• No results found

De rol van ouders bij het mediagebruik van kinderen in India

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van ouders bij het mediagebruik van kinderen in India"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De rol van ouders bij het mediagebruik van

kinderen in India

Naam:

Studentnummer:

Docent:

Joyce van Graafeiland 1283413

Dr. M. van Geel

Bachelor project:

(2)

Samenvatting

Deze studie heeft onderzocht of mediagebruik samenhangt met internaliserende en externaliserende gedragsproblemen en wat de rol van ouders in het mediagebruik is bij

kinderen in India. Verwacht werd dat mediagebruik samenhangt met meer internaliserende en externaliserende gedragsproblemen en ook werd verwacht dat mediagebruik met toezicht minder sterk samenhangt met internaliserende en externaliserende gedragsproblemen dan mediagebruik zonder toezicht. De participanten van dit onderzoek waren 293 kinderen uit India tussen de 10 en 14 jaar oud, waarvan 161 jongens en 123 meisjes. Van de overige negen participanten is het geslacht onbekend. De gegevens met betrekking tot het

mediagebruik (aantal uur televisie, tablets en computer/videospellen) zijn verzameld middels een dagboek die is ingevuld tijdens een interview met de kinderen. De internaliserende en externaliserende gedragsproblemen zijn geanalyseerd door middel van de Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ). De resultaten van het onderzoek laten zien dat

mediagebruik over het algemeen samenhangt met meer internaliserende en externaliserende gedragsproblemen en dat enkel ouderlijk toezicht niet voldoende is om de negatieve effecten van mediagebruik te modereren. Dit impliceert dat het belangrijk is dat ouders strategieën toepassen zoals bijvoorbeeld regels opstellen of samen evalueren met hun kinderen over het mediagebruik.

(3)

Inleiding

De laatste jaren maken ouders, leerkrachten en de bevolking zich meer zorgen over het mediagebruik van jongeren (Villani, 2001). Mediagebruik is in de afgelopen 20 jaar toegenomen. Jongeren hebben gemakkelijk toegang tot de bestaande technologieën zoals televisie, video of dvd’s, computer gebruik en games (Richards, McGee, Williams, Welch, & Hancox, 2010). De Amerikaanse jeugd rapporteert meer dan zes uur aan media gebruik. Per dag neemt ‘media multitasking’ waarbij jongeren meerdere media tegelijkertijd kunnen gebruiken meer dan acht uur tijd in beslag (Roberts & Foehr, 2008).

Alhoewel de digitale technologieën van tegenwoordig voordelen met zich mee brengen, zijn er ook mogelijke valkuilen die de aandacht waard zijn (Barreto & Adams, 2011). Uit onderzoek blijkt dat blootstelling aan media gebruik positief samenhangt met negatieve gezondheidsuitkomsten. De primaire effecten van de blootstelling aan media gebruik zijn een verhoogde kans op geweld en agressief gedrag, verhoogde kans op alcohol en tabaksgebruik en een vervroegd begin van seksuele activiteiten (Villani, 2001). Het zien van roken of alcoholgebruik in films is een belangrijke voorspeller voor het roken of alcoholgebruik bij tieners (Strasburger, 2009).

Het huidig onderzoek richt zich op het mediagebruik in India. In India maakt bijna iedereen, ongeacht sociaal economische status, gebruik van media en met name het kijken naar films (Mitra & Rana, 2001). In het huidig onderzoek zal worden onderzocht welke negatieve effecten mediagebruik met zich meebrengt en wat de rol van ouders in het mediagebruik is van kinderen in India.

Negatieve effecten mediagebruik

Uit een halve eeuw onderzoek doen naar het mediagebruik blijkt dat mediagebruik een impact heeft op alles waar ouders en kinderartsen zich zorgen over maken (Villani, 2001). Uit het tienjarige evaluatie onderzoek van Villani (2001) is gebleken dat er een significante relatie is tussen mediageweld en geweld in het echte leven. Villani (2001) stelt dat bij kinderen die worden blootgesteld aan gewelddadige media, de agressiviteit toe neemt in sociale interacties zowel bij vreemden, klasgenoten en vrienden. Dit kan worden verklaard door de sociale leertheorie van Bandura (1978). Volgens de sociale leertheorie zullen

kinderen gedrag die zij zien overnemen en hier hun eigen gedrag van maken. Kinderen kunnen bijvoorbeeld een gevecht zien in een tekenfilm en dit vervolgens zelf na gaan doen.

