• No results found

Een onderzoek naar hoe betrokkenen de wachttijd in de Integrale Jeugdhulp ervaren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een onderzoek naar hoe betrokkenen de wachttijd in de Integrale Jeugdhulp ervaren"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EEN

ONDERZOEK

NAAR

HOE

BETROKKENEN DE WACHTTIJD IN

DE

INTEGRALE

JEUGDHULP

ERVAREN

Aantal woorden: 19.996

Liselotte De Troch

Studentennummer: 01707346

Promotoren: Prof. dr. Stijn Vandevelde, Dr. Jochen Devlieghere

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Klinische Orthopedagogiek en Disability Studies

(2)
(3)

2

EEN

ONDERZOEK

NAAR

HOE

BETROKKENEN DE WACHTTIJD IN

DE

INTEGRALE

JEUGDHULP

ERVAREN

Aantal woorden: 19.996

Liselotte De Troch

Studentennummer: 01707346

Promotoren: Prof. dr. Stijn Vandevelde, Dr. Jochen Devlieghere

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Klinische Orthopedagogiek en Disability Studies

(4)
(5)

1

Corona preambule

De maatregelen in het kader van de COVID19-pandemie hebben een significante invloed gehad op het verloop van deze masterproef. Verschillende organisaties, waaronder CLB’s, die gecontacteerd waren in het kader van deze masterproef hadden naar aanleiding van de maatregelen weinig tot geen contact met de jongeren. Het onderzoek werd door een aantal voorzieningen, gezien de maatregelen en de gevolgen hiervan voor de diensten, niet als een prioriteit gezien. Enkele organisaties die vooraf hadden toegezegd om deel te nemen aan dit masterproefonderzoek, hebben omwille van de maatregelen, afgezien van deelname. Deze factoren hebben ertoe geleid dat het erg moeilijk bleek om jongeren bereid te vinden om mee te werken aan dit masterproefonderzoek. Het aantal deelnemende jongeren is omwille hiervan dan ook zeer beperkt.

Het gesprek met de jongeren - zoals oorspronkelijk gepland aan de hand van een tijdlijn - was door de beperkingen van de maatregelen, niet mogelijk. De gesprekken werden daarom online gevoerd, via videoconferentie-tools. De jongeren hadden inspraak in het forum dat werd gebruikt . Het voeren van deze gesprekken via de tools bleek zowel voor de jongeren als mezelf spannend gezien het de gesprekken wat bemoeilijkte (zo kon de tijdlijn, cf. supra, moeilijk worden opgemaakt).

Omdat het aantal gesprekken met jongeren zo beperkt was, heb ik in overleg met mijn promotoren beslist om ook hulpverleners te bevragen rond hoe zij de ervaringen van jongeren tijdens de wachtperiode op hulp inschatten.

Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotoren opgesteld en door allen goedgekeurd.

(6)

2

Abstract

Liselotte De Troch

Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen- Orthopedagogiek en Disability Studies Een onderzoek naar hoe betrokkenen de wachttijd in de Integrale Jeugdhulp ervaren Promotor: Prof. Dr. Stijn Vandevelde

Copromotor: Dr. Jochen Devlieghere

Achtergrond en probleemstelling: In verschillende landen is er sprake van wachtlijsten in de jeugdzorg. Doorheen de jaren zijn verschillende initiatieven ontstaan om hierop een antwoord te bieden. Uit cijfers met betrekking tot de niet rechtstreeks toegankelijke hulp (NRTJ) blijkt dat er op 31 december 2018 5.600 kinderen en jongeren aan het wachten waren op Integrale Jeugdhulp in Vlaanderen. Dit is een stijging van 3% ten aanzien van het jaar voordien (Agentschap Jongerenwelzijn, 2018). Uit voorgaand onderzoek blijkt niet alleen dat veel jongeren wachten op hulp, maar ook dat het wachten problemen veroorzaakt. Van hieruit ontstond de onderzoeksvraag van deze masterproef: “Hoe ervaren jongeren de periode van de aanmelding voor hulp van de Integrale Jeugdhulp en het daadwerkelijk opstarten van die gevraagde hulp en welke strategieën ontwikkelen jongeren tijdens deze wachtperiode om om te gaan met hun hulpvraag?”

Methode: Om een antwoordt te bieden op deze vraag werden jongeren die wachten op ondersteuning binnen de Integrale Jeugdhulp en hulpverleners die werkzaam zijn binnen de Integrale Jeugdhulp geïnterviewd. De verkregen data hebben is vervolgens thematisch geanalyseerd. Resultaten en implicaties: Uit de resultaten komt naar voor dat veel organisaties de nood voelen om iets te aan te bieden tijdens de wachtperiode. Een aantal diensten geven aan reeds aan aan de slag gegaan te zijn met wachtlijstzorg. De initiatieven die de bevraagde organisaties inzetten, tonen overeenkomsten met de bestaande wachtlijst-reducerende initiatieven die in de literatuur naar voor komen, zoals het inzetten op het netwerk, het aanspreken van eigen krachten en het gepast doorverwijzen. Zowel hulpverleners als de jongere gaven aan dat een netwerk een groot verschil maakt. De meeste organisaties geven aan dat het specifiek aanspreken van jongeren tijdens de wachtperiode extra aandacht behoeft.

(7)

3

Voorwoord

Een masterproef schrijven is een lang proces met veel ups-and-downs. Er wordt verwacht dat je een wetenschappelijke tekst kan opstellen, dat je een wetenschappelijk onderzoek kan voeren en dat je deze elementen kan samenvoegen om een probleemstelling te beantwoorden. Wanneer de probleemstelling en de onderzoeksvraag zijn opgesteld, zijn er meerdere stappen noodzakelijk in een onderzoek. Ten eerste moet je contacten leggen en mensen overhalen om deel te nemen aan jouw onderzoek. Vervolgens moet je interviews afnemen van de geïnteresseerden, om daarna de antwoorden van de kandidaten te analyseren, interpreteren en rapporteren. Als laatste moeten er conclusies verbonden worden aan de informatie die verzameld is. Dit alles moet wetenschappelijk onderbouwd zijn.

Allemaal geen evidentie voor een student. Vandaar dat de ondersteuning van zowel mijn promotor Stijn Vandevelde en co-promotor Jochen Devlieghere in dit hele gebeuren essentieel waren. Ze hebben mij ondersteund in het vormen van een realistische en relevante probleemstelling en onderzoeksopzet. Ik kon steeds met mijn vragen bij hen terecht en rekenen op hun feedback, waardoor ik wist waar ik mezelf moest bijsturen. Op het moment dat mijn masterproef in het water dreigde te vallen, mede omwille van de maatregelen in het kader van de COVID19-pandemie, stonden ze klaar om mijn alternatieven te steunen of boden ze zelf alternatieven aan.

