• No results found

Onderzoek naar een vragenlijst over veiligheidsbeleving van jongeren in de residentiële jeugdzorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoek naar een vragenlijst over veiligheidsbeleving van jongeren in de residentiële jeugdzorg"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderzoek naar een vragenlijst over veiligheidsbeleving van jongeren in

de residentiële jeugdzorg

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam

Naam student: V.I. Seiffers Studentnummer: 11405902

Begeleider: dhr. J. Roest (MSc) Tweede beoordelaar: dhr. dr. M.J. Noom Amsterdam, 23 juli 2018

(2)

2

Inhoudsopgave

Abstract ... 3

Inleiding ... 4

Open leefklimaat ... 4

Het belang van veiligheid ... 6

Invloeden op de veiligheidsbeleving ... 6

De rol van pedagogisch medewerkers ... 8

Huidig onderzoek ... 9

Methode ... 11

Respondenten ... 11

Procedure... 11

Meetinstrumenten ... 12

Group Climate Instrument ... 12

Veiligheidsbeleving ... 13

Groepsdynamiek ... 14

Analyse ... 14

Resultaten ... 17

Componenten van veiligheidsbeleving ... 17

Correlatie tussen veiligheidsbeleving en andere factoren ... 18

Verschil tussen jongens en meisjes ... 20

Discussie ... 23 Beperkingen ... 266 Implicaties en aanbevelingen ... 26 Sterke punten ... 27 Referenties ... 30 Bijlage ... 37

Tabel 4: Principale Componenten Analyse over Vier Factoren met het Kaiser-Criterium……....…

(3)

3

Tabel 5: Principale Componenten Analyse over Twee Factoren met het Kaiser-Criterium ... Error! Bookmark not defined.8

Abstract

Veiligheid binnen de residentiële jeugdzorg is van belang voor het leefklimaat, een mindere mate van agressie, meer behandelingsmotivatie bij de jongeren en minder recidive. Huidige studie had tot doel het valideren van een vragenlijst over veiligheidsbeleving van jongeren in de residentiële jeugdzorg, op basis van een steekproef van N = 190 jongeren (67% jongens) met een gemiddelde leeftijd van M = 16.78 (SD = 2.22). Met behulp van een exploratieve factoranalyse (EFA) is bekeken welke items bij hem het component ‘veiligheidsbeleving’ passen. Hierna is er een correlatieanalyse uitgevoerd om de relatie tussen de

veiligheidsbeleving en de andere aspecten van leefklimaat te onderzoeken. Als laatste is er middels een onafhankelijke t-toets gekeken naar de verschillen tussen jongens en meisjes op item- en schaalniveau. De factoranalyse laat zien dat de 15 items over veiligheidsbeleving over twee factoren verdeeld kunnen worden. Deze twee factoren worden onderscheiden in ‘veiligheid’ (α = .86) en ‘dreiging’ (α = .85). De factor veiligheid bestaat uit items die positieve bijdragen aan de veiligheidsbeleving en de factor dreiging bestaat uit items die een negatieve invloed hebben op de veiligheidsbeleving. Er was sprake van een positieve

correlatie tussen veiligheid en positieve groepsdynamiek, ondersteuning en het rapportcijfer. Er was sprake van een negatieve correlatie tussen veiligheid en negatieve groepsdynamiek en repressie. Bij de factor dreiging was dit tegengesteld. Jongens ervaren een lagere mate van positieve veiligheidsbeleving dan meisjes binnen deze steekproef. Voor vervolgonderzoek wordt aanbevolen om met een grotere item pool de dimensionaliteit van het construct veiligheidsbeleving te onderzoeken.

(4)

4

Inleiding

In 2016 ontvingen meer dan 43.000 jongeren jeugdhulp met verblijf. Hieronder vallen verschillende residentiële instellingen, zoals justitiële jeugdinstellingen (JJI), Jeugdzorgplus (JZP) en open residentiële instellingen (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2016). De meeste jongeren binnen deze vorm van zorg hebben verschillende heftige dingen meegemaakt, zoals trauma, mishandeling of verwaarlozing. Ondanks deze omstandigheden is het van belang dat er veiligheid op de groepen heerst, waar deze jongeren verblijven (Mortel & Valenkamp, 2011). Veiligheid is één van de meest cruciale behoeftes van jongeren in de residentiële jeugdzorg. Om jongeren te leren met deze moeilijke levensgebeurtenissen om te gaan en hen een positieve sociaal-emotionele ontwikkeling door te laten maken, is het van groot belang dat de leefgroep waar zij verblijven een veilige plek biedt (Moore, McArthur, Death, Tilbury, & Roche, 2017). Hierbij is het van belang om een open (veilig) leefklimaat te realiseren (Van der Helm, 2011). Voor het verkrijgen van basisveiligheid voor jongeren is het van belang om inzicht te krijgen in de veiligheidsbeleving van jongeren binnen de residentiële jeugdzorg. Het huidige onderzoek richt zich op de validering van een vragenlijst over veiligheidsbeleving van jongeren binnen de residentiele jeugdzorg, in het kader van de doorontwikkeling van de Group Climate Instrument (GCI).

Open leefklimaat

Leefklimaat kan gedefinieerd worden als ‘de kwaliteit van de sociale en fysieke omgeving met betrekking tot voldoende en noodzakelijke voorwaarden voor fysieke en geestelijke gezondheid, herstel en persoonlijke groei van cliënten, met inachtneming van hun menselijke waardigheid, mensenrechten, maar tevens (voor zover niet ingeperkt door juridische

maatregelen) met inachtneming van hun persoonlijke autonomie, met als doel succesvolle participatie in de samenleving’ (Stams, & Van der Helm, 2017).

(5)

5 Een open leefklimaat speelt een belangrijke rol binnen de ontwikkeling van jongeren binnen de residentiële jeugdzorg. Een open klimaat wordt gekenmerkt door wederzijds

respect tussen de jongen en de pedagogisch medewerkers, warmte, structuur en responsiviteit. Al deze elementen spelen in rol in het bereiken van een veilige omgeving (Van der Helm, Stams, & Van der Laan, 2011). Daarnaast zorgt een open leefklimaat voor een actievere deelname, een hogere behandelingsmotivatie bij jongeren en een hogere locus of control, wat weer bijdraagt aan de effectiviteit van de behandeling. Als laatste zorgt een open leefklimaat voor een succesvolle rehabilitatie naar de maatschappij: dit is één van de meest belangrijke doelen van het verblijf in een residentiële instelling (Van der Helm, Beunk, Stams & Van der Laan, 2014; Souverein, Van der Helm, & Stams, 2013). Een gesloten leefklimaat wordt daarentegen gekenmerkt door een disbalans in respect. In een dergelijke situatie is er geen respect voor elkaar, weinig bescherming, en heerst er veel stress, angst en onzekerheid (Bakhtiar, Webster, & Hadwin, 2018; Toch, & Kupers, 2007). Deze stress en angst onder de jongeren en pedagogisch medewerkers, roepen volgens Kivlighan, Coco en Gullo (2012) weer negatieve reacties op bij andere jongeren en pedagogisch medewerkers.

Door Kok (1995) worden drie verschillende opvoedingsdimensies onderscheiden: het aangaan van een relatie en deze onderhouden, het methodisch handelen en het scheppen van een klimaat en deze aanpassen. Door een zo adequaat mogelijk opvoedingsklimaat te

scheppen, wordt er gewerkt aan optimale kansen voor de individuele ontwikkeling van de jongere. Het vormgeven van een open leefklimaat vraagt om een harmonische balans tussen de structuur die een hulpverlener biedt, en de flexibiliteit die mogelijk is. Beide factoren zijn erg belangrijk, waarbij de balans tussen flexibiliteit en controle van belang is. Structuur zorgt voor stabilisering en ondersteuning van herstel bij verschillende soorten problematiek van de jongeren. Flexibiliteit zorgt daarentegen weer voor het adequaat kunnen reageren in

(6)

6 verschillende situaties en bevordert het leren en ontwikkelen van jongeren, wat weer nodig is voor het rehabilitatieproces (Van der Helm, Boekee, Stams, & Van der Laan, 2011).

Het belang van veiligheid

Binnen een open leefklimaat is het van belang dat veiligheid, onderling respect en een tolerante en positieve sfeer de boventoon voeren (Van Lieshout, 2009). Ondersteuning, een positieve atmosfeer en weinig repressie zorgen voor meer empathisch gedrag bij jongeren (Heynen, Van der Helm, Cima, Stams, & Korebrits, 2017; Van der Helm, 2011). Deze veiligheid wordt niet alleen door de hulpverleners bepaald, maar zeker ook door de jongeren onderling. Attar-Schwartz en Khoury-Kassabri (2015) stellen zelfs dat onderlinge

onenigheden en ruzies tussen de jongeren het grootste veiligheidsprobleem is binnen de residentiële jeugdzorg. Hoe veilig jongeren zich bij leeftijdsgenoten voelen, hangt volgens Gorrese en Ruggieri (2012) sterk samen met eerdere ervaringen van de veiligheidsbeleving en de gehechtheid.

