• No results found

De omvangrijke invloed van zowel vaders als moeders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De omvangrijke invloed van zowel vaders als moeders"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Omvangrijke Invloed van zowel Vaders als Moeders

Lilian C.M. Eckhardt 1169017 Universiteit Leiden

Bachelorscriptie Pedagogische Wetenschappen (Orthopedagogiek) Project ‘Veilig huis’

2013-2014

Eerste begeleider - Dr. M. van Geel Tweede begeleider – F. Toprak, MSc

(2)

Abstract

In het huidige onderzoek is onderzocht of ouderlijke betrokkenheid is gerelateerd aan de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen. Hierbij is afzonderlijk gekeken naar de relatie tussen moederlijke betrokkenheid en gedragsproblemen en de relatie tussen vaderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen. Tevens is de relatie tussen gender en ouderlijke

betrokkenheid onderzocht. Bij 102 kinderen van zes tot en met tien jaar (M = 8.02) en hun moeders zijn huisbezoeken afgelegd, waarbij vragenlijsten (APQ en CBCL) en een interview (HOME) zijn afgenomen. Van de respondenten had 98% de Nederlandse nationaliteit. Uit de resultaten van dit onderzoek bleek er geen relatie te bestaan tussen ouderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen. Moederlijke en vaderlijke betrokkenheid waren ook afzonderlijk niet gerelateerd aan gedragsproblemen. Er is geen relatie gevonden tussen gender en ouderlijke betrokkenheid.

Sleutelwoorden: ouderlijke betrokkenheid, moederlijke betrokkenheid, vaderlijke betrokkenheid, gedragsproblemen, gender

(3)

De Omvangrijke Invloed van zowel Vaders als Moeders

Ouderlijke betrokkenheid kan gedragsproblemen bij kinderen voorkomen of

verminderen (Frick, Christian, & Wootton, 1999). De betrokkenheid van beide ouders heeft effect op de manier waarop kinderen zich op verschillende gebieden ontwikkelen (Trautmann-Villalba, Gschwendt, Schmidt, & Laucht, 2006). Zo blijkt uit een meta-analyse van Jeynes (2005) dat kinderen beter presteren op school als de ouderlijke betrokkenheid hoog is. Ook ontwikkelen kinderen van betrokken ouders betere sociale vaardigheden (McWayne,

Hampton, Fantuzzo, Cohen, & Sekino, 2004), hebben ze meer zelfcontrole en tonen ze zowel thuis als op school meer sociale betrokkenheid in vergelijking met kinderen die weinig ouderlijke betrokkenheid ervaren (McWayne et al., 2004).

Het doel van dit onderzoek is om te bepalen of er een relatie bestaat tussen ouderlijke betrokkenheid en de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen van zes tot en met tien jaar. Om antwoord te geven op deze vraag zal zowel de moederlijke betrokkenheid in relatie tot gedragsproblemen bij kinderen als de vaderlijke betrokkenheid in relatie tot

gedragsproblemen bij kinderen worden onderzocht. Het is interessant om deze relaties te onderzoeken, aangezien relatief weinig onderzoek zich tegelijkertijd focust op moederlijke betrokkenheid en vaderlijke betrokkenheid in relatie tot gedragproblemen bij kinderen. Ook de specifieke leeftijdscategorie van zes tot en met tien jaar komt in relatief weinig onderzoek naar voren. Omdat ouderlijke betrokkenheid zowel invloed heeft op verschillende facetten van de algemene ontwikkeling van kinderen (Trautmann-Villalba et al., 2006), alsmede op de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen (Frick et al., 1999), is het van belang dat ouders bij wie de betrokkenheid laag is worden ondersteund. Dit kan door interventies die gericht zijn op verhoging van de ouderlijke betrokkenheid.

(4)

Ouderlijke Betrokkenheid, Gedragsproblemen en de Relatie hiertussen Voordat de relatie tussen ouderlijke betrokkenheid en de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen wordt onderzocht, zullen de componenten ouderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen eerst nader worden omschreven. Ouderlijke

betrokkenheid manifesteert zich in de tijd die kinderen met hun ouders doorbrengen, waarin ouders hun kinderen warmte geven en hun kinderen ondersteunen en monitoren (Baumrind, 1968; Maccoby & Martin, 1983). Deze vorm van ouderlijke betrokkenheid, waarin zowel warmte als een zekere mate van controle naar voren komt, wordt aangeduid als autoritatief ouderschap. Autoritatief ouderschap is gerelateerd aan een lager risico op gedragsproblemen bij kinderen (Calkins, Smith, Gill, & Johnson, 1998; Rutter, Caspi, & Moffit, 2003). In tegenstelling tot autoritatief ouderschap wordt ouderschap met weinig warmte en harde discipline gerelateerd aan de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen (Dodge, Pettit, & Bates, 1994; Patterson, DeBaryshe, & Ramsey, 1989). Weinig ouderlijke betrokkenheid vergroot de kans op externaliserende gedragsproblemen bij kinderen (Belsky, Hsieh, & Crnic, 1998; Campbell, Shaw, & Gilliom, 2000).

Ouderlijke betrokkenheid kan worden omschreven in termen van warmte en controle, zoals in het begrip autoritatief ouderschap benadrukt wordt (Baumrind, 1968), maar kan ook in drie categorieën worden verdeeld (Lamb, Pleck, Charnov, & Levine, 1987). Ten eerste de ouder-kind interactie (één-op-één activiteiten met het kind), ten tweede de toegankelijkheid tot de ouder (de ouder is fysiek en psychisch bereikbaar voor het kind) en tot slot de

verantwoordelijkheid van de ouder (de ouder neemt de verantwoordelijkheid op zich omtrent de zorg voor het kind). In dit onderzoek ligt de nadruk voornamelijk op de eerste component: de ouder-kind interactie.

Gedragsproblemen kunnen worden onderscheiden in twee verschillende groepen: externaliserende gedragsproblemen en internaliserende gedragsproblemen. Opstandigheid,

(5)

overactiviteit, impulsiviteit, agressiviteit en antisociaal gedrag vallen onder externaliserende gedragsproblemen (Achenbach & Edelbrock, 1978). Internaliserende gedragsproblemen worden daarentegen gekenmerkt door symptomen als teruggetrokkenheid, angst en een laag zelfbeeld. Internaliserende problemen zijn dus meer naar binnen toe gericht (Eisenberg et al., 2001; Kovacs & Devlin, 1998). In dit onderzoek wordt onder gedragsproblemen de

combinatie van externaliserende en internaliserende gedragsproblemen verstaan.