Vervolgens wil ik ook de universiteit en mijn stageplaats, in het bijzonder mijn stagebegeleidster Lilly Wille, bedanken. Zij hebben mij de professionele omkadering gegeven die het mogelijk maakte om deze masterproef tot een goed einde te brengen. Mijn stageplaats en stagebegeleider hebben mij de leermogelijkheden gegeven om te groeien als orthopedagoog. Ze hebben mij geleerd zelfvertrouwen te hebben in mijn contact met anderen en in mijn eigen ideeën.

Daarnaast wil ik mijn medestudenten bedanken. In gesprek gaan met hen over onze ervaringen met betrekking tot de lockdown en de invloed dat dit had op onze masterproef en ander studiewerk zorgde dat ik mij niet alleen voelde. Iedereen had het moeilijk en dat maakte dat de drempel om verder te werken aan mijn masterproef verlaagd werd.

Ik wil de organisaties bedanken die ondanks hun druk programma tijd hebben vrijgemaakt om deel te nemen aan dit onderzoek. Uiteraard wil ik daarbij de jongeren en de hulpverleners bedanken die hun verhaal verteld hebben in het kader van dit onderzoek. Zonder hen was dit niet gelukt.

Als laatste wil ik ook mijn persoonlijke omgeving bedanken. Zij hebben samen met mij het hele proces meegemaakt. Ze zorgden voor afleiding op het moment dat het mij allemaal te veel werd. Ze luisterden naar mij wanneer het nodig was zowel op euforische momenten als op wanhopige momenten. Ook voor hen moet dit niet gemakkelijk geweest zijn.

(8)

4

Inhoudsopgave

Inleiding ...1

1 Literatuurstudie ...3

1.1 De wachtlijstproblematiek: internationale situering ...3

1.2 Ervaringen van jongeren/ cliënten rond wachtperiode en wachtlijsten ...4

1.2.1 Algemeen ...4

1.2.2 Negatieve effecten, knelpunten, en bronnen van steun ...5

1.3 Internationale initiatieven gericht op het omgaan met wachtlijsten ...7

1.3.1 Initial Assessment ...8

1.3.2 Peer support ...8

1.3.3 Zelfhulpinterventies ...8

1.3.4 Opt- in appointment system ...9

1.3.5 De doorbraakmethode ...9

1.3.6 The Choice and Partnership Approach (CAPA) ...9

1.3.7 Prioritering ...9

1.3.8 Western Canada Waiting List Project ... 10

1.4 Integrale Jeugdhulp ... 10 1.4.1 Omschrijving ... 11 1.4.2 Huidige decreet ... 11 1.4.3 Doelstellingen ... 12 1.4.4 Werking en organisatie ... 12 1.4.5 Knelpunten ... 13

1.5 Vlaamse initiatieven gericht op het omgaan met wachtlijsten ... 14

1.5.1 Colombusproject ... 14

1.5.2 Crisishulp ... 14

1.5.3 Jongeren Advies Centrum (JAC) ... 15

1.6 Situatie in Vlaanderen ... 15 2 Probleemstelling en onderzoeksvragen ... 18 2.1 Probleemstelling ... 18 2.2 Onderzoeksvragen ... 18 3 Methodologie ... 19 3.1 Setting en participanten ... 19 3.2 Procedure ... 19 3.3 Instrumenten... 20 3.4 Data-analyse ... 20

(9)

5 3.5 Ethische aspecten ... 23 3.6 Kwaliteitscriteria ... 23 4 Resultaten ... 24 4.1 Wachtervaringen ... 24 4.1.1 Proces vóór wachtlijst ... 24

4.1.2 Ervaren van frustratie ... 25

4.1.3 Veranderende hulpvraag ... 25 4.2 Strategieën organisaties ... 26 4.2.1 Wachtlijstzorg... 26 4.2.2 Prioritering ... 28 4.2.3 Doorverwijzing ... 29 4.2.4 Transparantie ... 29

4.3 Strategieën en hulpbronnen cliënten ... 30

4.3.1 Netwerk ... 30

4.3.2 Afleiding ... 30

4.3.3 Hulpverlening ... 30

5 Discussie ... 32

5.1 Bespreking voornaamste resultaten ... 32

5.1.1 Toegankelijkheid hulpverlening ... 32

5.1.2 Ervaringen, hulpbronnen en strategieën ... 32

5.1.3 Wachtlijstzorg... 34

5.1.4 Het verhaal van de cliënt ... 35

5.2 Implicaties voor praktijk, onderzoek en beleid ... 36

5.3 Beperkingen van de studie ... 36

5.4 Aanbevelingen voor verder onderzoek ... 37

Referenties ... 38

(10)

1

Inleiding

Wachtlijsten in de (jeugd)hulpverlening zijn al jaren een veelbesproken onderwerp, zowel in de hulpverlening als in de media. Alleen al in de eerste maand van dit jaar zijn er meer dan tien populariserende artikelen te vinden die de wachtlijsten(problematiek) in de jeugdhulp aankaarten. Zo wordt in Knack op 20 januari 2020 bijvoorbeeld gesteld: “Wachtlijsten in de jeugdhulp: ‘Nog 425 keer slapen’”, of “Kinderen in nood kreunen onder wachtlijsten: begin december heeft ze nog mijn keel dichtgeknepen”, RTL Nieuws schrijft: “Charlotte staat al 804 dagen op wachtlijst: ‘Kans op mooi leven’”.

Veel jongeren en hun context moeten wachten om de gepaste hulp te krijgen binnen Integrale Jeugdhulp omdat ze op een wachtlijst terecht komen. Nochtans komt uit onderzoek naar voor dat toegankelijke hulpverlening op het moment dat jongeren die nodig hebben als positief ervaren wordt (Plaistow et al., 2014; Goicolea, et al., 2018) en op dat moment ook het meest effectief is (Faché, 2016). Directe opstart van hulpverlening is dus aangewezen.

Een wachtlijst ontstaat wanneer meerdere jongeren beroep doen op bepaalde hulpverlening in een bepaalde organisatie die op dat moment niet kan ingaan op de vraag (Aernouts, 2008). Ze worden letterlijk op een lijst gezet waar ze achteraan geplaatst worden (behalve in enkele uitzonderlijke gevallen, zoals crisishulp of het toekennen van een prioriteit. In deze masterproef wordt dezelfde redenering gevolgd als Rotstein & Alter (2005). Ze gaan er van uit dat de wachtperiode begint vanaf het moment dat de persoon een hulpvraag heeft. De wachtperiode eindigt van zodra de gepaste ondersteuning geboden is.