Aangezien veel jongeren in een JJI of JZP kampen met hechtingsproblemen, vaak uit multiprobleemgezinnen komen en (tijdelijk) niet meer thuis kunnen wonen, lijkt het

aannemelijk dat bij hen de basisveiligheid deels ontbreekt (De Lange, Addink, Haspels, & Geurts, 2015). Al deze factoren hebben weer invloed op de manier waarop zij een band aangaan met leeftijdgenoten en zich profileren in een nieuwe groep. Omdat het hier om jongeren gaat die veelal te maken hebben gehad met situaties die voor hen zeer onveilig waren, is het bereiken van een open leefklimaat één van de belangrijkste, maar ook één van de meest ingewikkelde uitdagingen voor residentiële instellingen (Calheiros, Garrido, Lopes, & Patricio, 2015; Van der Helm, Beunk, Stams, & Van der Laan, 2014).

Invloeden op de veiligheidsbeleving

Binnen de residentiële jeugdzorg spelen verschillende zaken een rol die van invloed zijn op de veiligheidsbeleving van de jongeren. Er is veel sprake van agressie en delinquent

(7)

7 gedrag onder de jongeren binnen de residentiële jeugdzorg (Harder, Knorth & Kalverboer, 2015; Kepper, Monshouwer, Van Dorsselaer & Vollebergh, 2011). Delinquent gedrag en het gebruik van agressie is met name iets wat bij jongens binnen de residentiële jeugdzorg veel voorkomt. De vorm van agressie verschilt tussen jongens en meisjes. Jongens reageren eerder met fysiek geweld en meisjes reageren sneller met relationeel geweld, zoals roddelen

(Fleming, Gruskin, Rojo, & Dworkin, 2015). Daarnaast laten jongens meer externaliserende problematiek zien, en meisjes meer internaliserende problematiek (Hoeve et al., 2012). Gedragsproblemen van leeftijdsgenoten hebben een schadelijke invloed op jongeren en zorgen voor meer probleemgedrag (Melkman, 2015).

Naast agressie onder jongeren in de residentiële jeugdzorg, zijn er verschillende effecten van invloed op de gedragingen van jongeren. Als eerste is er sprake van selectie-effecten. Dit betekent dat jongeren de neiging hebben zich samen te voegen met jongeren met dezelfde gedragingen en gedachtes. In de residentiële jeugdzorg betekent dit vooral dat de antisociale jongeren naar elkaar toetrekken (Watt, Howells, & Delfabbro, 2004). Na selectie, is er sprake van socialisatie-effecten. Dit wil zeggen dat jongeren steeds meer op elkaar gaan lijken, naarmate zij elkaar langer kennen (Brechwald & Prinstein, 2011). Dit kan betekenen dat jongeren met antisociaal gedrag steeds meer naar elkaar toetrekken en elkaar negatief beïnvloeden. Dit leidt tot meer antisociaal gedrag, het zogenaamde deviancy training (Snyder, Schrepferman, Bullard, Mceachern, & Patterson, 2012). Daarentegen kan uitsluiting van dergelijke subgroepen binnen de residentiële jeugdzorg volgens Deater-Deckard (2001) weer leiden tot onderling vijandig gedrag, wat weer van grote invloed is op de openheid van het leefklimaat. De aanwezigheid van deze effecten hebben dus een negatieve invloed op het gedrag van jongeren, waaronder de toename van meer vijandigheid.

Daarnaast blijkt dat hoe langer een jongere in een residentiële instelling verblijft, hoe groter de kans op agressief gedrag wordt (Van den Tillaart, Eltink, Stams, Van der Helm, &

(8)

8 Wissink, 2018). Jongeren met agressieproblemen hebben sneller de neiging om sociale

signalen verkeerd te interpreteren. Ze bestempelen gedrag van anderen vaak automatisch als agressief en vijandig (Helfritz-Sinville & Stanford, 2014). Het gevolg hiervan is dat dit soort jongeren onaangepast kunnen reageren in bepaalde sociale situaties (Verboom, Sijtsema, Verhulst, Penninx, & Ormel, 2014). Er bestaat een relatie tussen deze manier van reageren en verschillende vormen van psychopathologie die hieraan ten grondslag liggen. Het soort instelling waarin de jongeren verblijven, blijkt een kleine rol te spelen in de beleving van het totale leefklimaat (Van den Tillaart, Eltink, Stams, Van der Helm, & Wissink, 2018).

De rol van pedagogisch medewerkers

In het onderzoek van Moore, McArthur, Death, Tilbury en Roche (2018) wordt de belangrijke rol die de pedagogisch medewerkers spelen belicht. De vertrouwensrelatie die zij aangaan met de jongeren, en het voorkomen en beschermen tegen verschillende vormen van schade, zou hierin essentieel zijn. Uit het onderzoek van Moore et al. (2018) komt tevens naar voren dat fysieke aanwezigheid van pedagogisch medewerkers, adequaat reageren op

veiligheidssituaties en het vragen naar de veiligheidsbeleving volgens jongeren de

belangrijkste zaken zijn wanneer het aankomt op de veiligheidsbeleving van jongeren binnen de residentiële jeugdzorg. De basis van veiligheid binnen de residentiële jeugdzorg, is de veiligheid van de relatie tussen jongeren en pedagogisch medewerkers (Boone, Althoff, Koenraadt, & Timp, 2016). Dit wordt ook wel relationele veiligheid genoemd.

Verschillende aspecten vanuit de pedagogisch medewerkers kunnen een negatieve invloed hebben op de veiligheidsbeleving. Een machtsstrijd tussen de pedagogisch

medewerkers, of pedagogisch medewerkers die erg verschillend van elkaar hun werk uitoefenen, zorgen voor een onveilig gevoel bij de jongeren (Kivlighan, London, & Miles, 2012; Miles & Kivlighan, 2010). Een gestructureerde setting met routines en duidelijke verwachtingen zorgen voor een veilige en gezonde omgeving.

(9)

9 Behalve het gedrag van de pedagogisch medewerkers, spelen de regels en eisen die vanuit de pedagogisch medewerkers worden verwacht ook een belangrijke rol. Dit wordt ook wel de sociale atmosfeer genoemd. De sociale atmosfeer geeft aan binnen welke kaders bepaald gedrag mag plaatsvinden binnen een bepaald milieu (Koenig, Manderscheid, Meeker, & Hornung, 1975). Daarnaast speelt de sociale atmosfeer volgens Chama en Ramirez (2014) een belangrijke rol in de werkzaamheid van een interventie of methodiek binnen een

leefgroep. Bij deze sociale atmosfeer horen onder andere betrokken hulpverleners en een goede samenwerking tussen de pedagogisch medewerkers en jongeren. Wanneer deze zaken niet aanwezig zijn, resulteert dit vaak in negatieve gedragscontrole en meer straffen vanuit de pedagogisch medewerkers (Vollmer, 2005).

Uit onderzoek komt naar voren dat, wanneer jongeren na hun verblijf terug naar huis keren, veiligheidsbeleving één van de belangrijkste zaken is om recidive te voorkomen (Tyler, Thompson, Trout, Lambert, & Synhorst, 2017). De veiligheidsbeleving speelt, samen met geestelijke gezondheid van de jongere, de belangrijkste rol bij jongeren voor het in stand houden van een trauma, volgens ditzelfde onderzoek. Wanneer de veiligheidsbeleving en de geestelijke gezondheid niet stabiel zijn, zullen jongeren met een trauma bij terugkeer naar huis sneller recidiveren in hun oude probleemgedrag. Dit geeft tevens aan hoe cruciaal veiligheidsbeleving binnen de residentiële jeugdzorg is, zelfs na afronding van de behandeling.

Huidig onderzoek

Huidig onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoek naar de doorontwikkeling van de leefklimaatvragenlijst: de Group Climate Instrument. Het construct veiligheidsbeleving was in de eerste instantie geen onderdeel hiervan (Van der Helm, Stams, & Van der Laan, 2011). Door de nauwe samenwerking met en feedback uit de praktijk, is besloten om een aparte vragenlijst te ontwikkelen omtrent de veiligheidsbeleving. Huidig onderzoek draagt bij de

(10)

10 validering van deze vragenlijst over veiligheidsbeleving van jongeren binnen de residentiële jeugdzorg.

Vanwege het belang van een open en veilig leefklimaat in de residentiële jeugdzorg en de complexe sociale situaties binnen deze setting, is het van belang om een meetinstrument te ontwikkelen wat zich richt op de veiligheidsbeleving. Door inzicht te verkrijgen in de

veiligheidsbeleving van jongeren, kunnen professionals hier adequaat op inspelen. In dit onderzoek zal de vraag centraal staan: ‘Uit welke items en componenten bestaat een valide en betrouwbare vragenlijst om het construct veiligheidsbeleving bij jongeren in de residentiële jeugdzorg te meten?’ Als eerste zal er middels een factoranalyse worden gekeken welke items er bij het component veiligheidsbeleving passen. Hierna zal er aandacht worden besteed aan de samenhang tussen de veiligheidsbeleving en de door jongeren ervaren ondersteuning van pedagogisch medewerkers, repressief handelen van medewerkers, en positieve- en negatieve groepsdynamiek met andere jongeren. Als laatste zal er worden gekeken naar het verschil in veiligheidsbeleving tussen jongens en meisjes.