(4)

die het gevolg zijn van het mediagebruik. Net als geweld blijkt dat de opvattingen over seks ook op jonge leeftijd worden geleerd door het zien van vroege blootstellingen aan seks op bijvoorbeeld de televisie. Dit leidt tot eerdere geslachtsgemeenschappen en

tienerzwangerschappen. Bovendien blijkt uit het onderzoek van Strasburger (2009) dat mediagebruik invloed heeft op zwaarlijvigheid en eetstoornissen bij tieners. Het zien van fast food reclames draagt significant bij aan de zwaarlijvigheid bij tieners. Daarnaast zullen tieners tijdens het mediagebruik vaker ongezond eten, wat leidt tot die zwaarlijvigheid. Met betrekking tot de eetstoornissen blijkt dat tienermeisjes denken dat ze te dik zijn door het zien van ‘perfecte lichamen’. Dit zal er voor zorgen dat zij minder gaan eten en uiteindelijk een eetstoornis ontwikkelen. Verder blijkt uit het onderzoek van Strasburger (2009) dat

mediagebruik invloed heeft op schoolprestaties. Tieners die intensief gebruik maken van media hebben minder tijd voor hun schoolwerk. Doordat zij minder tijd besteden aan hun schoolwerk kan dit leiden tot slechtere schoolprestaties.

Tot slot blijkt uit het onderzoek van Maras et al. (2015) dat mediagebruik samenhangt met meer depressie en angst bij kinderen. Volgens Cantor en Nathanson (1996) kunnen die angstreacties komen doordat kinderen bang worden van het nieuws en voornamelijk

nieuwsberichten die te maken hebben met geweld tussen vreemden, oorlogen, hongersnood en natuurrampen. De angst voor geweld tussen vreemden neemt volgens Cantor en

Nathanson (1996) met de leeftijd toe. Mediagebruik in India

India staat bekend om extreme armoede. Iedereen uit India maakt ongeacht de sociaal economische status gebruik van media en met name het kijken naar films (Mitra & Rana, 2001). Het mediagebruik in India is sinds 1959 gestegen (Singh, 2014). De verspreiding was eerst vooral in de steden dan in de dorpen, maar nu is bijna elk huishouden in India voorzien van de televisie. De kabeltelevisie is in 1991 in India geïntroduceerd. Dit heeft een effect op de kijkpatronen van onder andere jongeren in India veranderd (Singh, 2014). Ze beschikken over meer dan 500 westerse televisiezenders. Het kijken naar films wordt gezien als de verlossing voor de harde en ondraaglijke werkelijkheid die zich afspeelt in India (Mitra & Rana, 2001).

Uit het literatuuronderzoek van Ray en Ramjat (2010) blijkt dat India weinig onderzoek heeft gedaan naar de invloeden van mediagebruik op kinderen en de

gezondheidsstaat van kinderen. Uit het literatuuronderzoek van Ray en Ramjat (2010) blijkt uit de onderzoeken die in India zijn gedaan dat mediagebruik negatieve effecten met zich mee

(5)

brengt. Zo blijkt uit een studie dat kinderen uit India die bloot worden gesteld aan geweld via mediagebruik slechtere schoolprestaties hadden. Uit een andere studie die Ray en Ramjat (2010) hadden gevonden, blijkt dat het zien van de terroristische aanslag van 9/11 stress veroorzaakt bij adolescenten. Daarnaast blijkt ook uit die studie dat er een verhoogd risico op delinquentie is bij kinderen van 14 jaar als zij vaker naar horror en gewelddadige films hebben gekeken tijdens de kindertijd en vaker gewelddadige elektronische spellen spelen aan het begin van de adolescentie. Tevens is uit het literatuuronderzoek van Ray en Ramjat (2010) gebleken dat er een significant verband is tussen televisie kijken en suïcidaal gedrag bij kinderen uit India. Desgelijks blijkt uit dat onderzoek dat de inhoud van het mediagebruik en de tijd die kinderen aan mediagebruik kwijt zijn, lijdt tot slechtere prestaties bij kinderen en adolescenten.

De meeste kinderen in India kijken het liefst naar programma’s met gevechtsscènes. Kinderen in India zijn grote bewonderaars van televisie. Ze proberen hetgeen wat ze zien op televisie na te doen en te kopiëren. Ze imiteren de stijl en mode van hun favoriete held of heldin. Door het zien van een serie van Superman raakten veel kinderen gewond en opgenomen in het ziekenhuis doordat zij het gedrag van hun superheld imiteerden (Singh, 2014).

