatie tussen vaders en jonge kinderen onderzocht wordt omdat vaders een belangrijke rol spelen in de

(6)

5 socialisatie van kinderen (Lamb, 1997). Vaders spelen vooral een belangrijke rol in de

genderontwikkeling van kinderen (Maccoby, 1990). Om een goed beeld te krijgen van de ontwikkeling van genderpatronen bij kinderen is het is dus belangrijk om onderzoek te doen naar het interactiegedrag tussen zowel vaders als moeders en hun kinderen.

Onderzoeksvragen en hypothesen

Er zijn vier onderzoeksvragen en hypothesen opgesteld om de onderzoeksdoelen van het ‘Boys Will Be Boys?’ project te kunnen onderzoeken. Ten eerste is onderzocht of ouders van kinderen met een verschillend geslacht meer verschillen laten zien in de opvoeding van hun kinderen dan ouders van kinderen met hetzelfde geslacht. Hierbij werd verwacht dat ouders van kinderen met een verschillend geslacht meer verschillen in de opvoeding laten zien dan ouders van kinderen met hetzelfde geslacht, door ongewenst gedrag van zonen meer aan te moedigen en minder te ontmoedigen dan ongewenst gedrag van dochters. Ook werd verwacht dat prosociaal gedrag bij zonen minder aangemoedigd wordt dan bij dochters.

Met de tweede onderzoeksvraag is onderzocht of een sekse-specifieke opvoeding sekseverschillen tussen broertjes en zusjes verklaart op het gebied van ongehoorzaam gedrag. De verwachting was dat een meer sekse-specifieke opvoeding gerelateerd is aan grotere verschillen tussen zonen en dochters met betrekking tot ongehoorzaam gedrag, waarbij jongens meer ongehoorzaam gedrag vertonen dan meisjes.

Ten derde is onderzocht of vaders en moeders verschillen in de sekse-specifieke opvoeding van hun kinderen en of er een verschil is tussen vaders en moeders in de invloed van de sekse-specifieke opvoeding op het ongehoorzame gedrag van broertjes en zusjes. De verwachting die hierbij is opgesteld is dat vaders een meer sekse-specifieke opvoeding hanteren dan moeders. Ook werd verwacht dat beide ouders invloed hadden op het

ongehoorzame gedrag van jongens en meisjes, maar dat deze relatie sterker zou zijn voor de moeder.

Ten slotte wordt onderzocht of er sprake is van differentiële ontvankelijkheid tussen broertjes en zusjes voor insensitief ouderschap en negatieve discipline met betrekking tot het risico hiervan op ongehoorzaam gedrag. Bij deze onderzoeksvraag werd verwacht dat jongens ontvankelijker zijn voor negatief ouderschap dan hun zusjes en dat negatief ouderschap sterker gerelateerd is aan negatieve uitkomsten voor jongens dan voor meisjes.

(7)

6

Participanten

In het ‘Boys Will Be Boys?’ onderzoek zijn 390 intacte Nederlandse gezinnen met een vader, een moeder en twee kinderen vier jaar lang gevolgd. De helft van de gezinnen had twee kinderen van hetzelfde geslacht en de andere helft bestond uit twee kinderen met verschillend geslacht. Bij beide groepen had de helft van de gezinnen een jongen als oudste kind en de helft had een meisje als oudste kind. Het leeftijdsverschil tussen de twee kinderen lag tussen de 18 en 30 maanden, bij aanvang van het onderzoek was het jongste kind ongeveer 12 maanden oud en het oudste kind tussen de 30 en 42 maanden. Tijdens het werven van de gezinnen werden enkele uitsluitingscriteria gehandhaafd, namelijk: éénouder-gezinnen, gezinnen met kinderen met een fysieke of intellectuele handicap en gezinnen waarvan (één van de) ouders niet in Nederland is geboren of de Nederlandse taal niet sprak. De gezinnen kwamen uit 39 verschillende gemeenten en zijn geworven via de gemeentelijke

basisadministratie. De gezinnen die aan de criteria voldeden hebben een brief over het onderzoek thuis gekregen. Indien de ouders instemden met deelname aan het onderzoek werden de gezinnen thuis bezocht door twee onderzoekers van de Universiteit Leiden.

Procedure

Gedurende vier jaar is elk gezin tweemaal per jaar bezocht door twee onderzoekers van de Universiteit Leiden. Eénmaal voor een moederbezoek en éénmaal voor een

vaderbezoek. Elk huisbezoek duurde gemiddeld twee uur. Tijdens een huisbezoek werden verschillende observatietaken en computertaken uitgevoerd. De observatietaken vonden plaats met zowel de ouder en beide kinderen samen als de ouder met één kind. De computertaken werden individueel uitgevoerd door zowel de kinderen als de ouders. Daarnaast hebben de ouders vragenlijsten ingevuld. Beide ouders hebben over beide kinderen een vragenlijst ingevuld. Ook waren er enkele vragenlijsten over de ouders zelf. Ouders kregen per jaar een geldbedrag als bedankje voor hun deelname en beide kinderen kregen na elk huisbezoek een kadootje.

In het derde en vierde onderzoeksjaar is naast de observatie- en computertaken ook een hormoononderzoek uitgevoerd. Aan beide ouders is gevraagd of ze twee buisjes met speeksel wilden verzamelen, één in de avond en één in de (daaropvolgende) ochtend. Met het speeksel is de hoeveelheid hormonen op dat moment gemeten. De hormonen kunnen bij ouders invloed hebben op hun opvoedgedrag. Daarnaast is er bij zowel de ouders als de kinderen een handfoto gemaakt. Met de handfoto is de hoeveelheid hormonen gemeten die tijdens de zwangerschap in de baarmoeder aanwezig waren door te kijken naar de

(8)

7 lengteverhouding tussen de wijsvinger en de ringvinger. Deze hormonen kunnen van invloed zijn op ouder- en kindgedrag.

Overzicht huisbezoek

Tijdens de huisbezoeken moest de ouder verschillende taken met zowel één als beide kinderen uitvoeren. Deze taken werden door de eerste onderzoeker gefilmd zodat ze later gecodeerd konden worden. Wanneer de ouder met slechts één kind geobserveerd werd was de tweede onderzoeker bezig met een computertaak met het andere kind. Ook nam de tweede onderzoeker aan het einde van het huisbezoek nog drie computertaken bij de ouder af. De ouder moest eerst taken met één kind doen, daarna met het andere kind en ten slotte met beide kinderen samen. Tijdens het eerste huisbezoek van dat onderzoeksjaar werden twee taken meer uitgevoerd dan bij het tweede huisbezoek, dit waren de ‘hulp-taak’ en de ‘au-taak’. Voorafgaand aan elke taak kreeg de ouder een kaartje van de onderzoeker waarop de taak omschreven stond. Hierdoor heeft elke ouder dezelfde uitleg ontvangen en is de onderzoeker zo veel mogelijk op de achtergrond gebleven om de situatie zo natuurlijk mogelijk te houden. Een huisbezoek begon met de ‘hulp-taak’, waarbij de onderzoeker een stapel

instructiekaartjes op de grond liet vallen. Met deze taak werd empathie van het kind gemeten. Na deze taak mochten ouder en kind gedurende vijf minuten samen spelen zonder speelgoed. Met deze taak werd gemeten of de ouder het kind zowel fysiek als cognitief uitdaagde en hoe responsief de ouder was. Vervolgens mochten ouder en kind acht minuten met speelgoed spelen dat was meegenomen door de onderzoekers van de Universiteit Leiden. Met deze taak werd sensitiviteit en non-intrusiviteit van de ouder gemeten. Na afloop van deze taak moest het kind het speelgoed weer opruimen. Hierna had de onderzoeker de taak om te doen alsof zij haar knie aan de grond had gestoten. Ook met deze opdracht werd het emphatisch vermogen van het kind gemeten. Ten slotte volgde een taak waarbij ouder en kind een emotieplatenboek kregen. In dit boek stonden vier verschillende emoties (boos, blij, verdrietig en bang). Vier platen lieten enige achtergrond zien, bijvoorbeeld slingers, kadootjes en een taart (op deze plaat was dan een blij kind te zien) en vier platen lieten alleen het gezicht van het kind zien. Door middel van dit platenboek werd emotiesocialisatie van de ouder gemeten. Na deze taak wisselden de kinderen om en werden dezelfde taken met het andere kind uitgevoerd.

