• No results found

Een financiële vergelijking van de Jupiler Pro League ploegen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een financiële vergelijking van de Jupiler Pro League ploegen"

Copied!
197
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EEN

VERGELIJKING

VAN

DE

FINANCIËLE SITUATIE VAN DE JUPILER

PRO LEAGUE PLOEGEN

XXX

Aantal woorden: XXX

Jonathan Verheire

Stamnummer : 01408639

Promotor: prof. Herman Matthijs

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van: Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen Academiejaar: 2019 – 2020

(2)

EEN

VERGELIJKING

VAN

DE

FINANCIËLE SITUATIE VAN DE JUPILER

PRO LEAGUE PLOEGEN

XXX

Aantal woorden: XXX

Jonathan Verheire

Stamnummer : 01408639

Promotor: prof. Herman Matthijs

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van: Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen Academiejaar: 2019 – 2020

(3)

Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat.

Universiteitsbibliotheek Gent, 2021.

This page is not available because it contains personal information.

Ghent University, Library, 2021.

(4)

1

VOORWOORD

Deze masterproef is het enige die me nog rest om mijn Master of Science in Business Economics met als afstudeerrichting Corporate Finance te behalen. Na het behalen van mijn Master of Science in

Handelwetenschappen met als afstudeerrichting Commercieel Beleid, voel ik me klaar om me permanent naar de werkvloer te begeven. Iets waar ik gedurende het schrijven van mijn masterproef zeer concreet reeds heb kunnen van proeven door aan de slag te gaan bij Callebaut Collective: een succesvolle, aangename tewerkstelling die voortvloeide uit de samenwerking bij mijn ex-promotor prof. dr. Sarah Steenhaut.

Voetbal is een passie die een constante vormt in mijn leven en waarvan ik hoop dat ik deze passie nog lang mag verderzetten. In huidige tijden van Covid-19, word ik me des te bewuster hoe belangrijk het spelletje voor mij is. In een vorige stageperiode heb ik reeds kunnen proeven van “voetbaleconomie”. Ik hoste het WK Dorp te Brugge mee, goed voor 10 à 15 000 bezoekers per wedstrijd. Daarnaast heb ik met Socios Sports het genoegen gehad om klantencontacten met Eintracht Frankfurt en Mainz 05 te kunnen onderhouden. Toen ik de kans kreeg om mijn passie voor voetbal te combineren met mijn brede interesse in (corporate) finance en de bedrijfswereld in het algemeen, was de keuze voor mijn thesisonderwerp snel gemaakt. Alvorens dieper in het onderwerp te duiken, wil ik even het woord nemen om enkele mensen expliciet te bedanken.

Eerst in vooral wil ik professor Matthijs bedanken voor het aanrijken van dit interessante onderwerp en de verkregen feedback.

Net zoals ik in mijn vorige masterproef aangehaald heb, wil ik opnieuw mijn ouders bedanken voor de steun die ik gekregen heb gedurende mijn schoolcarrière en het mogelijk maken om dit ook in de meest gunstige omstandigheden te doen.

Ook wil ik mijn vriendin Aurélie bedanken voor het meegaan in de sleur van het schrijven van deze thesis. Naast de vele tijd die ik reeds aan voetbal spendeer werd de geringe resterende vrije tijd opnieuw aan een voetbal gerelateerd onderwerp toegewezen. Ik kijk er dan ook naar uit om meer tijd te spenderen met haar na het indienen van deze thesis en in het bijzonder te genieten van het prille samenwonen een maand vooraf aan de thesisdeadline.

(5)

2

PREAMBULE: DE INVLOED VAN DE CORONAMAATREGELEN

In het voorwoord werd reeds het gegeven van de corona-pandemie aangekaart.

Dit heeft een enigszins een impact gehad op het uitvoeren van het onderzoek. Hoewel in eerste instantie het onderzoek uit dataverzameling en informatievergaring uit jaarrekeningen,

secundaire (financiële) rapporten en andere literaire bronnen bestond, constateerde de onderzoeker dat het aangewezen was om additionele semigestructureerde interviews af te leggen bij medewerkers van de ploegen die tot de scope van het onderzoek behoorden. Dit idealiter de vergaarde informatie af te toetsen, bij te stellen en te verbreden enerzijds en anderzijds om deelstukken van de analyse waarover weinig info te vinden was.

Gezien de Covid-pandemie die alle fysieke contacten afraadde en het op technische

werkeloosheid overschakelen, beperkte de bereidwilligheid van de beoogde geïnterviewden - al moet gezegd worden dat de transparantie die in de voetbalwereld heerst, in welke tijden dan ook, zeer gering is. In een poging om zo veel mogelijk context te scheppen rond de behandelde onderwerpen en gezien de aard van het gemediatiseerde onderwerp, werd bijgevolg beroep gedaan op minder wetenschappelijke bronnen zoals artikels uit kranten en tijdschriften.

De preambule werd in overleg met tussen de studentonderzoeker en de promotor opgesteld en bevestigd.

(6)

3

VOORWOORD ... 1

TABELLEN, FIGUREN EN AFKORTINGEN ... 6

1. Tabellen ... 6

2. Figuren ... 6

3. Afkortingen ... 7

INLEIDING ... 7

CONTEXT ANALYSE: DE PRO LEAGUE IN EUROPA ... 12

1. Sportcompetities als economisch product: historische evolutie ... 12

1.1 Eerste bijdragen ... 12

1.2 Recente evolutie ... 14

2. De Pro League in Europa ... 15

2.1 De geschiedenis van de Pro League ... 15

2.1.1 Ontstaan van het Belgisch voetbal ... 15

2.1.2 De zaak Bellemans ... 16

2.1.3 Bosman-arrest en het MCMMG-model ... 17

2.1.4 Recente evolutie ... 18

2.2 Situering van de Pro League in Europa ... 19

2.3 De werking van de Pro League: competitieformat ... 20

2.4 Governance van de Pro League ... 22

2.4.1 FIFA ... 23

2.4.2 UEFA ... 23

2.4.3 KBVB ... 24

2.4.4 Pro League ... 24

2.4.5 Voetbal Vlaanderen en de ACFF ... 26

2.4.6 Clubs ... 27

3. Financials in de voetbaleconomie... 27

3.1 De bizarre wetten van de voetbaleconomie in een notendop ... 27

3.1.1 Winmaximalisatie vs. winstmaximalisatie ... 27

3.1.2 Balanslezen in de voetbalindustrie ... 28

3.1.2.1 Transfers ... 28

3.1.2.2 Stadioninfrastructuur... 31

3.1.3 Insolvabiliteitsvoorspelling en holistische performance modellen van voetbalclubs .. 31 3.2 Financiële richtlijnen die betrekking hebben op Belgische profclubs: licentiesystemen ... 35

3.2.1 Belgisch licentiesysteem ... 36

3.2.1.1 Werking van het licentiesysteem ... 36

3.2.1.2 Kritiek ... 37

3.2.2 Europees licentiesysteem: UEFA Club Licensing en Financial Fair Play (FFP) Regulations 38 3.2.2.1 Werking ... 38

3.2.2.2 Kritiek ... 42

3.3 Inkomstenbronnen van Europese voetbalclubs ... 43 3.3.1 Samenstelling van de voornaamste inkomstenbronnen van Europese voetbalclubs

Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

(7)

4 3.3.1.2 Inkomsten uit mediarechten ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.3.1.3 Commerciële inkomsten ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.3.1.4 Inkomsten uit de Europese tornooien ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.3.1.5 Inkomsten uit uitgaande transfers ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.3.1.6 Andere inkomstenbronnen ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

3.3.2 Evolutie van de inkomstenbronnen ... 43

3.3.3 Een vergelijking van de Europese voetbalcompetities ... 44

3.3.4 Een vergelijking van de Europese topclubs ... 46

3.4 Kostenstructuur van voetbalclubs ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.4.1 Personeelskosten ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.4.2 Infrastructuurkosten... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.4.3 Vergoedingen aan tussenpersonen ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Methodologie ... 48

1. Onderzoeksvraag en doel ... 48

2. Scope ... 48

3. Dataverzameling en verwerking ... 49

3.1 Sportieve analyse van de JPL ploegen... 50

3.2 Structurele analyse van de JPL ploegen ... 50

3.3 Financiële analyse van de JPL ploegen ... 51

3.3.1 Analyse van de inkomstenbronnen ... 52

3.3.1.1 Analyse van de speeldaginkomsten ... 52

3.3.2 Analyse van de kostenposten ... 53

3.3.3 Analyse van de financiële gezondheid van de JPL ploegen ... 53

Analyse van de JPL ploegen ... 57

1. Sportieve analyse ... 57

1.1 Analyse van de sportieve resultaten in de JPL ... 57

1.1.1 De (sub)top van de JPL ... 57

1.1.2 De subtop, middenmoot en onderste regionen van de JPL ... 60

1.2 De JPL ploegen in Europa... 63

2. Structurele analyse ... 67

2.1 Analyse van de juridische structuur ... 67

2.2 Analyse van de eigendomsstructuur ... 71

2.3 De relatie tussen buitenlandse eigenaars met de omvang van de spelersselectie en het aantal buitenlandse spelers ... 77

3. Financiële analyse ... 87

3.1 Inkomstenbronnen van de JPL ploegen ... 87

3.1.1 Speeldaginkomsten ... 87

3.3.3.1 Toeschouwersaantallen ... 87

3.3.3.2 Toeschouwersaantallen en de invloed van de play-offs ... 92

3.3.3.3 Toeschouwersaantallen en aantal verkochte abonnementen ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.3.3.4 Hospitality, catering en horeca ... 95

3.1.2 Inkomsten uit mediarechten ... 96

3.1.3 Inkomsten uit Europese tornooien ... 102

3.1.3.1 Directe inkomsten uit Europese tornooien... 102

3.1.3.2 Indirecte inkomsten uit Europese tornooien ... 105

(8)