Het hulpverleningslandschap moet, wanneer deze hulp niet onmiddellijk geboden kan worden, “een overbruggingsperiode” voorzien, maar heeft hiervoor geen concrete invulling. Dat zorgt ervoor dat er veel onduidelijkheid is bij hulpverleners en cliënten over deze periode. Er zijn reeds verschillende pogingen ondernomen om de wachtlijsten te reduceren, onder meer gericht op het monitoren van de wachtlijsten, het centraliseren van de intakes in de zorgsector, het aanleren van vaardigheden bij de ouders en de jongeren, het aanbieden van korte therapieën en interventies, het organiseren van groepsbehandelingen, enz…. Het is echter onduidelijk of deze initiatieven ook daadwerkelijk leiden tot minder of kortere wachtperiodes (Kowalewski, et al., 2011).

De literatuur over wachtlijsten beperkt zich vaak tot het in vraag stellen en het kritisch benaderen ervan. De focus ligt vooral op hoe de wachtlijsten verminderd of vermeden kunnen worden. Deze focus zien we ook terug in het Decreet Integrale Jeugdhulp 2013. De doelstellingen en principes zijn vooropgesteld met het idee om de wachtlijsten te vermijden (De Vos, 2017).

Wachtlijsten vermijden blijkt echter geen evidentie. Net daarom is het belangrijk om de focus omtrent deze wachtlijstproblematiek te verbreden door op zoek te gaan naar de betekenisverlening die jongeren geven aan deze zogenaamde wachtperiode. Welke steunbronnen, knelpunten en moeilijkheden halen ze aan? Waar kunnen ze terecht? Studies over de ervaring van jongeren die moeten wachten op Integrale Jeugdhulp zijn tot op heden zeer beperkt. Wanneer we kijken naar onderzoek met betrekking tot ervaringen van andere doelgroepen (zoals volwassenen, mensen die wachten op (specifieke) gezondheidszorg), dan blijkt de literatuur, hoewel iets uitgebreider, nog steeds beperkt (De Vos, 2017; Aernouts, 2008).

Om deze lacune in onze huidige kennisbasis op te vangen stellen we onder meer de volgende vragen: “Wat gebeurt er in de periode tussen de aanmelding/ het vragen van hulp en het ontvangen van de gevraagde hulp?”, “Veranderen de factoren die zich afspelen de oorspronkelijke hulpvraag? Zo ja, op welke manier?” en “Wat kunnen wij als hulpverleners hier uit leren met betrekking tot vraaggestuurde zorg?”.

(11)

2 De probleemstelling van deze masterproef luidt dan ook als volgt: “Hoe ervaren jongeren tussen 12 en 18 jaar, en hulpverleners de wachtperiode en wat zijn de ervaringen van hulpverleners in verband met de wachtperiode van hun cliënten ?”.

Om een antwoord te kunnen bieden op deze centrale vraag, gaan we in de literatuurstudie eerst en vooral dieper in op verschillende aspecten. In eerste instantie bespreken we de wachtlijstproblematiek op internationaal niveau. Vervolgens halen we de ervaringen van jongeren / cliënten rond de wachtperiode die terug te vinden zijn in de literatuur aan. Daarna bespreken we enkele internationale initiatieven die gericht zijn op het omgaan met wachtlijsten. Nadien zoomen we in op de situatie in Vlaanderen. Eerst bespreken we de Integrale Jeugdhulp, het jeugdhulpstelsel in Vlaanderen om verder te gaan met het schetsen van de wachtlijstproblematiek in Vlaanderen. Als laatste bespreken we een aantal Vlaamse initiatieven gericht op het omgaan met de wachtlijsten. In hoofdstuk twee worden de probleemstelling en de onderzoeksvragen besproken. Hoofdstuk drie gaat in op de methodologie. In hoofdstuk vier worden de resultaten van het onderzoek toegelicht. Hoofdstuk vijf betreft de discussie, met aandacht voor terugkoppeling naar de literatuur, suggesties voor praktijk en beleid, beperkingen van de studie en suggesties voor verder onderzoek.

(12)

3

1 Literatuurstudie

1.1 De wachtlijstproblematiek: internationale situering

Wachtlijsten zijn een fenomeen dat in meerdere Westerse landen tot uiting komt (Berg-le Clercq, 2012; Fort et al., 2008; Kreutzberg, & Jacobs, 2020). Uit onderzoek van Ungar, et al. (2014) komt naar voor dat de lange wachttijd voor jongeren te verklaren is door de omvangrijke periode tussen de eerste screening en de effectieve opstart van een interventie.

In Nederland staan de gemeenten in voor het bieden van tijdige toegang tot de gepaste hulpverlening (Transitie Autoriteit Jeugd, 2018) door middel van het verbeteren van de samenwerking met andere gemeenten en door hulpvragen adequaat te triëren en aan de juiste hulpverlening door te verwijzen (Friele, et al., 2018). Dit heeft echter als gevolg dat de zorg afhankelijk is van het aanbod van de verschillende organisaties en daardoor niet altijd aansluit bij de vraag van de cliënt. Dat maakt, samen met een het gebrek aan een omschrijving van ‘gepaste zorg’, het beantwoorden van de hulpvraag vaak een knelpunt (Transitie Autoriteit Jeugd, 2018).

Uit een rapport van het Nederlandse Wetenschappelijke onderzoek- en Documentatiecentrum Ministerie van Justitie en Veiligheid (2019) komt naar voor dat kinderen en gezinnen in de meest complexe en kwetsbare situaties vaak geen (tijdige) ondersteuning krijgen. Ook wat Vlaanderen betreft, geven Vanderfaeillie & Maes (2016) aan dat integrale samenhangende jeugdhulp voor de meest kwetsbare en complexe situaties het meest noodzakelijk is. Wanneer jongeren op een wachtlijst komen te staan, verblijven ze immers langer in een onveilige situatie die de problemen nog complexer kunnen maken (Wetenschappelijke onderzoek- en Documentatiecentrum Ministerie van Justitie en Veiligheid, 2019). Uit een grootschalige bevraging in Nederland blijkt dat ongeveer één derde van de respondenten twee maanden of langer moet wachten op hulp. Ongeveer één op vier van de cliënten verklaarde dat het wachten grote problemen veroorzaakte. Hierbij werd gewezen op een verschil tussen (de ervaring van) het wachten op ambulante zorg en residentiële hulp. Cliënten ervaren het wachten op residentiële hulp als langer dan wachten op ambulante hulp (Friele, et al., 2018). Friele en collega’s (2018) maakt hierbij wel de kanttekening dat ouders kritischer lijken te staan ten aanzien van residentiële hulp wat mogelijk een invloed heeft op de ervaring van cliënten. Met de verandering van het zorgstelsel wou men het zorggebruik in Nederland terugdringen, maar uit voorlopige cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek is een toename van 15% zichtbaar (Wetenschappelijke onderzoek- en Documentatiecentrum Ministerie van Justitie en Veiligheid, 2019).