Nadat de individuele taken met beide kinderen apart uitgevoerd waren, werden er taken uitgevoerd met zowel de ouder als beide kinderen samen. De eerste taak die met beide kinderen uitgevoerd werd was de ‘deel-taak’. De ‘deel-taak’ kon door zowel het oudste als het jongste kind uitgevoerd worden. Het jongste kind deelde rozijntjes met de oudste en het

(9)

8 oudste kind deelde kaartjes met de jongste. De ouder werd gevraagd om zich in de eerste minuut van de taak afzijdig te houden. Met deze taak werd het prosociale gedrag van het kind gemeten. De tweede taak was ‘samen spelen met speelgoed’. De onderzoeker gaf de kinderen blokken, een badeendje en een interessant computerspel. De bedoeling van de taak was dat de kinderen samen speelden, zonder dat de ouder meedeed. Na deze taak moesten de kinderen het speelgoed samen opruimen. Vervolgens werd er een prentenboek bekeken met zowel de ouder als beide kinderen. Er waren twee versies van de prentenboeken, zodat de kinderen tijdens het tweede huisbezoek weer een ander boek bekeken. In het prentenboek stonden gender-stereotype en contrastereotype afbeeldingen, waarmee de ouderlijke boodschap over gender werd gemeten. Er stonden bijvoorbeeld meisjes in die voetbalden, jongens die met poppen speelden en kinderen met halflang haar waarbij het onzeker was of het jongens of meisjes waren. Na deze taak volgde nog een ‘deel-taak’. Wanneer er was begonnen met een ‘deel-taak’ door het jongste kind werd nu gedeeld door de oudste en andersom. De laatste taak van het huisbezoek was de ‘afblijf-taak’. Tijdens deze taak kreeg de ouder een tas met

aantrekkelijk speelgoed erin van de onderzoeker en moest dit uitstallen. Vervolgens moest de ouder er voor zorgen dat de kinderen twee minuten nergens aankwamen. Na twee minuten mochten de kinderen met het minst aantrekkelijke speelgoed spelen, namelijk een knuffel. Na nog twee minuten mochten de kinderen overal mee spelen. Met deze taak werd de

gehoorzaamheid van de kinderen gemeten, net als het disciplineergedrag van zowel de ouder als het oudste kind.

Computertaken

Tijdens de huisbezoeken zijn naast de observatietaken computertaken afgenomen bij zowel de ouders als beide kinderen. De tweede onderzoeker nam de computertaken bij de kinderen af wanneer het andere kind met de ouder gefilmd werd. De computertaken die de kinderen uitgevoerd hebben zijn: de ‘Verjaardags-taak’ bij het moederbezoek en de ‘Kat-en-muis-taak’ bij het vaderbezoek. De ‘Verjaardags-taak’ bestond uit een oefenblok gevolgd door vier meetblokken. In het oefenblok zagen de kinderen rode en blauwe kadootjes. Ze moesten op de rode knop drukken bij een rood kadootje en op de blauwe knop bij een blauw kadootje. Dit oefenblok was voornamelijk bedoeld om de kinderen te laten wennen aan de knoppen. Hierna volgde de echte blokken. De kinderen kregen allemaal verschillende soorten speelgoed te zien op het scherm. De uitleg bij deze taak was dat twee kinderen hun verjaardag hadden gevierd en dat het speelgoed door elkaar was geraakt. De kinderen moesten het

(10)

9 typisch ‘meisjes speelgoed’ zoals poppen en poppenspeeltjes op de rode knop drukten en het speelgoed op die manier aan het meisje gaven. Bij typisch ‘jongens speelgoed’ zoals garages en auto’s moesten de kinderen op de blauwe knop drukken, waarmee ze het speelgoed aan het jongetje gaven. In blok twee en vier was het precies andersom. De kinderen moesten bij het typische meisjes speelgoed op de blauwe knop drukken en bij het typische jongens speelgoed op de rode knop, hiermee gaven ze het speelgoed respectievelijk aan de jongen en het meisje. Met deze taak werden impliciete genderstereotypen, reactiesnelheid en inhibitievermogen van de kinderen gemeten.

Tijdens de vaderbezoeken werd de ‘Kat-en-muis-taak’ afgenomen bij de kinderen. Bij deze taak kregen de kinderen steeds een plaatje te zien van een kat of een muis. De uitleg was dat de kinderen moesten helpen met het vangen van de muizen, door op de knop te drukken. Bij katten mochten ze niet op de knop drukken, want die hielpen mee met het vangen van de muizen. Ook deze taak bestond eerst uit een oefenblok, gevolgd door het meetblok. Met deze taak werd het inhibitievermogen en de reactiesnelheid van het kind gemeten.

Aan het eind van elk huisbezoek moesten ook de ouders nog enkele computertaken doen. Vanaf het vierde onderzoeksjaar werd allereerst de ‘KX-taak’ afgenomen. Dit is een taak waarbij de ouder een zwart scherm zag waar steeds een K of een X op verscheen. De ouder moest zo snel mogelijk op de knop drukken als hij/zij een X zag, bij een K moest de ouder niets doen. Met deze taak werd het inhibitievermogen en de reactiesnelheid van de ouder gemeten. Na deze taak werd de ‘Verjaardags-taak’ met de ouder uitgevoerd. Deze was hetzelfde als bij de kinderen. Hiermee werden de impliciete genderstereotypen, de

reactiesnelheid en het inhibitievermogen van de ouder gemeten. Ten slotte moest de ouder nog de ‘Carierre en Gezin-taak’ doen. Bij deze taak verscheen steeds een woord op het scherm waarna de ouder dit woord moest onderverdelen in de categorieën ‘man-vrouw’ of ‘carrière-gezin’ door middel van twee verschillende knoppen. Omdat met deze taak de impliciete genderstereotypen van ouders werd gemeten moest de ouder bijvoorbeeld eerst het woord ‘salaris’ toewijzen aan de categorie ‘man’ en ‘familie’ aan de categorie ‘vrouw’. Vervolgens werd dit omgedraaid. Naast de impliciete genderstereotypen werd met deze taak ook de reactiesnelheid en het inhibitievermogen van de ouder gemeten.

Vragenlijsten

Naast de observatietaken en computertaken moesten de ouders ook vragenlijsten invullen. De vragenlijsten zijn voorafgaand aan de huisbezoeken opgestuurd via e-mail of post. Elke ouder vulde één vragenlijst in over het oudste kind en één vragenlijst over het

(11)

10 jongste kind. Daarnaast waren er enkele vragen met betrekking tot de ouders zelf. Met de vragenlijsten werden constructen als het probleemgedrag van het kind, het temperament van het kind, de psychische problemen van de ouder en de genderstereotype opvoeding gemeten.

Verrichte werkzaamheden

Als bachelorstudent van de opleiding Pedagogische Wetenschappen heb ik

verschillende werkzaamheden binnen het onderzoeksproject ‘Boys Will Be Boys?’ uitgevoerd voor mijn onderzoeksstage. Ik zal deze werkzaamheden in dit hoofdstuk toelichten. De

werkzaamheden bestonden uit het volgen van trainingen voor het afleggen van huisbezoeken en het coderen van filmfragmenten, huisbezoeken afleggen en filmfragmenten coderen. Ik zal eindigen met een zelfreflectie.

Training huisbezoeken

Tijdens de training voor de huisbezoeken is mij geleerd wat er tijdens de huisbezoeken allemaal uitgevoerd moest worden en waar ik op moest letten. Omdat ik zowel eerste als tweede onderzoeker mocht zijn heb ik niet alleen geleerd hoe je de computertaken af moet nemen maar ook hoe je de taken moet filmen en wat belangrijk is tijdens het filmen. Aan de hand van het draaiboek heb ik geleerd in welke volgorde de taken uitgevoerd moeten worden. Ook stond er in het draaiboek vermeld welke informatie er aan de gezinnen verteld moest worden bij binnenkomst. Tijdens de training heb ik ook geleerd welke formulieren en materialen er allemaal meegenomen moesten worden en hoe je deze inpakt. In totaal heb ik vier bijeenkomsten van twee uur gevolgd. Tijdens de bijeenkomsten hebben we in tweetallen de computertaken geoefend, we hebben besproken wat je allemaal tegen ouders mag zeggen en hoe je moet reageren op vragen en lastige situaties. Naast de bijeenkomsten heb ik ook twee proefbezoeken afgelegd. Er waren een aantal gezinnen binnen het onderzoek die als proefgezin werden gebruikt. Deze gezinnen voldeden niet aan alle criteria voor deelname, maar konden wel gebruikt worden voor nieuwe studenten om te oefenen met een huisbezoek. De data die tijdens een proefbezoek verkregen werden zijn niet meegenomen in het

onderzoek. Het gezin waar ik mijn proefbezoek heb afgelegd sprak Tsjechisch. Over het algemeen ging mijn proefbezoek goed. Ik kwam er alleen pas vrij laat achter dat de radio nog aan stond, wat een storende factor kan zijn wanneer de filmfragmenten gecodeerd moeten worden. Ook wist ik de tekst van de ‘au-taak’ nog niet goed uit mijn hoofd, waardoor de taak te kort duurde. Ik vond het heel nuttig om eerst een proefbezoek af te leggen omdat je van te voren niet kunt inschatten wat er allemaal fout kan gaan tijdens een huisbezoek. Na het

(12)

11 proefbezoek had ik meer vertrouwen in de echte bezoeken. Nadat de proefbezoeken afgelegd waren zijn de filmfragmenten die tijdens deze bezoeken gemaakt zijn gezamenlijk bekeken en was er nog een mogelijkheid om vragen te stellen.