De relatie tussen ouderlijke betrokkenheid en de ontwikkeling van gedragsproblemen is van belang, omdat ouders gedragsproblemen kunnen voorkomen door positief betrokken te zijn op hun kinderen (Frick et al., 1999). Ouderlijke betrokkenheid kan de ontwikkeling van gedragsproblemen tegengaan, doordat kinderen emotioneel ondersteund worden (Pettit & Bates, 1989). Door emotionele ondersteuning vertonen kinderen minder gefrustreerd en opstandig gedrag en zijn zij vaker gehoorzaam. Ouderlijke betrokkenheid vermindert de kans op het aanleren van verkeerd gedrag, waardoor sociale vaardigheden beter kunnen worden aangeleerd (Schaffer & Crook, 1980; Pettit, Harrist, Bates, & Dodge, 1991). Deze sociale vaardigheden zijn van belang bij het oplossen van conflicten met leeftijdsgenoten en vergemakkelijkt de ouder-kind relatie (Pettit et al., 1991).

Moederlijke Betrokkenheid en Gedragsproblemen

Wanneer de moederlijke betrokkenheid hoog is, ervaren kinderen minder

gedragsproblemen (Gardner, 1987; Pettit, Bates, & Dodge, 1993). Volgens Maccoby en Martin (1983) is een positieve moeder-kind interactie een belangrijke factor die

gehoorzaamheid bij het kind teweeg kan brengen. Door positieve moeder-kind interacties leren kinderen namelijk sociaal gedrag aan en wordt antisociaal gedrag onderdrukt (Patterson et al., 1989; Rothbaum, Schneider-Rosen, Pott, & Beatty,1995).

Het functioneren van moeders op psychosociaal gebied is een belangrijke voorspeller voor de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen (Dubois-Comtois, Moss, Cyr, &

(6)

Pascuzzo, 2013). In vergelijking met moeders die geen psychologische problemen ervaren, laten depressieve moeders minder moederlijke betrokkenheid zien tijdens interacties met hun kinderen (Goodman & Brumley, 1990). Ook Middleton, Scott en Renk (2009) wijzen op de relatie tussen moederlijke depressie en lage moederlijke betrokkenheid. Uit een meta-analyse van Connell en Goodman (2002) blijkt dat depressie bij moeders gerelateerd is aan zowel meer externaliserende als meer internaliserende gedragsproblemen bij kinderen. Ook uit ander onderzoek blijkt dat lage moederlijke betrokkenheid is gerelateerd aan een hoger risico op de ontwikkeling van ADHD en gedragsproblemen bij kinderen (Pfiffner, McBurnett, Rathouz, & Judice, 2005).

Vaderlijke Betrokkenheid en Gedragsproblemen

Tot eind de jaren ‘70 richtten de meeste onderzoeken zich op de invloed van moeders op de ontwikkeling van kinderen en leek de invloed van vaders van ondergeschikt belang (Lamb, 2000). Echter, sinds moeders steeds vaker participeren op de arbeidsmarkt, is de rol van vaders beduidend belangrijker geworden (Amato, 1994; Carlson, 2006) en is de actieve betrokkenheid van vaders in de opvoeding door deze sociale verschuiving veranderd

(Cabrera, Tamis-LeMonda, Bradley, Hofferth, & Lamb, 2000). De belangrijke rol van vaders komt tot uitdrukking in het gedrag en welzijn van kinderen (Amato & Rivera, 1999; Harris, Furstenberg, & Marmer, 1998; Marsiglio, Amato, Day, & Lamb, 2000). Wanneer de vaderlijke betrokkenheid namelijk van hoge kwaliteit is, ervaren kinderen en adolescenten minder gedragsproblemen. Ook beide ouders rapporteren minder externaliserende

gedragsproblemen bij hun kinderen wanneer de vaderlijke betrokkenheid hoog is (Culp, Schadle, Robinson, & Culp, 2000). Als gelet wordt op de afwezigheid van vaders, rapporteren kinderen die opgroeien zonder vader juist meer internaliserende en externaliserende

gedragsproblemen dan kinderen die met twee biologische ouders opgroeien (Carlson & Corcoran, 2001). Ook Amato en Rivera (1999) noemen de negatieve relatie tussen vaderlijke

(7)

betrokkenheid en de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen. Daarnaast worden kinderen die zonder vader opgroeien gemiddeld vaker van school gestuurd, vertonen zij vaker delinquent gedrag en ervaren zij meer depressie en angst (Dawson, 1991; Dornbusch et al., 1985; Hetherington & Clingempeel, 1992; Thomson, Hanson, & McLanahan, 1994).

Internaliserende gedragsproblemen worden door betrokken vaders wel vaker gerapporteerd. Dit houdt niet direct in dat deze kinderen ook daadwerkelijk meer

internaliserende gedragsproblemen ervaren, maar een mogelijke verklaring is wel dat deze betrokken vaders hun kinderen en hun behoeften beter doorgronden (Culp et al., 2000). Ouderlijke Betrokkenheid in Relatie tot Gender en Gedragsproblemen

Vaderlijke betrokkenheid verschilt tussen jongens en meisjes: Vaderlijke betrokkenheid in twee-oudergezinnen is namelijk hoger voor zoons dan voor dochters

(Aldous, Mulligan, & Bjarnason, 1998; Mammen, 2009). Ook zijn vaders meer betrokken bij de opvoeding van de kinderen als zij zoons hebben (Barnett & Baruch, 1987). Over de relatie tussen moederlijke betrokkenheid en gender bestaat een minder eenduidig beeld. Hoewel uit de meeste onderzoeken blijkt dat moederlijke betrokkenheid niet hoger is voor meisjes dan voor jongens (Siegal, 1987; Mammen, 2009), blijkt uit een review van Leaper (2002) dat moeders van dochters over het algemeen wel positiever betrokken zijn tijdens interacties met hun kind dan moeders van zoons. De grootte van dit verschil is echter wel klein. Het is van belang dat dochters evenveel vaderlijke betrokkenheid ervaren als zoons, omdat vaderlijke betrokkenheid invloed heeft op de ontwikkelingsuitkomsten van het kind (Mammen, 2009).

Verschillen in gedragsproblemen tussen jongens en meisjes kunnen verband houden met de verschillende socialisatie voor jongens en meisjes (Keenan & Shaw, 1997). Ouders geven hun zoons namelijk een andere opvoeding dan hun dochters. Ook heeft ouderlijke betrokkenheid een ander effect op het gedrag bij jongens dan bij meisjes, ook wel aangeduid als differentiële ontvankelijkheid (Barnett & Scaramella, 2013; Rutter et al., 2003). Zowel

(8)

vaders als moeders leveren dus een unieke bijdrage aan het gedrag van hun kinderen (Hastings, McShane, Parker, & Ladha, 2007; Williams & Kelly, 2005). Vaderlijke

betrokkenheid is voornamelijk belangrijk om negatief gedrag te voorkomen en moederlijke betrokkenheid is vaker gerelateerd aan positief gedrag (Day, Padilla-Walker, 2009).

Uit een meta-analyse van Rothbaum en Weisz (1994) blijkt dat de relatie tussen ouderlijke betrokkenheid en externaliserende gedragsproblemen groter is bij jongens dan bij meisjes. Ook uit een tweelingstudie blijkt dat ouderlijke betrokkenheid gerelateerd is aan minder externaliserende gedragsproblemen, waarbij het effect opnieuw sterker is voor jongens dan voor meisjes (Boeldt et al., 2012).