In het Verenigd Koninkrijk (VK) zijn er twee zorgsystemen, een overheidsgestuurd en een privaat systeem. Dit brengt een ongelijke verdeling van de zorg met zich mee. Welgestelde mensen kunnen beroep doen op het private systeem om wachtlijsten te vermijden (Schut, 2009).

De gemiddelde wachttijd in de Engelse gezondheidszorg voor jongeren vanaf zestien jaar en volwassenen bedroeg in 2018/2019 20 dagen vanaf de doorverwijzing tot de eerste afspraak. De wachttijd in 2018/2019 tussen de eerste en de tweede afspraak was gemiddeld 49 dagen. Vanaf de doorverwijzing tot de eerste afspraak varieert de wachttijd tussen vier en 69 dagen afhankelijk van de regio. Voor de periode tussen de doorverwijzing en de tweede afspraak spreken we van een variatie in wachttijd tussen 22 en 162 dagen. Twee derde van de diensten die verantwoordelijk zijn voor de planning en organisatie van de gezondheidszorg in hun omgeving, rapporteerden dat de wachttijd tussen de eerste en tweede afspraak dubbel zo lang was dan de wachttijd voor de eerste afspraak (Baker, 2020).

Kinderen/jongeren tussen de vijf en negentien jaar gaven aan dat ze langer dan zes maanden op mentale, fysieke of educatieve ondersteuning moesten wachten wanneer ze beroep deden op mentale gezondheidszorg in het Verenigd Koninkrijk (VK). De wachttijden voor neurologische

(13)

4 ontwikkelingsstoornissen liepen voor een derde van de kinderen op tot meer dan zes maanden. Algemeen wachtten twee derde van de kinderen die beroep deden op professionele ondersteuning minder dan tien weken (Mandalia et al, 2018).

In het VK worden Early Intervention in Psychosis (EIP)-services ingezet om de lange wachttijden tegen te gaan in de geestelijke gezondheidszorg. Er is enig bewijs dat dit zorgt voor een kortere behandeling, maar dat is mogelijk te verklaren door een snellere doorverwijzing (Kreutzberg & Jacobs, 2020). Schraeder en Reid (2014) onderzochten wachttijden binnen de geestelijke gezondheidszorg voor jongeren en adolescenten in het VK. In hun onderzoek kwam naar voor dat de wachttijden voor kinderen met een lage prioriteit opliepen tot ongeveer een jaar en voor kinderen met een hoge prioriteit tot negen maanden, ondanks het triage systeem.

In een Canadese studie toont aan dat de gemiddelde wachttijd voor jongeren die beroep doen op de gezondheidszorg voor psychische problemen 109,5 dagen is. Wanneer het gaat over zeer ernstige problemen bedraagt het gemiddelde 3,4 dagen. Dit impliceert dat de cliënten met een lagere prioriteit meer nadeel ondervinden van de wachtlijsten (Kowalewski et al., 2011).

Slechts 8,6% van de deelnemende organisaties in een Canadese studie naar de wachttijden in de psychische gezondheidszorg voor kinderen en adolescenten gaf aan geen wachtlijst te hebben, zo blijkt uit een onderzoek van Kowalewski et al. (2011). De wachtlijsten voor de reguliere behandeling en de assessment rapporteerden de langste wachtlijsten.

Mensen die hulp zoeken voor hun psychische problemen in Duitsland komen vaak op een wachtlijst van meer dan zes maanden terecht. Uit onderzoek blijkt dat het gemiddeld 12,5 weken duurt voor een eerste afspraak en 23,4 weken voor de start van de behandeling. De meerderheid van de cliënten is hier ontevreden over (Ruesch et al., 2017).

1.2 Ervaringen van jongeren/ cliënten rond wachtperiode en wachtlijsten

1.2.1 Algemeen

Hoe de wachtperiode ervaren wordt, hangt van verschillende factoren af (Huckert, 2012). Friele en collega’s (2018) halen aan dat er een verschil is tussen de wachtervaring van mensen die wachten op ambulante of residentiële hulp (cf. supra). Uit een onderzoek van Smith en collega’s (2017) blijkt dat hoe lang cliënten moeten wachten op hulp afhankelijk is van verschillende factoren zoals gender, leeftijd en de aard van de problemen. Zo moeten mannen met (vermoeden) van ADHD opvallend langer op hulp wachten dan adolescenten met zelfverwondend gedrag of eetstoornissen (Smith, et al., 2017). De Man (2004) maakt een opdeling tussen situationele factoren en individuele factoren van de cliënt. Deze beïnvloeden hoe de wachtperiode ervaren wordt. De wachttijd en de beschikbaarheid van informatie over het hulpverleningsproces zijn voorbeelden van situationele factoren (De Man, 2004; Street en Duckett, 1996).

Volgens May (1991) verschilt de perceptie van de wachtperiode echter niet zo veel tussen universiteitsstudenten die vijf of tien weken moesten wachten op hulp. May (1991) suggereert wel dat de nood aan hulpverlening de gevoeligheid voor wachten beïnvloedt. Hoe groter de nood, hoe meer de cliënten het gevoel hadden dat ze lang moesten wachten.

Voor jongeren kan wachten op hulpverlening een extra uitdaging zijn. Omdat er sociale en psychologische paden worden gevormd in de hersenen is de adolescentie een gevoelige periode voor het ontwikkelen van mentale problemen. Dit kan dus voor een verhoogde nood aan hulpverlening zorgen (Plaistow et al., 2014).

(14)

5

1.2.2 Negatieve effecten, knelpunten, en bronnen van steun

1.2.2.1 Negatieve effecten

Kowalewski en collega’s (2011) geven aan dat het wachten op hulp een negatief effect heeft op twee aspecten. Ten eerste op het verloop van het hulpverleningsproces. Cliënten zijn minder geneigd om deel te nemen aan de interventie (Mills, et al., 2019) en de kans dat mensen niet komen opdagen is groter (Schraeder en Reid, 2014; Levy et al., 2005; Foreman & Hanna, 2000; Huckert et al., 2012). Bovendien is de mogelijkheid groter dat cliënten bij een andere instantie aankloppen, onafhankelijk van de wenselijkheid van die hulp. Ongeveer een vierde van de gezinnen -in een studie naar de invloed van wachtervaringen op hulpzoekend gedrag van kinderen en hun ouders binnen de mentale gezondheidszorg- bleek contact opgenomen te hebben met een andere organisatie binnen de eerste maand (Schraeder en Reid, 2014). Uit resultaten van het onderzoek van Huckert en collega’s (2012) in Duitsland komt naar voor dat ongeveer twee derde van de cliënten op de wachtlijst elders hulp vindt. May (1991) stelt dat jongeren minder op zoek gaan naar andere hulpverlening. Tijdens de wachtperiode worden soms alternatieven geboden die niet aansluiten bij de noden van de jongere (Fargas-Malet & McSherry, 2017). De jongere moet zijn verhaal meerdere keren doen tijdens de intake en de alternatieven leiden niet tot het inperken van de wachttijd (Levy, et al., 2005).