Huisbezoeken

Voor de huisbezoeken werd je in tweetallen ingepland, bestaande uit

onderzoeksmedewerkers of studenten van de Universiteit Leiden. Voordat je naar het gezin ging moest er eerst een koffer en laptoptas opgehaald worden en moesten alle formulieren verzameld zijn. Het huisbezoek zelf duurde ongeveer twee uur. Tijdens het huisbezoek kon je twee functies aannemen. Als eerste onderzoeker was je verantwoordelijk voor het invullen van alle formulieren en voor het opnemen van de observatietaken. Het was de bedoeling dat je daarbij zo min mogelijk opviel zodat de kinderen (en de ouders) zich op hun gemak voelden en zich zo natuurlijk mogelijk gedroegen. Dit was belangrijk om een goed beeld van de werkelijkheid te kunnen krijgen. Als tweede onderzoeker hield je je vooral bezig met het kind dat op dat moment niet gefilmd werd. Je moest één computertaak bij het kind afnemen en het kind de rest van de tijd vermaken door bijvoorbeeld spelletjes te doen. Ten slotte moest je aan het eind van het huisbezoek nog drie computertaken bij de ouder afnemen. In totaal heb ik 34 huisbezoeken afgelegd in het vierde onderzoeksjaar. Ik was ongeveer de helft van de

bezoeken eerste onderzoeker en de helft tweede onderzoeker. In het begin van de

huisbezoeken ging nog niet alles goed. Ik moest nog veel nadenken over de volgorde van de taken en ik kon niet direct antwoord geven op alle vragen van ouders. Dit ging steeds beter naarmate ik meer bezoeken had afgelegd.

Training coderen

Naast een training voor het afleggen van de huisbezoeken heb ik ook een training gevolgd voor het coderen van filmfragmenten. Het construct dat ik gecodeerd heb is

responsiviteit en fysiek en cognitief uitdagend gedrag van de ouder. Dit is gemeten tijdens de taak 'vrij spel zonder speelgoed'. Elk filmfragmenten moest twee keer bekeken worden omdat beide constructen te veel waren om in één keer op te kunnen letten. Tijdens de

trainingsbijeenkomsten heb ik samen met medestudenten veel filmfragmenten bekeken en hebben we geoefend met welke scores wanneer toegekend moeten worden. In totaal heb ik acht trainingsbijeenkomsten van twee uur gevolgd. Tijdens deze bijeenkomsten waren we met acht studenten. Dit waren zowel bachelor- als masterstudenten. We hebben met elkaar

(13)

12 waren hebben we met elkaar gediscussieerd tot we het eens waren over een score. Ook was er tijdens de bijeenkomst de mogelijkheid om vragen te stellen. Na elke bijeenkomst moesten we als huiswerk tien filmfragmenten kijken die in de volgende bijeenkomst besproken werden. Na alle bijeenkomsten hebben we een betrouwbaarheidsset gedaan. Deze bestond uit 30 filmfragmenten voor het concept ‘uitdaging door de ouder’ en 30 filmfragmenten voor ‘responsiviteit van de ouder’. Deze betrouwbaarheidsset hebben we een aantal weken later nog eens gedaan om te controleren of alle studenten nog steeds dezelfde scores aan bepaalde situaties gaven. Helaas ben ik niet betrouwbaar geworden op responsiviteit en heb ik alleen de uitdaging van de ouder gecodeerd. Nadat we waren begonnen met het coderen van de

filmfragmenten zijn er nog vier bijeenkomsten georganiseerd waarin we lastige situaties met elkaar konden bespreken.

Coderen

In tegenstelling tot de huisbezoeken kon je het coderen zelf inplannen. Voor dit onderzoek heb ik in totaal 104 uur aan filmfragmenten gecodeerd. Elk filmfragment duurde ongeveer 5 minuten. Op het kaartje dat de ouder kreeg stond dat hij/zij samen met het kind mocht spelen zonder speelgoed te gebruiken. Veel ouders deden ‘ik zie ik zie wat jij niet ziet’, zongen een liedje met de kinderen of gingen verstoppertje doen. Er waren echter ook ouders die niets konden bedenken zonder speelgoed te gebruiken. Tijdens het coderen hebben we gebruik gemaakt van een codeerformulier. Op dit formulier moesten we allereerst aangeven om welk gezinsnummer het ging en of het om de vader of moeder en het oudste of jongste kind ging. Vervolgens moesten we het filmfragment per minuut bekijken en aangeven in welke mate er sprake was van fysieke uitdaging, cognitieve uitdaging en passieve fysieke uitdaging. Fysieke uitdaging bestond bijvoorbeeld uit een koprol maken of op de handen staan, cognitieve uitdaging uit een liedje zingen of een verhaal vertellen en passieve fysieke uitdaging bestond uit iets wat de ouder deed bij het kind, zoals kietelen of het kind op de kop houden. Elke uitdaging werd met een score van 1 (niet voorgekomen tijdens de minuut) tot 5 (heel moeilijke uitdaging) weergegeven. Op responsiviteit moesten we ook per minuut naar het filmfragment kijken. Per minuut werd aangegeven in hoeverre de ouder zich responsief naar het kind gedroeg, met een score van 1 (niet responsief) tot 5 (heel erg responsief). In totaal heb ik 520 filmfragmenten gecodeerd. Dit waren allemaal filmfragmenten op ‘uitdaging door de ouder’. Van deze filmfragmenten heb ik er 412 uit het derde onderzoeksjaar

gecodeerd en 108 uit het vierde onderzoeksjaar. De filmfragmenten uit het derde

(14)

13 De filmfragmenten uit het vierde onderzoeksjaar waren allemaal filmfragmenten met het jongste kind en zowel vaders als moeders. Het leuke van het coderen vond ik dat je heel veel ouders ziet in een zelfde situatie. Je krijgt hierdoor een goed beeld van hoe ouders heel verschillend op eenzelfde taak kunnen reageren.

Zelfreflectie

Ik heb voor het onderzoekproject ‘Boys Will Be Boys?’ gekozen omdat de combinatie van huisbezoeken doen en filmfragmenten coderen me aantrok. In mijn eerste studiejaar heb ik een snuffelstage bij dit project gedaan dus ik wist al hoe het ongeveer zou verlopen. Wat me aan de huisbezoeken aantrok was dat je ouders en kinderen in hun natuurlijke omgeving kunt observeren. Ook de combinatie van eerste en tweede onderzoeker is me goed bevallen. Als eerste onderzoeker moet je je serieus opstellen. Je moet er voor zorgen dat alle taken uitgevoerd worden en de filmfragmenten goed worden opgenomen. Als tweede onderzoeker ben je meer met de kinderen bezig. Je moet eerst een computertaak met ze doen maar daarna kun je met ze spelen. Zo krijg je wat beter door waar kinderen op die leeftijd mee bezig zijn. Ook de leeftijdsgroep van het onderzoek (in het afgelopen jaar tussen 4 en 6 jaar) trok me aan. Ik had nog weinig ervaring met kinderen in deze leeftijdscategorie dus ik vond het erg leuk om dit van dichtbij mee te krijgen. Tenslotte vond ik het onderwerp en de opzet van het onderzoek heel interessant. Ik ben gezinspedagogiek gaan doen omdat ik me graag wil richten op gezinnen als geheel. Bij het ‘Boys Will Be Boys?’ project worden alle gezinsleden bij het onderzoek betrokken (tenzij er een derde of vierde kindje bij is gekomen) en niet bijvoorbeeld alleen het kind met autisme, zoals bij orthopedagogiek vaak het geval is.