Veel minder onderzoek is gedaan naar de relatie tussen ouderlijke betrokkenheid, gender en internaliserende gedragsproblemen (Barnett & Scaramella, 2013). Wel is bekend dat het effect van betrokkenheid op internaliserende gedragsproblemen verschilt tussen jongens en meisjes. Weinig ouderlijke betrokkenheid met minder positieve interacties verhoogt het risico op emotionele problemen bij kinderen (Browne, Odueyungbo, Thabane, Byrne, & Smart, 2010). Dit verhoogde risico op emotionele problemen, behorend tot internaliserende gedragsproblemen, geldt wederom alleen voor jongens.

Huidig Onderzoek

Het doel van dit onderzoek is om te bepalen of er een relatie bestaat tussen ouderlijke betrokkenheid en de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen. Er is nog relatief weinig onderzoek gedaan waarin moederlijke betrokkenheid en vaderlijke betrokkenheid afzonderlijk wordt gerelateerd aan gedragsproblemen bij kinderen en waarin tegelijkertijd de rol van gender met betrekking tot gedragsproblemen wordt onderzocht. Om de relatie tussen ouderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen bij kinderen te onderzoeken zullen

(9)

Allereerst wordt onderzocht of moederlijke betrokkenheid gerelateerd is aan de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen. Op basis van eerder onderzoek wordt verwacht dat er een negatieve relatie is tussen gedragsproblemen bij kinderen en moederlijke betrokkenheid; gedragsproblemen zijn hoog als de moederlijke betrokkenheid laag is

(Gardner, 1987; Pettit et al., 1993) en gedragsproblemen zijn laag als de moederlijke betrokkenheid hoog is (Connell & Goodman, 2002; Pfiffner et al., 2005).

Ten tweede wordt gekeken of er een relatie bestaat tussen vaderlijke betrokkenheid en de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen. Op basis van de literatuur wordt

verwacht dat er een negatieve relatie is tussen gedragsproblemen bij kinderen en vaderlijke betrokkenheid; gedragsproblemen zijn hoog als de vaderlijke betrokkenheid laag is (Amato & Rivera, 1999; Culp et al., 2000) en gedragsproblemen zijn laag als de vaderlijke

betrokkenheid hoog is (Amato & Rivera, 1999; Carlson & Corcoran, 2001).

Ten derde wordt antwoord gegeven op de vraag of ouderlijke betrokkenheid gerelateerd is aan gender. Verwacht wordt dat de vaderlijke betrokkenheid hoger is voor jongens dan voor meisjes (Aldous et al., 1998; Mammen, 2009), maar dat moederlijke betrokkenheid niet verschilt voor jongens en meisjes (Mammen, 2009; Siegal, 1987).

Tenslotte wordt onderzocht of ouderlijke betrokkenheid een andere relatie vertoont met de ontwikkeling van gedragsproblemen bij jongens dan bij meisjes. Op grond van eerder onderzoek wordt verwacht dat zowel jongens als meisjes minder gedragsproblemen ervaren als de ouderlijke betrokkenheid hoog is (Calkins et al., 1998; Rutter et al., 2003) en dat ouderlijke betrokkenheid vooral een positief effect heeft op gedragsproblemen bij jongens (Boeldt et al., 2012; Browne et al., 2010; Rothbaum & Weisz, 1994).

(10)

Methode Respondenten

Aan dit onderzoek namen 102 respondenten (47 jongens en 55 meisjes) en hun primaire verzorger (96% moeder, 4% vader) deel. De oorspronkelijke steekproef betrof 107 respondenten. Hiervan zijn vier respondenten niet meegenomen in de analyses, aangezien hun leeftijd buiten de bedoelde leeftijdscategorie viel. Een andere respondent is verwijderd uit de dataset vanwege veel missende informatie op de vragenlijsten. De respondenten waren zes tot en met tien jaar oud en hun gemiddelde leeftijd was 8.02 jaar (SD = 1.312). De meeste

respondenten kwamen uit Noord-Holland en Zuid-Holland en bijna de gehele groep had een Nederlandse nationaliteit (98%). Er waren twee participerende gezinnen met een andere afkomst, namelijk een Tsjechische afkomst en een Brits-Franse afkomst. Van de ouders waren 87 ouders gehuwd en 14 ouders ongehuwd. Van de ongehuwde ouders waren twee ouders alleenstaand, drie ouders gescheiden, woonden acht ouders samen en had één ouderpaar een geregistreerd partnerschap. Bijna alle vaders hadden een baan (99%). Van de moeders had 76,5% een baan.

Instrumenten

Moederlijke betrokkenheid. Om moederlijke betrokkenheid te onderzoeken zijn diverse items uit de Alabama Parenting Questionnaire (APQ) gebruikt. De APQ beschikt zowel in klinische als niet-klinische groepen over goede psychometrische kenmerken met betrekking tot de criteriumvaliditeit (Dadds, Maujean, & Fraser, 2003). De APQ bevat 42 vragen en is bedoeld voor kinderen van zes tot en met achttien jaar (Shelton, Frick, &

Wootton, 1996). Het doel van de vragenlijst is om verschillende dimensies van de opvoeding in kaart te brengen. De verschillende dimensies omvatten 1) ouderlijke betrokkenheid 2) monitoren en supervisie 3) gebruik maken van positieve opvoedingstechnieken 4)

(11)

zelden, soms, vaak en altijd. Voor het meten van moederlijke betrokkenheid is gebruik gemaakt van verschillende items uit de eerste dimensie: ouderlijke betrokkenheid (item 4, item 7 en item 11). Voorbeelden van vragen die moederlijke betrokkenheid meten zijn: U doet spelletjes of andere leuke dingen met uw kind en U helpt uw kind met zijn/haar huiswerk. De interne consistentie van de items die moederlijke betrokkenheid meten was α = -.06.

Vaderlijke betrokkenheid. Om vaderlijke betrokkenheid te meten is gebruik gemaakt van verschillende items uit de Home Observation for the Measurement of the Environment (HOME). De HOME is een gevalideerd meetinstrument dat de thuisomgeving van kinderen van zes tot en met tien jaar in kaart brengt door middel van observatie en een interview (Caldwell & Bradley, 2003). De items die uit de HOME zijn opgenomen voor het meten van vaderlijke betrokkenheid zijn item 48 en item 49: De vader (of vaderfiguur) gaat regelmatig buiten recreëren met het kind en Het kind ziet en brengt vier dagen per week wat tijd door met vader (of vaderfiguur). De antwoordmogelijkheden voor de onderzoeker zijn + of –, wat inhoudt of de vraag bevestigend moet worden beantwoord (+) of niet (-). Cronbach’s alpha had een waarde van α = -.05.