Mediagebruik met en zonder toezicht

Mediagebruik brengt dus negatieve effecten met zich mee en daarom is het van belang om te weten welke rol ouders in het mediagebruik van hun kinderen hebben. In India zijn er weinig onderzoeken gedaan naar de effecten van media gebruik op de gezondheid van kinderen en de rol van ouders in het media gebruik van hun kinderen (Cardoza, 2002; Ray & Ramjat, 2010). Het percentage analfabeten in India is groot. De ouders zijn daardoor niet in staat om hun kinderen te adviseren over welk programma goed is om te kijken op de televisie. Kinderen die een gebrek aan ouderlijke zorg hebben op het gebied van

mediagebruik worden meer beïnvloed door de televisie (Singh, 2014). Dit leidt vervolgens weer tot meer negatieve effecten bij het kind.

Ouders kunnen de kijkervaringen van hun kinderen beïnvloeden door een voorbeeld te zijn in het gebruik van de televisie en te bepalen wat er gekeken wordt. Evenzo kunnen ouders hun kinderen begeleiden in hun media keuze (St. Peters, Fitch, Huston, Wright, & Eakens, 1991). Een volwassene die samen met een kind naar een programma kijkt kan over het programma met hem of haar discussiëren. Een effectief mechanisme om de effecten van media gebruik te modereren is bijvoorbeeld het samen kijken naar de televisie. De

(6)

volwassene fungeert dus tegelijkertijd als een ‘media opvoeder’ voor het kind (Strasburger & Donnerstein, 1999).

Jordan, Hersey, McDivitt en Heitzler (2006) beschreven een aantal suggesties die ouders kunnen toepassen met betrekking tot regels en mediagebruik. Zij stellen dat ouders die regels opleggen en programma’s met hun kinderen bespreken en de kinderen helpen te

evalueren over een programma, hun kinderen meer stimuleren om te leren van de televisie. Deze kinderen zijn bovendien minder bang bij het kijken van gewelddadige scènes. Er zijn verschillende regels volgens Jordan, Hersey, McDivitt en Heitzler (2006) die ouders hun kinderen kunnen opleggen met betrekking tot het mediagebruik. Ouders kunnen regels geven op het gebied van inhoud, duur en beperken van de toegang tot het mediagebruik. Ouders maken zich met name zorgen over de inhoud zoals seksueel gedrag, geweld en schelden. Kinderen mogen bijvoorbeeld niet naar volwassen programma’s kijken. Ouders kunnen hun kinderen controleren middels de toegang te beperken of het verbieden van specifieke

programma’s. De ouders kunnen bijvoorbeeld een code instellen om toegang te krijgen tot een televisiekanaal.

Huidig Onderzoek

Uit bovengenoemde onderzoeken blijkt dat mediagebruik samenhangt met negatieve effecten en dat ouders hier een belangrijke rol in hebben. Er is echter te weinig onderzoek gedaan naar mediagebruik in India en de rol van ouders (Cardoza, 2002; Ray & Ramjat, 2010).

Het huidig onderzoek richt zich daarom op de volgende hoofdvraag: ‘Hoe hangt mediagebruik met en zonder toezicht van ouders samen met internaliserende en

externaliserende gedragsproblematiek bij kinderen uit India tussen de 10 en 14 jaar oud?’. Dit onderzoek is van meerwaarde, omdat dit onderzoek zich richt op kinderen uit de Indiase populatie. In India maakt bijna iedereen gebruik van media, dit neemt met de jaren fors toe. Daarom is het van belang om in India onderzoek te doen naar de mogelijke gevolgen van het mediagebruik.

Op grond van wetenschappelijke bewijzen wordt ten eerste verwacht dat mediagebruik bij de kinderen in India samenhangt met meer internaliserende en

externaliserende gedragsproblemen (Mathers et al., 2009; Ray & Ramjat, 2010; Strasburger 2009; Villani, 2001) en ten tweede wordt verwacht dat mediagebruik met toezicht minder sterk samenhangt met internaliserende en externaliserende gedragsproblemen dan

(7)

Methode

Participanten

Dit huidig onderzoek heeft plaatsgevonden in India, Pune. In totaal hebben er 293 participanten aan dit onderzoek mee gedaan, waarvan 161 (54.9%) jongens en 123 (42.0%) meisjes, de overige negen participanten hebben hun geslacht niet ingevuld. De kinderen waren tussen de 10 en 14 jaar oud met een gemiddelde leeftijd van 12.37 jaar (SD= 1.17). De kinderen waren scholieren en zij kwamen zowel uit ‘public schools’, als uit ‘semi-private schools’ en ‘private schools’. Er waren 191 (65.2%) participanten met een hoge SES en 102 (34.8%) participanten met een lage SES.