Wat ik van de huisbezoeken geleerd heb is onder andere het omgaan met

verschillende gezinnen. Omdat je bij veel gezinnen thuiskomt merk je hoe elk gezin weer anders met bepaalde situaties omgaat. Ik vond dit heel erg leuk en leerzaam. Ook vond ik het heel leuk om met de kinderen in de leeftijd van 4 tot 6 jaar om te gaan. De kinderen waren (bijna) allemaal erg enthousiast over het onderzoek en wilde graag met je spelen en hun kamer laten zien. Wat ik verder geleerd heb is dat je je altijd professioneel moet opstellen, ook als de situatie dit moeilijk maakt. Bijvoorbeeld wanneer je een taak aan het filmen bent en het kind wil graag contact met je maken. Omdat de situatie zo natuurlijk mogelijk moet zijn mag je hier niet op reageren. Je moet je opstellen alsof je niet in de kamer bent. Ik vond dit soms lastig omdat kinderen vol goede bedoelingen naar je toekomen en je ze dan moet afwijzen. Tenslotte vond ik het heel erg leuk om eens praktijkervaring met kinderen op te doen.

(15)

14 Van het coderen heb ik vooral geleerd dat er heel veel verschillende reacties op

eenzelfde taak mogelijk zijn. Elke ouder pakt het anders aan, de een is heel creatief en de ander kan niets bedenken en is vijf minuten lang stil. Ook vond ik het heel leuk om te zien hoeveel verschillende spellen er zonder speelgoed bedacht werden. Het meest voorkomende was ‘Ik zie ik zie wat jij niet ziet’ en een liedje zingen, maar er werden ook hele verhalen met ‘doen-alsof spel’ verzonnen. Verder heb ik van het coderen geleerd om op een bepaalde manier naar een situatie te kijken. Omdat we met meerdere codeurs waren was het belangrijk dat we allemaal eenzelfde score aan een bepaalde situatie zouden geven, om zo de

betrouwbaarheid te waarborgen. Hierdoor heb ik geleerd om niet alleen mijn eigen visie te hanteren, maar ook op een andere manier naar bepaalde situaties te kijken.

Tijdens dit project heb ik geleerd om met verschillende soorten gezinnen en kinderen om te gaan. Omdat elk gezin anders is kun je je niet op een standaard manier opstellen en moet je je elke keer aanpassen aan de gewoontes van een gezin. Sommige ouders wilden tussen de observatietaken door bijvoorbeeld dat hun kinderen iets te eten en te drinken kregen, terwijl jij als onderzoeker graag zo snel mogelijk verder wilt gaan met het afnemen van de taken. Ik heb geleerd om me op zo’n moment aan te passen aan het gezin. Daarnaast heb ik geleerd om samen te werken met anderen. Omdat je het tijdens een huisbezoek niet allemaal alleen kunt doen was het van belang dat je met de andere onderzoeker samenwerkte. Ten slotte heb ik geleerd om volgens een bepaalde standaard te werken, in dit geval een draaiboek. Omdat het belangrijk was dat alle gezinnen dezelfde informatie kregen en op een zelfde manier de taken uitvoerden, was het heel belangrijk om je aan het draaiboek te houden. Ook tijdens het coderen was het belangrijk om je aan de standaard te houden, omdat de

betrouwbaarheid van de scores anders niet gewaarborgd kon worden.

Wat ik graag nog meer had willen leren is onderzoek doen naar gezinnen met

verschillende culturen of verschil is sociaal-economische status. Het lijkt me heel interessant om bepaalde taken af te nemen bij gezinnen uit verschillende culturen om zo een beeld te krijgen van verschillende aanpakken in bepaalde situaties. Ik denk dat dit ook geldt voor gezinnen met een verschillende sociaal-economische status. Verder lijkt het met ook interessant om onderzoek te doen naar gezinnen met bepaalde problemen. Alles bij elkaar genomen denk ik dat ik door mijn werkzaamheden voor dit onderzoeksproject veel heb geleerd wat ik in de toekomst zou kunnen gebruiken.

(16)

15 Referenties

Alink, L. R. A., Mesman, J., Van Zeijl, J., Stolk, M. N., Juffer, F., Koot, H. M., . . . Van IJzendoorn, M. H. (2006). The early childhood aggression curve: Development of physical aggression in 10- to 50- month-old children. Child Development, 77, 954-966. doi: 10.1111/j.1467-8624.2006.00912.x

Archer, J. (2004). Sex differences in aggression in real-world settings: A meta-analytic review. Review of General Psychology 8, 291-322. doi: 10.1037/1089-2680.8.4.291 Gordon, N. B. (1983). Maternal perception of child temperament and observed mother-child

interaction. Child Psychiatry and Human Development,13,153-167. doi: 10.1007 /BF00705856

Grusec, J. E., & Kuczynski, L. (1997.) Parenting and children's internalization of values: A

handbook of contemporary theory. New York: Wiley.

Kerr, D. C. R., Lopez, N. L., Olson, S.L., & Sameroff, A.J. (2004). Parental discipline and externalizing behaviour problems in early childhood: The roles of moral regulation and child gender. Journal of Abnormal Child Psychology, 32, 369-383. doi: 10.1023 /B:JACP.0000030291.72775.96

Kudielka, B. M., & Kirschbaum, C. (2005). Sex differences in HPA axis responses to stress: A review. Biological Psychology, 69, 113-132. doi: 10.1016/j.biopsycho.2004.11.009 Lamb, M. E. (Ed.) (1997). The role of the father in child development (Third edition). New

York: Wiley.

Maccoby, E. E. (1990). Gender and relationships: A developmental account. American

Psychologist, 45, 513- 520. doi: 10.1037/0003-066X.45.4.513

Martin, J. L., & Ross, H. S. (2005). Sibling aggression: Sex differences and parents’ reactions.

International Journal of Behavioural Development, 29, 129-138. doi: 10.1080

/01650250444000469

Mesman, J. (2010). ERC Starting Grant: Research proposal Boys Will Be Boys?. Verkregen op 1 december 2014 van https://blackboard.leidenuniv.nl/courses/1/BWBB-PED-1314FSW/content/_2598364_1/Boyswillbeboys%20projectvoorstel.pdf

Raine, A. (2002). Annotation: The role of prefrontal deficits, low autonomic arousal, and early health factors in the development of antisocial and aggressive behaviour. Journal

(17)

16 Shaw, D. S., & Vondra, J.I. (1995). Infant attachment security and maternal predictors of

early behavior problems: A longitudinal study of low-income families. Journal of

Abnormal Child Psychology, 23, 335-357. doi: 10.1007/BF01447561

Shaw, D. S., Winslow, E. B., Owens, E. B., Vondra, J. I., Cohn, J. F., & Bell, R. Q. (1998). The development of early externalizing problems among children from low-income families: A transformational perspective. Journal of Abnormal Child Psychology, 26, 95-107. doi: 10.1023/A:1022665704584

Smith, C., & Lloyd, B. (1978). Maternal behaviour and perceived sex of infant: Revisited.

Child Development, 49, 1263-1265. doi: 10.2307/1128775

Zahn-Waxler, C., Robinson, J. L., & Emde, R. N. (1992). The development of empathy in twins. Developmental Psychology, 28, 1038-1047. doi: 10.1037/0012-1649.28.6.1038

(18)

17

Deel B: De relatie tussen verbaal disciplineergedrag van ouders en internaliserend probleemgedrag van kinderen

Samenvatting

Disciplineren is een belangrijk aspect in de opvoeding van kinderen en wordt veelvuldig onderzocht. Er zijn echter relatief weinig onderzoeken gedaan waarbij het verbale disciplineergedrag van beide ouders is onderzocht in relatie tot het internaliserende probleemgedrag van kinderen. In de huidige studie is daarom onderzocht of het verbale disciplineergedrag van zowel vaders als moeders een voorspeller is van internaliserend probleemgedrag van zowel jongens als meisjes. De data zijn verkregen uit het longitudinale onderzoek ‘Boys Will Be Boys?’. De steekproef bestond uit 100 kinderen (M = 4.00; SD = 0.30) en hun beide ouders. Verbaal disciplineergedrag van de ouder is gemeten door middel van een taak waarbij de ouder ervoor moest zorgen dat het kind gedurende twee minuten niet aan aantrekkelijk speelgoed kwam. Na twee minuten mocht het kind met het minst

aantrekkelijke speelgoed spelen. Bij deze taak is het aantal verbale reacties van de ouder op het ongehoorzame gedrag van het kind gemeten. Internaliserend probleemgedrag van het kind is gemeten door middel van de Preschool Child Behavior Checklist. Zowel het verbale

disciplineergedrag van vaders als moeders was geen voorspeller van het internaliserende probleemgedrag van kinderen. Ondanks dat er in deze studie geen relaties zijn gevonden hebben eerdere studies wel gevonden dat er een verband bestaat tussen het verbale

disciplineergedrag van ouders en het internaliserende probleemgedrag van kinderen. Met de aanbevelingen voor vervolg onderzoek kan mogelijk meer inzicht verkregen worden in de relatie tussen verbaal disciplineergedrag van ouders en internaliserend probleemgedrag van kinderen.