5

3.1.4.1 Sponsorinkomsten ... 106

3.1.4.2 Merchandising ... 113

3.1.5 Andere inkomstenbronnen ... 113

3.2 Kostenposten van de JPL ploegen ... 115

3.2.1 Loonkosten ... 115

3.2.1.2 Fiscale gunstregime... 115

3.2.1.3 Loonkosten van de JPL clubs ... 119

3.2.1.4 Loonkost per speler ... 121

3.2.1.5 De relatie tussen de loonkosten en omzet ... 123

3.2.1.6 De relatie tussen de loonkosten en het aantal behaalde punten ... 127

3.2.2 Infrastructuurkosten... 128

3.2.2.1 Investeren in infrastructuur ... 128

3.2.2.2 Eigendomskwestie, kosten en bezettingsgraad ... 129

3.2.2.3 Immateriële vaste activa van de JPL ploegen ... 136

3.2.3 Vergoedingen aan tussenpersonen ... 140

3.3 Transfers ... 141

3.3.1 Inkomsten uit uitgaande transfers... 142

3.3.2 Uitgaven aan inkomende transfers ... 145

3.3.4 Netto-transferresultaat ... 146

3.4 Analyse van de financiële gezondheid van de JPL ploegen ... 151

RESULTATEN, TEKORTKOMINGEN & IMPLICATES ... 152

1 Praktische implicaties ... 161

2 Beperkingen, limitaties ... 161

ALGEMEEN BESLUIT (CONCLUSIE) ... 163

(9)

6

TABELLEN, FIGUREN EN AFKORTINGEN

1. TABELLEN

(10)

7

3. AFKORTINGEN JPL = Jupiler Pro League

UEFA = Union of European Football Associations

FIFA = Fédération Internationale de Football Association KBVB = Koninklijke Belgische Voetbalbond

UBSSA = Union Belge des Sociétes des Sports Athletiques UBSFA = Union Belge des Sociétes des Football Associations EL = Europa League

CL = Champions League

ACFF = Association des Clubs Francophone de Football IFRS = International Financials Reporting Standards IAS = International Accounting Standards

NBB = Nationale Bank van België

CBN = Commissie voor Boekhoudkundige normen NBB = Nationale Bank van België

KBO = Kruispuntbank van Ondernemingen FFP = Financial Fair Play

CFCB = Club Financial Control Body PMG = Pacific Media Group

BAS = Belgisch Abritragehof van de Sport UBO = Ultimate Beneficial Owner

AV = Algemene Vergadering RvB = Raad van Bestuur WK = Wereldkampioenschap EK = Europese Kampioenschap CEO = Chief Executive Officer

(11)

8

UOO = uncertainty of outcome

RSZ = Rijksdienst voor Sociale Zekerheid

SSSL-model = Spectator-Subsidies-Sponsor-Local model

MCMMG-model = Media-Corporations-Merchandising-Markets-Global model PSG = Paris Saint-Germain

TPO = Third Party Ownership

Cvba = coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Cvba so = coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid met sociaal oogmerk Vzw = vereniging zonder winstoogmerk

(12)

9

INLEIDING

Voetballer Kevin De Bruyne werd in de zomer van 2015 voor een bedrag van € 74 miljoen door Manchester City overgenomen van Wolfsburg. Enkele jaren later verpulvert Hazard het record van duurste Belgische voetballer door voor € 115 miljoen naar Los Blancos vertrekken. Messi en Ronaldo verdienden in het seizoen 2019-2020 meer dan $ 2 miljard (Forbes, 2020). In de

Belgische competitie ontvingen alle Belgische clubs samen € 378,5 miljoen (Deloitte, 2020) – tel daar gerust nog eens de helft bij aan transferinkomsten bij (zie paragraaf 3.3 van de analyse). In 2015 komt KV Kortrijk in handen van een Thai (Coninck, 2015) – gelukkig voor de Kerels speelt KVK in het rood, anders had de man met een persoonlijk vermogen van $ 750 miljoen de clubkleuren zelf wel aangepast naar zijn lievelingskleur rood. De Pro League telt op tijdstip van het onderzoek elf clubs in handen van Belgische eigenaars, de overige dertien zijn in handen van buitenlandse investeerders. Intussen is KAS Eupen iets meer dan een decennium in handen van een Qatarese ontwikkelingsschool die beschuldigd wordt van illegale mensenhandel

(Vanhecke, 2018). Dan is er nog Propere Handen waarbij het management van de

sympathiekste club van België schuldig werd bevonden van matchfixing (De Morgen, 2019). Terwijl slaagt Excelsior Moeskroen er voor de zoveelste keer in om haar licentie alsnog te behalen via het Belgisch Arbitragehof voor de Sport (BAS) nadat het in eerste instantie

geweigerd werd (De Standaard, 2020). En gekker wordt het niet: de bouwvergunning voor het nieuwe stadion van Club Brugge wordt na een goeie tien jaar toegekend (Club Brugge, 2020). “Voetbal is de belangrijkste bijzaak ter wereld”, klinkt het (Dejonghe, 2014) – en wie kan hem ongelijk geven? De sport brengt burgers in extase – ik herinner me de 3-2 van Chadli tegen Japan nog even levendig als de dag erna – en faciliteert een gevoel van samenhorigheid. Door sociologen wordt de voetbalsport vergeleken met een religie. Maar naast de passie zorgt voetbal voor jobs, entertainment en opleiding (Deloitte, 2019). Uiteraard is België Engeland, Spanje of Duitsland niet, waar de competities respectievelijk € 5,4, € 3,1 en € 3,1 miljard omzet draaiden in het seizoen 2018-2019 (Deloitte, 2019). Desondanks kent het Belgische voetbal een positieve trend. Zo rapporteerde Deloitte een gezamenlijke omzet van € 378,5 miljoen voor het Belgische profvoetbal in het seizoen 2018-2019. Daarbovenop creëerde de sport 4.095 jobs en

produceerden de clubs direct, indirect en geïnduceerd een totale productie van € 1,14 miljard, goed voor een bruto toegevoegde waarde van € 640 miljoen. Bovendien steeg België tot op een achtste plaats in de UEFA coëfficiënten ranking en slaagt het er beetje bij beetje bij om zich – al is het in de Europa League – te laten gelden.

(13)

10

Ondanks de positieve evolutie, kende de Belgische competitie veel faillissementen de laatste jaren waarbij Sporting Lokeren laatste kind van rekening was (Foutré, 2020). In 2012 won het nog de bekerfinale op de Heizel waarna het op avontuur mocht in de Europa League, in 2020 fusioneert het met KSV Temse, een club uit tweede amateur (Sporza, 2020). Op de valreep wist KV Oostende, die in het seizoen 2015-2016 en 2016-2017 respectievelijk vierde en vijfde

eindigde in de hoogste Belgische voetbalklasse, zich te behoeden van een faillissement door zich te laten overnemen door Pacific Media Group (PMG), een Amerikaans investeringsbedrijf (Geril, 2020). Bovendien slaagde Standaard Luik, sinds jaar en dag lid van de Belgische G5, er niet in om in eerste instantie een proflicentie te bemachtigen naar aanloop van het seizoen 2020-2021 omdat het de continuïteit van de club niet kon aantonen (Standard, 2020).

Bovendien vormt, naast de bestaande financiële problemen in het Belgisch voetbal, de Covid-19 pandemie een extra bedreiging voor de Belgische profclubs. In het seizoen 2019-2020 werd de competitie vroegtijdig stopgezet en werden de play-off wedstrijden gelaten voor wat het was (VRT News, 2020). Pijnlijk voor de ploegen die uitzicht hadden op een ticket voor play-off 1, gezien de aanzienlijke inkomstenbron die de competitieformat vormt – en nog pijnlijker voor clubs die aanspraak maakten op Europees indien ze hun vorm van in de reguliere competitie wisten verder te zetten in de play-offs. Bovendien vat seizoen 2019-2020 aan zonder

supporters: opnieuw inkomsten die wegvallen.

Ongeacht de implicaties van de pandemie, schort er een structureel probleem waardoor de Belgische clubs in financiële moeilijkheden verkeren. Deze masterproef tracht inzicht te

vergaren hoe de voetbalploegen die in de het seizoen 2019-2020 deelnamen aan de Jupiler Pro League financieel, structureel en sportief georiënteerd zijn en proberen zo een uitspraak te doen over de levensvatbaarheid van de Belgische ploegen die het seizoen 2019-2020 in de JPL aanvatten. De onderzoeksvraag luidt bijgevolg:

“Hoe oriënteren de Jupiler Pro League ploegen van het seizoen 2019-2020 zich financieel, structureel en sportief en op welke manier interageren deze dimensies met elkaar?”

Om een antwoord te vormen op de vooropgestelde onderzoeksvraag, is de masterproef

opgedeeld in twee delen. In eerste deel wordt een grondige literatuurstudie uitgevoerd – of een contextanalyse gezien het gemediatiseerd onderwerp. De literatuurstudie geeft een beknopt overzicht van de sportcompetities als economisch product, waarop de Belgische profcompetitie als geheel in een breder perspectief wordt gesitueerd in de Europese voetbalwereld. In een derde luik van de literatuurstudie wordt extra aandacht besteedt aan de financiële kant die het voetbal met zich meebrengt. In een tweede deel wordt respectievelijk een sportieve, structurele

(14)

11

en een financiële analyse van de Jupiler Pro League (JPL) uitgevoerd die voorgegaan wordt door een intermezzo waar de methodologie van de analyse wordt uitgeschreven. Tenslotte volgt een algemeen besluit.

(15)

12

CONTEXT ANALYSE: DE PRO LEAGUE IN EUROPA

1. SPORTCOMPETITIES ALS ECONOMISCH PRODUCT: HISTORISCHE EVOLUTIE De symbiose tussen sport en economie kende de voorbije decennia een hoge vlucht.

Sporteconomie is uitgegroeid tot een aparte industrie die verschillen toont met de conventionele industrieën (Sloane, 2006). De toenemende impact van de media in de jaren negentig – via uitzendrechten - zorgde voor een enorme boost in de sporteconomie (Dejonghe, 2015). Toch vindt de sporteconomie als begrip zijn oorsprong reeds in de jaren vijftig toen Rottenberg het eerste baanbrekende wetenschappelijk werk publiceerde. In de volgende paragrafen wordt in een notendop de historische evolutie van de sporteconomie beschreven.