Ten tweede kan lang wachten op hulp leiden tot fysieke en emotionele stress wat een invloed heeft op het sociaal functioneren en op het welbevinden. Hoe langer cliënten naar hun gevoel hebben moeten wachten, hoe negatiever ze zijn over de hulp (Shariff & Puteh, 2017). Lange wachtlijsten zorgen mogelijk voor een beperkter effect van en minder geloof in de behandeling. Daarnaast kunnen de wachtlijsten de angst en het ongemak vergroten (Kreutzberg & Jacobs, 2020) en onduidelijkheid veroorzaken (Special Ombudsman’s Report, 2009). Volgens Shueman en collega’s is het wachten op zich niet problematisch, maar wel het gevoel van de cliënten dat er niets gedaan wordt aan hun (probleem)situatie (May, 1991).

Ook Howell & Sweeny (2019) verklaren dat de psychologische behoeften aangetast worden bij mensen die in een wachtperiode zitten. Cliënten ervaren minder autonomie en verbondenheid naarmate ze langer op hulp moeten wachten. Ze ervaren meer onzekerheid en piekergedachten. Hun gevoel van competentie gaat daarentegen wel omhoog. Mogelijk komt dit omdat cliënten tijdens de wachtperiode op zichzelf zijn aangewezen en ze, in tegenstelling tot wat ze zelf dachten, toch dingen voor elkaar kregen (Howell & Sweeny, 2019).

Ondanks het verhoogde gevoel van competentie stellen Sweeny en Howell (2017) vast dat de natuurlijke copingstrategieën van wachtende cliënten te kort schieten. Lange wachtperioden leiden tot angst, moeilijkheden en een minder goede uitkomst van de interventies (Kreutzberg & Jacobs, 2020). Sweeny en Howell (2017) stellen mindfulness -met een focus op het hier en nu en een accepterende houding- als alternatief voor de gebrekkige copingstrategieën.

Volgens May (1991) heeft de wachttijd geen invloed op de tevredenheid van cliënten tenzij ze hun situatie als crisis ervaren. De wachttijd lijkt in haar onderzoek niet bepalend voor het afhaken van de cliënten. De meerderheid van de cliënten keert terug naar de oorspronkelijke therapie ongeacht de wachttijd (Levy et al., 2005).

(15)

6 De Witte (2017) kaart aan dat de situatie van mensen die hulp hebben gevraagd vaak ernstiger wordt terwijl ze wachten op ondersteuning, waardoor er sprake is van een crisissituatie. Het verergeren van het probleem wordt ook door Woodhouse (2005) en Milis et al. (2019) en Westin et al. (2013) aangehaald. De ondersteuning afstemmen op de hulpvraag wordt moeilijk wanneer de situatie verergert tijdens de wachtperiode (Maatschappelijke beleidsnota, 2011) en wanneer er een gebrekkige informatie- uitwisseling is tussen de verschillende sectoren (Special Ombudsman’s Report, 2009).

Uit onderzoek van Huckert en collega’s (2012) wordt vastgesteld dat de symptomen bij de meeste mensen ongewijzigd blijven tijdens het wachten. Voor een vierde van de cliënten (waarvan de meerderheid vrouwen) in hun onderzoek namen de problemen toe. Dit is mogelijk te verklaren door een emotioneel gerichte coping stijl van vrouwen (Huckert et al., 2012).

1.2.2.2 Knelpunten

Het gebrek aan informatie -en als gevolg daarvan gebrek aan communicatie- over de wachttijden is een knelpunt volgens het eerste evaluatierapport van de jeugdwet (2018). Duidelijke communicatie tijdens de wachtperiode is belangrijk (Crouch et al., 2019). Uit een onderzoek in Nieuw-Zeeland blijkt dat veel mensen stress ervaren wanneer het niet duidelijk is hoe lang ze moeten wachten (Gauld & Derrett, 2000). Daarnaast wijst dit onderzoek uit dat twee derde van de bevraagde ouders en jongeren de wachtlijsten binnen de jeugdhulp een knelpunt vindt (Friele, et al., 2018). Lange wachtlijsten is één van de drie meest voorkomende redenen om niet op zoek te gaan naar een therapeut (Hoyer et al., 2006). Jongeren zijn over het algemeen sneller geneigd om hulp te zoeken bij familie en vrienden voor psychologische moeilijkheden (Fargas-Malet & McSherry, 2017). Vaak wachten ze met het zoeken naar professionele hulpverlening in de veronderstelling dat het probleem zichzelf zal oplossen. Zo blijkt uit een onderzoek van Yung (2016) bij (psychisch) kwetsbare jongeren. Daarnaast heeft de informatieverstrekking een invloed op het hulpzoekend gedrag van jongeren (Verheijden en de Lange, 2016). Als er geen informatie voor handen is, kiezen jongeren minder de weg naar professionele hulpverlening (Plaistow, et al., 2014).

1.2.2.3 Steunbronnen

Wanneer er telefonisch contact gehouden wordt met cliënten zijn ze beter geïnformeerd en is de kans groter dat ze aanwezig zijn op hun eerste afspraakmoment (May, 1991; Street & Duckett, 1996). Het is toegankelijke steun die bevorderlijk is voor jongeren (Prior en collega’s, 2017). Goed ingelicht zijn verhoogt bovendien de tevredenheid (Naumann, & Miles, 2001; Rastall & Fashanu, 2001). Farrer en collega’s (2011) stellen in hun onderzoek vast dat het gebruik van zowel internet als telefoon ondersteuning biedt voor mensen met fysieke en mentale problemen. Levin en collega’s (2020) deden onderzoek naar het gebruik van een app om jongeren tijdens hun wachtperiode aan te spreken. De resultaten uit dit onderzoek zijn voorzichtig positief. Een ander voordeel van contact houden met cliënten tijdens het wachten is dat cliënten hun verhaal kunnen doen (Naumann & Miles, 2001). In Nederland krijgen jongeren een gespecialiseerde ondersteuner wanneer ze beroep doen op de geestelijke gezondheidszorg om onder meer gedachten uit te wisselen, advies te vragen of de wachtperiode te overbruggen (Provincie Utrecht, z.d.)