(19)

18

Introductie

Disciplineren is een belangrijk aspect van de opvoeding van kinderen (Meij, 2011). Uit diverse onderzoeken blijkt dat de verschillende disciplineringsstrategieën die ouders hanteren, zoals verbale en fysieke discipline, van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag van kinderen (e.g., Deater-Deckard, Wang, Chen, & Bell, 2012; McLoyd & Smith, 2002; Stormshak, Bierman, McMahon, & Lengua, 2000; Vissing, Straus, Gelles, & Harrop, 1991). Deze verschillende

disciplineringsstrategieën kunnen zowel positief als negatief zijn. Positieve discipline omvat bijvoorbeeld inductie en het tonen van empathie (Baumrind, 1966). Negatieve discipline omvat daarentegen onder andere verbale en fysieke agressie (Janssens & van As, 2005). Positieve discipline kan bijdragen aan afname van het probleemgedrag van het kind, terwijl negatieve discipline juist kan leiden tot kinderen die bang worden van het gedrag van hun ouders en zich hierdoor terugtrekken (Janssens & van As, 2005).

Veel studies die zich richten op het disciplineergedrag van ouders onderzoeken alleen fysieke discipline of een combinatie waarbij fysieke en verbale discipline samengenomen worden (McKee et al., 2007). Er zijn maar weinig onderzoeken die zich alleen op verbale discipline richten, terwijl meerdere onderzoeken hebben aangetoond dat verbale

disciplineermethoden van grotere invloed zijn op het probleemgedrag van kinderen dan fysieke disciplineermethoden (e.g. Evans, Simons, & Simons, 2012; Vissing et al., 1991). Daarnaast zijn de meeste onderzoeken gericht op de relatie tussen het disciplineergedrag van moeders en het probleemgedrag van kinderen. Er wordt weinig onderzoek gedaan waarbij ook vaders betrokken worden. Tenslotte wordt in onderzoek naar probleemgedrag meestal

externaliserend probleemgedrag onderzocht. De huidige studie onderzoekt daarom de relatie tussen het verbale disciplineergedrag van beide ouders en het internaliserende

probleemgedrag van kinderen. Er wordt onderzocht of het verbale disciplineergedrag van zowel vaders als moeders een voorspeller is van internaliserend probleemgedrag van zowel jongens als meisjes.

Probleemgedrag van het kind

Van der Ploeg (2011) beschrijft probleemgedrag als een relatief begrip. De omgeving van het kind (zoals ouders en leerkrachten) bepaalt wanneer gedrag als problematisch wordt gezien aan de hand van de duur, omvang en frequentie van het ongewenste gedrag (Van der Ploeg, 2011). Probleemgedrag kan onderscheiden worden in externaliserend en

(20)

19 bijvoorbeeld in de vorm van agressie en vijandigheid (McMahon, 1994). Doordat

externaliserend probleemgedrag zich naar buiten uit en de omgeving er last van kan hebben valt het sneller op dan internaliserend probleemgedrag en is het daardoor makkelijker om te onderzoeken. Aangezien er relatief gezien vaker onderzoek naar externaliserend

probleemgedrag wordt gedaan richt het huidige onderzoek zich op internaliserend

probleemgedrag. In tegenstelling tot externaliserend betekent internaliserend naar binnen toe (Van der Ploeg, 2011). Mensen met internaliserend probleemgedrag hebben vooral zelf last van hun problemen (Janssens & van As, 2005; Wenar & Kerig, 2005). Internaliserend probleemgedrag kan in verschillende mate voorkomen, van slechts één symptoom tot een gediagnosticeerde stoornis (Van der Ploeg, 2011). Zowel angst- als stemmingsstoornissen vallen onder de noemer internaliserend probleemgedrag (Scholte & Van der Ploeg, 2005). Wanneer kinderen last hebben van internaliserend probleemgedrag kan dit

(langdurige) gevolgen hebben voor zowel hun sociale als emotionele ontwikkeling (Hughes & Gullone, 2008). Omdat kinderen met internaliserende problemen snel geneigd zijn zich terug te trekken hebben ze grotere kans op de ontwikkeling van gevoelens van eenzaamheid (Rubin, Chen, & Hymel, 1993). Daarnaast onderhouden ze minder sociale contacten met als gevolg dat ze minder goed leren om te gaan met kritiek, gesprekken te voeren met leeftijdsgenoten en op te komen voor zichzelf (Stewart & Rubin, 1995). Ook worden kinderen die internaliserend probleemgedrag vertonen sneller afgewezen door leeftijdsgenoten dan kinderen die geen internaliserend probleemgedrag vertonen (Hymel, Rubin, Rowden, & LeMare 1990). De mogelijke gevolgen van internaliserend probleemgedrag op lange termijn zijn eenzaamheid, depressie en het hebben van een negatief zelfbeeld (Rubin, Hymel, & Mills, 1989).

Uit deze onderzoeken blijkt dat internaliserend probleemgedrag ernstige gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van kinderen op zowel korte als lange termijn. Het is daarom belangrijk dat er meer onderzoek wordt gedaan naar factoren die een rol spelen in de

ontwikkeling van internaliserend probleemgedrag bij kinderen. Eén van deze factoren is het opvoedgedrag van ouders. Disciplineren is een belangrijk aspect van de opvoeding dat mogelijke gerelateerd is aan de ontwikkeling van probleemgedrag. Daarom wordt in het huidige onderzoek het verbale disciplineergedrag van ouders als aspect van de opvoeding onderzocht in relatie tot het internaliserende probleemgedrag van het kind.

Disciplineergedrag van ouders en internaliserend probleemgedrag van kinderen

Jonge kinderen hebben zorgvuldige structurering van hun gedrag nodig (Van

(21)

20 kan omschreven worden als disciplineren (Wang & Kenny, 2014). De manier waarop ouders hun kinderen disciplineren kan onderscheiden worden in fysieke en verbale vorm (Vissing et al., 1991). Bij fysieke discipline gaat om het lichamelijke contact tussen de ouder en het kind, bijvoorbeeld wanneer de ouder het kind vastpakt (Gershoff, 2002). In het huidige onderzoek is uitgegaan van verbaal disciplineren omdat hier relatief weinig onderzoek naar gedaan is in vergelijking met fysiek disciplineren. Verbale discipline wordt door Straus en Field (2003) omschreven als psychologische druk met de intentie om het kind te corrigeren of om

wangedrag aan te pakken. Deze psychologische druk kan voorkomen in lichte vorm zoals het kind afleiden van het ongewenste gedrag, maar er bestaan ook strengere vormen in

verschillende gradaties van verbaal disciplineren (Straus & Field, 2003). Deze gradaties lopen van schreeuwen en schelden tot het doen van beledigende uitspraken (Straus & Field, 2003). Het disciplineergedrag van ouders wordt veelvuldig onderzocht. Uit onderzoek van Straus en Field (2003) blijkt bijvoorbeeld dat ruim 90% van de ouders van vierjarige kinderen toegeeft in de afgelopen 12 maanden enige vorm van psychologische agressie te hebben gebruikt als disciplineermethode, zoals tegen het kind schreeuwen. Daarnaast geeft bijna 20% van de ouders toe een zwaardere vorm van verbale discipline, zoals het kind uitschelden of vernederen, te gebruiken tijdens de kleutertijd (Straus & Field, 2003). Gevolgen van deze strenge verbale discipline zijn onderzocht door onder andere Wang en Kenny (2014). Zij vonden dat strenge verbale discipline van ouders een voorspeller is van verhoogde

gedragsproblemen en depressieve symptomen bij het kind (Wang & Kenny, 2014). Ook uit ander onderzoek komt naar voren dat een strenge opvoedstijl gerelateerd is aan

gedragsproblemen bij kinderen (Deater-Deckard et al., 2012). In het onderzoek van Vissing et al. (1991) wordt daarnaast geconcludeerd dat meer verbale agressie van de ouder samenhangt met een grotere kans op interpersoonlijke problemen bij het kind. Deze sterke relatie wordt voor elke leeftijdsgroep (kinderen op de kleuterschool, basisschool en middelbare school) gevonden voor zowel jongens als meisjes uit zowel de lage als de hoge economische klasse (Vissing et al., 1991). Deze resultaten zouden verklaard kunnen worden doordat het kind zich afgewezen voelt door de ouder wanneer de ouder veel verbale agressie gebruikt (Wang & Kenny, 2014). Ook kan verbale agressie leiden tot verminderd zelfvertrouwen van het kind met als gevolg dat het kind minder sociale activiteiten onderneemt en zich terugtrekt (Wang & Kenny, 2014).