1.1 Eerste bijdragen

Rottenberg (1956), Neale (1964) en Sloane (1971) worden als grondleggers beschouwd van de theoretische sporteconomie. Deze wetenschappers focusten hun onderzoek voornamelijk op de nood aan uncertainty of outcome en de relatie met competitief evenwicht, inkomstendaling, salarisbeperkingen, vraag en aanbod, marktvorm, arbeidsmarkt, … om winst of

nutsmaximalisatie van de league of clubs – of franchises in het geval van Noord-Amerikaanse leagues – te bekomen.

Voor het werk van Rottenberg, mochten (baseball)spelers uitsluitend met één club

onderhandelen. Spelers die reeds op de loonlijst stonden van een club, waren volledig in de macht van diens club door een clausule die standaard opgenomen was in het arbeidscontract. De clausule stelde dat de clubs waarbij de speler in dienst is, het exclusieve recht heeft over de speler zijn diensten en dat deze niet tewerk kan gesteld worden door een concurrerende

baseball club (Rottenberg, 1956). Bovendien had de club de macht om een speler in dienst, toe te wijzen aan een andere club zonder dat de speler hier moest mee instemmen. Clubs waren er van overtuigd dat indien deze clausule niet opgenomen werd, rijke clubs alle talentvolle spelers gingen aantrekken wat tot een talentkloof teweeg ging brengen met arme clubs. Gezien deze manier volgens de baseballautoriteiten de enige manier was waarop men de competitiviteit in de baseballleague kon behouden, hield men deze situatie in stand. Een daling van de

competitiviteit zou gepaard gaan met een daling van uncertainty of outcome, wat op zijn beurt een daling in publieke belangstelling voor de league zou vormen. Dergelijke situatie creëerde een monopsonie op de arbeidsmarkt waar er één vrager is en diverse aanbieders. Rottenberg (1954) stelde echter dat deze clausule er enkel toe leidde dat het salaris van spelers lager was dan in een vrije markt en dat de clausule niet noodzakelijk was om de competitiviteit van de

(16)

13

baseballleague te behouden. Hij stelde dat clubs opereren volgens het principe van winstmaximalisatie en dat, in tegenstelling tot niet-sport industrieën, clubs er geen baat bij hebben om een monopolie te creëren – wat het gevolg zou zijn indien alle talenten zich zouden concentreren bij eenzelfde club. In zijn conclusie pleitte hij dan ook voor het – gedeeltelijk – liberaliseren van de arbeidsmarkt (Rottenberg, 1956). Om een gelijke distributie van het

spelerstalent te behouden, stelde Rottenberg (1956) drie alternatieve maatregelen voor: revenue pooling, salarisplatfonds en een verdeling van de clubs volgens de bevolkingscriteria.

Neale (1964) bouwde verder op het gegeven dat de sportindustrie zich onderscheid van andere industrieën door te stellen dat, in tegenstelling tot andere industrieën, een club zijn outputniveau niet zelf kan bepalen omdat een league zowel het aantal deelnemende clubs als de

competitieformat op zich bepaalt. Bovendien gaf hij aan dat een club maar in staat om zijn winst te maximaliseren als de club het kan opnemen tegen sterke tegenstanders (Neale, 1964). Hij stelt dan ook dat clubs, bij gebrek aan een tegenstander, niet de volledige markt kan voorzien. Daarom moeten clubs enige vorm van onderlinge samenwerking vertonen. Leagues organiseren de competities en leggen beperkingen op in verband met salarissen, transfers en franchises. Sportleagues zijn één economisch bedrijf met als doelstelling de winst van de league te maximaliseren. Hoe meer spanning de competitie vertoont, hoe meer het de economie ten goede zal komen. Daarom moeten deelnemende clubs kwaliteit van dezelfde orde en grootte vertonen. Dit betreft niet alleen de clubs zelf, maar ook indirect inkomsten voor mediabedrijven e.d.

Zowel Rottenberg (1956) en Neale (1964) schreven hun baanbrekend werk vanuit een

Amerikaans winst maximaliserend perspectief. In tegenstelling tot het Amerikaanse model, gaf Sloane (1971) aan dat het Europese model eerder vanuit prestige, macht en sportief

enthousiasme vertrekt en weerlegt bijgevolg het werk van Rottenberg en Neale voor een Europees perspectief op sportcompetities. Vaak zijn voorzitters en managers van Europese sportclubs succesvolle personen die de sportclubs niet vanuit de winst maximaliserend perspectief runnen, maar wel vanuit een winperspectief: hoe meer de club wint, hoe beter en hoe meer prestige de voorzitter en managers genieten – winst maken is bijzaak. Sloane (1971) stelde dat de Engelse voetbalbond louter een kader construeert waarbinnen clubs onafhankelijk van mekaar opereren. Hij nuanceerde voornamelijk de afhankelijkheid die Rottenberg (1954) en Neale (1964) aangaven.

De werken van Rottenberg (1956), Neale (1964) en Sloane (1971) vormen de basis van de sporteconomie en duiden op het verschil tussen het Noord-Amerikaanse en het Europese

(17)

14

sportmodel. Het Europese sportmodel wordt in paragraaf 3.1.1 van de literatuurstudie geschetst vanuit het perspectief van het Belgisch voetbal.

1.2 Recente evolutie

Tot de jaren 90 werden Europese voetbalclubs voornamelijk gefinancierd uit ticketinkomsten, inkomsten uit drank- en eetconsumptie, bankleningen, directe en indirecte – zoals het gratis gebruik van stadions en werknemers van de overheid - subsidies en zogenaamd “zwart geld” van lokale ondernemers die belastingen ontdoken door zwart geld in clubs te pompen als sponsoring. Andreff en Staudohar (2002) noemen dit het traditionele Spectator-Subsidies-Sponsor-Local of kortweg SSSL-model. In het traditionele SSSL-model was de arbeidsmarkt gesloten en waren spelers eigendom van de club. Het aantrekken van buitenlandse spelers was strikt gelimiteerd. Schoolvoorbeelden hiervan zijn PSV Eindhoven en Bayer 04 Leverkusen: beide clubs werden initieel opgericht als personeelsclub van respectievelijk Philips en Bayer, twee multinationals die vandaag nog steeds actief zijn.

In 1995 sprak het Europese Hof van Justitie (EHvJ) in de Bosman-zaak, inzake de transfersom van de Belgische voetballer Jean-Marc Bosman die in 1990 zijn vrijheid opeiste nadat zijn contract bij Club Luik afgelopen was, een baanbrekend arrest uit voor de arbeidsmarkt van profvoetballers (Dejonghe, 2015). Het EHvJ sprak het arrest uit dat het bestaande

transfersysteem in het Europese voetbal strijdig was met artikel 48 van het EG-verdrag betreffende het vrije verkeer van werknemers en het verbod op discriminatie op basis van nationaliteit waarbij iedere werknemer het fundamentele recht heeft om in een ander EU-land te gaan werken onder gelijke voorwaarden als iedere andere burger van dat land (Morris, Morrow & Spink, 1996). Het Bosman-arrest zorgde ervoor dat de arbeidsmarkt geliberaliseerd werd en limieten op het aantal buitenlands spelers versoepelden of verdwenen. Concreet konden spelers enerzijds op het einde van hun contract aan de slag gaan bij een andere club zonder diens toestemming – ook wel gekend als free agents – en verdween anderzijds de zogenaamde “3+2 regel” die het aantal buitenlandse spelers die een club mocht opstellen limiteerde tot drie à vijf spelers – vijf spelers indien twee van de vijf spelers vijf onafgebroken jaren in het desbetreffende land voetbalde. De directe gevolgen van Bosman-arrest konden op drie niveaus waargenomen worden: het aantal buitenlandse spelers per voetbalclub, de gemiddelde contractduur en de spelerssalarissen namen allen toe (Frick, 2009).

De economische impact van voetbal vanaf midden de jaren negentig zorgde voor een grotere belangstelling van de media. Dit zorgde voor de transitie van het traditionele SSSL-model naar het internationaal georiënteerde MCMMG-model, afkorting voor

(18)

Media-Corporations-15

Merchandising-Markets-Global (MCMMG) model (Andreff & Staudohar, 2002). Een voorwaarde om dit model succesvol toe te passen, is de aanwezigheid van een grote markt. Landen die aan deze voorwaarde voldoen, zijn gekend als de big five competities. Competities die niet aan deze voorwaarde konden voldoen, bleven in het traditionele SSSL-model – of investeerdersmodel – zitten (Dejonghe, 2006)

Het aandeel van ticketinkomsten ten opzichte van de totale inkomsten daalde en maakte plaats voor media-, sponsor- en merchandisinginkomsten. Ook vennootschappen en investeerders zagen het potentieel van de voetbalwereld en kochten zich in bij voetbalclubs. De combinatie van het Bosman-arrest en de impact van de transitie van het SSSL- naar het MCMMG-model was groot. Het zorgde ervoor dat kleinere competities de dupe werden ten gunste van de grote voetbalmarkten die vandaag de big five vormen. Grote voetbalmarkten konden meer kapitaal aantrekken omwille van een grotere voetbalmarkt in eigen land maar ook een uitgebreide buitenlandse voetbalmarkt – een stijgende vraag te wijten aan het aanbod van hoogstaand voetbal van talentvolle voetballers - gefaciliteerd door de media en het elimineren van het opgelegde maximum aantal buitenlandse spelers.

Als gevolg van het Bosman-arrest en de transformatie van het SSSL- naar het MCMMG-model konden clubs uit de big five competities mooie contracten voorschotelen, met een massale migratie van buitenlands talent naar de big five competities als gevolg (Dejonghe, 2015). Hoe de recente evolutie van het voetbal zich voor België specifiek ontwikkelde, wordt meer in detail besproken in paragraaf 2.1 van de literatuurstudie.