Meetinstrumenten

Screen time. Screen time (mediagebruik) zijn de volgende activiteiten: televisie kijken, gebruik maken van tablets en spelen van computerspellen of videospellen. Screen time is gemeten door middel van dagboeken die tijdens de interviews met de kinderen zijn ingevuld. De kinderen werd gevraagd wat ze elke vijf minuten hebben gedaan. Het dagboek dat in dit onderzoek is gebruikt, is nog niet getest op betrouwbaarheid en validiteit. Uit het onderzoek van Larson en Verma (1999) blijkt dat dagboeken over het algemeen betrouwbaar en valide zijn.

Internaliserende en externaliserende gedragsproblemen. Om na te gaan in welke mate de kinderen internaliserende en externaliserende gedragsproblemen hebben, is gebruik gemaakt van de ‘Strengths and Difficulties Questionnaire’ (SDQ). Dit is een vragenlijst waarmee het sociaal welbevinden van kinderen en jongeren van 4 tot 16 jaar kan worden beoordeeld (Goodman, 2001). De vragenlijst kan door ouders, leerkrachten of kinderen vanaf 11 jaar of ouder worden ingevuld (Goodman & Goodman, 2009). De SDQ kan vergeleken worden met de Achenbach en de Rutter vragenlijsten (Goodman, 2001). Uit de studie van Goodman en Scott (1999) is gebleken dat vergeleken de Child Behavior Checklist (CBCL) de correlatie tussen internaliserende en externaliserende schalen lager is voor de SDQ dan voor de CBCL. Dit betekent dat de SDQ zuiverder is dan de CBCL.

Uit het onderzoek van Goodman (1997) is gebleken dat de SDQ valide is. Ook is uit andere eerdere bevindingen gebleken dat de SDQ een valide en een gebruiksvriendelijk instrument is voor kinderen tussen de 11 en 16 jaar oud (Di Riso et al, 2010). Uit het onderzoek van Mieloo et al. (2013) is gebleken dat de SDQ valide is voor verschillende

(8)

etnische groepen. De Cronbach’s alpha van de SDQ in dit onderzoek is 0.619. De schalen emotionele problemen en problemen met leeftijdgenoten, ofwel internaliserende problemen hebben een Cronbach’s alpha van 0.614. Voor de schalen van externaliserende problemen, hyperactiviteit/onoplettendheid en gedragsproblemen, is de Cronbach’s alpha 0.551.

Voor het huidig onderzoek is gebruik gemaakt van zelfrapportage. De jongeren hebben de vragenlijsten zelf ingevuld. De SDQ bestaat uit 25 items, die verdeeld zijn over vijf subschalen van vijf items. De volgende aspecten worden in de subschalen gevraagd: emotionele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit/onoplettendheid, problemen met peers en prosociaal gedrag. De 25 items worden geformuleerd in de vorm van stellingen (Goodman, 2001). Enkele voorbeelden van stellingen zijn ‘Ik word erg boos en vaak driftig’ of ‘Ik deel gemakkelijk met anderen (snoep, speelgoed, potloden enzovoort)’. Procedure

De huidige steekproef bestaat uit Indiase kinderen van zes scholen. De scholen waar de dataverzameling heeft plaatsgevonden zijn door middel van convenience sampling geworven. De ouders zijn middels brieven op de hoogte gebracht van de studie en ze kregen te weten dat deelname aan het onderzoek anoniem en vrijwillig is.. De dataverzameling is gedaan door onderzoeksassistenten in India. Zij hebben de kinderen geïnterviewd en de interviews duurde gemiddeld een uur. Ieder kind is driemaal in de week geïnterviewd. De interviews werden in het Engels, Hindi of Marathi gedaan afhankelijk van welke taal het kind begreep. De kinderen zijn beloond met stickers voor de deelname. Zowel de ouders als de school kregen niet te weten wat de kinderen hebben gezegd tijdens het interview. Als kinderen maar bij één interview aanwezig waren, dan werd dit kind verwijderd uit de dataset. De interviews zijn op band opgenomen en later is de data in EXCEL ingevoerd. Studenten van de bachelor Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit van Leiden hebben de data vervolgens gecodeerd. Iedere student heeft de data van 15 kinderen gecodeerd en vervolgens is de data geanalyseerd middels het computerprogramma SPSS.

Resultaten Datacheck

In Tabel 1 worden de beschrijvende gegevens van de variabelen weergeven. Er is één uitbijter gevonden. Deze uitbijter is in de data laten staan, omdat het maar één van de 293 betreft en dit waarschijnlijk geen sterke invloed zal hebben op de uitkomsten van het

(9)

onderzoek. De scheefheid en gepiektheid van de variabelen screen time parent en screen time alone zijn niet normaal verdeeld. Dit onderzoek bedraagt meer dan 30 participanten, dit betekent dat de scheefheid van de data geen groot effect zal hebben (Moore, McCabe & Craig, 2014). Daarnaast ontbreken er ook gegevens van een aantal kinderen over de interaliserende en externaliserende gedragsproblemen. Deze missende waarde betreft voor zowel internaliserende als externaliserende gedragsproblemen 34.1%.