(11)

11

Methode Respondenten

Dit onderzoek is uitgevoerd aan de hand van de herziene GCI onder verschillende JJI`s, JZP en open residentiële instellingen in heel Nederland. In totaal participeerden 7 verschillende instellingen aan dit onderzoek: 3 JJI’s, 3 JZP en 1 open residentiële groep. De steekproef bestond uit N = 190 jongeren, waarvan n = 128 jongens en n = 60 meisjes. Bij twee van de respondenten is de vraag over het geslacht niet ingevuld, en dus onbekend. Van de

respondenten bevonden n = 75 (39.5%) zich in een JZP, n = 69 jongeren (36.3%) zich in een JJI, en n = 46 (24.2%) zich in een open residentiële instelling. De leeftijd van de jongeren lag tussen de 12 en 24 jaar, met een gemiddelde leeftijd van M = 16.78 (SD = 2.22).

Procedure

De deelnemende instellingen voeren het leefklimaatonderzoek uit als onderdeel van hun beleid. Hierbij wordt er één of twee keer per jaar een leefklimaatmeting uitgevoerd met als doel het behandelklimaat binnen de instelling te verbeteren. De data voor het huidige onderzoek zijn verzameld tussen september 2017 en december 2017. Om jongeren in de instellingen te werven om mee te doen aan het huidige onderzoek, is in juni 2017 een uitnodigingsbrief gestuurd aan alle jongeren die op dat moment in de instelling aanwezig waren. Hierin werd uitgelegd dat het doel van het onderzoek was om de vragenlijst te verbeteren. Daarnaast hebben jongeren voorafgaand aan het invullen van de vragenlijst mondeling uitleg gekregen over het onderzoek van de onderzoeker en de gelegenheid

(12)

12 gekregen om vragen te stellen. De jongeren die mee wilden werken, hebben een

instemmingsverklaring getekend om deel te nemen aan het onderzoek. Deze hebben zij getekend voordat zij de vragenlijsten invulden. In de instemmingsverklaring is genoemd dat de gegevens vertrouwelijk en anoniem verwerkt werden, enkel toegankelijk waren voor de onderzoekers en dat de deelnemers elk moment konden stoppen met het onderzoek. Ten behoeve van anonimiteit van de jongeren zijn de vragenlijsten gecodeerd.

Meetinstrumenten

Group Climate Instrument

Om het leefklimaat van jongeren in kaart te brengen, is de Prison Group Climate Instrument (PGCI) ontwikkeld (Van der Helm, Stams & Van der Laan, 2011). Omdat de PGCI steeds meer in niet-forensische settingen werd ingezet, is de naam veranderd naar Group Climate Instrument (GCI). De GCI bestaat uit 36 items en is gebaseerd op vier factoren: ondersteuning (12 items), groei (10 items), sfeer (7 items) en repressie (7 items). De vragen worden

beantwoord door middel van een 5-punts Likert schaal: ‘’1 = helemaal mee oneens’’, ‘’2 = oneens’’, ‘’3 = niet eens/niet oneens’’, ‘’4 = eens’’ en ‘’5 = helemaal eens’’. In huidig onderzoek is gebruik gemaakt van de schalen ondersteuning en repressie. De schaal

ondersteuning meet de mate waarin jongeren de ondersteuning van pedagogisch medewerkers ervaren. Pedagogisch medewerkers worden in de items aangeduid als ‘groepsleiders’. De schaal repressie meet de mate waarin jongeren repressief handelen van pedagogisch

medewerkers ervaren. De betrouwbaarheid van de schalen was goed, met Cronbach’s alpha van .90 voor de schaal ondersteuning en .80 voor de schaal repressie.

De GCI wordt sinds 2012 gebruikt binnen de residentiële jeugdzorg om inzicht te krijgen in hoe jongeren het leefklimaat ervaren. Vanuit de praktijk zijn suggesties gedaan voor aanpassingen van de vragenlijst, waaruit naar voren kwam dat de factor veiligheid niet duidelijk naar voren kwam in de vragenlijst, terwijl dit in de praktijk als een belangrijk thema wordt gezien binnen de instellingen. In november 2016 is er met verschillende professionals

(13)

13 uit het werkveld een expertmeeting georganiseerd met als doel de inhoud en formulering van de leefklimaatvragenlijst te verbeteren. Aan deze sessie namen verschillende professionals uit het werkveld deel, waaronder beleidsmedewerkers, onderzoekers en medewerkers uit de instellingen binnen de residentiële jeugdzorg. Op basis van de uitkomsten van de

expertmeeting was besloten om een aparte vragenlijst voor veiligheidsbeleving voor jongeren te ontwikkelen. In dit onderzoek zal alleen worden ingaan op de ontwikkeling van de

vragenlijst voor veiligheidsbeleving.

Veiligheidsbeleving

Veiligheidsbeleving was aanvankelijk niet geoperationaliseerd als een construct binnen de leefklimaatvragenlijst, maar waren er slechts een aantal items die zich richtten op de veiligheidsbeleving. In de eerste versie van de herziene GCI bestond de factor

veiligheidsbeleving uit 15 items. Deze items zijn opgesteld aan de hand van overleg met professionals uit de praktijk, waarbij is gekeken naar psychosociale veiligheid en fysieke veiligheid op de groep. Hierbij zijn items geformuleerd met betrekking tot veiligheid in relatie tot andere jongeren (‘Ik voel me veilig als ik jongeren van andere leefgroepen tegenkom’), veiligheid in relatie tot groepsleiders (‘De groepsleiding grijpt in wanneer dat nodig is’) en gevoelens van angst (‘Mijn groepsgenoten zijn bang op de leefgroep’). Een overzicht van de items is te vinden in de bijlage (tabel 4). De vragen werden beantwoord door middel van een 5-punts Likert schaal: ‘’1 = helemaal mee oneens’’, ‘’2 = oneens’’, ‘’3 = niet eens/niet oneens’’, ‘’4 = eens’’ en ‘’5 = helemaal eens’’. Naast deze 15 items bestond deze factor nog uit een open vraag (‘Wat vind je van de veiligheid op jouw leefgroep?’) en uit een

schaalvraag (‘Welk rapportcijfer geef je voor de veiligheid op jouw leefgroep?’). De vragenlijsten zijn afgenomen door middel van een uitgeprinte versie.

Veiligheidsbeleving is maar één van de onderwerpen uit de vragenlijst. De jongeren worden onder meer bevraagd over regels, onderlinge omgang en de fysieke omgeving. In totaal bestaat de vragenlijst uit 139 item. Naast deze items, de open vraag en de schaalvraag,

(14)

14 werd aan de jongeren gevraagd verschillende demografische gegevens te vermelden. Deze bestonden onder andere uit de leeftijd, het geslacht en het geboorteland van de jongere. De antwoorden op de vragenlijsten zijn ingevoerd in SPSS door verschillende uitzendkrachten. Aan het eind van de vragenlijst hebben de deelnemende jongeren een compensatie gekregen in de vorm van een douchegel.

Groepsdynamiek

Om de onderlinge omgang en groepsdynamiek tussen jongeren op de groep te meten is gebruik gemaakt van de Peer Interactions in Residential Youth care (PIRY, Sonderman et al., in voorbereiding). Deze vragenlijst bestaat uit 18 items en bevat twee schalen: positieve groepsdynamiek (8 items) en negatieve groepsdynamiek (10 items). De schaal positieve groepsdynamiek meet de mate waarin jongeren elkaar accepteren, elkaar steunen en positief met elkaar omgaan. Een voorbeelditem van deze schaal is ‘We zorgen er op mijn leefgroep voor dat nieuwe jongeren zich op hun gemak voelen’. De schaal negatieve groepsdynamiek meet de mate waarin jongeren negatief met elkaar omgaan, zoals elkaar buitensluiten en over elkaar roddelen. Een voorbeelditem van deze schaal is ‘Op mijn leefgroep wordt veel

geroddeld’. De vragen worden beantwoord door middel van een 5-punts Likert schaal: ‘’1 = helemaal mee oneens’’, ‘’2 = oneens’’, ‘’3 = niet eens/niet oneens’’, ‘’4 = eens’’ en ‘’5 = helemaal eens’’. De betrouwbaarheid van de schalen was goed. De Cronbach’s alpha voor de schaal positieve groepsdynamiek was .84 en voor de schaal negatieve groepsdynamiek .93.