Het betrekken van de jongeren bij de interventies is eveneens belangrijk volgens Metselaar en collega’s (2015). Dit houdt in dat jongeren zelf mee vorm en betekenis kunnen geven aan de hulpverlening (Dobbelaere, 2017). Het gevoel van controle bevordert de tevredenheid aldus Naumann & Miles (2001). Ook De Vos (2017) geeft aan dat communicatie en verantwoording een onderdeel zijn van het hulpverleningsproces en dat niet enkel bij jongeren. Uit een Fins onderzoek van Aalto en collega’s. (2018) blijkt dat het hebben van keuzes in de hulpverlening belangrijk is. Ruim 77% van de participanten gaf dit aan. Cliënten zien hun keuze beperkter naarmate dat de wachtperiode langer duurt (Aalto, et al, 2018).

(16)

7 Het is mogelijk dat een gezin of jongere na verloop van tijd geen ondersteuning meer nodig heeft. Uit onderzoek van Sanders en Munford (2014) komt naar voor dat jongeren die twee positieve ervaringen hebben gehad met hulpverlening een beter welbevinden en grotere veerkracht rapporteren dan jongeren die inconsistentie rapporteren of negatieve ervaringen hebben gehad. Ze hebben dan meestal steun gevonden in hun sociaal netwerk (May, 1991). Een deel van de cliënten uit het onderzoek van Huckert en collega’s (2012) had geen hulp meer nodig omwille van sociale ondersteuning en zelfhulp. Kia-Keating en collega’s (2019) onderscheiden verschillende promotieve factoren voor de mentale gezondheid van jongeren waaronder samen eten, goede communicatie, beperkte ouderlijke stress, een veilig speelklimaat en participatie bevorderende gemeenschappen (Kia-Keating et al., 2019). De Man (2004) voegt hier het belang van wachten in groep aan toe. Voortdurend contact met de familie na de diagnose van autisme spectrumstoornis (ASS) was helpend om de negatieve effecten van het wachten te verminderen, zo blijkt uit een onderzoek van Rivard en collega’s (2017). Daarnaast wordt de tevredenheid van ouders verhoogd door de tools die gegeven worden in trainings- en coachingsprogramma’s voor ouders (Parental Training and Coaching Program – PTCP). Iets kunnen doen tijdens de wachtperiode heeft een positieve invloed (Naumann & Miles, 2001) net zoals zelfhulpmaterialen, peer-support en de steun van het sociaal netwerk (Crouch et al., 2019). Het doel van PTCP is om ouders -in afwachting van de ondersteuning- tools te geven waarmee ze zelf aan de slag kunnen gaan. Zowel het contact met de familie als PTCP worden ingezet om het hoge (psychologische) stressniveau in de familie, gelinkt aan de wachtperiode, te verlagen (Rivard, et al., 2017).

1.3 Internationale initiatieven gericht op het omgaan met wachtlijsten

Zoals eerder aangehaald zijn de wachtlijsten al geruime tijd aanwezig in het internationale hulpverleningslandschap. In verschillende landen zijn doorheen de jaren initiatieven ontwikkeld om de wachtlijsten of de wachtperiode te reduceren (Ruesch et al., 2017). Enkele van die methoden zijn: het opleggen van een maximale duur van de wachtperiode (Kreutzberg & Jacobs, 2020), samenwerken met andere diensten, centraliseren van de intake en inzetten van een triagesysteem -waarbij eerst een beoordeling wordt gemaakt van de situatie alvorens hulp in te zetten. Nadenken over de manier van prioriteiten stellen is in dit opzicht belangrijk (Vallerand & McLennan, 2013). Aernouts (2008) geeft aan dat er verschillende invullingen kunnen gegeven worden aan wachtlijsten. Één van die manieren om naar wachtlijsten te kijken, is als een ontoereikend aanbod op de stijgende hulpvraag (Van Tomme et al. ,2011). Kaltiala-Heino en collega’s (2007) stellen de prestatiegerichte Westerse maatschappij hiervoor verantwoordelijk. Die zou namelijk voor een toename van het aantal mensen met een nood aan (psychologische) hulp zorgen. Een andere visie betreft deze van een gebrek aan ondersteuning, met de veronderstelling dat het aanbod moet uitbreiden (Aernouts, 2008). Een laatste visie die Aernouts (2008) aanhaalt, beschrijft het creëren van wachtlijsten door een gebrek aan preventie. Deze visie pleit voor een uitbreiding van een preventief aanbod zodat minder jongeren/gezinnen nood hebben aan intensieve (langdurige) ondersteuning. De manier waarop we naar wachtlijsten kijken, bepaalt hoe we er mee omgaan (Aernouts, 2008).

In Victoria (Canada) werd ingezet op het verhogen van de kostprijs van de hulpverlening voor de cliënten. Dit komt voort uit de redenering dat de wachtlijsten op twee manieren zijn op te lossen, enerzijds door het uitbreiden van het aanbod, anderzijds het verminderen van de vraag. Wanneer de prijs van de hulpverlening stijgt, gaat een minder groot deel van de bevolking hier beroep op kunnen doen (Street & Duckett, 1996). Dit botst met het recht op hulpverlening dat voor iedereen gewaarborgd zou moeten zijn (Vanderplasschen et al., 2017).

(17)

8 Een ander initiatief dat gestoeld is op economische gronden is terug te vinden in het onderzoek van Aardoom en collega’s (2016). Dit wijst uit dat het bieden van een op internet gebaseerde interventie tijdens de wachtperiode -al dan niet met therapeutische ondersteuning- voor mensen met een eetstoornis minder kosten brengt dan mensen op een wachtlijst te laten staan.

1.3.1 Initial Assessment

Enkele jaren geleden is in de mentale gezondheidszorg voor kinderen en jongeren in het VK ‘initial assessment’ geïntroduceerd met volgende doelen: de wachttijden verminderen, het verhogen van het aantal mensen dat aanwezig is op de afspraak en de samenwerking tussen diensten verbeteren. De redenen voor de implementatie van dit systeem waren het minimaliseren van de wachtperiode tot zes maanden voor een eerste gesprek en moeilijkheden om gepast in te gaan op de hulpvraag binnen de eigen dienst. Dit, in combinatie met de lage cijfers van mensen die aanwezig waren op hun afspraak na de wachtperioden zorgde voor de noodzaak van een nieuw systeem. Initial assessment houdt in dat enkel de cliënten die hun afspraak bevestigen, worden doorgegeven aan het team. Het team neemt dan te tijd om voor die mensen de gepaste ondersteuning te zoeken. Uit het onderzoek blijkt dat de wachtperiode met het ‘initial assessment’ programma korter is dan met het vroegere systeem, waardoor er meer mensen aanwezig zijn op de eerste afspraak (Clemente et al. 2006).