2. DE PRO LEAGUE IN EUROPA 2.1 De geschiedenis van de Pro League

De organisatie van het voetbalwezen verschilt, ondanks bepaalde richtlijnen die gelijk zijn voor leden van de FIFA en UEFA, tussen de landen. De manier waarop voetbalclubs in een bepaald land georganiseerd zijn, wordt in sterke mate bepaald door de maatschappelijke en historische context waarin het voetbalwezen in dat land ontstaan is (Denef, Verschaeve, Maes & Spitaels, 2014). Om de huidige context goed te begrijpen, wordt kort de geschiedenis van het Belgisch voetbal beschreven in de volgende paragrafen.

2.1.1 Ontstaan van het Belgisch voetbal

In 1863 worden de eerste regels opgesteld voor de voetbalsport aan de universiteit van

(19)

16

wereld domineerden, verspreidde het spelletje zich via de Britse handelsroutes naar de rest van de wereld.

Volgens Balduck en Lucidarme (2011) werd voetbal voor het eerst vermeld in de Belgische geschiedenis in 1863 door een Ierse student die aan het college in Melle studeerde. Nadien werd het ook door andere scholen opgepikt en bereikte het ook de haven van Antwerpen via Britse arbeiders- die de zee overstaken. In 1878 werd de eerste officiële voetbalclub, Cercle des Régates, opgericht. Twee jaar later werd Antwerp Footbal and Cricket Club opgericht, vandaag gekend als Royal Antwerp FC het stamnummer 1 van België (Colin & Mulder, 1996). In 1894 werd een eerste vorm van georganiseerde competitie opgericht tussen schollieren die een vriendschappelijke voetbalcompetitie oprichtten (Colin & Mulder, 1996; Guttmann, 1994). In de wetenschappelijke literatuur wordt dit als de start van de Belgische eerste klasse gezien. Eén jaar later, in 1895 werd de Union Belge des Sociétes des Sports Athletiques (UBSSA) die een federatie voor atletiek, fietsen en voetbal vormde (Balduck & Lucidarme, 2011). In 1912 werd de voetbalfederatie afgescheiden van de bredere sportorganisatie en in 1920 werd de naam

veranderd naar de Union Belge des Sociétes des Football Associations (UBSFA), de Franse benaming voor de huidige KBVB (Dejonghe, 2006). In 1935 werd voor het eerst een opsplitsing gemaakt op basis van amateur- en niet-amateurvoetbal. In tegenstelling tot vele andere landen werd slechts in 1974 een professionele competitie opgericht. Voordien werden spelers in theorie niet vergoed voor hun diensten, hoewel veel spelers zwart geld ontvingen of vergoed werden door tewerk gesteld te worden bij een sponsors van de voetbalclub (Balduck & Lucidarme, 2011). De introductie van een professionele liga ging gepaard met de oprichting van een overkoepelend organisatie waarin profclubs zich verenigden, de organisatie die vandaag opereert onder de Pro League (Dejonghe, 2006).

2.1.2 De zaak Bellemans

Ondanks dat migratie van voetbaltalent in het traditionele SSSL-model – zie paragraaf 1.2 van de literatuurstudie - gelimiteerd was, speelden heel wat buitenlandse talenten in de Belgische eerste klasse. Door de zwartgeldcircuits die in de Belgische competitie rondgingen, was België voor buitenlandse spelers een paradijs. Zo sloeg de Belgische competitie erin om ’s werelds grootste talent aan te trekken. Voornamelijk Nederlanders staken de grens over om in België te komen voetballen: maar liefst 34 van de 97 buitenlands spelers die in het seizoen ’75-‘76 deelnamen, bezaten de Nederlandse nationaliteit (Dejonghe, 2006).

In 1984 kwam een abrupt einde aan de zwartgeldcircuits en dit betekende ook meteen het einde van het traditionele SSSL-model voor de Belgische voetbalcompetitie. Na een onderzoek van

(20)

17

onderzoeksrechter Guy Bellemans, gekend als ‘de zaak Bellemans’, kwamen de zwartgeldcircuits in het Belgisch voetbal aan het licht. In dit onderzoek kwam ook het omkoopschandaal Standard-Waterschei aan het licht waarbij spelers van Waterschei zich opzettelijk lieten verliezen waardoor Standard de titel pakte. De rechtszaak genoot veel aandacht en Belgische voetbalclubs kwamen in een slecht daglicht te staan. Naast het

verdwijnen van de zwartgeldcircuits, kregen voetbalclubs moeilijker toegang tot bankleningen en werd er noodgedwongen elders naar financiën gezocht. Het SSSL-model maakte in België plaats voor het investeerdersmodel (Dejonghe, 2006). Voetbalclubs werden gefinancierd door investeerders – vaak rijke supporters van de clubs – die in ruil voor hun investeringen een percentage van de meerwaarde kregen bij de verkoop van spelers. Op die manier slaagden voetbalclubs er toch nog in de hoge spelerslonen te bekostigen (Dejonghe, 2006). Nadien keerde het vertrouwen in Belgische clubs terug en domineerde het SSSL-model opnieuw in de Belgische competitie.

2.1.3 Bosman-arrest en het MCMMG-model

In paragraaf 1.2 van de literatuurstudie werd reeds het belang en de impact van het Bosman-arrest en de opkomst van het MCMMG-model in de big five competities aangegeven op de Europese voetbalmarkt. Vooral kleinere competities met een kleine markt zoals België waren hier de dupe van. Kesenne (2006) duidt op “het openen van de (arbeids)markt voor een

gesloten product – zijnde de verschillende geografische gesloten, Europese landencompetities”. Voor het Bosman-arrest beschikte de Belgische voetbalcompetitie over heel wat kwaliteitsvolle elftallen en kenden Belgische clubs als RSC Anderlecht, Club Brugge, KV Mechelen en Royal Antwerp FC nog grote Europese successen. Zo namen de voorgenoemde ploegen maar liefst twaalf keer deel aan de finales van de Europese tornooien tussen 1970 en 1993 – twee jaar voorafgaand aan het Bosman-arrest, iets waar geen enkele Belgische club meer is in geslaagd na 1993. Het budget van de big five competities verdriedubbelde ten opzichte van een kleine stijging voor de Belgische competitie (Dejonghe, 2006). België zakte van een derde plaats op de UEFA ranglijst in 1993 naar een twintigste plaats in het jaar 2000.

Het Bosman-arrest in combinatie met de opkomst van het MCMMG-model in de big five

competities – en het blijven steken van het SSSL- of investeerdersmodel van Belgische clubs - zorgde voor ongelijke budgetten tussen Belgische clubs en clubs uit de big five competities met een ongeziene val van de Belgische voetbalcompetitie als gevolg. Spelers waarvan het contract teneinde liep – zogenaamde free agents – verhuisden zonder enige compensatie voor de Belgische clubs naar buitenlandse competities waar grotere budgetten waren afkomstig uit

(21)

18

media inkomsten (Kesenne, 2007). Dejonghe (2015) spreekt over een ‘footdrain’ van de Belgische voetbaltalenten naar de big five competities.

2.1.4 Recente evolutie

Door de grote schuldberg die voetbalclubs opgebouwd hadden bij de overheid in de vorm van RSZ-bijdragen, introduceerde de KBVB het licentiesysteem in 2001 waardoor enkel voetbalclubs die aan alle voorwaarden voldeden, konden aantreden in de hoogste voetbalklasse. In de loop der jaren werden deze voorwaarden evolutief bijgesteld tot de voorwaarden die vandaag gelden. De laatste aanpassing was het opnemen van de door de UEFA opgestelde Financial Fair Play regels vanaf het seizoen 2018-2019. Hoe het Belgische en Europese licentiesysteem vandaag gestructureerd is, wordt in respectievelijk paragraaf 2.4.1 en 2.4.2 van de literatuurstudie uitgeschreven.

In de vijf seizoenen voorgaand aan het seizoen 2009-2010 werd het aantal degradanten gehalveerd naar één in plaats van twee zakkers maar met de introductie van het

play-offsysteem in dat seizoen, onderging de competitieformat een drastische verandering. De format onderging nog enkele aanpassingen zoals het scheiden van het amateur- en profvoetbal in 2015-2016 en werd aangepast tot hoe ze vandaag gestructureerd is. De huidige werking van de competitieformat wordt in paragraaf 2.3 van de literatuurstudie uitgelegd.

De Belgische voetbalcompetitie kampte de laatste decennia met omkoopschandalen. Na de onthulling van de Bellemans-zaak, kwamen in de jaren daarop verschillende omkoopschandalen aan het licht bij RWDM in 1990, Eendracht Aalst in 1997 en de zaak van Maurice Cooreman die het brein achter een omkopingsnetwerk in het Belgische voetbal zou zijn (Spoormakers, 2018). Nadat in 1999 twee spelers van Westerlo steekpenningen aannamen van illegale gokkers, volgde een gelijkaardige, maar grotere zaak rond Zheyun Yé in 2005. De Chinees Zheyun Yé zetten een netwerk op waarbij spelers en trainer betaald werden om wedstrijden te verliezen. Op deze wedstrijden werd dan in China voor grof geld gegokt. Spilfiguur hierin was toenmalig Liersetrainer Paul Put die geldsommen aannam om vervolgens de verdelen over de Liersespelers om opzettelijk wedstrijden te verliezen (Spoormakers, 2008).

Het recentste omkoopschandaal dateert van 2018. Operatie Propere Handen – officieel Operatie Zero – bracht de macht van voornamelijk makelaar Dejan Veljkovic en Mogi Bayat – tevens broer van Mehdi Bayat, voorzitter van de KBVB - aan het licht. Beide makelaars dienden als spilfiguren voor illegale praktijken als fiscale fraude, matchfixing en witwaspraktijken in het Belgische voetbalmilieu. In het onderzoek werden diverse spelers, trainers, scheidsrechters, bestuursleden en journalisten opgepakt voor verhoor, wat het wereldnieuws haalde. Het

(22)

19

onderzoek van de KBVB in verband met de matchfixing in een ultieme poging om KV Mechelen van het behoud te voorzien in het seizoen 2017-2018, resulteerde initieel in de nietigverklaring van de promotie die de club wist te verrichten en diens uitsluiting in de bekercompetitie.