Analyse

Om te onderzoeken welke items het best passen bij de factor veiligheidsbeleving, wordt gebruik gemaakt van een exploratieve factoranalyse (EFA). EFA is een datareductietechniek, waarmee de items die momenteel worden afgenomen binnen de factor veiligheidsbeleving worden gereduceerd (Stuive & Kiers, 2007). Eén van de doelen van een factoranalyse is om achter de onderliggende kenmerken te komen en inzicht te verkrijgen in factorstructuur van de items op basis van de huidige dataset. Door middel van inzicht over de achterliggende

(15)

15 variabelen kan de variantie, de spreiding, verklaard worden. Er wordt bekeken welke items hetzelfde meten, en toebehoren aan dezelfde factor. Op deze wijze geeft de factoranalyse inzicht in de constructvaliditeit van de vragenlijst (Field, 2009). Bij het uitvoeren van deze factoranalyse, zal gebruik gemaakt worden van het Kaiser’s criterium. Dit houdt in dat de eigenwaarde minstens één moet zijn. De factor verklaart op deze manier meer variantie dan één item. Om na te gaan of er voldoende items aanwezig zijn per factor, wordt er gekeken naar de Kaiser-Meyer-Olkin (KMO) en Bartlett’s test. Een KMO boven de .70 is een indicatie dat de dataset geschikt is om de EFA toe te passen. Daarnaast zal de communaliteit van de items worden berekend. De communaliteit geeft aan welk deel van de variantie van een items wat door het component wordt voorspeld (Beavers et al., 2013). Om de factorstructuur te interpreteren, wordt gebruik gemaakt van rotatie. Er bestaan twee typen rotatie: orthogonale- en oblique rotatie. Een orthogonale rotatie wordt uitgevoerd middels een varimax rotatie, waarbij het niet toegestaan is dat factoren gecorreleerd zijn. De factoren worden onafhankelijk van elkaar gesteld. Bij oblique rotatie wordt het wel toegestaan dat factoren gecorreleerd zijn. Beide rotaties worden uitgevoerd, en hierna zal bekeken worden welke oplossing het best te interpreteren is.

De relatie tussen veiligheidsbeleving en de constructen ondersteuning, repressie, positieve groepsdynamiek en negatieve groepsdynamiek worden uiteengezet door middel van een correlatie-analyse. Eerst zal worden gekeken hoeveel factoren nodig zijn om

veiligheidsbeleving te meten, en hoe deze factoren zijn gecategoriseerd. Daarna wordt de samenhang tussen de veiligheidsbeleving en positieve groepsdynamiek, negatieve

groepsdynamiek, repressie en ondersteuning vastgesteld om te bepalen in hoeverre er sprake is van concurrente- en convergente validiteit. De concurrente validiteit heeft betrekking op de samenhang tussen het gestelde construct, de veiligheidsbeleving, en de huidige attitudes van de respondenten (Flowers, Bridges, & Moore, 2012). Dit houdt in dat het van belang is dat

(16)

16 veiligheidsbeleving positief samenhangt met ondersteuning en positieve groepsdynamiek en negatief samenhangt met repressie en negatieve groepsdynamiek. Daarnaast kan hiermee tevens de convergente validiteit worden vastgesteld. Hiervan is sprake wanneer er een positieve sterke correlatie bestaat tussen veiligheidsbeleving en het rapportcijfer voor de veiligheidsbeleving. Als laatste wordt er in dit onderzoek stilgestaan bij de verschillen tussen jongens en meisjes in de veiligheidsbeleving. Hierbij door middel van een onafhankelijke t-toets worden gekeken naar de verschillen tussen jongens en meisjes, zowel op schaal- als op itemniveau.

(17)

17

Resultaten Componenten van veiligheidsbeleving

Om na te gaan welke items passen bij de componenten van veiligheidsbeleving, is gebruik gemaakt van een exploratieve factoranalyse (EFA). Uit de resultaten van de EFA met oblique (oblimin) rotatie kwamen vier factoren met een eigenwaarde hoger dan het Kaiser-criterium van 1 naar voren, die in totaal 73% van de variantie verklaren. Deze vier factoren samen geven weer dat 73% van de afhankelijke variabele, de veiligheidsbeleving, voorspeld kan worden uit deze gegevens. De eerste factor verklaart 38,8% van de variantie en bestaat uit de items 1, 2, 6, 7, 9 en 12. Op basis van de inhoud van de items, lijkt deze factor zich te richten op de veiligheidsbeleving van de jongeren onderling. Een overzicht van de items staan in tabel 4 (bijlage). Voorbeelden van deze items zijn: ‘ik word gepest op mijn leefgroep’ en ‘ik voel me veilig als ik jongeren van andere leefgroepen tegenkom’. De tweede factor verklaart 17,5% van de variantie en bestaat uit de items 3, 4, 8 en 13. Op basis van de inhoud van de items, lijkt deze factor zich te richten op de veiligheidsbeleving tussen de jongeren en de groepsleiders. Voorbeelden van deze items zijn: ‘ik voel mij veilig bij mijn groepsleiding’ en ‘de groepsleiding grijpt in wanneer dat nodig is’. De derde factor verklaart 9,9% van de variantie en bestaat uit de items 14 en 15. Op basis van de inhoud van de items, lijkt deze factor zich te richten op verboden dingen die op de leefgroep gebeuren. Voorbeeld van deze items zijn: ‘er wordt gevochten op mijn leefgroep’. De laatste factor verklaart 6,8% van de variantie en bestaat uit de items 10 en 11 en verklaart. Op basis van de inhoud van de items, lijkt de factor zich te richten op de angstgevoelens van groepsgenoten. Voorbeeld van deze

(18)

18 items is: ‘mijn groepsgenoten worden bedreigd op de leefgroep’. In de meeste gevallen is het niet gebruikelijk om een factor waar minder dan drie items op vallen mee te nemen in de uiteindelijke factoroplossing. Dit maakt het waarschijnlijker dat de factor moeilijk te

repliceren is (Raubenheimer, 2004). Wanneer de items op drie factoren werden gedwongen, laadden er maar drie items op de derde factor. Bij beide factoroplossingen zouden tevens items wegvallen, wat gebrekkig is wanneer de vragenlijst uit 15 items bestaat. Om deze reden is besloten om ook te kijken naar een factoroplossing met twee factoren te kijken.

Hierna is er gebruik gemaakt van een principale componentenanalyse (PCA) met een oblimin rotatie, waarbij de items op twee factoren zijn gedwongen. De eerste factor bestaat hierbij uit de items 1, 3, 4, 7, 8, 9, 12 en 13. Op basis van de inhoud van deze items, lijkt deze factor te gaan om de zaken die positief zijn voor de veiligheidsbeleving binnen de instelling. De tweede factor bestaat uit de items 2, 5, 6, 10, 11, 14 en 15. Op basis van de inhoud van deze items, lijkt deze factor te gaan om zaken die onveilig en dreigend zijn voor de jongeren. De geroteerde factorladingen, cummunaliteiten, eigenwaarden en verklaarde variantie per item zijn te vinden in tabel 5 in de bijlage. De communaliteiten van de items binnen de eerste factor lopen uiteen van .56 tot .85. Binnen de tweede factor lopen de communaliteiten uiteen van .57 tot .82. Vervolgens is gekeken naar de betrouwbaarheid van de componenten.

Hiervoor is Cronbach’s alpha berekend. De alpha van de eerste factor is .86 en voor de tweede factor .85. Ook is gekeken naar de samenhang tussen deze twee factoren. Er is sprake van een significant lage tot middelgrote negatieve correlatie (r = -.32, p < .001). Dit kan worden verklaard doordat de items uit factor 1 betrekking hebben op positieve invloeden omtrent de veiligheidsbeleving en factor 2 betrekking heeft op de negatieve invloeden omtrent de veiligheidsbeleving.

(19)

19 De items van de twee factoren zijn samengevoegd tot twee nieuwe schalen. De items die bij factor 1 horen zijn hierbij ‘veilig’ genoemd en de items die bij factor 2 horen zijn hierbij ‘dreiging’ genoemd. De schalen ‘positieve groepsdynamiek’ en ‘negatieve

groepsdynamiek’ zijn ontleent uit de Peer Interactions in Residential Youth care (PIRY). De schalen ‘repressie’ en ‘ondersteuning’ komen uit de GCI. Hiervoor zijn geselecteerde items uit deze categorieën gebruikt, die vervolgens weer tot een nieuwe schaal zijn gemaakt. Als laatst is het rapportcijfer voor de veiligheid gebruikt als variabele. Met deze zeven schalen tezamen, is een correlatieanalyse uitgevoerd. Daarnaast kan aan de hand van deze

correlatieanalyse de concurrente- en convergente validiteit worden vastgesteld.

De schaal ‘veilig’ correleert negatief met de schalen negatieve groepsdynamiek (r = -.361, p < .001, repressie (r = -.440, p < .001) en de schaal ‘dreiging’ (r = -.390, p < .001), en positief met de schalen positieve groepsdynamiek (r =.660, p < .001), ondersteuning (r =.720,

p < .001) en het rapportcijfer voor de veiligheidsbeleving op de groep (r =.447, p = .001). De

schaal ‘dreiging’ correleert negatief met de factoren positieve groepsdynamiek (r = -.443, p <.001), ondersteuning (r = -.141, p = .054), de schaal ‘veilig’ (r = -.390, p < .001) en het rapportcijfer voor de veiligheidsbeleving op de groep (r = -.437, p < .001), en positief op de factoren negatieve groepsdynamiek (r =.720, p < .001) en repressie (r =.381, p < .001).

De concurrente validiteit is gemeten aan de hand van de samenhang tussen de schalen ‘veilig’ en ‘dreiging’ en de overige constructen. ‘Veilig’ correleert positief met de positieve constructen, en ‘dreiging’ correleert positief met de negatieve constructen. De convergente validiteit is gemeten aan de hand van de samenhang tussen de positieve correlatie tussen de schaal ‘veilig’ en het rapportcijfer voor de veiligheidsbeleving. In beide gevallen was deze samenhang aanwezig, en kan er gesproken worden over een hoge mate van concurrente- en convergente validiteit (Flowers, Bridges, & Moore, 2012).