1.3.2 Peer support

Crouch en collega’s (2019) deden een onderzoek naar de ervaringen van de toegankelijkheid tot de hulpverlening van ouders van kinderen met een angststoornis. In dat onderzoek kwam de suggestie om ouders tijdens de wachtperiode met elkaar in contact te brengen zodat ze op elkaar kunnen steunen en van elkaar kunnen leren. Onderzoek van Ruesch en collega’ s (2017) bij mensen met fysieke en bijkomende depressieve of aanpassingsklachten op een wachtlijst toont aan dat het gebruik van CBGT (Cognitive Behavioral Group Therapy) de Kwaliteit van Leven bij deze mensen op korte termijn verbetert maar dat het effect na twee maand weg blijft. Desalniettemin maakt het aanbieden van STEpS -een cognitieve gedragsinterventie in groep van acht sessies- de lange wachtperiode meer draagbaar aldus Ruesch en collega’s (2017). Eén van de redenen voor een kleiner effect bij de follow-up is dat de individuele therapie niet onmiddellijk start na het beëindigen van STEpS, waardoor cliënten zich meer alleen voelden. Er is echter nog onderzoek nodig om de vervolgeffecten verder in kaart te brengen (Ruesch et al., 2017).

Ongeveer 60% van de cliënten was geïnteresseerd om deel te nemen aan de studie volgens Ruesch et al. (2017). Bovendien kwamen 76% van de cliënten naar de (meeste) sessies. 42% van de cliënten nam niet deel, met als voornaamste reden de groepssetting. Concluderend stellen Ruesch et al. (2017) dat er een grote nood is aan initiatieven tijdens wachttijden, maar dat groepstherapie waarschijnlijk niet voor iedereen de gewenste interventie is.

1.3.3 Zelfhulpinterventies

1.3.3.1 Mind over Mood

Deze interventie werd gedurende zes weken tijdens de wachtperiode geboden aan cliënten met depressieve en angst klachten die doorverwezen worden van eerstelijnszorg naar gespecialiseerde psychische gezondheidszorg. De volgende doelen staan voorop: het verminderen van dysfunctionele attitudes en het gevoel van hopeloosheid, het verbeteren van het psychisch welbevinden en het verhogen van de tevredenheid. Deelnemers werden zowel voor als na de interventie getest op deze elementen. De interventie bleek effectief, de cliënten gaven aan dat de zelfhulp doeltreffend was en hun kennis verbeterde op een aantal punten (Whitfield et al., 2002.

(18)

9

1.3.3.2 Bibliotherapeutic materials

Helbig en Hoyer (2007) deden een onderzoek naar de invloed van het aanbieden van bibliotherapeutische materialen, waarmee cliënten informatie aangeboden krijgen over onder meer psychische stoornissen tijdens de wachtperiode. Ze vergeleken deze actieve wachtgroep met een controlegroep en de angst voor stigmatisering was significant minder bij de actieve wachtgroep. Uit bevraging van verschillende deelnemende groepen blijkt dat vooral cliënten met weinig informatie over psychotherapie en angststoornissen een voordeel ondervinden bij deze interventie. Sommige cliënten met depressieve klachten ondervonden een negatieve invloed van deze interventie (Helbig & Hoyer, 2007).

1.3.4 Opt- in appointment system

Bij het Opt- in appointment system belt de dienst vooraf naar de gezinnen op de wachtlijsten met de vraag of ze aanwezig zullen zijn op hun afspraak. Op deze manier gaat er geen tijd verloren. Hulpverleners bereiden zich immers niet onnodig voor en wanneer een gezin niet meer komt, kan er een andere afspraak gemaakt worden. Samen met het gepast doorverwijzen zorgde dit voor een reductie van de wachtlijst (Woodhouse, 2005).

1.3.5 De doorbraakmethode

De doorbraakmethode is een manier om veranderingen door te voeren in de organisatie op een praktische, efficiënte en concrete manier. Alle medewerkers werken aan ideeën voor het verbeteren van hun werking door samen te werken, kritisch te denken en praktisch aan de slag te gaan (Van Deur & Odenhoven, 2008). Deze methode bleek succesvol voor het verminderen van wachtlijsten, waarna het specifiek in de Jeugdzorg in Nederland werd toegepast. Uit een eerste studie komt naar voor dat ook in de Jeugdzorg de wachtlijsten verminderen (Van Deur, 2006).

1.3.6 The Choice and Partnership Approach (CAPA)

CAPA is in de jeugdzorg van verschillende landen geïmplementeerd waaronder het VK, Australië en Nieuw-Zeeland. CAPA is een gezamenlijk beslissingsmakingsmodel dat cliënten en hun familie als experten over hun eigen mentale gezondheid beschouwt. De wensen, sterktes, risico’s en noden van de cliënt en zijn of haar familie zijn het vertrekpunt. CAPA beperkt de wachttijden op verschillende manieren, waaronder het beperken van de vraag, het afstemmen van het aanbod op de vraag, een vlotte doorstroom,…(Clark et al., 2018). Resultaten van een onderzoek van Naughton en collega’s (2017) geven aan dat er een significant verschil is tussen de wachttijd voor en na de implementatie van CAPA. De wachttijden zijn korter voor zowel de opstart van de hulp als voor de eerste afspraak. Daarnaast was het aantal jongeren dat geholpen kon worden groter.

1.3.7 Prioritering

Gevaert, Keinemans en Roose (2018) stelden zich de vraag welke beslissingen hulpverleners maken in verband met de wachtlijsten en op basis van welke prioriteiten ze deze beslissingen maken. Deze beslissingen hebben een grote impact op de toegankelijkheid van de hulpverlening en toch is hier, tot nog toe, weinig aandacht aan besteed. Er moeten beslissingen gemaakt worden op verschillende niveaus door de hulpverlener, met name het beleidsniveau, het hulpverlenersniveau en het individueel niveau (Gevaert et al., 2018).

Er zijn twee functies verbonden aan het stellen van prioriteiten: (1) ondersteunen van beslissingen over de dringendheid en daarbij de volgorde van assessment en behandeling; en (2) beschrijven van cliënten op de wachtlijst, zodat wachtlijsten tussen regio’s vergeleken en beoordeeld kunnen worden (Smith et al., 2002). Het stellen van prioriteiten gebeurt inconsistent waardoor de kans op hulp onzeker is aldus Smith et al. (2002).