Daarenboven werden vier van de club’s bestuursleden veroordeeld. Het Belgisch Arbitragehof van de Sport (BAS) sprak echter de beslissing om KV Mechelen terug te degraderen naar 1B en verklaarde de uitspraak onontvankelijk. Scheidsrechter Delferière en Vertenten die ook

verweven waren in de matchfixing, werden geschorst. Het onderzoek rond de witwaspraktijken en fiscale fraude is nog steeds lopende en het verdict moet bijgevolg nog uitgesproken worden. Makelaar Veljkovic speelt in het onderzoek een centrale rol als spijtoptant terwijl Mogi Bayat in afwachting van een uitspraak in het onderzoek zijn rol als meest actieve makelaar in de Pro League blijft verderzetten (Lagae, 2019). Hoewel de uitspraken ietwat teleurstellend werden ontvangen, leidde Operatie Propere Handen tot meer transparantie. Zo hebben KV Mechelen en Club Brugge een gedragscharter voor tussenpersonen ingevoerd die makelaars moeten

ondertekenen alvorens zaken te doen met desbetreffende clubs. Door de charter te

ondertekenen, geven makelaars aan geregistreerd te zijn, de regelgeving te volgen en fiscaal in orde te zijn (De Morgen, 2019). Additioneel is er in de zomermercato van 2020 een

clearinghouse ingevoerd waarbij tussenpersonen binnen de tien dagen nieuwe overeenkomsten dienen te melden. Daarnaast zijn makelaars verplicht om elk trimester een klantenlijst voor te leggen en jaarlijks een jaarrekening neer te leggen. Ook mag er geen sprake zijn van

belangenvermenging – de makelaar mag bijvoorbeeld niet club en speler tegelijk

vertegenwoordigen – en mag de makelaar geen strafblad hebben (Sporza Redactie, 2019). 2.2 Situering van de Pro League in Europa

De evolutie van het Belgische voetbal na de Bosman-case en diens exodus aan talent in de Belgische competitie, degradeerde de Belgische competitie van een Europese topcompetitie – tussen 1970 en 1993 slaagden Belgische clubs er in om gezamenlijk twaalf keer aan de aftrap van de finale van een Europees tornooi te staan en de België pronkte op een derde plaats in de UEFA ranking, zie paragraaf 2.1.3 in de literatuurstudie – tot een ‘stepping stone’ competitie of farmer league (Dejonghe, 2015).

België wordt getekend door enerzijds het ontbreken van een beleid dat het aantal niet-EU-spelers beperkt (paragraaf 3.2.1 van de analyse) en anderzijds het fiscale gunstregime (paragraaf 3.2.1 van de analyse). Beide factoren zorgt ervoor dat Belgische clubs zich gaan richten op het aankopen en opleiden van jonge spelers om ze vervolgens door te verkopen aan

(23)

20

de big five competities om meerwaarden te realiseren. Eén goeie transfer kan het seizoen van een Belgische club – althans financieel – redden.

2.3 De werking van de Pro League: competitieformat

Reeds in 1935 besliste de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB) om de Belgische voetbalcompetities op te splitsen in twee groepen: amateurvoetbal en “niet-amateur” voetbal. Veertig jaar later, in 1974, werd de huidige Pro League opgericht – toen nog “Prof Liga” genoemd – die de organisatie op zich nam van de hoogste Belgische voetbalklasse. Vandaag wordt het Belgische voetbal nog steeds volgens de economische definitie van enerzijds

profvoetbal en anderzijds amateurvoetbal ingedeeld. Het profvoetbal, de Pro League, wordt op zijn beurt ingedeeld in twee afdelingen: 1A en 1B. Beide liga’s zijn beter gekend als

respectievelijk de Jupiler Pro League en de Proximus League, vernoemd naar de hoofdsponsors van de competities.

Met de bedoeling om de competitiviteit van de Belgische clubs op het internationale niveau te verbeteren alsook de beleving voor de toeschouwers te verbeteren, werd in 2008 een akkoord bereikt waarbij alle eersteklassers instemden om het zogenaamde play-off systeem in te voeren in de Pro League. Deze competitiehervorming werd in het seizoen 2009-2010 ingevoerd. In de jaren die volgden, werd de format van de competitie iteratief aangepast tot hoe ze vandaag is. Vandaag bestaat de Pro League uit 24 profclubs waarbij 1A en 1B respectievelijk 16 en 8 clubs tellen. Clubs uit 1A nemen allen deel aan de ‘reguliere competitie’ waarbij alle ploegen tweemaal bekampen. Clubs uit 1B werken twee competities uit waarbij alle ploegen mekaar twee keer bekampen – per competitie, dus vier maal in één seizoen. Na afloop van de eerste competitie, worden alle punten terug op nul gezet en wordt een nieuwe competitie gestart na de winterstop. Zo worden op het einde van het ‘reguliere seizoen’ dus twee competitiewinnaars aangeduid. Indien deze competitiewinnaars verschillen voor de eerste en de tweede competitie, spelen beide winnaars een promotieduel uit om zich tot kampioen te kronen in de Proximus League met als inzet een ticket om volgend seizoen te mogen aantreden in 1A.

Om te bepalen wie zich tot landskampioen mag kronen in de Jupiler Pro League, wordt een nieuwe competitie – genaamd play-off 1 - opgestart tussen de top 6 op het einde van de reguliere competitie. In tegenstelling tot 1A waarbij de voetbalclubs op de tweede competitie allen met nul punten aanvatten, starten de ploegen met een puntenaantal die gelijk is aan de helft van het aantal punten die de desbetreffende ploeg had op het einde van de reguliere competitie.

(24)

21

De overige ploegen uit 1A, met uitzondering van de rechtstreekse daler worden aangevuld met drie extra ploegen uit 1B en vormen een nieuwe afzonderlijke competitie – genaamd play-off 2. Welke ploegen aansluiten wordt berekend op basis van het totaal puntenaantal die de 1B ploegen behaalden over de (twee) reguliere competities in desbetreffend seizoen. Play-off 2 bestaat uit twee competities van zes ploegen. De uiteindelijke winnaar van play-off 2 wordt bekomen nadat de winnaars van beide play-off 2 competities het tegen mekaar opgenomen hebben in een onderling duel – bestaande uit een thuis- en uitwedstrijd. De uiteindelijke winnaar van play-off 2 strijdt na afloop van de play-offs voor een Europa League ticket tegen de ploeg die vierde eindigde in play-off 2.

Zowel in de reguliere competitie als in play-off 1 en play-off 2, spelen alle deelnemende clubs een uit- en thuiswedstrijd tegen concurrerende voetbalclubs.

De eerste en tweede in de stand na afloop van play-off 1 nemen deel aan de Champions

League. De nummer drie krijgt een ticket om deel te nemen aan de Europa League. De nummer vier in de stand krijgt ook een toegangsticket voor Europees voetbal indien het zich weet te kwalificeren in een onderling duel met de winnaar uit play-off 2.

Deze competitieformat wordt gehanteerd door nog twaalf andere Europese voetbalcompetities, voornamelijk Oost-Europese landen zoals Armenië, Roemenië, Oekraïne etc. (UEFA, 2020). In België kreeg de competitieformat de laatste jaren uit verschillende hoeken heel wat kritiek. Vooral voor ploegen die deelnemen aan play-off 2 komt er voornamelijk kritiek dat het onaantrekkelijk voetballen is, wat leidt tot lage supportersopkomsten – te wijten aan minder mooie affiches - en een gebrek aan inzet voor clubs die deelnemen aan play-off 2. Vaak is het een onbegonnen zaak voor kleinere clubs uit play-off 2 om de strijd aan te gaan in onderlinge duels met ploegen uit de G5 – die ze ofwel in play-off 2 zelf moeten bekampen of wanneer ze uiteindelijk voor een Europees ticket spelen - en ziet men de play-off wedstrijden louter als een uitgekeken kans om nieuwe tactieken uit te proberen of jonge spelers speelminuten te geven. Bijgevolg gaan kleinere clubs met minder competitieve elftallen de wedstrijden aanvatten wat de uncertainty of outcome in play-off 2 niet ten goede komt en het onaantrekkelijker maakt voor supporters om naar te kijken. Voorstanders van het systeem halen dan weer aan dat de play-off de beoogde doelstellingen om meer inkomsten te genereren uit mediarechten en kwalitatief competitievere competitie te vorm in Europa. Beide argumenten zijn gestaafd: zowel de inkomsten uit mediarechten en de Europese coëfficiënt van de Belgische competitie zijn toegenomen – zie paragraaf 1.2 en 3.1.2 van de analyse. Desondanks kan geargumenteerd worden dat dit het Mattheuseffect stimuleert waarbij rijke clubs rijker worden en arme clubs

(25)

22

armer. Kesenne (2020) stelt dat het play-offsysteem voetbaldynastieën bevordert, wat de publieke belangstelling van de Belgische voetbalsupporter voor het Belgisch voetbal doet afnemen.

De ingewikkelde format is gevisualiseerd in onderstaande figuur 1, overgenomen uit een rapport van Deloitte (2020).