(20)

20 De gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties zijn weergegeven in tabel 1. Uit de gemiddelde scores blijkt dat het rapportcijfer voor de veiligheidsbeleving over het algemeen positief is beoordeeld (M = 7.59, SD = 2.26). De jongeren lijken over het algemeen een hoge mate van veiligheidsbeleving te ervaren. Dit komt overeen met de gemiddelde schaalscores van de schaal ‘veilig’ (M = 3.84, SD = 0.77) en de individuele scores. Van de participanten heeft 7.4% (N = 14) de maximale score van 5 ingevuld. Bij de schaal ‘dreiging’ waren deze gemiddelde schaalscores lager (M = 2.03, SD = 0.87) en lag het percentage van jongeren die een minimale score van een 1 hebben ingevuld, dus geen dreiging lijken te voelen, op 15.3% (N = 29).

Tabel 1

Gemiddelden, Standaarddeviaties en Correlaties tussen alle Factoren

Correlaties Schaal N M SD (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) Veilig (1) 189 3.84 0.77 1 Dreiging (2) 189 2.03 0.87 -0.39 1 Rapportcijfer veiligheid (3) 147 7.59 2.26 0.45 -.437 1 Negatieve dynamiek (4) 140 2.78 1.04 -0.36 .720 -.498 1 Positieve dynamiek (5) 150 3.38 0.84 0.66 -.443 .507 -.457 1 Ondersteuning (6) 189 3.64 0.88 0.72 -.141 .355 -.261 .627 1 Repressie (7) 153 3.02 0.89 -0.44 .381 -.208 .534 -.431 -.566 1

Verschil tussen jongens en meisjes

Om te bekijken of meisjes en jongens significant verschillend scoren op de schalen over positieve invloeden op veiligheidsbeleving en negatieve invloeden op de veiligheidsbeleving, is er een t-toets uitgevoerd. De resultaten laten zien dat bij de factor ‘veilig’ (t(186) = .068, p = .946) de scores van de jongens niet significant (M = 3.84, SD = .81) verschillen met de scores van de meisjes (M = 3.83, SD = .70). Bij de factor ‘dreiging’ (t(186) = 1.982, p = .049) scoren de jongens significant hoger (M = 2.11, SD = .94) dan de meisjes (M = 1.84, SD = .67).

(21)

21 Dit betekent dat jongens over het algemeen een hogere mate van dreiging ervaren als het aankomt op de veiligheidsbeleving binnen de residentiële jeugdzorg dan meisjes.

Hierna is er gebruik gemaakt van een onafhankelijke t-toets om te bekijken welke items significant verschilden in de scoring tussen de jongens en meisjes. Bij item 9 (‘ik voel mij veilig als ik jongeren van andere leefgroepen tegenkom’) uit de factor ‘veilig’ verschilden de scores van de jongens en de meisjes significant. De meisjes scoorden hierbij significant hoger (M = 4.14, SD = .85) dan de jongens (M = 3.83, SD = 1.17), zoals te zien is in tabel 2. De meisjes lijken zich op dit gebied veiliger te voelen dan de jongens. Hetzelfde is gedaan voor de factor ‘dreiging’. Hieruit kwam naar voren dat vijf items significant verschillen tussen de jongens en de meisjes, zoals te zien is in tabel 3. Het gaat om item 2 (‘ik word gepest op mijn leefgroep’), item 5 (‘ik word bedreigd op mijn leefgroep’), item 6 (‘ik ben bang op mijn leefgroep’), item 10 (‘mijn groepsgenoten zijn bang op de leefgroep) en item 11 (‘mijn groepsgenoten worden bedreigd op de leefgroep’). Bij al deze items scoorden de jongens significant hoger dan de meisjes. De jongens lijken dus op al deze gebieden een hogere mate van dreiging te ervaren dan de meisjes. Binnen deze steekproef was er geen sprake van gemengde groepen. De jongeren die hebben geparticipeerd in dit onderzoek zaten dus op een jongens- of meisjesgroep.

Tabel 2

Verschillen in Scoring Tussen Jongens en Meisjes uit Factor 1: ‘Veilig’

Item Jongens Meisjes

M (SD) M (SD) t(df) p

1. Ik voel me veilig 3.82 (1.150) 3.81 (.915) .098(180) .922 bij de jongeren op

mijn leefgroep

3. De groepsleiding 3.56 (1.121) 3.50 (1.080) .320(180) .749 bespreekt met ons

hoe we met elkaar omgaan

4. De groepsleiding 3.65 (1.145) 3.75 (1.023) -.570(176) .569 helpt ons bij het

oplossen van ruzies

(22)

22 in de buitenruimte

/ tuin / op de patio / op het binnenplein

8. Ik voel me veilig 3.90 (1.155) 3.81 (1.106) .507(183) .613 bij mijn groepsleiders

9. Ik voel me veilig 3.83 (1.171) 4.14 (.847) -1.777(182) .048 als ik jongeren van

andere leefgroepen tegenkom

12. ’s Nachts voel 4.08 (1.179) 3.76 (1.264) 1.662(184) .098 ik mij veilig

13. De groepsleiding 3.81 (1.086) 3.73 (1.071) .449(184) .654 grijpt in wanneer dat

nodig is Tabel 3

Verschillen in Scoring Tussen Jongens en Meisjes uit Factor 2: ‘Dreiging’

Item Jongens Meisjes

M (SD) M (SD) t(df) p

2. Ik word gepest 1.86 (1.146) 1.49 (.679) 2.278(184) .024 op mijn leefgroep

5.Ik word bedreigd 1.83 (1.180) 1.47 (.747) 2.213(185) .028 op mijn leefgroep 6. Ik ben bang op 1.69 (1.088) 1.37 (.780) 2.083(185) .039 mijn leefgroep 10. Mijn 2.00 (1.205) 1.66 (.848) 1.791(151) .075 groepsgenoten zijn bang op de leefgroep 11. Mijn 2.18 (1.308) 1.75 (.985) 2.183(163) .030 groepsgenoten worden bedreigd op de leefgroep 14. Er gebeuren dingen 2.98 (1.493) 3.04 (1.441) -.225(166) .822 die niet mogen als de

groepsleiding het niet kan zien

15. Er wordt gevochten 2.40 (1.268) 2.14 (1.224) 1.311(178) .191 op mijn leefgroep

(23)

23

Discussie

In reeds bestaande vragenlijsten over het leefklimaat is weinig gerichte aandacht voor de veiligheidsbeleving. Een voorbeeld hiervan is de EssenCES. Dit is een vragenlijst die het leefklimaat in de forensische psychiatrie meet. Veiligheid wordt hierin gedefinieerd als de afwezigheid van dreiging en geweld (Schalast et al., 2008). De vraag is of dit daadwerkelijk veiligheid definieert, of dat veiligheid meer inhoudt dan enkel de afwezigheid van

onveiligheid. Het doel van huidig onderzoek was om meer inzicht te krijgen in de verschillende factoren die bijdragen aan het bereiken van veiligheidsbeleving binnen de residentiële jeugdzorg, zodat hiervoor een passend meetinstrument voor kan worden ontwikkeld.

Als eerst is er gekeken naar de factorstructuur van een korte vragenlijst van 15 items over de veiligheidsbeleving in de residentiële jeugdzorg. Aanvankelijk kwam een vier-factoroplossing naar voren, maar deze was niet goed te interpreteren vanwege de onevenredige verspreiding van de items over de factoren. Dit gold tevens voor een drie-factoroplossing. Vervolgens is gekeken naar een factoroplossing gedwongen op twee

factoren. Hierbij werden alle items behouden en evenredig verdeeld over de factoren. Bij deze verdeling bevonden er zich acht items op factor één en zeven items op factor twee. De

(24)

24 betrouwbaarheid van de factoren waren goed. Bij deze factoren kan een duidelijk onderscheid gemaakt kan worden tussen zaken die positief zijn voor de veiligheidsbeleving en zaken die negatief zijn voor de veiligheidsbeleving.

Hierna is er naar de samenhang tussen veiligheidsbeleving en positieve groepsdynamiek, negatieve groepsdynamiek, ondersteuning, repressief handelen van

medewerkers, en het rapportcijfer voor de veiligheidsbeleving. Op deze manier kan tevens de concurrente- en convergente validiteit van deze factoren worden gemeten. Hieruit kwam naar voren dat de schaal ‘veilig’ positief samenhangt met positieve groepsdynamiek en

ondersteuning, en de schaal ‘dreiging’ positief samenhangt met negatieve groepsdynamiek en repressie.

Verder is naar voren gekomen dat de jongeren binnen deze steekproef over het algemeen een hoge mate van veiligheid ervaren. Het gemiddelde rapportcijfer en het aantal jongeren wat aangeeft zich veilig of onveilig te voelen, duidt hierop. Wel is er een significant verschil gevonden tussen de mate van veiligheidsbeleving van jongens en meisjes. Binnen deze steekproef beleefden de jongens lagere mate van positieve veiligheidsbeleving dan de meisjes.