Gedragsproblemen. Er is gebruik gemaakt van de Child Behavior Checklist (CBCL) om gedragsproblemen bij kinderen te onderzoeken. De CBCL is een gedragsvragenlijst en bevat 113 vragen over gedragsproblemen bij kinderen van zes tot en met achttien jaar (Achenbach, 1991). Van de CBCL zijn in dit onderzoek 64 vragen gebruikt om

gedragsproblemen te meten, namelijk de combinatie van internaliserende (31 vragen) en externaliserende gedragsproblemen (33 vragen). De vragen konden door de primaire verzorger worden beantwoord door middel van een 3-punts Likertschaal: 0 = helemaal niet van toepassing, 1 = een beetje van toepassing, 2 = duidelijk of vaak van toepassing.

Voorbeelden van vragen met betrekking tot internaliserende gedragsproblemen zijn: Is liever alleen dan met anderen en Is bang dat hij/zij iets ondeugends of slechts zou kunnen doen of

(12)

denken. Voorbeelden van vragen die externaliserende gedragsproblemen meten, zijn: Spreekt veel tegen of maakt veel ruzie en Eist veel aandacht op. Cronbach’s alpha had een waarde van α = .88.

Procedure

Voor dit onderzoek is telefonisch of per e-mail contact opgenomen met directeurs van verschillende basisscholen in Nederland. Wanneer directeurs toestemming gaven voor het onderzoek, werden ouders middels een brief of e-mail benaderd. Wanneer ouders besloten te participeren aan het onderzoek, konden zij de brief invullen of een e-mail sturen naar een van de onderzoekers. Vervolgens werd een afspraak gemaakt voor een huisbezoek. Om ouderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen bij kinderen in kaart te brengen, is gebruik gemaakt van een interview (HOME) en twee verschillende vragenlijsten voor de moeder (APQ en CBCL) die tijdens huisbezoeken werden afgenomen. Voorafgaand aan de huisbezoeken volgden de onderzoekers een training voor het afnemen van de HOME aan de hand van videomateriaal. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid kon door het oefenen met het afnemen van de HOME worden verhoogd. Nadat de training was afgerond, vonden de huisbezoeken plaats waarbij zowel de moeder als het kind aanwezig moesten zijn. Tijdens de meeste huisbezoeken waren ook andere personen, zoals vaders of vriendjes aanwezig. Ieder gezin werd door twee

onderzoekers bezocht waarbij de ene onderzoeker het interview afnam en de andere onderzoeker een observerende rol had. Het scoreformulier van de HOME werd door beide onderzoekers ingevuld. Nadat het interview was afgerond, werd de moeder gevraagd de vragenlijsten in te vullen. De huisbezoeken duurden tussen de 60 en 120 minuten. Zowel in de brief of e-mail als aan het begin van ieder huisbezoek werd de moeder op de hoogte gesteld van de anonimiteit van het onderzoek. Op deze manier werd uiting gegeven aan informed consent. Het huidige onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoeksproject: Ieder kind heeft recht op een veilig huis. De testperiode van dit onderzoek vond plaats van november

(13)

2013 tot en met januari 2014. Per respondent werd één euro gedoneerd aan de Doe een Wens Stichting.

Resultaten

In dit onderzoek wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag: Wat is de relatie tussen ouderlijke betrokkenheid en de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen? Om antwoord te geven op deze hoofdvraag zijn drie toetsen uitgevoerd: een enkelvoudige regressieanalyse, een t-toets voor twee onafhankelijke steekproeven en een multipele

regressieanalyse. Voordat de toetsen zijn uitgevoerd, is de data gecontroleerd op uitbijters. Er waren geen uitbijters in de data aanwezig. In tabel 1 is een overzicht te zien van de variabelen en de beschrijvende statistieken. Bij het toetsen van de hypothesen is uitgegaan van een alpha van 0.05.

Tabel 1

Beschrijvende statistieken moederlijke betrokkenheid, vaderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen

Variabele N M SD Min. Max. Missings Uitbijters

Moederlijke betrokkenheid 102 3.608 .568 2.33 5.00 0 0 Vaderlijke betrokkenheid 102 .814 .263 .00 1.00 0 0

Gedragsproblemen 102 .181 .136 .00 .68 0 0

Moederlijke en Vaderlijke Betrokkenheid in Relatie tot Gedragsproblemen

Om te toetsen of er sprake is van een relatie tussen moederlijke betrokkenheid en gedragsproblemen bij kinderen en of er een relatie bestaat tussen vaderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen bij kinderen is een enkelvoudige regressieanalyse uitgevoerd. De resultaten van deze regressieanalyse zijn te zien in tabel 2. Uit de regressieanalyse die is uitgevoerd voor

(14)

zowel vaderlijke als moederlijke betrokkenheid, bleek dat er geen significante relatie is tussen moederlijke betrokkenheid en gedragsproblemen bij kinderen (β = .06, t(98) = .60, p > .05). Ook is vaderlijke betrokkenheid niet significant gerelateerd aan gedragsproblemen bij

kinderen (β = -.08, t(98) = -.76, p > .05). Moederlijke en vaderlijke betrokkenheid verklaarde geen significant deel van de variantie in gedragsproblemen (R² = .009, F (2,99) = .429, p > .05).

Tabel 2

Enkelvoudige regressieanalyse moederlijke en vaderlijke betrokkenheid

B SE b* t p

Constant .161 .094 1.706 .091

Moederlijke betrokkenheid .014 .024 .060 .596 .553

Vaderlijke betrokkenheid -.040 .052 -.076 -.759 .450

*Afhankelijke variabele: gedragsproblemen

Moederlijke en Vaderlijke Betrokkenheid in Relatie tot Gender

Om te toetsen of moederlijke en vaderlijke betrokkenheid gerelateerd zijn aan gender is een toets voor twee onafhankelijke steekproeven uitgevoerd. De resultaten van deze t-toets zijn te zien in tabel 3. De resultaten waren niet significant voor moederlijke

betrokkenheid (t (99) = -.957, p > 0.05). Ook voor vaderlijke betrokkenheid waren de resultaten niet significant (t (99) = -.185, p > 0.05).

(15)

Tabel 3

T-toets voor twee onafhankelijke steekproeven: moederlijke betrokkenheid en vaderlijke betrokkenheid in relatie tot gender

N M SD

Moederlijke betrokkenheid jongen 47 3.550 .645

meisje 55 3.658 .492

Vaderlijke betrokkenheid jongen 47 .809 .287

meisje 55 .818 .243

Moederlijke en Vaderlijke Betrokkenheid in Relatie tot Gedragsproblemen bij Jongens en bij Meisjes

Om te toetsen of moederlijke en vaderlijke betrokkenheid op een andere wijze

gerelateerd zijn aan de ontwikkeling van gedragsproblemen bij jongens dan bij meisjes, is een multipele regressieanalyse uitgevoerd waarbij de optie split file is gebruikt om jongens en meisjes afzonderlijk te bezien. Uit deze regressieanalyse kwamen geen significante resultaten naar voren voor jongens (R² = .038, F (2,44) = .874, p > .05) en tevens niet voor meisjes (R² = .048, F (2,52) = 1.313, p > .05). In tabel 4 zijn de resultaten van deze regressieanalyse te zien. Ook is de Fisher r-to-z transformatie gebruikt om de significantie van het verschil tussen twee correlatiecoëfficiënten te toetsen. De z-waarde van moederlijke betrokkenheid was 1.08 en is niet significant bij tweezijdige toetsing (p = 0.280). De z-waarde van vaderlijke betrokkenheid was 1.46 en is ook niet significant bij tweezijdige toetsing (p = 0.144). Er is dus geen