Tabel 1

Beschrijvende gegevens van de variabelen screentime parent, screentime alone, internaliserende gedragsproblemen en externaliserende gedragsproblemen

Var M SD Zskew Zkurt %missing outlier

Screentime parent Screentime alone 57.63 40.89 53.18 41.86 9.93 9.32 11.04 4.65 0 0 1 0 Intern problemen Extern problemen 1.67 1.67 0.36 0.31 2.39 1.32 -1.81 -1.45 34.1 34.1 0 0

Regressie analyse: screentime parent, screentime alone en internaliserende en

externaliserend gedragsproblemen

Om de hypotheses te kunnen toetsen is er een regressie analyse uitgevoerd. De resultaten zijn in Tabel 2 te zien. De aanwezigheid van de ouders tijdens het mediagebruik is een significante voorspeller van internaliserend gedragsproblemen (p = 0.004). Ook is de aanwezigheid van de ouders tijdens het mediagebruik een significante voorspeller van externaliserend gedragsproblemen (p = 0.021). Des te meer de ouders aanwezig zijn tijdens het mediagebruik van hun kinderen, des te meer internaliserende en externaliserende gedragsproblemen.

Als de kinderen zonder de aanwezigheid van hun ouders gebruik maken van media, is het mediagebruik geen significante voorspeller van internaliserende gedragsproblemen (p = 0.147). Tot slot als de kinderen zonder de aanwezigheid van hun ouders gebruik maken van media, is het mediagebruik een significante voorspeller van externaliserende

gedragsproblematieken (p = 0.000). Des te meer de kinderen zonder ouderlijk toezicht gebruik maken van media, des te meer externaliserende gedragsproblemen.

(10)

Tabel 2

Regressie analyse van screentime parent, screentime alone en internaliserende en

externaliserende gedragsproblemen B SE b* T P 1. Screentime parent  intern problemen 0.001 0.000 0.208 2.938 0.004 2. Screentime parent  extern problemen 0.001 0.000 0.166 2.320 0.021 3. Screentime alone  intern problemen 4. Screentime alone  extern problemen 0.001 0.002 0.001 0.001 0.105 0.254 1.457 3.622 0.147 0.000 Moderatie

Om het modererende effect van ouderlijk toezicht op internaliserende en externaliserende gedragsproblemen te onderzoeken, is er met behulp van de

richtingscoëfficiënten uit Tabel 2 een Z-toets uitgevoerd. Voor de relatie tussen het al dan wel of niet ouderlijk toezicht en internaliserende gedragsproblemen werd geen significant verband gevonden (Z = 1.03, p = 0.303). Voor de relatie tussen het al dan wel of niet

ouderlijk toezicht en externaliserende gedragsproblemen werd ook geen significant verband gevonden (Z = -0.9, p = 0.368). Dat betekent dat ouderlijk toezicht niet modereert op het mediagebruik en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen.

Discussie

Mediagebruik is de afgelopen jaren wereldwijd toegenomen. Ook in India, een land dat bekent staat om extreme armoede, blijft het mediagebruik stijgen. Kinderen in India zijn grote bewonderaars van televisie (Singh, 2014). Mediagebruik brengt negatieve effecten met zich mee (Villani, 2001). Het doel van dit onderzoek was om meer inzicht te verschaffen in de gevolgen van het mediagebruik van kinderen in India tussen de 10 en 14 jaar oud en de rol die ouders hierbij hebben.

Op grond van de literatuur werd een positief verband verwacht tussen mediagebruik en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen (Mathers et al., 2009; Ray & Ramjat, 2010; Strasburger, 2009; Villani, 2001). Dit is over het algemeen in dit onderzoek bevestigd. Dit geldt alleen niet voor mediagebruik bij kinderen zonder toezicht en

internaliserende gedragsproblemen. Mogelijk komt dit doordat kinderen in India het meest naar gevechtsscènes kijken en dit imiteren (Singh, 2014). De kinderen uiten hun gevoelens

(11)

waarschijnlijk dan op de manier waarop zij het in die gevechtsscènes hebben gezien, op een agressieve manier.