Deze onderzoeksresultaten zijn allemaal van toepassing op de relatie tussen negatieve verbale discipline en internaliserend probleemgedrag. Er zijn echter ook onderzoeken die zich hebben gericht op de invloed van positieve verbale discipline van ouders op de ontwikkeling

(22)

21 van het kind. Zo beschrijft Baumrind (1966) dat autoritatieve ouders hun kinderen

disciplineren door middel van het geven van uitleg en het tonen van begrip. Hierdoor gaan de kinderen zich verantwoordelijk voelen voor hun eigen gedrag, leren ze zelfstandig te zijn en ontwikkelen ze een hoge zelfwaarde (Baumrind, 1966). De interventie Video-feedback

Intervention to promote Positive Parenting and Sensitive Discipline (VIPP-SD) richt zich door het aanleren van positief ouderschap en sensitief disciplineren op de aanpak van

gedragsproblemen bij jonge kinderen (van Zeijl et al., 2006). Sensitief disciplineren is het vermogen van ouders om tijdens het disciplineren rekening te houden met het perspectief en de signalen van het kind (van Zeijl et al., 2006). De VIPP-SD blijkt een significante

vermindering van het probleemgedrag te realiseren. Na de interventie toonden kinderen minder gedragsproblemen dan de controlegroep. Uit deze resultaten kan opgemaakt worden dat wanneer een ouder het kind positief disciplineert het ongehoorzame gedrag van het kind af kan nemen.

Naast deze onderzoeken naar de invloeden van het disciplineergedrag van ouders op de ontwikkeling van het probleemgedrag van kinderen hebben McKee et al. (2007) onderzoek gedaan naar het verschil in het disciplineergedrag van ouders met betrekking tot jongens en meisjes. Zij vonden dat ouders hun zonen strenger verbaal en fysiek disciplineerden dan hun dochters (McKee et al., 2007). Dit wordt ondersteund door ander onderzoek waarin ook gevonden werd dat ouders meer verbale agressie gebruiken bij jongens dan meisjes (Vissing et al., 1991). Beide onderzoeken geven echter geen verklaring voor deze resultaten. De huidige studie onderzoekt de relatie tussen verbaal disciplineergedrag van ouders en internaliserend probleemgedrag van kinderen apart voor jongens en op meisjes. Het is belangrijk om de relatie tussen het disciplineergedrag van ouders en kinderen apart te onderzoeken voor jongens en meisjes omdat er individuele verschillen voor deze groepen bestaan. Jongens blijken ontvankelijker te zijn voor de opvoedingsstrategieën van ouders dan meisjes (Kerr, Lopez, Olson, & Sameroff, 2004). Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat naarmate ouders een meer autoritatieve opvoedingsstijl hanteren, met name door het gebruik van inductie, jongens minder gedragsproblemen ontwikkelen. Hier staat tegenover dat jongens juist meer gedragsproblemen ontwikkelen wanneer ouders een meer negatieve opvoedingsstrategie, zoals fysieke discipline, gebruiken (Kerr et al., 2004). Deze differentiële ontvankelijkheid werd niet gevonden voor meisjes.

Verbale discipline blijkt dus een rol te spelen in de ontwikkeling van het

probleemgedrag van kinderen. Omdat er maar weinig onderzoek is gedaan waarbij vaders zijn betrokken wordt in het huidige onderzoek het disciplineergedrag van zowel moeders als

(23)

22 vaders onderzocht. Enkele studies die het (verbale) disciplineergedrag van vaders al

onderzocht hebben worden hieronder besproken.

Disciplineergedrag van vaders en internaliserend probleemgedrag van kinderen

Zoals eerder is aangegeven zijn er maar weinig onderzoeken gedaan waarbij de invloed van het disciplineergedrag van vaders op internaliserend probleemgedrag van

kinderen is meegenomen. Het is echter van steeds groter belang dat ook de invloed van vaders wordt onderzocht (Cabrera, Tamis-LeMonda, Bradley, Hofferth, & Lamb, 2000). Vaders zijn steeds meer betrokken bij de opvoeding van kinderen (Cabrera et al., 2000). Dit uit zich bijvoorbeeld in het verzorgen van en het spelen met het kind (Cabrera et al., 2000). Doordat vaders steeds meer tijd met hun kinderen doorbrengen, hebben ze ook een grotere invloed op het gedrag van de kinderen (Roggman, Bradley, & Raikes, 2013). Daarom is het belangrijk dat in onderzoek naar ouderlijk disciplineergedrag ook vaders meegenomen worden. Enkele onderzoeksresultaten waarbij vaders wel betrokken zijn zullen hier worden besproken. Zo komt uit een onderzoek naar voren dat vaders meer strenge fysieke discipline bij hun zoons gebruiken dan moeders (McKee et al., 2007). Voor dochters werd echter geen verschil gevonden. Uit een ander onderzoek blijkt dat het strenge opvoedgedrag van vaders, zoals schelden en slaan, een sterker effect heeft op agressie van het kind dan het

opvoedgedrag van moeders (Chang, Schwartz, Dodge, & McBride-Chang, 2003). Dit effect van de strenge opvoedstijl van vaders op het gedrag van het kind is sterker voor zonen dan voor dochters (Chang et al., 2003). Dit verschil werd niet gevonden voor moeders. Dit zou verklaard kunnen worden doordat vaders geneigd zijn meer te communiceren met hun zonen dan met hun dochters, wat leidt tot een betere ouder-kind relatie (Chang et al., 2003). Ook het feit dat zonen opkijken tegen hun vader en het gedrag van hem overnemen kan een rol spelen (Chang et al., 2003).

Doelstelling, onderzoeksvragen en hypothesen

In de huidige studie wordt onderzoek gedaan naar de relatie tussen het verbale disciplineergedrag van vaders en moeders en het internaliserende probleemgedrag van kinderen. Het is van belang dat er meer onderzoek wordt gedaan naar zowel factoren die een rol kunnen spelen in de ontwikkeling van internaliserend probleemgedrag van jonge kinderen als de rol van disciplineergedrag van vaders in de ontwikkeling van het kind omdat deze variabelen relatief weinig onderzocht zijn. De resultaten uit dit onderzoek kunnen mogelijk een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van doelgerichte voorlichtingen aan ouders. Met

(24)

23 deze voorlichtingen kan probleemgedrag van kinderen vermindert of voorkomen worden. De huidige studie onderzoekt of het verbale disciplineergedrag van zowel vaders als moeders een voorspeller is van het internaliserende probleemgedrag van het kind. De hypothesen die hierbij getoetst worden zijn: Hoe meer vaders en moeders positief verbaal disciplineren, hoe minder internaliserend probleemgedrag het kind vertoont en hoe meer vaders en moeders negatief verbaal disciplineren, hoe meer internaliserend probleemgedrag het kind vertoont. Naast alle kinderen samen wordt er in deze studie ook onderzoek gedaan naar het verbale disciplineergedrag van zowel vaders als moeders als voorspeller van het internaliserende probleemgedrag van zowel jongens als meisjes apart. Ook hierbij wordt verwacht dat hoe meer vaders en moeders positief verbaal disciplineren, hoe minder internaliserend probleemgedrag zowel jongens als meisjes vertonen en hoe meer vaders en moeders negatief disciplineren, hoe meer internaliserend probleemgedrag jongens en meisjes vertonen. Omdat uit onderzoek blijkt dat jongens ontvankelijker zijn voor de opvoeding dan meisjes wordt verwacht dat de relatie tussen het verbale disciplineergedrag van ouders en het internaliserende probleemgedrag van kinderen sterker is voor jongens dan voor meisjes. Ten slotte wordt naar aanleiding van de literatuur verwacht dat de relatie tussen verbaal

disciplineergedrag van de ouder en internaliserend probleemgedrag van het kind sterker is voor vaders dan voor moeders.

Methode Steekproef

Voor het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van data die zijn voortgekomen uit het longitudinale onderzoek van de Universiteit Leiden: ‘Boys Will Be Boys?’. In dit project is onderzoek gedaan naar de relatie tussen genderspecifieke socialisatie (de manier van

opvoeden door vaders en moeders die (mogelijk) verschillend is voor jongens en meisjes) en de sociaal-emotionele ontwikkeling van zowel jongens als meisjes in de vroege kindertijd. Daarnaast is de relatie tussen gevoeligheid van kinderen voor de opvoeding en de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen onderzocht, waarbij de focus ligt op het verschil tussen jongens en meisjes. Dit onderzoek beslaat 390 intacte Nederlandse gezinnen met een vader, een moeder en twee kinderen. De gezinnen zijn vier jaar lang gevolgd, waarbij er elk jaar één huisbezoek plaatsvond bij moeder en de kinderen en één bij vader en de kinderen. Bij

aanvang van het onderzoek was het jongste kind ongeveer 12 maanden oud en het oudste kind tussen de 30 en 42 maanden. De helft van de gezinnen had twee kinderen van hetzelfde geslacht en de andere helft bestond uit twee kinderen met verschillend geslacht. Bij beide

(25)

24 groepen had de helft van de gezinnen een jongen als oudste kind en de helft had een meisje als oudste kind.