(16)

Tabel 4

Multipele regressieanalyse: moederlijke en vaderlijke betrokkenheid in relatie tot gedragsproblemen bij jongens en meisjes

B SE b* t p

Jongen Moederlijke betrokkenheid .031 .027 .167 1.124 .267 Vaderlijke betrokkenheid .035 .061 .084 .567 .574 Meisje Moederlijke betrokkenheid -.016 .041 -.052 -.382 .704 Vaderlijke betrokkenheid -.131 .084 -.211 -1.554 .126 *afhankelijke variabele: gedragsproblemen

*onafhankelijke variabelen: moederlijke betrokkenheid en vaderlijke betrokkenheid

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om te bepalen of er een relatie bestaat tussen ouderlijke betrokkenheid en de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen. Om deze relatie te onderzoeken zijn verschillende hypothesen getoetst.

Ten eerste is onderzocht of moederlijke betrokkenheid gerelateerd is aan de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen. Op basis van eerder onderzoek werd verwacht dat er een negatieve relatie zou zijn tussen gedragsproblemen bij kinderen en moederlijke betrokkenheid (Connell & Goodman, 2002; Gardner, 1987; Pettit et al., 1993; Pfiffner et al., 2005). Dit onderzoek heeft deze hypothese niet bevestigd. Een aannemelijke verklaring voor dit niet-significante resultaat is dat niet alle componenten die moederlijke betrokkenheid omvatten in dit onderzoek zijn meegenomen. Moederlijke betrokkenheid blijft namelijk een multidimensioneel construct (Hawkins et al., 2002) en aangezien de literatuur eenduidig is over de negatieve relatie tussen gedragsproblemen bij kinderen en moederlijke betrokkenheid, lijkt het plausibel dat het resultaat uit dit onderzoek met name te wijten is aan

(17)

de methodologische benadering van dit onderzoek; zo zijn moederlijke betrokkenheid en vaderlijke betrokkenheid maar met een beperkt aantal items gemeten.

Ten tweede is onderzocht of vaderlijke betrokkenheid gerelateerd is aan de

ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen. Verwacht werd dat er een negatieve relatie is tussen gedragsproblemen bij kinderen en vaderlijke betrokkenheid (Amato & Rivera, 1999; Carlson & Corcoran, 2001; Culp et al., 2000). Ook deze hypothese werd door dit onderzoek niet bevestigd. Coley (2001) noemt als belangrijke methodologische verklaring voor

tegenstrijdige bevindingen bij onderzoeken naar vaderlijke betrokkenheid het enkel gebruik maken van rapportages van moeders. Moeders worden nog steeds gezien als belangrijkste figuren in het leven van hun kinderen en lijken het gedrag van hun kinderen het best te kunnen rapporteren (Cooksey & Craig, 1998). Daarnaast is het vanuit praktisch oogpunt moeilijk om vaders in onderzoek mee te nemen. Moeders en vaders verschillen echter wel significant van elkaar wat betreft rapportage van ouderlijke betrokkenheid (Seltzer, 1991). Gegeven het feit dat dit onderzoek is gebaseerd op rapportage van moeders, bestaat de mogelijkheid dat vaderlijke betrokkenheid niet adequaat door moeders is gerapporteerd, waardoor er geen relatie is gevonden tussen vaderlijke betrokkenheid en gedragsproblemen. Ook kan er leniency bias hebben opgetreden, waarbij moeders het gedrag van hun kinderen positiever hebben beoordeeld dan in werkelijkheid het geval is (Linting, 2011).

Ten derde werd antwoord gegeven op de vraag of ouderlijke betrokkenheid gerelateerd is aan gender. Verwacht werd dat de vaderlijke betrokkenheid hoger is voor jongens dan voor meisjes (Aldous et al., 1998; Mammen, 2009), maar dat moederlijke betrokkenheid niet verschilt voor jongens en meisjes (Mammen, 2009; Siegal, 1987). Bij de toetsing van deze hypothese kwam geen significant resultaat naar voren. Moederlijke betrokkenheid bleek zoals verwacht niet te verschillen voor jongens en meisjes. Vaderlijke betrokkenheid bleek echter ook niet gerelateerd te zijn aan gender. Er zijn enkele onderzoeken

(18)

die deze niet-significante relatie ondersteunen: Hofferth (2003) en Sandberg en Hofferth (2001) kwamen ook tot de conclusie dat gender geen effect had op vaderlijke betrokkenheid. Dat ouderlijke betrokkenheid in dit onderzoek niet gerelateerd lijkt te zijn aan gender kan ook veroorzaakt worden door de kleine steekproef. Andere onderzoeken met kleine steekproeven vonden namelijk ook geen effect van gender (Hossain & Roopnarine, 1993; Sanderson & Thompson, 2002). Een andere mogelijke verklaring voor dit resultaat is dat het grootste gedeelte van de meisjes uit dit onderzoek broers had. Voor meisjes is het hebben van broers gunstig voor de vaderlijke betrokkenheid: het hebben van broers ontlokt meer vaderlijke betrokkenheid dan het hebben van alleen maar zussen (Mammen, 2009).

Tenslotte werd onderzocht of ouderlijke betrokkenheid een andere relatie vertoont met de ontwikkeling van gedragsproblemen bij jongens dan bij meisjes. Op grond van eerder onderzoek werd verwacht dat zowel jongens als meisjes minder gedragsproblemen ervaren als de ouderlijke betrokkenheid hoog is (Calkins et al., 1998; Rutter et al., 2003) en dat ouderlijke betrokkenheid vooral een positief effect heeft op gedragsproblemen bij jongens (Boeldt et al., 2012; Browne et al., 2010; Rothbaum & Weisz, 1994). De resultaten uit dit onderzoek

bevestigden deze hypothesen echter niet. Gedragsproblemen zijn in dit onderzoek

gedefinieerd als de combinatie van externaliserende en internaliserende gedragsproblemen. Een mogelijke verklaring van de niet bevestigde hypothesen, zou kunnen liggen in het feit dat internaliserende gedragsproblemen bij de respondenten in dit onderzoek nog niet zodoende zijn ontwikkeld dat het gendereffect zichtbaar wordt. Genderverschillen met betrekking tot internaliserende gedragsproblemen worden namelijk vaak pas later in de ontwikkeling zichtbaar (Crick & Zahn-Waxler, 2003). De leeftijden van de respondenten in dit onderzoek kunnen te laag zijn geweest om vast te stellen dat ouderlijke betrokkenheid vooral een positief effect heeft op gedragproblemen bij jongens.