Figuur 1: de competitieformat van de Pro League voor het seizoen 2018-2019 – overgenomen van Deloitte (2020)

2.4 Governance van de Pro League

Wat oorspronkelijk een regionale sport was die zich uitsluitend in het Verenigd Koninkrijk afspeelde, evolueerde tot een internationale sport. Door een toenemend belang van de voetbalsport en de vraag naar meer competitieve voetbalcompetities, werd de geografische periferie van zogenaamde liga’s steeds verder uitgebreid (Ducrey, Ferreira, Huerta & Marston, 2003). Analoog werden verschillende instanties opgericht om een vlotte werking van de sport te vrijwaren en de belangen van alle stakeholders te behartigen. Zo wordt voetbal vandaag zowel op regionaal, nationaal, continentaal als internationaal georganiseerd. Voetbal in België is hier geen uitzondering op: lagere reeksen worden op regionaal – provinciaal – niveau georganiseerd terwijl de hogere reeksen zich op nationaal niveau afspelen. Enkel de beste ploegen van België nemen na kwalificatie deel aan Europese tornooien zoals de Champions League en de Europa League. Ook wordt er de laatste jaren meer en meer discussie gevoerd over het invoeren van een BeNeliga waarbij het Belgische en Nederlandse profvoetbal een gezamenlijke competitie

(26)

23

vormen om de competitiviteit van het huidige Belgische en Nederlandse profvoetbal op te krikken (Sporza, 2020). De actuele structuur van Europese voetbalbonden – dit geldt niet voor het Amerikaanse franchisemodel - neemt de vorm van een piramide aan waarbij verschillende lagen verschillende verantwoordelijkheden aannemen in geografisch afgebakende zones

(Ducrey et al., 2003). Hoe deze historisch gegroeide entiteiten zich verhouden voor de Belgische competitie, wordt in onderstaande paragraaf kort geschetst.

2.4.1 FIFA

Bovenaan de piramide bevindt zich het hoogste orgaan zijnde de FIFA, voluit de Fédération International de Football Association. De FIFA wordt gevormd door nationale voetbalbonden die zich op het derde niveau van de piramide bevinden. Technisch gezien zijn continentale

voetbalbonden geen lid van de FIFA maar ze worden wel erkend door de FIFA. Bovendien hebben continentale verbonden het recht om vice presidenten en leden van het uitvoerend comité van de FIFA aan te duiden (Ducrey et al., 2003). De reden waarom continentale

voetbalbonden geen lid zijn van de FIFA is te wijten aan de historiek van het voetbal: de FIFA is opgericht in 1904 toen er nog geen sprake was van continentale voetbalbonden zoals de UEFA (Dejonghe, 2006).

De FIFA’s missie luidt “het promoten ontwikkelen van voetbal, de integriteit ervan behouden alsook voetbal naar iedereen brengen” (FIFA, 2016). Het behouden van de integriteit van voetbal wordt gedaan door het reguleren van voetbal en het toezien op de toepassing van de vooropgestelde regels. Zo zet de FIFA onder andere de lijnen uit van de transfermarkt. De FIFA organiseert internationale – en cross-continentale - tornooien voor landen zoals het

wereldkampioenschap (WK) voetbal die om de vier jaar plaats vindt of de recent opgerichte FIFA Confederations Cup.

Daarnaast is het ook de taak van FIFA de piramidestructuur van de verschillende

voetbalorganisaties samen te houden en erop toe te zien dat de hiërarchie gerespecteerd wordt. De FIFA doet dit door nationale voetbalbonden te verplichten om lid te worden van continentale federaties zoals de UEFA. Zowel continentale als nationale verbonden moeten compliant zijn met de FIFA statuten en regels en dit ook expliciet in de statuten opnemen.

2.4.2 UEFA

Tussen de top van de piramide, de FIFA, en het niveau van voetbalbonden, bevinden zich de zes continentale voetbalbonden.

(27)

24

In het geval van Europa is dit de UEFA, afkorting voor de Union of European Football

Associations. Op het moment dat het onderzoek uitgeschreven werd, telde de UEFA 55 leden. De UEFA’s missie luidt “het promoten van voetbal met oog voor eenheid, solidariteit, vrede en fair play zonder enige vorm van discriminatie en het bewaren van de waarden en welzijn van het Europees voetbal” (UEFA, 2019). Analoog aan het wereldkampioenschap voetbal dat

georganiseerd wordt door de FIFA, organiseert de UEFA het Europees kampioenschap (EK). Daarnaast staat de UEFA ook in voor de organisatie van de Champions League en de Europa League waaraan een selecte groep Europese topclubs mogen deelnemen na kwalificatie. Beide tornooien hebben een grote impact op de inkomstenstroom van Europese voetbalclubs. Hier wordt in paragraaf 3.1.3 van de analyse dieper op ingekeken.

2.4.3 KBVB

Als lid van de FIFA en de UEFA, wordt de KBVB als enige bond erkend die het voetbal vertegenwoordigt in België. De KBVB’s activiteiten bestaat uit twee takken: profvoetbal en amateurvoetbal. De KBVB is een overkoepelende organisatie die, naast enkele onafhankelijken die in de algemene vergadering plaatsnemen, drie andere entiteiten samenbrengt, namelijk de Pro League, Voetbal Vlaanderen en de Association des Clubs Francophones de Football (ACFF) (KBVB, 2020). In de volgende paragrafen worden deze entiteiten verder besproken. 2.4.4 Pro League

Op hetzelfde niveau van de hiërarchie waarin nationale voetbalbonden zich bevinden, bevindt zich de nationale liga’s. Maennig (2002) omschrijft sportliga’s als een netwerk van relaties in een samenwerkende competitie die zich groeperen om een gemeenschappelijk product te

produceren, zijnde (top)voetbal in dit geval. Liga’s hebben voornamelijk de functie om de uncertainty of outcome (UOO) te behouden en het daaraan gekoppelde competitief evenwicht (Fort & Fizel, 2004). UOO is een veelbeschreven fenomeen in de sportliteratuur. Hoewel voetbalclubs opereren vanuit een winmaximaliserende gedachtegang – zie paragraaf 3.1.1 van de literatuurstudie – hebben ploegen er baat bij dat er enige vorm van spanning en onzekerheid van uitkomst is zodat fans de wedstrijd gaan bijwonen of bekijken. Enkel op die manier zullen inkomsten gegenereerd worden door de voetbalclub – cfr. winstmaximaliserende gedachtegang van de liga. Het is dan ook de bevoegdheid van de liga om, met het oog op het behouden van de UOO en het competitief evenwicht, maatregelen te treffen zoals het verdelen van de

mediarechten of enige regulering te voorzien zoals financiële fair play regels op te leggen – zie paragraaf 2.4.1 van de literatuurstudie.

(28)

25

De Pro League staat in voor de organisatie en coördinatie van het Belgische profvoetbal en dit zowel voor het kampioenschap als voor de bekercompetitie – alsook voor de Supercup waarbij de landskampioen en de bekerwinnaar het tegen mekaar opnemen. Daarnaast groepeert de Pro League ook de profclubs volgens het competitieformat die de Pro League bepaalt. De Pro League opereert onafhankelijk van de Belgische profclubs maar staat wel ten dienste van hen. Op nationaal niveau werkt de Pro League nauw samen met de KBVB. Op regionaal niveau stemt zij regelmatig af met de beide vleugels van het amateurvoetbal: Voetbal Vlaanderen en de ACFF.

Alle clubs die deelnemen aan het Belgisch profvoetbal zijn in de beheersorganen van de Pro League vertegenwoordigd. De Pro League bestaat uit drie bestuursorganen: het

managementteam, de Raad van Bestuur (RvB) en de Algemene Vergadering (AV).

Het dagelijks management van de Pro League wordt door een onafhankelijk managementteam uitgevoerd waarbij de lijnen worden uitgezet door de RvB. Zoals in de bedrijfswereld het geval is, moet het managementteam daarbij ook verantwoording afleggen aan de RvB. Pierre François vervult sinds 2015 de rol van CEO van de Pro League.

De Raad van RvB is samengesteld uit een selectie van 9 vertegenwoordigers van Belgische profclubs die verkozen worden door de AV. In de huidige samenstelling van de RvB zijn de G5-ploegen allen vertegenwoordigd. De K11 clubs worden vertegenwoordigd door vier

vertegenwoordigers afkomstig uit Sporting Charleroi, KV Kortrijk, Zulte-Waregem en KV

Oostende. Ploegen uit 1B zijn vertegenwoordigd door Philippe Bormans, CEO van Union Sainte-Gilloise. Peter Croonen, voorzitter van KRC Genk, vervult de functie als voorzitter van de RvB. De AV bestaat uit de 24 clubs die deelnemen aan de Pro League. Binnen de AV hebben de vijf clubs die de voorbije vijf seizoenen de hoogste coëfficiënt behaalden, elk drie stemmen. De andere clubs uit 1A hebben twee stemmen. De 1B-clubs beschikken over 1 stem.

Sinds lang wordt de manier waarop het Belgisch voetbal georganiseerd en bestuurd wordt, in vraag gesteld. In 2006 sprak Dejonghe reeds over “het dictatorschap van de democratie” waarbij rigide beslissingsprocessen het gevolg zijn van de democratische structuur van de Belgische voetbalorganen en spreekt van een statische voetbalbond waarbij kleine clubs de modernisatie van de Belgische competitie tegenhouden.

Zo is het volgens Dejonghe (2006) moeilijk om de Belgische competitie aan te passen aan de economische ontwikkelingen. Hierdoor wordt de achterstand met de Europese top enkel

(29)

26

B-ploegen bestaande uit beloftespelers van eersteklassers, en wijzigingen in de manier waarop eerste ploegen promoveren en degraderen, werden telkens verworpen door kleinere

voetbalclubs die hier minder baat bij hebben (Dejonghe, 2006).

De machtsstructuren zijn intussen volledig omgedraaid: sinds de invoering van het meervoudig stemrecht in de Pro League, beschikken de G5 ploegen elke drie stemmen, de K11 ploegen elk twee stemmen en de profclubs uit 1B één stem (Pro League, 2020). Voor elke wijziging die doorgevoerd dient te worden in de Pro League, dient een 80% meerderheid bekomen te worden. Dit houdt in dat de huidige competitieformat waarbij de vaste play-off 1 clubs, die normaliter uit de G5 en een K11 club bestaat, in principe elk voorstel tot afschaffing van de huidige competitieformat opgegeven kan worden door de G5 ploegen.