Gezinnen zijn via de gemeentelijke basisadministratie uit 39 Nederlandse gemeentes geworven. Deze gemeentes lagen voornamelijk in het westen van Nederland. In het

onderzoek is uitgegaan van een aantal criteria waaraan de gezinnen moesten voldoen om deel te nemen aan het onderzoek. Dit waren: tweeoudergezinnen met een vader en een moeder, geen gezinnen met kinderen die een fysieke of intellectuele handicap hebben en geen gezinnen waarvan (één van) de ouders niet in Nederland is geboren of de Nederlandse taal niet spreekt. De gezinnen die aan deze criteria voldeden, hebben een brief thuisgestuurd gekregen over het onderzoek. In deze brief stond algemene informatie over het onderzoek en er werd gevraagd of de ouders mee wilden doen aan het onderzoek. Indien de ouders

instemden met deelname werden ze thuis bezocht door twee onderzoekers van de Universiteit Leiden.

De data van het huidige onderzoek zijn afkomstig uit het tweede onderzoeksjaar. De steekproef bestaat uit 100 gezinnen. Beide ouders en het oudste kind zijn onderzocht. De leeftijd van de vaders lag tussen de 27 en 54 jaar (M = 38.00; SD = 5.41), van de moeders tussen de 27 en 46 jaar (M = 34.90; SD = 3.66) en van de kinderen tussen de 3 en 5 jaar (M = 4.00; SD = 0.30). Eénenvijftig procent van de kinderen was een jongen en 49% een meisje. Van de ouders was 78% getrouwd, had 6% een geregistreerd partnerschap, had 6% een samenlevingscontract en was 9% ongehuwd. Van de vaders was 6% laag opgeleid

(basisschool of mavo-diploma), had 19% een middelbaar opleidingsniveau (mbo en havo of vwo-diploma) en was 75% hoog opgeleid (Universitaire of hbo-opleiding). Van de moeders was 1% laag opgeleid, had 15% een middelbaar opleidingsniveau en was 84% hoog opgeleid.

Procedure

Elk gezin is tweemaal per jaar bezocht, eenmaal voor een moederbezoek en eenmaal voor een vaderbezoek. Alle metingen van het onderzoek vonden bij de gezinnen thuis plaats. Er is gebruik gemaakt van vragenlijsten, observatietaken en computertaken. Bij beide ouders zijn er per jaar twee vragenlijsten afgenomen: één met betrekking tot het jongste kind en één met betrekking tot het oudste kind. In beide vragenlijsten kwamen ook aspecten over de ouders zelf aan bod. Met de vragenlijsten werd onder andere het probleemgedrag en

temperament van het kind en de taakverdeling in het huishouden gemeten. De vragenlijsten zijn digitaal of via de post naar de gezinnen opgestuurd. De observatietaken en computertaken zijn afgenomen tijdens een huisbezoek. Elk huisbezoek is afgelegd door twee onderzoekers

(26)

25 van de Universiteit Leiden. Tijdens het huisbezoek zijn meerdere observatietaken afgenomen. Dit waren taken met zowel de ouder en beide kinderen samen, als de ouder met één kind. De observatietaken meetten verschillende constructen, zoals sensitiviteit en non-intrusiviteit van de ouder en prosociaal gedrag van het kind. Daarnaast zijn er bij zowel de ouders als de kinderen computertaken afgenomen om onder andere het inhibitievermogen te meten. Na elk huisbezoek hebben de kinderen een cadeautje gekregen. Ouders kregen per jaar een

geldbedrag van 30 euro, als dank voor hun deelname.

Meetinstrumenten

Verbaal disciplineren. Om verbaal disciplineergedrag van de ouder te meten is

gebruik gemaakt van een zogenaamde ‘afblijf-taak’. Tijdens deze observatietaak kreeg de ouder een tas met aantrekkelijk speelgoed erin en moest dit uitstallen. Vervolgens moest de ouder er voor zorgen dat de kinderen twee minuten nergens aankwamen. Na twee minuten mochten de kinderen met het minst aantrekkelijke speelgoed spelen, namelijk een knuffel. Na nog twee minuten mochten de kinderen overal mee spelen. De taak vond plaats met beide kinderen en de ouder. Het disciplineergedrag van de ouder is gemeten als reactie op het gedrag van het kind. Zodra het kind ongehoorzaam gedrag vertoonde, is gedurende de daaropvolgende tien seconden gescoord of de ouder het kind verbaal disciplineert.

Ongehoorzaam gedrag is bij deze taak omschreven als elk gedrag waarbij het kind naar het verboden speelgoed reikt of het aanraakt. Onder verbaal disciplineren wordt in deze taak het mondeling corrigeren van het kind verstaan. De opmerkingen van de ouder moesten over de regels van de taak gaan, bijvoorbeeld ‘je mag alleen kijken’ en ‘even geduldig zijn’. Er is eerst gescoord of er ongehoorzaam gedrag van het kind plaatsvond en of dit gedrag gevolgd werd door een reactie van de ouder. Vervolgens is per minuut gescoord hoeveel

ongehoorzame gedragingen en reacties er hebben plaatsgevonden. Ten slotte zijn zowel het aantal ongehoorzame gedragingen als het aantal reacties bij elkaar opgeteld tot een

totaalscore. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (Intraclasse correlaties) was voor zowel vaders als moeders hoger dan .70. In dit onderzoek is de score waarmee de analyses zijn uitgevoerd berekend door het totaal aantal reacties van de ouder te delen door het totaal aantal ongehoorzame gedragingen van het kind. De scores van zowel vaders als moeders zijn in dit onderzoek apart van elkaar gebruikt. De range van scores was 0 tot 1. Een hogere score stond voor meer verbaal disciplineergedrag van de ouder.

Internaliserend probleemgedrag. Om internaliserend probleemgedrag van het kind

(27)

26 2000). Deze vragenlijst is door beide ouders ingevuld. De vragenlijst bestaat in totaal uit 55 items, waarvan 19 items internaliserend probleemgedrag meten. De ouder moest per item aangeven of de stelling nu of in de afgelopen twee maanden bij het kind paste. De

antwoordopties waren: helemaal niet = 0, een beetje of soms= 1 en duidelijk of vaak= 2. Alleen de items over internaliserende problemen bij het oudste kind zijn in deze studie onderzocht. Internaliserend probleemgedrag bestaat uit de subschalen angst (9 items) en depressie (10 items). Voorbeeld-items zijn: ‘Is bang om iets nieuws te proberen’, ‘Verlegen/schuchter’ en ‘Huilt veel’. De Cronbach’s alpha voor deze schaal was voor moeders .84 en voor vaders .86. De score waarmee gerekend is, is het gemiddelde van de scores van vaders en moeders. Deze scores konden worden samengenomen tot één

gemiddelde, omdat ze significant samenhingen (r(98) = .64, p < .01). De range van scores was 0 tot 2. Hogere scores stonden voor meer internaliserend probleemgedrag.

Analyses

Om te onderzoeken of er een relatie bestaat tussen het verbale disciplineergedrag van zowel vaders als moeders en het internaliserende probleemgedrag van het kind, is er een meervoudige regressieanalyse uitgevoerd. Vervolgens zijn er nog twee meervoudige

regressieanalyses uitgevoerd met dezelfde variabelen; één voor jongens en één voor meisjes. Hiermee is onderzocht of er een relatie bestaat tussen het verbale disciplineergedrag van zowel vaders als moeders en het internaliserende probleemgedrag van zowel jongens als meisjes. Bij alledrie de analyses was het verbale disciplineergedrag van zowel de vader als de moeder de onafhankelijke variabele en het internaliserende probleemgedrag van het kind de afhankelijke variabele. Om de meervoudige regressieanalyses uit te kunnen voeren moest er aan enkele voorwaarden voldaan zijn. Deze voorwaarden waren: normaliteit van de

variabelen en residuen, lineairiteit tussen de variabelen Verbaal disciplineergedrag van zowel vaders als moeders en Internaliserend probleemgedrag van het kind, homoscedasticiteit en geen correlatie tussen beide onafhankelijke variabelen (Verbaal disciplineergedrag van zowel vaders als moeders) sterker dan .70. Aan al deze voorwaarden is door elke variabele voldaan. De variabelen waren allemaal normaal verdeeld. Er zijn twee uitbijters gevonden. Beide uitbijters zijn gevonden op de variabele Internaliserend probleemgedrag van het kind (alle kinderen samen). De meervoudige regressieanalyses zijn zowel met als zonder deze uitbijters uitgevoerd. Omdat er geen significante verschillen tussen de uitkomsten gevonden werden zijn de uitbijters niet verwijderd uit de steekproef.