De resultaten komen overeen met wat er in de literatuur wordt gesteld over veiligheidsbeleving. Het vinden van de twee factoren komt overeen met bevindingen uit onderzoek naar dimensionaliteit van vragenlijsten van Kam en Meyer (2015). Hieruit komt naar voren dat items met positieve inhoud en items met negatieve inhoud op twee

afzonderlijke factoren clusteren. Dit wordt ook wel item valence genoemd. Een andere verklaring voor de twee-factorstructuur is dat er binnen de literatuur een duidelijke

scheidingslijn lijkt te zijn over wat bevorderlijk is voor de veiligheidsbeleving, en wat juist een belemmering hiervoor vormt. Onderling respect, ondersteuning, tolerantie, flexibiliteit en weinig repressie zorgt voor een open en veilig leefklimaat (Attar-Schwartz &

(25)

Khoury-25 Kassabri, 2015; Van der Helm, Boekee, Stams, & Van der Laan, 2011; Van Lieshout, 2009). Met name ondersteuning door middel van gezonde relaties met volwassenen en openheid in de communicatie, zou volgens Vis, Strandbu, Holtan en Thomas (2011) bijdragen aan de veiligheidsbeleving. Dit komt overeen met de gevonden resultaten, waarbij ondersteuning het hoogst correleerde met de schaal ‘veilig’.

Daarentegen zijn veel stress, angst, weinig bescherming en onderlinge onenigheden tussen de jongeren en pedagogisch medewerkers zaken die bijdragen aan een gesloten

leefklimaat, wat weer leidt tot een lagere mate van veiligheidsbeleving (Bakhtiar, Webster, & Hadwin, 2018; Kivlighan, Coco, & Gullo, 2012; Toch, & Kupers, 2007). Daarnaast hebben dit soort negatieve zaken niet enkel een negatief effect op de leefgroep, maar zullen ook een schadelijke invloed hebben op de jongeren als individu (Melkman, 2015).

Deze duidelijke scheidingslijn kan tevens een verklaring vormen voor de correlaties tussen de schalen ‘veilig’ en ‘dreiging’, en de overige factoren die zijn betrokken. De scheidingslijn is binnen de literatuur duidelijk, en dit lijkt ook in de praktijk zo te zijn. De gemiddelde schaalscores laten zien dat de jongeren over het algemeen hoger dan gemiddeld scoren bij de items die gaan over zaken een positief effect hebben op de veiligheidsbeleving en dat zij lager dan gemiddeld scoren bij items die een negatief effect hebben op de

veiligheidsbeleving. Deze bevindingen duiden tevens op een hoge mate van concurrente en convergente validiteit van de twee schalen. Dit wil zeggen dat de huidige vragenlijst correleert met gelijktijdige beschikbare criteriumgegevens. Daarnaast geeft dit aan dat de huidige vragenlijst en de algemene beoordeling van de veiligheidsbeleving met elkaar overeenkomen (Flowers, Bridges, & Moore, 2012).

Bij mannen speelt dominantiehiërarchie een grotere rol dan bij vrouwen volgens Geary et al., (2003). Een mogelijke verklaring voor dit resultaat is dat er bij de mannen binnen de leefgroepen onderling meer een strijd heerst over de hiërarchie, wat kan leiden tot onderlinge

(26)

26 ruzies en machtsstrijden. Kennedy (2002) stelt hierover dat er tussen meisjes meer sprake zou zijn van relationele veiligheid dan bij jongens. Voor meisjes is het belangrijker dat de relaties en verhoudingen veilig voelen. Bij jongens zou de fysieke veiligheid belangrijker zijn, wat zich uit in meer onderlinge competitie en strijd.

De jongens scoren significant hoger op items waarbij het gaat om bedreigen en bang zijn. Dit kan worden verklaard door het gegeven dat mannen sneller agressief gedrag vertonen dan meisjes, zoals het uiten van bedreigingen (Fleming, Gruskin, Rojo, & Dworkin, 2015; Hanish et al., 2012). In deze steekproef ging het enkel om homogene groepen. Pellegrini et al. (2007) stellen dat verschillende soorten agressie vaker voorkomen onder groepen met

hetzelfde geslacht, dan bij gemengde groepen.

Beperkingen

In de vier-factoroplossing kwam er ook een factor naar voren die zich richtte op angst voor agressie en regelovertredend gedrag. Er laadden echter te weinig items op deze factoren, waardoor deze niet is meegenomen in de uiteindelijke factoroplossing. Dit is wellicht een gemis, aangezien angstgevoelens voor agressie en bedreiging wel degelijk een rol spelen in de veiligheidsbeleving van jongeren (Bastiaanssen et al., 2014). Wanneer er meer items

geïncludeerd worden, kunnen er mogelijk factoren worden gevonden die zich richten op veiligheidsbeleving in relatie tot bijvoorbeeld jongeren en pedagogisch medewerkers. De rol van pedagogisch medewerkers op de veiligheidsbeleving, komt in de literatuur duidelijk naar voren. Met name een gestructureerde setting met duidelijke verwachtingen naar de jongeren toe, zorgt voor een veilig leefklimaat (Kivlighan, London, & Miles, 2012).

Een andere beperking van dit onderzoek was dat de huidige versie van de vragenlijst over veiligheidsbeleving maar uit 15 items bestond. In de eerste fase van het ontwikkelen van een vragenlijst zou idealiter een groter aantal items moeten worden gebruikt (Elbe et al., 2017). De vragenlijst moest kort zijn, omdat deze een onderdeel was van een andere vragenlijst in het kader van de doorontwikkeling van de GCI. In totaal bestond de gehele

(27)

27 vragenlijst uit meer dan 100 items. Om de deelnemende jongeren niet te veel te belasten, was besloten op een relatief korte versie af te nemen. Bij vervolgonderzoek zouden meer items met betrekking tot de veiligheidsbeleving geïncludeerd moeten worden.

Implicaties en aanbevelingen

Voor vervolgonderzoek kan worden bekeken of er meer items geïncludeerd kunnen worden, waardoor er meer inzicht kan worden verkregen in de dimensionaliteit van het construct veiligheidsbeleving. In het huidige onderzoek zijn er twee factoren om twee aspecten van veiligheidsbeleving naar voren gekomen: ‘veilig’ en ‘dreiging’. Doordat de inhoud van de items van deze twee factoren gaan over inhoudelijke diverse aspecten van veiligheidsbeleving, zal vervolgonderzoek naar de dimensionaliteit van het construct veiligheidsbeleving met meerdere items moeten uitwijzen of er factoren gevonden kunnen worden op basis van de inhoud van de items. Daarnaast kan er in vervolgonderzoek, aan de hand van meer complexe statistische methoden, zoals confirmatieve factoranalyse, worden gekeken naar verschillende factormodellen. Dit zal resulteren in een specifieker beeld over de veiligheidsbeleving van jongeren. In de vier-factoroplossing kwamen namelijk factoren naar voren met betrekking tot veiligheid in relatie tot jongeren onderling en de pedagogisch

medewerkers. Uit de literatuur komt naar voren dat pedagogisch medewerkers een belangrijke rol spelen in de veiligheidsbeleving, onder andere door de onderlinge omgang en het hanteren van regels (Chama & Ramirez, 2014; Miles & Kivlighan, 2010). Dit wordt onder andere naar voren gebracht in het onderzoeksrapport van Boone, Althoff, Koenraadt en Timp (2016). De relatie tussen de jongeren en de pedagogisch medewerkers wordt als zeer belangrijk ervaren voor het handhaven van de veiligheid en orde.

Sterke punten

Een sterk punt van dit onderzoek is dat de steekproef een goede representatie is van de populatie. Binnen dit onderzoek zijn bijvoorbeeld drie JJI’s geïncludeerd, wat in totaal N = 69 jongeren was. De instellingen zijn over heel Nederland verspreid. In heel Nederland bevinden

(28)

28 zich maar zeven JJI’s (Dienst Justitiële Inrichtingen, 2018). In totaal participeerden N = 190 jongeren. Eerdere onderzoeken waarin is gericht op het meten van verschillende aspecten van het leefklimaat, hadden minder participanten en minder betrokken instellingen dan bij huidig onderzoek (Heynen, Van der Helm, Cima, Stams, & Korebrits, 2017; Van der Helm, Stams, Van der Laan, 2011; Levrouw, Roose, Van der Helm, Strijbosch, & Van der Velde, 2018). Door de hoeveelheid jongeren en de hoeveelheid instellingen die betrokken zijn in dit onderzoek zullen de bevindingen een adequater beeld geven over de huidige situatie omtrent de veiligheidsbeleving dan de onderzoeken waarbij dit niet het geval is. Daarnaast kan door middel het aantal betrokken instellingen en respondenten worden vastgesteld dat de

steekproef representatief is voor de populatie, namelijk andere jongeren van residentiële instellingen in Nederland.