In principe kunnen we stellen dat de heersende verdeeldheid in het algemeen nefast is voor het Belgisch voetbal. De meervoudige stemrechten werden in 2016 ingevoerd om een

evenwichtigere machtsstructuur bekomen tussen de grote en de kleine clubs maar de invoering heeft enkel bijgedragen aan een toegenomen verdeeldheid binnen de Pro League

(Sportmagazine, 2020). In juli 2020 kwam er veel consternatie rond deze problematische verdeeldheid. Zo sprak Vincent Mannaert, voorzitter van Club Brugge de belangenvermenging van het Belgisch voetbal en de belang van de club (Sporza, 2020). Mannaert pleitte voor onafhankelijke organen die in het belang van het Belgisch voetbal denken, iets wat in de Pro League niet lukt door “de dubbele petjes” die bestuursleden dragen: leden van de RvB en AV zouden het belang van de club die ze vertegenwoordigen boven het belang van het Belgisch voetbal zetten (Sporza, 2020). Goemaere, praeses van Cercle Brugge en vertegenwoordiger van de K11, sluit zich aan bij kritiek dat er een onafhankelijk orgaan dient bij te bij te komen maar pleit voor de afschaffing van het meervoudig stemrecht (Sporza, 2020). Vooral de massale instroom van buitenlandse eigenaars in 1B, maakt de G5 ploegen angstig om hun macht af te geven.

2.4.5 Voetbal Vlaanderen en de ACFF

Op een vierde niveau bevinden zich de regionale associaties. In België zijn er twee regionale associaties: Voetbal Vlaanderen en Association des Clubs Francophones de Football (ACFF) die respectievelijk de organisatie van het amateurvoetbal voor Nederlandstalige en Franstalige clubs op zich neemt. Zoals vermeld zijn zowel Voetbal Vlaanderen als de ACFF

(30)

27

2.4.6 Clubs

Op een vijfde niveau bevinden zich de voetbalclubs die logischerwijs de basis vormen van de piramide. Zonder clubs is het onmogelijk om überhaupt een voetbalcompetitie op te richten. Clubs vertegenwoordigen zich zoals vermeld in hogere lagen van de piramide. Dejonghe (2015) voegt nog een extra niveau toe aan de piramide die de absolute basis vormt van de hiërarchie. Analoog aan de redenering waarbij gesteld wordt dat het onmogelijk is om voetbal mogelijk te maken, zijn uiteraard de spelers nog steeds wat het voetbal maakt. Daarom voegt Dejonghe (2015) onderaan de piramide nog een niveau toe waar de spelers zich situeren.

Figuur 2 geeft de piramidestructuur van de governance en diens verschillende lagen.

Figuur 2: Governance van het Belgisch voetbal - aangepast van Ducrey et al. (2003) 3. FINANCIALS IN DE VOETBALECONOMIE

3.1 De bizarre wetten van de voetbaleconomie in een notendop 3.1.1 Winmaximalisatie vs. winstmaximalisatie

Het onderscheid tussen de Europese en de Noord-Amerikaanse sportmodel is veelbesproken in de wetenschappelijke literatuur (Nafziger, 2008). In tegenstelling tot het Noord-Amerikaanse sportmodel waar clubs winstmaximalisatie nastreven, stellen het merendeel van de Europese clubs winmaximalisatie voorop (Garcia-del-Barrio & Szymanski, 2009). Studies spreken over Noord-Amerikaanse economische winstmaximalisatie versus Europese sportieve

winmaximalisatie (Dejonghe, 2015; Garcia-del-Barrio & Szymanski, 2009), wat duidt op het ondergeschikte belang van winst ten opzichte van sportieve prestaties voor Europese voetbalclubs. Koning (2003) verklaart op die manier het fenomeen waarbij clubs net voor

FIFA

UEFA

Voetbal Vlaanderen & ACFF

Voetbalclubs KBVB & Pro League

(31)

28

degradatie de hoofdcoach ontslaan of het fenomeen waarbij clubs last minute paniekaankopen gaan doen. Beide beslissingen zijn niet te verklaren vanuit een winstmaximalisatie perspectief maar wel vanuit een winmaximalisatie perspectief.

Ook de in paragraaf 3.2.2 van de livernoemde FFP regels zijn opgesteld om roekeloze

winmaximalisatie van managers te beperken. Daarbij moeten clubs over een periode van drie seizoenen voldoen aan het break-even principe. Tanghe (2020) relativeerde recent nog de verontwaardiging rond de negatieve financiële cijfers die gerapporteerd werden door Belgische profclubs. Daarbij stelde hij dat clubs voor ondernemer-voorzitters als Bart Verhaeghe en Mark Coucke een manier zijn om prestige te tonen en niet per se om winst te maken (Tanghe, 2020). Vanuit een winmaximaliserend perspectief gaan voetbalclubs toch steeds naar nieuwe

inkomstenbronnen zoeken. De reden hiervoor is dat er een positieve relatie is tussen enerzijds het budget en bijgevolg de spelerssalarissen en anderzijds sportief succes (Forrest & Simmons, 2002; Hall, Szymanski & Zimbalist, 2002). Ook is er sprake van een cumulatief proces: grote budgetten leiden tot sportief succes en vice versa (Dejonghe, 2015). Een hoog budget leidt tot hoge salarissen waarmee betere spelers aangetrokken kunnen worden wat op zijn beurt tot groter sportief succes leidt en uiteindelijk weer tot meer inkomsten uit sponsoring, mediarechten, Europese wedstrijden etc. leidt. Dit leidt tot polarisatie tussen arme en rijk, in economische termen ook wel het Mattheuseffect genoemd wordt. Dit fenomeen wordt in paragraaf 3.1.3 van de analyse toegelicht.

3.1.2 Balanslezen in de voetbalindustrie

Het analyseren van de jaarrekeningen van voetbalclubs verschilt van andere sectoren. Naast de winmaximaliserende gedachtegang die in achting moet genomen worden bij het analyseren van de jaarrekeningen, gelden er specifieke boekhoudregels. Zonder teveel in detail te gaan, worden deze in de volgende paragraaf uitgelegd. Informatie rond dit onderwerp werd verkregen via Pwc (2018) en de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN) (2010) die zich baseren op de International Financial Reporting Standards (IFRS) en de International Accounting Standards (IAS).

3.1.2.1 Transfers

Een transfer komt tot stand met het akkoord van twee betrokken clubs en de speler in kwestie. Bij de totstandkoming van een transfer krijgt een club, zoals opgenomen in het contract, het recht om gebruik te maken van sportieve prestaties van de betrokken speler. Een transfer kan beschouwd worden als (CBN, 2010):

(32)

29

“een overdracht van rechten of het tijdelijk verlenen van rechten met betrekking tot een speler al naargelang het gaat om een definitieve of tijdelijke transfer. De ontvangende sportclub verkrijgt immers, bij een transfer van een sportbeoefenaar, definitief of tijdelijk de mogelijkheid om de talenten van de betrokken speler exclusief als zodanig te gebruiken in het kader van haar doelstelling.”

Volgens deze definitie waarbij clubs het exclusieve recht kopen om beroep te doen op de sportieve prestaties van een speler, gaat de transfer gepaard met een wijziging van de immateriële vaste activa (CBN, 2010; Pwc, 2018).

a) Transfer met een definitief karakter aan- en verkoop van spelers

Het aankopen van een speler gaat gepaard met een stijging van het immateriële vaste activa. De waarde waarmee de immateriële vast activa stijgt, is gelijk aan de overeengekomen kostprijs die opgenomen wordt in het contract tussen koper en verkoper vermeerderd met de bijkomende kosten die toe te wijzen zijn aan het verrichten van de transfer. Dit zijn doorgaans voornamelijk makelaarskosten maar kunnen ook additionele opleidingsvergoedingen betreffen in het geval dat de getransfereerde speler jonger is dan 23 jaar.

De geactiveerde transfervergoedingen worden pro rata temporis afgeschreven over de overeengekomen contractduur, voorzien van een eventuele restwaarde. Bovendien is het de bedoeling om immaterieel vast actief – “de exclusieve rechten op de sportieve prestaties van de speler” - in te zetten tijdens wedstrijden om toekomstige opbrengsten uit tickets, mediarechten, sponsordeal e.d. te bekomen (CBN, 2010). Op deze manier wordt aan het boekhoudkundig overeenstemmingsbeginsel voldaan.

De waarde waarmee de immateriële vaste activa stijgt, is dus gelijk aan de betaalde

transfervergoeding – vermeerderd met de kosten die gepaard gaan bij het verrichten van de transfer – en wordt recht-evenredig geamortiseerd volgens de duur van het spelerscontract met inachtneming van een eventuele restwaarde. Voor de verkoper worden de bekomen

meerwaarden in de resultatenrekening onder omzet of andere bedrijfsopbrengsten ondergebracht (Pwc, 2018).

Vaak bevat de transferprijs een variabele component die pas verschuldigd is indien bepaalde criteria behaald worden – bv. aantal goals of selecties, het behalen van een Europees ticket e.d. Indien voldaan wordt aan de criteria, wordt de immateriële vaste activa vermeerderd met het overeengekomen bedrag en worden additionele afschrijvingen pro rata temporis verricht (CBN, 2010). In uitzonderlijke gevallen - indien spelers zich bv. ernstig blesseren of overlijden of

(33)

30

wanneer aangekochte spelers significant onder niveau spelen ee de waarde van het actief niet meer vertegenwoordigen – kunnen ook uitzonderlijke amortisaties worden doorgevoerd. Opmerkelijk is dat clubs de boekhoudregels zodanig gaan benutten om te voldoen aan de in 3.2.2 van de literatuurstudie besproken Financial Fair Play (FFP) regels. Zo beklonken Barcelona en Juventus in 2020 een merkwaardige deal. In de plaats van een ruildeal te verrichten waarbij Juventus een additionele 10 miljoen euro betaalde aan Barcelona, werden spelers Artur (Barcelona) en Pjanic (Juventus) als aparte transfers ingeboekt voor respectievelijk een som van 80 en 70 miljoen euro. Gezien de inkomsten bekomen door uitgaande transfers ingeboekt worden ten belope van het volledige bedrag, worden uitgaven aan inkomende

transfers, zoals aangegeven, recht evenredig afgeschreven over de contractduur. Op die manier kunnen beide clubs grotere sommen uitgeven aan nieuwe transfers en toch voldoen aan de FFP regels (Sporza, 2020).

b) Transfers met een tijdelijk karakter: (uit)lenen van spelers

Belangrijke opmerking bij de vorige paragrafen is dat het om exclusieve rechten gaat. In het geval van het lenen van spelers, betreft dit geen exclusieve rechten. Het (uit)lenen van spelers wordt enkel via de kosten (opbrengsten) rekeningen verricht en impliceert geen aanpassingen aan de balansen van de clubs die het leencontract tot stand brengen. Leencontracten worden als leasecontracten aanschouwd en bijgevolg niet op de balans komen te staan gezien het risico – zoals het verliezen van zijn waarde door slechte prestaties of door blessures - van het actief, zijn de speler, zich bij de club bevindt die de speler uitleent. Clubs die spelers uitlenen,

behouden dus de waarde van het immaterieel vast actief op de balans.