(28)

27

Resultaten Datainspectie

In Tabel 1 zijn de beschrijvende statistieken van de variabelen Internaliserend probleemgedrag van het kind, Verbaal disciplineergedrag van moeder en Verbaal

disciplineergedrag van vader te vinden voor zowel de totale groep als voor jongens en meisjes apart. Er waren vijf missende waarden op de variabele Verbaal disciplineergedrag van

moeders en zestien op Verbaal disciplineergedrag van vaders. Deze missende waarden zijn veroorzaakt doordat er geen ongehoorzaam gedrag vertoond werd door het kind en er dus ook geen reactie van de ouder plaatsvond. De analyses zijn uitgevoerd met de overige

respondenten. Het disciplineergedrag van vaders en moeders verschilde niet significant van elkaar (t(78) = .84, d = .10, p = .40).

Tabel 1.

Beschrijvende Statistieken van Internaliserend Probleemgedrag van het Kind en Verbaal

Disciplineergedrag van Moeder en Vader voor de Totale Groep en voor Jongens en Meisjes Apart N M SD Range

Totaal Internaliserend probleemgedrag kind 100 0.35 0.23 0.00-1.39 Verbaal disciplineergedrag moeder 95 0.65 0.30 0.00-1.00

Verbaal disciplineergedrag vader 84 0.62 0.30 0.00-1.00

Jongens Internaliserend probleemgedrag kind 51 0.34 0.24 0.00-1.39 Verbaal disciplineergedrag moeder 48 0.63 0.30 0.00-1.00

Verbaal disciplineergedrag vader 41 0.62 0.28 0.00-1.00

Meisjes Internaliserend probleemgedrag kind 49 0.36 0.21 0.03-1.05 Verbaal disciplineergedrag moeder 47 0.68 0.31 0.00-1.00

Verbaal disciplineergedrag vader 43 0.63 0.32 0.00-1.00

In Tabel 2 zijn de correlaties tussen de variabelen weergegeven, waarbij een

onderscheid is gemaakt tussen totale scores, scores voor meisjes en scores voor jongens met betrekking tot internaliserend probleemgedrag van het kind. Hierin is te zien dat geen van de variabelen significant correleerden.

(29)

28 Tabel 2.

Correlaties tussen Internaliserend Probleemgedrag van het Kind en Verbaal Disciplineergedrag van Moeder en Vader voor de Totale Groep en voor Jongens en Meisjes Apart

Totaal Jongens Meisjes

1 2 1 2 1 2

1. Internaliserend probleemgedrag kind

2. Verbaal disciplineergedrag moeder .02 -.01 .04

3. Verbaal disciplineergedrag vader .01 -.07 .25 -.17 -.17 -.00

Verbaal disciplineergedrag van ouders en internaliserend probleemgedrag van het kind

Een meervoudige regressieanalyse is uitgevoerd om te onderzoeken of verbaal disciplineergedrag van vaders en moeders een voorspeller was van internaliserend

probleemgedrag van het kind. Het model in zijn geheel was niet significant (R2 = .00, F(2,76) < .01, p = .99). De verklaarde variantie in internaliserend probleemgedrag van kinderen door verbaal disciplineergedrag van zowel vaders als moeders was 0%. Verbaal disciplineergedrag van zowel vaders (β = -.01, p = .96) als moeders (β = -.01, p = .92) was geen significante voorspeller van het internaliserende probleemgedrag van het kind.

Verbaal disciplineergedrag van ouders en internaliserend probleemgedrag van jongens

Na de analyse over de totale groep zijn er nog twee meervoudige regressieanalyses uitgevoerd om te onderzoeken of verbaal disciplineergedrag van vaders en moeders een voorspeller was van internaliserend probleemgedrag van zowel jongens als meisjes. Net als het model voor de totale groep was ook het model voor alleen jongens in zijn geheel niet significant (R2 = .05, F(2,35) = .90, p = .42). Slechts 4.9% van de variantie in het

internaliserende probleemgedrag van jongens werd verklaard door het verbale

disciplineergedrag van zowel vaders als moeders. Zowel het verbale disciplineergedrag van vaders (β = .16, p = .21) als moeders (β = -.02, p = .83) was geen significante voorspeller van internaliserend probleemgedrag van het kind.

Verbaal disciplineergedrag van ouders en internaliserend probleemgedrag van meisjes

Ook in de meervoudige regressieanalyse voor de meisjes was het model in zijn geheel niet significant (R2 = .03, F(2,38) = .58, p = .56). Het verbale disciplineergedrag van zowel vaders als moeders verklaarde slechts 3% van de variantie in internaliserend probleemgedrag

(30)

29 van meisjes. Ook hier was het verbale disciplineergedrag van zowel vaders (β = -.11, p = .29) als moeders (β = .02, p = .87) geen significante voorspeller van het internaliserende

probleemgedrag van het kind.

Discussie

In de huidige studie is onderzocht of er een relatie bestaat tussen het verbale

disciplineergedrag van beide ouders en het internaliserende probleemgedrag van jongens en meisjes. Het onderzoek heeft zich hierop gericht omdat er relatief weinig onderzoek is gedaan naar drie verschillende factoren. Ten eerste richt onderzoek naar disciplineergedrag van de ouder zich meestal op de fysieke vorm van discipline of op een combinatie van zowel fysieke als verbale discipline. Omdat uit diverse onderzoeken blijkt dat verbale discipline van grotere invloed is op het probleemgedrag van kinderen dan fysieke discipline (e.g. Evans et al., 2012; Vissing et al., 1991) is het van belang dat hier meer onderzoek naar gedaan wordt. Ten tweede worden de meeste onderzoeken naar de invloed van het opvoedgedrag van ouders uitgevoerd onder moeders en worden vaders vaak niet bij het onderzoek betrokken. Maar doordat vaders tegenwoordig steeds meer tijd met hun kinderen doorbrengen hebben ze ook een grotere invloed op het gedrag van de kinderen (Roggman et al., 2013) en is het dus van belang dat ook de invloed van het opvoedgedrag van vaders onderzocht wordt. Ten slotte richt veel onderzoek naar probleemgedrag onder jonge kinderen zich op de externaliserende variant. Omdat internaliserend probleemgedrag ook (langdurige) gevolgen kan hebben voor zowel de sociale als emotionele ontwikkeling van het kind (e.g. Hughes & Gullone, 2008; Hymel et al., 1990; Rubin et al., 1989) is het belangrijk dat er meer onderzoek wordt gedaan naar deze variant van probleemgedrag.

In dit onderzoek is onderscheid gemaakt tussen de totale groep, alleen jongens en alleen meisjes. Er zijn aparte analyses uitgevoerd onder jongens en meisjes omdat onder andere uit onderzoek van Kerr et al. (2004) bleek dat jongens ontvankelijker zouden zijn voor de opvoedingsstrategieën van ouders dan meisjes. In tegenstelling tot wat werd verwacht bestond er in deze studie geen relatie tussen het verbale disciplineergedrag van zowel vaders als moeders en het internaliserende probleemgedrag van zowel de totale groep als jongens en meisjes apart. Dit in tegenstelling tot eerder onderzoek waaruit wel bleek dat verbaal

disciplineergedrag van ouders een voorspeller was van internaliserend probleemgedrag van kinderen (e.g. Vissing et al., 1991; Wang & Kenny, 2014). Omdat uit eerder onderzoek naar voren kwam dat het strenge opvoedgedrag van vaders een sterker effect heeft op

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The involvement of the national level (the EA and DEFRA) in coastal and flood erosion management projects often depends on whether the project applies for national funding (Flood

Higher percentages of LBBB type 2 were observed in the same (i.e. Philips imaged) patient with TomTec. The cohorts of GE and Philips were not significantly different, and

polynomial fitting functions including the dependence of the critical current and n-value on temperature, magnetic field, axial strain, peak bending strain and crack density,

The humanitarian crisis following the mass displacement caused by the Syrian conflict was characterized by the emergence of diverse humanitarian approaches refugee

Overall, the sources’ criticism on Islam is done within the context of a strict Christian mindset. The value of these testimonies is high; they represent a

The current institutions give big parties the initiative over all issues and force small parties to compete among themselves to enter the coalition at all, whereas Ministry Voting

With education, knowledge about for example tiger biology, the importance of tiger conservation and reducing injuries to tigers (Barlow et al., 2010; Respondent 4,

Note that you also need to hand in 4 hard copies of the master thesis and a CD/DVD with felevant data material to the supervisor. addition you are asked to send an abstract (max.