Het huidig onderzoek heeft ook onderzoek gedaan naar hoe internaliserende en externaliserende gedragsproblemen gemodereerd worden door ouderlijk toezicht. De

hypothese dat meer ouderlijk toezicht tijdens het mediagebruik minder sterk samenhangt met internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bij kinderen, is niet bevestigd. Uit het huidig onderzoek is gebleken dat ouderlijke toezicht samenhangt met meer internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bij de kinderen. Uit het onderzoek van Larson (1995) valt dit theoretisch gezien te verklaren door het feit dat blijkt dat kinderen zich anders gedragen als zij alleen zijn. Als de kinderen alleen zijn kunnen zij kijken en luisteren wat zij willen en nemen daardoor een andere houding aan dan normaal. Ook vermijden de kinderen de commentaar van andere familieleden die zij mogelijk ervaren als ze bijvoorbeeld samen met die familieleden televisie kijken. Mogelijk zorgt dit voor onaangename discussies en ruzies in het gezin bijvoorbeeld over het kijken naar een bepaald programma. Volgens Kubey (1990) kunnen ouders ook hun kinderen negeren, omdat de ouders te druk bezig zijn met televisie kijken. Dit kan een gevoel geven dat ouders liever televisie kijken dan aandacht geven aan hun kind. Verder stelt Larson (1995) dat wanneer de tieners alleen zijn en gebruik maken van media, vooral het luisteren naar muziek, er voor zorgt dat de tieners dit betrekken tot hun ‘eigen ik’. Ze kunnen de muziek teksten vergelijken met hun eigen leven. De muziek sleept de kinderen door de moeilijkheden en onvoorspelbare situaties die zij meemaken in hun dagelijks leven. De muziek is een belangrijk onderdeel in het omgaan met hun stress en negatieve emoties wanneer de kinderen alleen zijn.

Een tweede verklaring voor het positieve verband tussen het ouderlijk toezicht en internaliserende en externaliserende gedragsproblemen zou kunnen zijn dat de ouders zelf veel televisie kijken en daardoor hun kinderen ook (Inyang & Stella, 2015). Mogelijk zijn die ouders niet bewust van de gevolgen van mediagebruik bij hun zelf en hun kinderen. De kinderen kunnen bijvoorbeeld agressieve programma’s kijken of videogames spelen zonder dat iemand uitlegt dat geweld niet goed is met als gevolg dat het kind zelf agressief wordt. Doordat ze er niet bewust van zijn zullen er waarschijnlijk weinig of geen regels met betrekking tot het mediagebruik zijn met als gevolg de internaliserende en externaliserende gedragsproblemen.

Tot slot kan een derde mogelijke verklaring uit het onderzoek van Ramirez et al. (2011) zijn dat ouders mogelijk wel regels hebben over het mediagebruik maar geen

(12)

overeenstemming hebben met hun kinderen waardoor hun kinderen niet naar de regels luisteren met als gevolg de internaliserende en externaliserende gedragsproblemen.

Beperkingen

Het huidig onderzoek bevat een aantal beperkingen. In dit onderzoek is er gekeken naar de rol van ouders in het mediagebruik van kinderen. De beperking op dit gebied is dat er niet gemeten is wat ouders precies doen en zeggen tegen hun kinderen tijdens de

aanwezigheid. Er is onduidelijk of er bijvoorbeeld regels in het gezin waren met betrekking tot het mediagebruik. Er is alleen gemeten hoe lang ouders aanwezig waren bij het

mediagebruik.

Verder is een beperking van het onderzoek dat er niet is gemeten hoe kinderen gebruik maken van media. Er is alleen gemeten hoe lang kinderen gebruik maakten van media. Het is dus onduidelijk of kinderen bijvoorbeeld naar agressieve films kijken of juist naar educatieve programma’s.

Daarnaast is het huidig onderzoek een cross-sectioneel onderzoek. Dit betekent dat er geen uitspraken mogen worden gedaan over de causaliteit.

Een andere beperking van dit onderzoek is de intercodeurbetrouwbaarheid. De data van dit onderzoek is door verschillende personen uitgevoerd. Mogelijk is de data door de personen anders geïnterpreteerd en dus anders gecodeerd.

Ook is een beperking van het onderzoek de Cronbach’s alpha van de SDQ. De Cronbach’s alpha van de SDQ van dit onderzoek is 0.619. De schalen met betrekking tot de internaliserende en externaliserende gedragsproblemen zijn ook lager dan de acceptabele range van de Cronbach’s alpa. Een acceptabele Cronbach’s alpha ligt tussen de 0.7 en 0.95 (Tavakol & Dennick, 2011).