Clubs die een speler lenen en de club die de speler uitleent daarvoor vergoeden, boeken deze som in onder ’61 Diensten en diverse goederen’ (CBN, 2010).

Ook bij het lenen van spelers bestaan verschillende varianten zoals leencontracten met of zonder een clausule waarbij de speler – al dan niet tegen betaling – teruggeroepen kan worden, leencontracten waarbij de club die de speler leent, de mogelijkheid of verplichting heeft om de speler te kopen, e.d. … Dergelijke contracten vallen allen onder een leasecontract – behalve in het geval van een verplichte aankoopoptie is een afwijking mogelijk om deal boekhoudkundig te verwerken als een verkoop (Pwc, 2018).

Er zijn echter verschillende aspecten die in contracten tussen clubs worden opgenomen. Zo is het steeds meer het geval dat voetbalclubs een speler gaan huren met een optie of verplichting tot aankoop inbegrepen. Ook gaan Europese topclubs vaak jonge spelers aankopen maar deze

(34)

31

meteen terug uitlenen aan de club die de speler verkoopt. Ook zijn er transfers waarbij de speler tijdelijk nog in dienst van de club blijft die de speler verkoopt, buy-back opties voor de verkoper om de speler in kwestie tegen een vooraf bepaalde transfersom terug te kopen (Pwc, 2018). De sommatie van dergelijke sommaties en het gegeven dat transfersommen in schijven uitbetaald worden, maakt het moeilijk om transferinkomsten en transferuitgaven te achterhalen.

3.1.2.2 Stadioninfrastructuur

Het al dan niet hebben van een stadion en andere infrastructuur zoals

(jeugd)trainingscomplexen, beïnvloedt de cijfers van het materiële vaste actief en bijgevolg de totaal van het actief waardoor dit bij het vergelijken van de jaarrekeningen een vertekend beeld kan geven.

3.1.3 Insolvabiliteitsvoorspelling en holistische performance modellen van voetbalclubs Met de opkomst van meer beursgenoteerde voetbalclubs en de introductie van de FFP, genoot de financiële kant van voetbalclubs meer aandacht in de wetenschappelijke literatuur. Studies trachtten modellen op te stellen waarbij op basis van financiële en sportieve variabelen - en bijhorende gewichten toe te kennen - die de holistische performance van clubs gaan inschatten (Plumley, Ramchandani & Wilson, 2018; Plumley, Wilson & Shibli, 2017). Andere

wetenschappers onderzochten welke financiële en niet-financiële variabele indicatoren

insolvabiliteit van voetbalclubs kunnen voorspellen of correleren (Alaminos & Fernandez, 2019; Beech, Horsman & Magraw, 2010; Szymanski, 2010; Buraimo, Simmons & Szymaski, 2006; Plumley, Ramchandani & Wilson, 2018; Plumley, Wilson & Ramchadani, 2014; Szymanski & Weimar, 2019; Ecer & Boyukaslan, 2014; Sakinc, 2014; Ascari & Gagnepain, 2007; Rico & Puig, 2015; Barajas & Rodríguez, 2014; Scarfat & Dimitropoulos, 2018). Enige nuance moet in achting genomen worden gezien onderzoeken in verschillende competities werden uitgevoerd.

Bevindingen van onderzoeken zijn niet per se van kracht in andere competities. Zo wordt in de onderzoeken algemeen een laks financieel management in de Franse competitie aangehaald (Andreff, 2007) en wordt er op ontransparante boekhoudregels in Duitsland gewezen (Dietl & Franck, 2007). Ook verschillen licentievoorwaarden tussen verschillende landen, wat ook een impact heeft op bepaalde variabelen – zoals bijvoorbeeld op financiële variabelen.

Ondanks de opkomend aantal studies in dit vakgebied, geven Plumley, Ramchandani en Wilson (2018) aan dat er geen eenduidige set van variabelen bestaan die cruciaal bevonden worden bij het analyseren van voetbalclubs. Wel zijn onderzoekers het erover eens dat on-field

(35)

32

het nuttig om een ratio-analyse uit te voeren om de performance van voetbalclubs te onderzoeken (Plumley, Ramchandani & Wilson, 2018).

Szymanski (2017) deed onderzoek op voetbalploegen actief in de vier Engelse professionele competities tussen 1974 en 2010 en concludeerde dat clubs met een lage productiviteit – gemeten door de relatie van loonkosten met enerzijds performance en anderzijds omzet – vatbaarder zijn voor insolvabiliteit. Beide indicatoren voor productiviteit worden gevormd door de performance indicator – een afgeleide van het aantal punten die de clubs behaalden in

desbetreffend seizoen. Opmerkelijk is dat Szymanski (2017) aangeeft dat als voetbalclubs winst maken, deze verwaarloosbaar zijn en dat voetbalclubs zich altijd aan de rand van insolvabiliteit bevinden. Szymanksi (2017) geeft aan dat dit te wijten is aan de hypercompetitieve omgeving waarin voetbalclubs zich bevinden en de competitieformat van promoveren en degraderen. Wanneer clubs een opeenstapeling van negatieve sportieve resultaten behaalt, kunnen deze over de rand van insolvabiliteit geduwd worden, ongeacht hoe rationeel of gedisciplineerd clubeigenaars handelen - wat het ultieme doel is van de UEFA FFP regels: managers behoeden van irrationeel te handelen en bijgevolg kan ook het nut van deze regels in vraag gesteld worden (Szymasnki, 2017). Daarnaast geeft Szymanski (2017) aan dat slechts één club insolvabel was tijdens het seizoen in de hoogste voetbalklasse en dat insolvabele clubs zich dan ook, met uitzondering van één case, in de lagere regionen bevinden waar de omzet lager is. Szymanski (2010) gaf voordien al aan dat, ondanks dat shareholders vaak geld verliezen, Engelse

voetbalclubs slechts in uitzonderlijke gevallen failliet gaan. Ook geeft hij aan dat voetbalclubs niet immuun zijn voor economische cycli maar dat de impact van economische laagconjuncturen zoals de financiële crisis van 2008 op de voetbalwereld, beperkt zijn.

In de literatuur is de rol van de eigenaarsstructuur op de financiële performance van

voetbalclubs ook vaak onderworpen. Zo vonden Scarfat en Dimitropoulos (2018) dat wanneer de RvB voornamelijk uit familieleden bestaat, er minder irrationele investeringsbeslissingen verricht worden. Acero, Serrano en Dimtripoulos (2017) geven een non-lineaire relatie aan tussen de verdeeldheidsgraad van de eigenaarsstructuur van voetbalclubs: een

geconcentreerde eigenaarsstructuur is in een bepaalde mate gunstig voor de financiële performance van voetbalclubs maar wanneer de concentratie te hoog is, ontstaat er een

negatieve relatie omwille van het risico dat minderheidsaandeelhouders gesqueezed worden en een te selecte groep de volledige beslissingsmacht krijgt over de club (Acero, Serrano &

Afbeelding

Figuur 1: de competitieformat van de Pro League voor het seizoen 2018-2019 – overgenomen van Deloitte  (2020)
Figuur 2 geeft de piramidestructuur van de governance en diens verschillende lagen.
Figuur  3:  marktomvang  (miljard  €)  van  de  Europese  voetbalcompetities  voor  het  seizoen  2017-2018  (Deloitte, 2019)
Figuur 5: samenstelling van de inkomstenverdeling van de top 20 Europese clubs die het meeste inkomsten  genereren (Deloitte, 2019) 18% 14% 18% 13%33%48%48% 65%49%38%34%22%0%10%20%30%40%50%60%70%
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo zal een hoog bereik weliswaar aangeven dat er grote inspanningen werden gedaan (al naargelang de maatregel verschilt uiteraard de betekenis van "een grote inspanning"),

- Tot ongeveer 50 jaar geleden ging de grootste bekommernis van de chemische industrie uit naar het ontwerpen van steeds nieuwe moleculen door (an)organisch

Voor deze opdracht is gekozen omdat hierin naar de kern van de lesbrief gevraagd wordt en leerlingen moeten daarbij gebruik maken van de begrippen die zij hebben geleerd

Als men de totale lengte van de 10 cirkelbogen (62,8 cm) vergelijkt met de lengte AK van de oorspronkelijke vlakke plaat, dan kan men uitrekenen hoeveel het materiaal is

Ook thans nog - in 1974 - is vanwege het accountantsberoep tegenover de notarissen uitgesproken, dat de controle door de notaris voor de accountant de niet te

De vragen die in de reacties naar voren kwamen hadden betrekking op uiteenlopende onderwerpen van het onderzoek: vragen over de rol van gas in de duurzame energietransitie, het

Het Trefpunt Armoede kan welzijnsorganisaties informeren over het ruime aanbod van de verenigingen, de meerwaarde die zij hebben voor kwetsbare mensen en over wat

Op dit moment bevat de catalogus van het bedrijf meer dan 1000 commerciële uren met unieke documentaire- en speelfilminhoud, ongeveer 500 films en series - speelfilms, documentaires