(19)

Beperkingen

Met het oog op de resultaten van dit onderzoek dient een aantal beperkingen te worden genoemd. De eerste beperking heeft betrekking op de steekproef. De steekproef was relatief klein (N = 102), waardoor significante uitkomsten mogelijk uitbleven. Tevens is in dit onderzoek geen gebruik gemaakt van een gerandomiseerde steekproef, maar van een

vrijwillige steekproef (convenience sample). Respondenten namen dus niet deel op basis van toeval, maar op basis van beschikbaarheid (Moore, McCabe, & Craig, 2009). De volgende beperking heeft betrekking op de negatieve waarden van Cronbach’s alpha bij de variabelen moederlijke en vaderlijke betrokkenheid. Deze negatieve waarden kunnen mogelijk verklaard worden door het feit dat de variabelen moederlijke en vaderlijke betrokkenheid slechts enkele items van vragenlijsten bevatten. De interne consistentie van de variabelen moederlijke en vaderlijke betrokkenheid is dus zwak en daardoor niet geheel betrouwbaar (Moore et al., 2009). Daarmee hangt de beperking samen dat de vragenlijsten voornamelijk zijn ingevuld door de moeders. Omdat dit onderzoek zowel moederlijke als vaderlijke betrokkenheid heeft onderzocht, zou het wenselijker zijn geweest als zowel moeders als vaders een vragenlijst hadden ingevuld over betrokkenheid. Een zwakte van het gebruik van vragenlijsten blijft het element van sociale wenselijkheid, waarbij men de neiging heeft om sociaal wenselijke antwoorden te geven (Moore et al., 2009). De aanname in dit onderzoek is dat de beantwoording van de vragenlijsten ook daadwerkelijk overeenkomt met het getoonde gedrag. Daarnaast is dit onderzoek zowel niet experimenteel als longitudinaal van aard, waardoor geen uitspraken gedaan kunnen worden over causaliteit (Martin, Singer, & Willett, 1998).

In dit onderzoek is de ontwikkeling van gedragsproblemen gerelateerd aan ouderlijke betrokkenheid. Ouderlijke betrokkenheid is echter niet de enige factor die de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen kan verklaren. Ouderlijke betrokkenheid wordt

(20)

gemedieerd door verschillende omgevingsfactoren zoals sociale ondersteuning,

sociaaleconomische status, stress en huwelijkssystemen (DeKlyen, Speltz, & Greenberg, 1998; Flouri & Buchanan, 2003). In dit onderzoek zijn deze confounding variables niet of slechts zijdelings meegenomen. Bovendien was de variëteit van de steekproef niet groot genoeg, waardoor de resultaten vertekend kunnen zijn.

Tot slot ligt een beperking van dit onderzoek in het feit dat maternal gatekeeping niet is meegenomen. Maternal gatekeeping is de invloed die moeders op de vaderlijke

betrokkenheid kunnen hebben (McBride et al., 2005). De visie van moeders over de rol van vaders in de opvoeding bepaalt mede de mate van vaderlijke betrokkenheid. Maternal gatekeeping is een belangrijke factor, aangezien gedragsproblemen kunnen verminderen wanneer moeders vaderlijke betrokkenheid stimuleren (Pleck & Masciadrelli, 2004). Implicaties en Aanbevelingen

Alhoewel de resultaten uit dit onderzoek niet overeenkomen met bevindingen uit eerdere onderzoeken, blijft het gegeven op basis van veel literatuur overeind dat ouderlijke betrokkenheid een factor is die gedragsproblemen bij kinderen kan verminderen. Er zijn naast ouderlijke betrokkenheid echter ook tal van andere factoren die gedragsproblemen kunnen verklaren. Het is nodig dat toekomstig onderzoek zich naast directe factoren, zoals die in het huidige onderzoek zijn onderzocht, ook richt op indirecte factoren als sociale ondersteuning, sociaaleconomische status, stress, huwelijkssystemen en maternal gatekeeping, waarbij observatie en rapportage van zowel vaders als moeders wordt nagestreefd. Hierdoor kan een nog duidelijker en vollediger beeld worden gevormd over factoren die bijdragen aan de ontwikkeling van gedragsproblemen bij kinderen. Om de betrouwbaarheid van toekomstig onderzoek te vergroten, is een andere belangrijke implicatie dat voldoende rekening wordt gehouden met de interne consistentie van de meetinstrumenten. Ook is het van belang om een

(21)

steekproef te trekken die de Nederlandse samenleving goed representeert, zodat de resultaten uit toekomstig onderzoek beter gegeneraliseerd kunnen worden.

Een interventie om gedragsproblemen bij kinderen van 0 tot 16 jaar te voorkomen is Triple P (Positief Pedagogisch Programma). Deze interventie kan ingezet worden ter

voorkoming van gedragsproblemen bij kinderen van 0 tot 16 jaar en richt zich voornamelijk op een positieve opvoedstijl (Sanders, 1999). Hoewel een positieve opvoedingsstijl nauw gerelateerd is aan ouderlijke betrokkenheid, dekt de interventie Triple P niet volledig het optimaliseren van ouderlijke betrokkenheid. In andere programma’s wordt de nadruk vaak gelegd op ouderlijke betrokkenheid in relatie tot schoolprestaties (Jeynes, 2005) en niet in relatie tot vermindering van gedragsproblemen. Gegeven de reikwijdte van de invloed van zowel moederlijke als vaderlijke betrokkenheid is het van belang nieuwe creatieve

interventies te ontwikkelen die ouders ertoe aanzetten actief betrokken te zijn bij de opvoeding van hun kinderen.

(22)

Referenties

Achenbach, T. M. (1991). Manual for the Child Behavior Checklist 4-18 and 1991 Profiles. Burlington, VT: University of Vermont, Dep. Of Psychiatry.

Achenbach, T. M., & Edelbrock, C. S. (1978). The classification of child psychopathology: A review and analysis of empirical efforts. Psychological Bulletin, 85, 1275-1301. Aldous, J., Mulligan, G. M., & Bjarnason, T. (1998). Fathering over time: What makes the

difference? Journal of Marriage and the Family, 60, 809-820.

Amato, P. R. (1994). Father-child relations, mother-child relations, and offspring

psychological well-being in early adulthood. Journal of Marriage and Family, 56, 1031-1042.

Amato, P. R., & Rivera, F. (1999). Paternal involvement and children’s behavior problems. Journal of Marriage and the Family, 61, 375-384.

Barnett, R. C., & Baruch, G. K. (1987). Determinants of fathers’ participation in family work. Journal of Marriage and the Family, 49, 29–40.

Barnett, M. A., & Scaramella, L. V. (2013). Mother’s parenting and child sex differences in behavior problems among African American preschoolers. Journal of Family Psychology, 27, 773-783.

Baumrind, D. (1968). Authoritarian versus Authoritative Parental Control. Adolescence, 3, 255-272.