Het doel van een pilotstudy om na te gaan hoe adequaat de items zijn geformuleerd en een beeld te krijgen van de respons op de items. Op deze manier kunnen items worden

geschrapt of toegevoegd (Bryman, 2012). De meerwaarde van huidig onderzoek, is dat er gericht is gekeken naar het construct veiligheidsbeleving onder jongeren in de residentiële jeugdzorg. Veiligheid is een belangrijk onderdeel van het leefklimaat (Moore, McArthur, Death, Tilbury, & Roche, 2017; Calheiros, Garrido, Lopes, & Patricio, 2015; Kivlighan, London, & Miles, 2012), maar een vragenlijst om veiligheidsbeleving goed te meten,

ontbreekt. Huidig onderzoek is een goede aanvulling op de leefklimaatvragenlijst, waarin tot heden het begrip veiligheid niet werd gemeten. Er is een beeld gevormd over hoe de vragen met elkaar samenhangen en hoe de jongeren op deze vragen hebben gereageerd. Dit vormt een goede basis om de vragenlijst uit te breiden met meer items. Beide schalen die tot stand zijn gekomen binnen dit onderzoek hadden een hoge Cronbach’s alfa. Ondanks dat de items over enkel twee factoren zijn verdeeld, geeft dit wel aan dat de items waarschijnlijk goed gegroepeerd zijn.

(29)

29 Het is duidelijk dat veiligheidsbeleving binnen de residentiële jeugdzorg een

veelomvattend begrip is. Het gaat hierbij om de setting die wordt gecreëerd, waarin de

jongeren en de pedagogisch medewerkers met wederzijds respect, ondersteuning en open met elkaar omgaan. Dit draagt bij aan het bereiken van een open leefklimaat, wat vervolgens weer leidt tot een hogere mate van positieve veiligheidsbeleving. Dit proces vereist veel van alle betrokken partijen. De pedagogisch medewerkers hebben verantwoordelijkheid om een klimaat vormen waarin alle jongeren zich op hun gemak voelen, maar zij moeten ook genoeg rust en structuur creëren, zodat de veiligheid voor iedereen wordt gewaarborgd. Daarnaast vereist dit ook veel van de jongeren, die veelal uit ingewikkelde en heftige thuissituaties komen, en moeten meedraaien in het ritme van de leefgroep. Uit de literatuur blijkt dat de jongeren en de pedagogisch medewerkers elkaar continu beïnvloeden in dit proces.

Veiligheidsbeleving is een wisselwerking tussen de jongeren onderling, tussen de jongeren en de pedagogisch medewerkers en tussen de pedagogisch medewerkers onderling, wat niet tot stand kan komen zonder onder andere wederzijds respect, openheid, een goede balans tussen regels en vrijheid.

(30)

30

Referenties

Attar-Schwartz, S., & Khoury-Kassabri, M. (2015). Indirect and verbal victimization by peers among at-risk youth in residential care. Child Abuse & Neglect, (42), 84-98.

Bakhtiar, A., Webster, E., & Hadwin, A. (2018). Regulation and Socio-Emotional Interactions in a Positive and in a Negative Group Climate. Metacognition and Learning, 13(1), 57-90.

Bastiaanssen, I., Delsing, M., Geijsen, L., Kroes, G., Veerman, J., & Engels, R. (2014). Observations of Group Care Worker-Child Interaction in Residentia; Youth Care: Pedagogical Interventions and Child Behavior. Child and Youth Care Forum, 43(2), 227-241.

Beavers, A.S., Lounsbury, J.W., Richards, J.K., Huck, S.W., Skolits, G.J., & Esquivel, S.L. (2013). Practical Considerations for Using Exploratory Factor Analysis in Educational Research. Practical Assessment, Research & Evaluation, 18(6).

Boone, M., Althoff, M., Koenraadt, F., & Timp, I. (2016). Het leefklimaat in justitiële inrichtingen. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC).

Brechwald, W. A., & Prinstein, M. J. (2011). Beyond homophily: A decade of advances in understanding peer influence processes. Journal of Research on Adolescence, 21, 166-179.

(31)

31 Calheiros, M.M., Garrido, M.V., Lopes, D., & Patricio, J.N. (2015). Social images of

residential care: How children, youth and residential care institutions are portrayed?

Children and Youth Services Review, 55, 159-169.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2016). Jongeren met jeugdzorg en jeugdzorgtrajecten;

wijken 2016. Geraadpleegd van

http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=83563NED&D1=4&D2=1-5&D3=0&D4=l&HDR=G3,G2,G1&STB=T&VW=T

Chama, S., & Ramirez, O. (2014). Young People's Perceptions of a Group Home's Efficacy: A Retrospective Study. Residential Treatment For Children & Youth, (2), 120-134. De Lange, M., Addink, A., Haspels, M., & Geurts, E. (2015). Richtlijn Residentiële jeugdhulp

voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Deater-Deckard, K. (2001). Annotation: Recent Research Examining the Role of Peer Relationships in the Development of Psychopathology. Journal of Child Psychology

and Psychiatry, 42(5), 565-579.

Elbe, P., Baiju, R.M., Varghese, N.O., Sivaraman, R., & Streiner, D.L. (2017). How to develop and validate a questionnaire for orthodontic research. European Journal of

Dentistry, 11(3), 411-416.

Field, A. (2009). Factor Analysis Using SPSS. Research Methods II, C8057.

Fleming, P.J., Gruskin, S., Rojo, F., & Dworkin, S.L. (2015). Men’s violence against women and men are inter-related: Recommendations for simultaneous intervention. Social

Science and Medicine, 146(10), 249-256.

Flowers, L.A., Bridges, B.K., & Moore, J.L. (2012). Concurrent Validity of the Learning and Study Strategies Inventory (LASSI). Journal of Black Studies, 43(2), 146-160.

(32)

32 Geary, D.C., Bryd-Caven, J., Hoard, M.K., Vigil, J., & Numtee, C. (2003). Evolution and

development of boys’ social behavior. Developmental Review, 23(4), 444-470.

Gorrese, A., & Ruggieri, R. (2012). Peer Attachment: A Meta-analytic Review of Gender and Age Differences and Associations with Parent Attachment. Journal of Youth and

Adolescence, (42), 650–672.

Hanish, L.D., Sallquist, J., Didonato, M., Fabes, R.A., Martin, C. (2012). Aggression By Whom-Aggression Toward Whom: Behavioral Predictors of Same- and Other-Gender Aggression in Early Childhood. Developmental Psychology, 48(5), 1450-1462.

Helfritz-Sinville, L.E., & Stanford, M.S. (2014). Hostile attribution bias in impulsive and premeditated aggression. Personality and Individual Differences, 56, 40-45.

Heynen, E.J.E., Van der Helm, G.H.P., Cima, M.J., Stams, G.J.J.M., & Korebrits, A.M. (2017). The Feelings of Others Don’t Impress Me Much – Effects of Living Group Climate on Empathy in Adolescent Male Offenders. Psychiatry, Psychology and Law, (24), 118-127.

Hoeve, M., Stams, G J J.M., Van der Put, C.E, Dubas, J.S., Van der Laan, P.H., & Gerris, R.M. (2012) A meta-analysis of attachment and juvenile delinquency. Journal of

Abnormal Child Psychology, 40(5), 771-785.

Kam, S, & Meyer, J.P. (2015). Implications of item keying and item valence for the

investigation of construct dimensionality. Multivariate Behavioral Statistics, 50, 457-469.

Kennedy, H.G. (2002). Therapeutic uses of security: mapping forensic mental health services by stratifying risk. Adcances in Psychiatric Treatment, 8, 433-443.

Kepper, A., Monshouwer, K., Van Dorsselaar, S., & Vollebergh, W. (2011). Substance use by adolescents in special education and residential youth care institutions. European Child

(33)

33 Kivlighan, D.M., Coco, G., & Gullo, S. (2012). Attachment Anxiety and Avoidance and

Perceptions of Group Climate: An Actor–Partner Interdependence Analysis. Journal of

Counseling Psychology, 59(4), 518-527.

Kivlighan, D.M., London, K., & Miles, J.R. (2012). Are Two Heads Better Than One? The Relationship Between Number of Group Leaders and Group Members, and Group Climate and Group Member Benefit From Therapy. Group Dynamics: Theory,

Research, and Practice, 16(1), 1-13.

Koenig, G.R., Manderscheid, R.W., Meeker, B.F., & Homung, C.A. (1975). Assessment of Environment-Therapy Systems: The Group Atmosphere Scale. Journal of Consulting

and Clinical Psychology, (43), 460-469.

Kok, J. F. W. (1995). Specifiek opvoeden. Orthopedagogische theorie en praktijk. Utrecht: De Tijdstroom.

Levrouw, D., Roose, R., Van der Helm, P., Strijbosch, E., & Van der Velde, S. (2018). Developing a positive living group climate in residential youth care: A single case study. Child and Family Social Work, doi: 10.1111/cfs.12467

Melkman, E. (2015). Risk and protective factors for problem behaviors among youth in residential care. Children and Youth Services Review, 51, 117-124.

Miles, J.R., & Kivlighan, D.M. (2010). Co-Leader Similarity and Group Climate in Group Interventions: Testing the Co-Leadership, Team Cognition-Team Diversity Model,

Group Dynamics: Theory, Research, and Practice, 14(2), 114-122.

Moore, T., McArthur, M., Death, J., Tilbury, C., & Roche, S. (2017). Young people's views on safety and preventing abuse and harm in residential care: "It's got to be better than home’’. Children and Youth Services Review, 81, 212-219.