Tot slot is er gebruik gemaakt van zelfrapportage. Het waren met name vragen die sociaal gevoelig kunnen zijn. Zulke vragen roepen volgens Mortel (2008) sociale

wenselijkheid op. De kinderen hebben mogelijk de vragen niet naar waarheid ingevuld om kritiek te vermijden of om goedkeuring te ontvangen. Daarnaast is het dagboek waarmee de activiteiten van de kinderen zijn bijgehouden niet onderzocht op betrouwbaarheid en

validiteit. De kinderen zijn een dag later ondervraagd, mogelijk zijn ze de korte activiteiten vergeten en hebben ze dus niet alles correct ingevuld. (Larson & Verma, 1999).

Om na te gaan of de resultaten kloppen ondanks de beperkingen is vervolgonderzoek nodig. In het vervolgonderzoek zouden ouders ondervraagd kunnen worden met betrekking tot mediagebruik van hun kinderen en hun rol daar in. Dit kan doormiddel door vragenlijsten

(13)

of interviews. Ook zou er in het vervolg onderzoek gemeten moeten worden op welke manier de kinderen gebruik maken van media, dus welke televisieprogramma’s zij bijvoorbeeld kijken of welke videospellen de kinderen spelen. Mocht er verder gebruik worden gemaakt van het dagboek van dit onderzoek, dan zal dat voor vervolgonderzoek gemeten moeten worden op betrouwbaarheid en validiteit.

Implicaties

De resultaten van dit onderzoek laten zien dat mediagebruik over het algemeen samenhangt met meer internaliserende en externaliserende gedragsproblemen. Uit het huidig onderzoek blijkt dat enkel ouderlijk toezicht niet voldoende is om de negatieve effecten van mediagebruik te modereren. Het is van belang om ouders voorlichting te geven over het mediagebruik in het algemeen en wat het met hun kinderen kan doen. De voorlichting zorgt er voor dat ouders beter bewust zijn van de gevolgen en dat kan weer leiden tot minder problematieken bij de kinderen. Daarnaast is het van belang om de ouders handvatten te geven met betrekking tot hun rol in het mediagebruik van hun kinderen. Volgens Griffiths (2003) zouden ouders eerst moeten uitvinden welke videospellen kinderen bijvoorbeeld spelen, oftewel hoe kinderen gebruik maken van media. Mogelijk worden kinderen blootgesteld aan materiaal wat ouders niet willen. Vervolgens zouden de ouders volgens Griffiths (2003) enkele regels op kunnen stellen. Ouders kunnen de kinderen helpen

geschikte programma’s te kiezen. Ook zouden ouders met hun kinderen kunnen praten over de inhoud en het verschil duidelijk kunnen maken tussen werkelijkheid en hetgeen wat zij bijvoorbeeld zien in televisieprogramma’s en videospellen. Tot slot kunnen ouders volgens Griffiths (2003) waken tegen een obsessie van mediagebruik.

(14)

Referenties

Bandura, A. (1978). Social learning theory of aggression. Journal of Communication, 28(3), 12-29. Barreto, S., Adams, S. K. (2011). Digital technology and youth: A developmental approach.

The Brown University Child and Adolescent Behavior Letter, 27(6), 1058-1073.

Cantor, J. & Nathanson, A. I. (1996). Children’s fright reactions to television news.

Journal of Communication, 46, 139-152.

Cardoza, K. (2002). Parental control over children’s television viewing in India.

Contemporary South Asia,11(2), 135-161.

Di Riso, D., Salcuni, S., Chessa, D., Raudino, A., Lis, A., & Altoè G. (2010). The strengths and difficulties questionnaire (SDQ). Early evidence of its reliability and validity in a community sample of Italian children. Personality and Individual Differences, 49, 570-575. Goodman, A., & Goodman, R. (2009). Strengths and difficulties questionnaire as a

dimensional measure of child mental health. Journal of the American Academy of

Child and Adolescent Psychiatry, 48(4), 400-403.

Goodman R. (2001). Psychometric properties of the Strengths and Difficulties Questionnaire.

Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 40,1337–1345.

Goodman, R., & Scott, S. (1999). Comparing the Strengths and Difficulties Questionnaire and the Child Behavior Checklist: is small beautiful? Journal of Abnormal Child

Psychology, 27, 17–24.

Goodman R. (1997).The Strengths and Difficulties Questionnaire: a research note. Journal of

Child Psychology and Psychiatry, 38(5), 581-586. Griffiths, M. (2003). Videogames: Advice for parents and teachers. Education and Health,

21(3), 48-49. Inyang, M. P., & Stella, O. (2015). Sedentary lifestyle: Health Implications. IOSR Journal of

Nursing and Health Science, 4(2), 20-25.

Jordan, A. B., Hersey, J. C., McDivitt, J. A., Heitzler, C. D. (2006). Reducing children’s television-viewing time: A qualitative study of parents and their children. American

Academy of Pediatrics, 118(5), e1303-e1310.