Belsky, J., Hsieh, K., & Crnic, K. (1998). Mothering, fathering and infant negativity as antecedents of boys’ externalizing problems and inhibition at age 3 years: Differential susceptibility to rearing experience? Developmental Psychopathology, 10, 301–319. Boeldt, D. L., Rhee, S. H., Dillala, L. F., Mullineaux, P. Y., Schulz-Heik, R. J., Corley, R. P.,

. . . Hewitt, J. K. (2012). The association between positive parenting and externalizing behavior. Infant and Child Development, 21, 85–106.

(23)

Browne, D. T., Odueyungbo, A. O., Thabane, L., Byrne, C., & Smart, L. A. (2010). Parenting-by-gender interactions in child psychopathology: Attempting to address inconsistencies with a Canadian national database. Child and Adolescent Psychiatry and Mental Health, 4.

Cabrera, N. J., Tamis-LeMonda, C. S., Bradley, R. H., Hofferth, S., & Lamb, M. E. (2000). Fatherhood in the twenty-first century. Child Development, 71, 127–136.

Caldwell, B. M., & Bradley, R. H. (2003). Home inventory administration manual. University of Arkansas for Medical Sciences.

Calkins, S. D., Smith, C. L., Gill, K. L., & Johnson, M. C. (1998). Maternal interactive style across contexts: Relations to emotional, behavioral, and physiological regulation during toddlerhood. Social Development, 7, 350–369.

Campbell, S., Shaw, D., & Gilliom, M. (2000). Early externalizing behavior problems: toddlers and preschoolers at risk for later maladjustment. Developmental Psychopathology, 12, 467–488.

Carlson, M. J. (2006). Family structure, father involvement, and adolescent behavioral outcomes. Journal of Marriage and Family, 68, 137-154.

Carlson, M. J. & Corcoran, M. E. (2001). Family structure and children’s behavioral and cognitive outcomes. Journal of Marriage and Family, 63, 779-792.

Coley, R. L. (2001). Emerging research on low-income, unmarried, and minority fathers. American Psychologist, 56, 743-753.

Connell, A. M., & Goodman, S. H. (2002). The association between psychopathology in fathers versus mothers and children’s internalizing and externalizing behavior problems: a meta-analysis. Psychological Bulletin, 128, 746-773.

(24)

Cooksey, E. C., & Craig, P. H. (1998). Parenting from a distance: The effects of paternal characteristics on contact between nonresidential fathers and their children. Demography, 35, 187-200.

Crick, N. R., & Zahn-Waxler, C. (2003). The development of psychopathology in females and males: Current progress and future challenges. Development and Psychopathology, 15, 719-742.

Culp, R. E., Schadle, S., Robinson, L., & Culp, A. M. (2000). Relationships among paternal involvement and young children’s perceived self-competence and behavioral

problems. Journal of Child and Family Studies, 9, 27-38.

Dadds, M. R., Maujean, A., & Fraser, J. A. (2003). Parenting and conduct problems in children: Australian data and psychometric properties of the Alabama Parenting Questionnaire. Australian Psychologist, 38, 238-241.

Day, R. D., & Padilla-Walker, L. M. (2009). Mother and father connectedness and

involvement during early adolescence. Journal of family psychology, 23, 900-904. Dawson, D. A. (1991). Family structure and children's health and well-being: Data from the

1988 National Health Interview Survey on Child Health. Journal of Marriage and the Family, 53, 573-584.

DeKlyen, M., Speltz, M. L., & Greenberg, M. T. (1998). Fathering and early onset conduct problems: positive and negative parenting, father-son attachment, and the marital context. Clinical Child and Family Psychology Review, 1, 1.

Dodge, K. A., Pettit, G. S., & Bates, J. E. (1994). Socialization mediators of the relation between socioeconomic status and child conduct problems. Child Development, 65, 649–665.

(25)

Dornbusch, S. M., Carlsmith, J. M., Bushwall, S. J., Ritter, P. L., Leiderman, H., Hastorf, A. H., & Gross, R. T. (1985). Single parents, extended households, and the control of adolescents. Child Development, 45, 326-341.

Dubois-Comtois, K., Moss, E., Cyr, C., & Pascuzzo, K. (2013). Behavior problems in middle childhood: The predictive role of maternal distress, child attachment, and mother-child interactions. Journal of Abnormal Child Psychology, 41, 1311-1324.

Eisenberg, N., Cumberland, A., Spinrad, T. L., Fabes, R. A., Shepard, S. A., Reiser, M., ... Guthrie, I. K. (2001). The relations of regulation and emotionality to children's

externalizing and internalizing problem behavior. Child Development, 72, 1112-1134. Flouri, E., & Buchanan, A. (2003). The role of father involvement in children’s later mental

health. Journal of Adolescence, 26, 63-78.

Frick, P. J., Christian, R. E., & Wootton, J. M. (1999). Age trends in the association between parenting practices and conduct problems. Behavior Modification, 23, 106-128. Gardner, F. E. M. (1987). Positive interaction between mothers and conduct-problem

children: Is there training for harmony as well as fighting? Journal of Abnormal Child Psychology, 17, 283-293.

Goodman, S. H., & Brumley, H. E. (1990). Schizophrenic and depressed mothers: Relational deficits in parenting. Developmental Psychology, 26, 31-39.

Harris, K. M., Furstenberg, F. F., Jr., & Marmer, J. K. (1998). Paternal involvement with adolescents in intact families: The influence of fathers over the life course. Demography, 35, 201-216.

Hastings, P., McShane, K., Parker, R., & Ladha, F. (2007). Ready to make nice: Parental socialization of young sons’ and daughters’ prosocial behaviors with peers. Journal of Genetic Psychology, 168, 177-200.

(26)

Hawkins, A. J., Bradford, K. P., Palkovitz, R., Christiansen, S. L., Day, R. D., & Call, V. R. A. (2002). The Inventory of Father Involvement: A pilot study of a new measure of father involvement. Journal of Men’s Studies, 10, 183–196.

Hetherington, E. M., & Clingempeel, W. G. (1992). Coping with marital transitions: A family systems perspective. Monographs of the Society for Research in Child Development, 57, 1-242.

Hofferth, S. L. (2003). Race-ethnic differences in father involvement in two parent families: culture, context or economy? Journal of Family Issues, 24, 185–216.

Hossain, Z., Roopnarine, J. L. (1993). Division of household labor and childcare in dual earner African-American families with infants. Sex Roles, 29, 571-583.

Jeynes, W. H. (2005). A meta-analysis of the relation of parental involvement to urban elementary school student academic achievement. Urban Education, 40, 237-269. Keenan, K., & Shaw, D. (1997). Developmental and social influences on young girls’ early

problem behavior. Psychological Bulletin, 121, 95-113.

Kovacs, M., & Devlin, B. (1998). Internalizing disorders in childhood. Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines, 39, 47-63.

Lamb, M. E. (2000). The History of Research on Father Involvement. Marriage & Family Review, 29, 23-42.