(34)

34 Moore, T., McArthur, M., Death, J., Tilbury, C., & Roche, S. (2018). Sticking with us through

it all: The importance of trustworthy relationships for children and young people in residential care. Children and Youth Services Review, 84, 68-75.

Mortel, M., & Valenkamp, M. (2011). Samen werken aan perspectief : Een methode voor

intensieve behandeling in de residentiële jeugdzorg. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Pellegrini, A.D., Roseth, C.J., Mliner, S., Bohn, C.M., Van Ryzin, M., Vance, N., Cheatham, C.L., & Tarullo, A. (2007). Social Dominance in Preschool Classrooms. Journal of

Comparative Psychology, 121(1), 54-64.

Rattray, J., & Jones, M.C. (2007). Essential elements of questionnaire design and development. Journal of Clinical Nursing, 16(2), 234-243.

Raubenheimer, J. (2004). An Item Selection Procedure to Maximise Scale Reliability and Validity. Journal of Industrial Psychology, 30(4), 59-64.

Schalast, N., Redies, M., Collins, M., Stacey, J., & Howells, K. (2008). EssenCES, a short questionnaire for assessing the social climate of forensic psychiatric wards. Criminal Behaviour and Mental Health, 18, 49–58.

Snyder, J.J., Schrepferman, L.P., Bullard, L., Mcearchern, A.D., & Patterson, G.R. (2012). Covert antisocial behavior, peer deviancy training, parenting processes, and sex differences in the development of antisocial behavior during childhood. Development

and Psychopathology, 24(3), 1117-1138.

Sonderman, J., Bekken, F.F., Roest, J.J., Van der Helm, G.H.P., Kuiper, C.H.Z., Stams, G.J.J.M., & Van de Mheen, D. (in voorbereiding). Peer interactions and group climate in residential youth care : Validation of the Peer Interactions in Residential Youth care (PIRY) questionnaire.

Souverein, F.A., Van der Helm. G. H. P., & Stams, G. J. J. M. (2013). ‘Nothing works’ in secure residential youth care? Children and Youth Services Review, 35(12), 1941-1945.

(35)

35 Stams, G.J.J.M., & Van der Helm, G.H.P. (2017). What works in residential programs for

aggressive and violant youth? Treating youth at risk for agressive and violent behavior in (secure) residential care. In P. Sturmey (Ed.), The Wiley Handbook of Violence and

Aggression.

Strijbosch, E. L. L., Van der Helm, G. H. P., Van Brandenbrug, M. E. T., Mecking, M., Wissink, I. B., & Stams, G. J. J. M. (2014). Children in Residential Care. Research on

Social Work Practice, 24(4), 462-469.

Stuive, I., & Kiers, H. (2007). A comparison of confirmatory factor analysis methods:

Oblique multiple group method versus confirmatory common factor method. National Academic Research and Collaborations Information System.

Toch, H., & Kupers, T.A. (2007). Violence in Prisons. Journal of Offender Rehabilitation,

45(3), 1-28.

Tyler, P., Thompson, R., Trout, A., Lambert, M., & Synhorst, L. (2017). Important Elements of Aftercare Services for Youth Departing Group Homes. Journal of Child and Family

Studies, 26(6), 1603-1613.

Van den Tillaart, J., Eltink, E., Stams, G.J., Van der Helm, P., & Wissink, I. (2018). Aggressive Incidents in Residential Youth Care. International Journal of Offender

Therapy and Comparative Criminology, 1-17.

Van der Helm, G.H.P., Bekken, F., Dekker, A., Ezinga, M., Höfte, S., van Miert, V., van der Niet, N., Roest, J., Sonderman, J., Stad, D., & de Valk, S. (2016). Doorontwikkeling leefklimaatvragenlijst: Van PGCI naar GCI (12+). Leiden: Lectoraat Residentiële Jeugdzorg.

Van der Helm, G.H.P., Beunk, L., Stams, G.J.J.M., & Van der Laan, P.H. (2014). The

(36)

36 Motivation Among Juvenile Delinquents in a Youth Correctional Facility. The Prison

Journal, 94(2), 260-275.

Van der Helm, G.H.P., Boekee, I., Stams, G.J.J.M., & Van der Laan, P.H. (2011). Fear is the key. Keeping the delicate balance between flexibility and control in a Dutch youth prison. Journal of Children’s Services, (6), 248-263.

Van der Helm, G.H.P., Stams, G.J.J.M., & Van der Laan, P.H. (2011). Measuring group climate in prison. The Prison Journal, (2), 158-176.

Van Lieshout, T. (2009). Pedagogische adviezen voor speciale kinderen: Een praktisch

handboek voor professionele opvoeders, begeleiders en leerkrachten. Houten: Bohn

Stafleu van Loghum.

Verboom, C.E., Sijtsema, J.J., Verhulst, F.C., Penninx, B.W.J.H., & Ormel, J. (2014). Longitudinal associations between depressive problems, academic performance, and social functioning in adolescent boys and girls. Developmental Psychology, 50(1), 247-257.

Vis, S.A., Strandbu, A., Holtan, A., & Thomas, N. (2011). Participation and health – A research review of child participation in planning and decision-making. Child & Family

Social Work, 16(3), 325-336.

Vollmer, T. (2005). Creating a Peer-Directed Environment: An Approach to Making

Residential Treatment a Unique Experience by Using the Power of Peer Groups. Child

and Youth Care Forum, 34(3), 175-193.

Watt, B., Howells, K., & Delfabbro, P. (2004). Juvenile Recidivism: Criminal Propensity, Social Control and Social Learning Theories. Psychiatry, Psychology and Law, 11(1), 141-153.

(37)

37

Bijlage

Tabel 4

Principale Componenten Analyse over Vier Factoren met het Kaiser-Criterium

Items Component

1 2 3 4

1. Ik voel me veilig bij de jongeren op mijn leefgroep 2. Ik word gepest op mijn leefgroep

3. De groepsleiding bespreekt met ons hoe we met elkaar omgaan

4. De groepsleiding helpt ons bij het oplossen van ruzies 5.Ik word bedreigd op mijn leefgroep

6. Ik ben bang op mijn leefgroep

7. Ik voel me veilig in de buitenruimte / tuin / op de patio / op het binnenplein

8. Ik voel me veilig bij mijn groepsleiders

9. Ik voel me veilig als ik jongeren van andere leefgroepen tegenkom

10. Mijn groepsgenoten zijn bang op de leefgroep 11. Mijn groepsgenoten worden bedreigd op de leefgroep 12. ’s Nachts voel ik mij veilig

13. De groepsleiding grijpt in wanneer dat nodig is 14. Er gebeuren dingen die niet mogen als de groepsleiding het niet kan zien

15. Er wordt gevochten op mijn leefgroep Eigenwaarden % verklaarde variantie .699 -.692 -.590 -.703 .695 .753 .543 5.8 38.8 .883 .908 .638 .735 2.6 17.5 .784 .757 1.5 9.9 -.470 -.781 -.804 1.0 6.8

(38)

38 Tabel 5

Principale Componenten Analyse over Twee Factoren met het Kaiser-Criterium

Items Component

1 2

1. Ik voel me veilig bij de jongeren op mijn leefgroep 2. Ik word gepest op mijn leefgroep

3. De groepsleiding bespreekt met ons hoe we met elkaar omgaan 4. De groepsleiding helpt ons bij het oplossen van ruzies

5.Ik word bedreigd op mijn leefgroep 6. Ik ben bang op mijn leefgroep

7. Ik voel me veilig in de buitenruimte / tuin / op de patio / op het binnenplein

8. Ik voel me veilig bij mijn groepsleiders

9. Ik voel me veilig als ik jongeren van andere leefgroepen tegenkom

10. Mijn groepsgenoten zijn bang op de leefgroep 11. Mijn groepsgenoten worden bedreigd op de leefgroep

12. ’s Nachts voel ik mij veilig

13. De groepsleiding grijpt in wanneer dat nodig is

14. Er gebeuren dingen die niet mogen als de groepsleiding het niet kan zien

15. Er wordt gevochten op mijn leefgroep Eigenwaarden % verklaarde variantie .609 .840 .786 .641 .851 .555 .659 .808 4.7 42.1 .770 .818 .737 .746 .796 .573 .653 4.3 36.5

(39)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“Welke elementen van veerkracht zijn terug te vinden in de Best Possible Self beschrijving van jongeren in de jeugdzorg?” Vanwege de bestaande positieve relatie tussen veerkracht

A client, located at an arbitrary location in the plane, needs to retrieve M by combining information from various caches. We assume that the client has full knowledge of the

During the first experiment and also our first interview, we collected the changes which are requested by care-givers (i.e.,unforeseen changes). Some of the changes are related

Verwacht wordt dat de negatieve invloed van nWOM op reactiesnelheid in vergelijking tot pWOM sterker is wanneer het bericht gericht is aan een private organisatie in vergelijking

Nevertheless, the effectiveness of measures for copyright enforcement and prevention of further infringement of the same kind seems to come first in German case law as the BGH has

The study reported in this article investigated the impact of a collaborative course design strategy in promoting instructors' professional development for

Hierbij wordt gezien dat het plaatsen van camera’s in de onveilige buurt ervoor zorgt dat de houding ten opzichte van camera’s positiever is dan wanneer camera’s afwezig zijn.. In de

[r]