Kubey, R. (1990). Television and the quality of family life. Communication Quarterly, 38(4), 312-324. Larson, R. W., & Verma, S. (1999). How children and adolescents spend time across the

(15)

world: Work, play, and developmental opportunities. Psychological Bulletin, 125, 701. Larson, R. (1995). Secrets in the bedroom: Adolscents’ private use of media. Journal of

Youth and Adolescence, 24(5), 535-550.

Maras, D., Flament, M. F., Murray, M., Buchholz, A., Henderson, K. A., Obeid, N., & Goldfield, G., S. (2015). Screen time is associated with depression and anxiety in Canadian youth. Preventive Medicine,73, 133-138.

Mathers, M., Canterford, L., Olds, T., Hesketh, K., Ridley, K., & Wake, M. (2009). Electronic media use and adolescent health and well-being: Cross-sectional community study. Journal of the Academic Pediatric Association, 9(5), 307-314 Mieloo, C. L., Bevaart, F., Donker, M. C. H., van Oort, F. V. A., Raat, H., Jansen, W. (2013).

Validation of the SDQ in a multi-ethnic population of young children. European

Journal of Public Health, 24(1), 26-32. Mitra, S., & Rana, V. (2001). Children and the internet: Experiments with minimally invasive

education in India. British Journal of Educational Technology, 32(2), 221-232. Moore, D. S., McCabe, G. P., & Craig, B. (2014, 8th revised edition). Introduction to the

practice of statistics. New York: Freeman.

Mortel, T. F. (2008). Faking it: social desirability response bias in self-report research.

Australian Journal of Advanced Nursing, 25(4), 40-48.

Ramirez, E. R., Norman, J. N., Rosenberg, D. E., Kerr, J., Saelens, B. E., Durant, N., & Sallis, J. F. (2011). Adolescent screen time and rules to limit screen time in the home.

Journal of Adolescent Health, 48, 379-385.

Ray, M., & Ramjat, K. (2010). Effect of electronic media on children. Journal of the Indian

Academy of Pediatrics, 47, 561-568.

Richards, R., McGee, R., Williams, S. M., Welch, D., & Hancox, R. J. (2010). Adolescent screen time and attachment to parents and peers. Archives of Pediatrics and

Adolescent Medicine, 164(3), 258-262.

Roberts, D. F., & Foehr, U. G. (2008). Trends in media use. The Future of Children, 18(1), 11-37. Singh, D. (2014). Television viewing habits and moral formation of children in rural India.

IOSR Journal of Humanities and Social Science, 19(3), 12-16.

St Peters, M., Fitch, M., Huston, A. C., Wright, J. C., & Eakins, D. J. (1991). Television and Families: What do young children watch with their parents? Child Development, 62, 1409-1423.

(16)

Strasburger, V. C. (2009). Children, adolescents and the media: what we know, what we don’t know and what we need to find out (quickly!). Archives of Diseases in

Childhood, 94(9), 655-657.

Strasburger, V. C., & Donnerstein, E. (1999). Children, adolescents, and the media: Issues

and solutions. Journal of Pediatrics, 103(1), 129-139. Tavakol, M., & Dennick, R. (2011). Making sense of Cronbach's alpha. International journal

of Medical Education, 2, 53.

Villani, S. (2001). Impact of media on children and adolescents: A 10-year review of the research. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 40(4), 392-401.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

receiver with 4 RF inputs and 4 outputs is proposed, allowing for digital MIMO but also analog interference rejection by spatial notch filtering through 4 reconfigurable

The name is derived from the mechanics: using all present labels and a knowledge base and convert that into a dictionary that maps all different labels to the correct entity.. The

161 Vervolgens geeft de Hoge Raad een aantal uitzonderingen op deze regel: de rechter kan ook ter weerlegging oordelen dat het alternatieve scenario (a)

However, despite their learning potential, little research has been conducted on how the types of learning effects (cognitive skill, factual knowledge, etc) obtained by playing

Mean or percentage of authentic experience, purchase intention and behavior for three dishes Authentic experience Purchase intention Purchase behavior* No story Weak story Strong

H1a: Fashion retailers with higher brand values are more likely to focus on a distinctive capability of the brand-oriented approach in their online communication with

Graansilo's, Amsterdam RABO Vastgoed Utrecht, Y-Grain, Buurt Ontwikkelings Maatschappij. De Bleekerij, Boekelo Ter

examined the effect of handedness on novice learners of keyboard instruments and aimed to gain new insights in teaching and learning keyboard instruments for both left and right-