Lamb, M. E., Pleck, J. H., Charnov, E. L., & Levine, J. A. (1987). A biosocial perspective on paternal behavior and involvement. In J. B. Lancaster, J. Altmann, A. S. Rossi & L. R. Sherrod (Eds.), Parenting across the lifespan: Biosocial dimensions (pp. 111-142). Hawthorne, NY: Aldine.

Leaper, C. (2002). Parenting boys and girls. In M. H. Bornstein (Ed.), Handbook of parenting: Children and parenting (pp. 189–225). Mahwah, NJ: Erlbaum.

(27)

Linting, M. (2011). Response bias. In M. Linting (Ed.), Introduction to research methods in the social and behavioral sciences (pp. 357-359). Harlow, Essex: Pearson Education Limited.

Maccoby, E. E., & Martin, J. A. (1983). Socialization in the context of the family: Parent-child interaction. In E. M. Hetherington (Ed.), Handbook of Parent-child psychology: Socialization, personality, and social development (pp. 469-546). New York: Wiley. Mammen, K. (2009). Fathers’ time investments in children: Do sons get more? Journal of

Population Economics, 24, 839-871.

Marsiglio, W., Amato, P., Day, R. D., & Lamb, M. E. (2000). Scholarship on fathers in the 1990s and beyond. Journal of Marriage and the Family, 62, 1173-1191.

Martin, N. C., Singer, J. D., & Willett, J. B. (1998). The design and analysis of longitudinal studies of development and psychopathology in context: Statistical models and methodological recommendations. Development and Psychopathology, 10, 395-426. McBride, B. A., Brown, G. L., Bost, K. K., Shin, N., Vaughn, B., & Korth, B. (2005).

Paternal identity, maternal gatekeeping and father involvement. Family Relations, 54, 360-372.

McWayne, C., Hampton, V., Fantuzzo, J., Cohen, H. L., & Sekino, Y. (2004). A multivariate examination of parent involvement and the social and academic competencies of urban kindergarten children. Psychology in the Schools, 41, 363–377.

Middleton, M., Scott, S. L., & Renk, K. (2009). Parental depression, parenting behaviors, and behavior problems in young children. Infant and Child Development, 18, 323-336. Moore, D. S., McCabe, G. P., & Craig, B. A. (2009). Introduction to the practice of statistics.

New York, NY: Freeman and Company.

Patterson, G., DeBaryshe, B., & Ramsey, E. (1989). A developmental perspective on antisocial behavior. American Psychologist , 44, 329-335.

(28)

Pettit, G. S., & Bates, J. E. (1989). Family interaction patterns and children's behavior problems from infancy to 4 years. Developmental Psychology, 25, 413-420.

Pettit, G. S., Bates, J. E., & Dodge, K. A. (1993). Family interaction patterns and children’s conduct problems at home and school: A longitudinal perspective. School Psychology Review, 22, 403-420.

Pettit, G. S., Harrist, A. W., Bates, J. E., & Dodge, K. A. (1991). Family interaction, social cognition, and children's subsequent relations with peers at kindergarten. Journal of Social and Personal Relationships, 8, 383-402.

Pfiffner, L. J., McBurnett, K., Rathouz, P. J., & Judice, S. (2005). Family correlates of oppositional and conduct disorders in children with attention deficit/hyperactivity disorder. Journal of Abnormal Child Psychology, 33, 551-563.

Pleck, J.H., & Masciadrelli, B.P. (2004). Paternal involvement by U.S. residential fathers: Levels, sources and consequences. In M.E. Lamb (Ed.), The role of the father in child development (4th ed., pp. 222–271). Hoboken, NJ: John Wiley & Sons Inc.

Rothbaum, F., & Weisz, J. R. (1994). Parental caregiving and child externalizing behavior in nonclinical samples: A meta-analysis. Psychological Bulletin, 116, 55–74.

Rothbaum, F., Schneider-Rosen, K., Pott, M., & Beatty, M. (1995). Early parent-child relationships and later problem behavior: A longitudinal study. Merrill-Palmer Quarterly, 41, 133-151.

Rutter, M., Caspi, A., & Moffitt, T. E. (2003). Using sex differences in psychopathology to study causal mechanisms: Unifying issues and research strategies. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 44, 1092–1115.

Sandberg, J. F., Hofferth, S. L. (2001). Changes in children’s time with parents: United States, 1981-1997. Demography, 38, 423–436.

(29)

Sanders, M. R. (1999). Triple P-Positive Parenting Program: Towards an empirically validated multilevel parenting and family support strategy for the prevention of behavior and emotional problems in children. Clinical Child and Family Psychology Review, 2, 71-90.

Sanderson, S., Thompson, V. L. S. (2002). Factors associated with perceived paternal involvement in childrearing. Sex Roles, 46, 99–111.

Schaffer, H. R., & Crook, C. R. (1980). Child compliance and maternal control techniques. Developmental Psychology, 16, 54-61.

Seltzer, J. A. (1991). Relationships between fathers and children who live apart: The father’s role after separation. Journal of Marriage and the Family, 53, 79-101.

Shelton, K. K., Frick, P. J., & Wootton, J. (1996). Assessment of parenting practices in families of elementary school-age children. Journal of Clinical Child Psychology, 25, 317-329.

Siegal, M. (1987). Are sons and daughters treated more differentially by fathers than by mothers? Developmental Review, 7, 183-209.

Thomson, E., Hanson, T. L., & McLanahan, S. S. (1994). Family structure and child well-being: Economic resources vs. parental behaviors. Social Forces, 73, 221-242.

Trautmann-Villalba, P., Gschwendt, M., Schmidt, M. H., & Laucht, M. (2006). Father-infant interaction patterns as precursors of children’s later externalizing behavior problems: A longitudinal study over 11 years. European Archives Neuroscience, 256, 344-349. Williams, S. K., & Kelly, F. D. (2005). Relationships among involvement, attachment, and

behavioral problems in adolescence: Examining father’s influence. Journal of Early Adolescence, 25,168–196.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

As mentioned before, because the numbers of foreign countries entered by each selected traditional company was hard to collect, and this paper only studies the location choice

Chapter 2 also found that whilst the Rwandan genocide exhibited many examples of female intellectual agency, aside from Plavšić and Marković, there were no other prominent

Figure 2 shows the estimated posterior densities of the testlet variance para- meter using an informative and a vague prior under the TRT model, given sampled values in Condition 7

Door de unieke combinatie in het huidige onderzoek van reputatiemanagement, gedrag van medewerkers en sociale media (Facebook), is het goed om in vervolgonderzoek te

functionalities of PHRs mainly include online self-management support, monitoring the disease course and functionalities for information exchange among health care

A delay of an input signal to the power amplifier 1 is adjusted on the basis of the calculated delay to match timing of the input signal to the power amplifier 1 with a feedback

Because we started the focus group by discussing the actions for the purpose of teaching rather than the more speci fic actions relating to test results, and because we asked the

The results of the thesis, in particular the concept of a spatial structure and the proposed graph model, are a fundamental contribution to the discussion of spatial information at