(19)

10 Eén van de essentiële elementen die door families wordt aangegeven, is het tijdig identificeren van het probleem en het bepalen van de gepaste ondersteuning. Professionals ervaren moeilijkheden bij deze elementen. Enerzijds zijn de ondersteuningsnoden niet altijd eenduidig binnen een gezin of persoon. Anderzijds is het bevragen van het perspectief van de cliënt niet eenvoudig. Daarom wordt er aangeraden om de gestelde prioriteiten met de gezinsleden te bespreken en op die manier hun perspectief erin te betrekken (Nooteboom et al., 2020).

1.3.8 Western Canada Waiting List Project

Een initiatief tot prioritering is het Western Canada Waiting List Project (Smith et al., 2002). Daar zijn de wachttijden afhankelijk van het niveau van prioriteit dat aan het kind is toegekend. Kinderen met een hoge prioriteit staan veel korter op de wachtlijst (Kowalewski et al. 2011; Geveart, et al., 2018; Kaltiala-Heino, et al. 2007). De wachttijden variëren van negen maand tot twaalf maand. Kowalewski et al. (2011) onderzocht de wachttijden in de mentale gezondheidszorg in Canada. Daaruit blijkt dat de wachttijd afneemt naarmate de prioriteit toeneemt.

1.4 Integrale Jeugdhulp

De jeugdhulp is al sinds haar ontstaan een onderwerp van debat (Dobbelaere, 2017). De Vos (2017) stelt zich de vraag waarom jeugdzorg is wat ze is en of er een andere jeugdzorg mogelijk is. Ze wordt enerzijds gecreëerd en verankerd in de geschiedenis en anderzijds schrijft ze tegelijk mee de geschiedenis van diezelfde jeugdzorg (Dobbelaere, 2017). Dit impliceert dat de jeugdhulp onderhevig is aan verschillende invloeden, waarmee ze zichzelf vorm geeft (De Vos, 2017).

Een van die invloeden is de evolutie van een verzorgingsstaat naar een actieve welvaartstaat. Die laatste kenmerkt zich aan de hand van begrippen zoals participatie, empowerment en sterktegericht werken (Smeyers et al., 2016). In de Integrale Jeugdhulp zien we dit vertaald in enkele principes van het vernieuwde decreet betreffende de Integrale Jeugdhulp (IJH)(Vlaamse Jeugdraad, 2014; Claes et al, 2014). Deze principes zijn: contextgericht werken, vraaggestuurd werken, empowerment, subsidiariteit, instemming en diversiteit (Claes et al., 2014). Het decreet is contextgericht en vraaggestuurd omdat het niet alleen de minderjarige zijn hulpvragen tracht te beantwoorden, maar eveneens die van de opvoedingsverantwoordelijken en andere betrokkenen. Empoweren betekent maximaal inzetten op de reeds aanwezige krachten en deze indien nodig versterken. Het subsidiariteitsprincipe houdt in dat er eerst voor de minst ingrijpende hulp geopteerd wordt (Claes et al., 2014).

Een andere evolutie is de grote vraag naar verantwoording van waaruit twee tendensen naar voor komen (De Witte, 2017). Enerzijds ligt er een grote focus op verantwoordelijkheid zeker wanneer het gaat over individuele tekortkomingen. Principes die hierbij aansluiten zijn: verantwoording, competitie, transparantie, efficiëntie,…. Anderzijds moeten jongeren beschermd worden tegen risico’s (Devlieghere & Roose, 2018).

Een laatste tendens die besproken wordt, is de vermaatschappelijking van de zorg. Dit houdt in dat mensen die ondersteuning nodig hebben in de eerste plaats beroep doen op hun sociaal netwerk. Daarnaast wordt er eerst gekeken naar ondersteuning die voor iedereen toegankelijk is vooraleer over te gaan op intensieve, gespecialiseerde zorg. Mensen blijven betrokken in de samenleving en worden er niet uit verwijderd (Nijgh et al., 2015). Deze tendens heeft als mogelijk gevolg dat het professionele netwerk later wordt aangesproken op het moment dat er al verschillende strategieën zijn toegepast (Friele, et al., 2018).

(20)

11

1.4.1 Omschrijving

De Integrale jeugdhulp is vooral in het leven geroepen voor jongeren en gezinnen met complexe problemen. Omwille van de ernstige problematiek zijn vaak meerdere instanties betrokken en zijn meerdere interventies op verschillende domeinen noodzakelijk. Een goede coördinatie is essentieel om tegemoet te komen aan de noden van de jongere of het gezin (Verheijden & de Lange, 2016). Eén van de belangrijkste uitgangspunten van de Integrale Jeugdhulp is dan ook samenwerking. Dit blijkt ook uit de definities van Integrale Jeugdhulp uit de internationale literatuur. Auteurs noemen hierin twee aspecten, namelijk: een gemeenschappelijk doel of belang nastreven (bv. het kind perspectief bieden op een zelfstandig leven (Vanderfaeillie & Maes, 2016) en een goede samenwerking (Verheijden & de Lange, 2016). Volgens Coppens en collega’s (2018) start een hulpverleningstraject wanneer er voor het eerst een typemodule (een specifieke hulpverleningsvorm) aan de jongere en zijn context wordt geboden of wanneer ze in contact komen met een gemandateerde voorziening, gerechtelijke jeugdhulp of de kinder- en jeugdpsychiatrie. Het traject eindigt wanneer de jongere en zijn context het laatst hulp krijgen vóór de leeftijd van 25 jaar (Coppens, et al., 2018).

1.4.2 Huidige decreet

Het beleid speelt voortdurend in op maatschappelijke tendensen. Deze eerder genoemde tendensen resulteren in een zich steeds ontwikkelend jeugdlandschap met momenteel twee essentiële en nauw verbonden decreten. Enerzijds het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige van 2004 (De Vos, 2017). Dit is een vertaling van het IVRK (internationaal verdrag van de rechten van het kind) in de jeugdhulpverlening. Het doel van dit decreet is om de rechten van álle kinderen te realiseren in de jeugdhulp. Daarbij worden hulpverleners bewust gemaakt van de rechten van minderjarigen en wordt de focus op hun bekwaamheid gelegd (Decuypere, 2010).

Anderzijds is er het decreet IJH dat vernieuwd is op 3 juli 2013. Dit decreet biedt zorg op maat aan jongeren, hun opvoedingsverantwoordelijken en eventueel mensen in hun leefomgeving. Het decreet tracht tegemoet te komen aan de hulpvraag door hier een analyse van te maken en met andere sectoren samen te werken en er op af te stemmen (Claes et al., 2014).

In het decreet IJH wordt duidelijk vermeld dat, wanneer de gepaste hulp niet onmiddellijk kan geboden worden, de hulpverlening dan voor een “overbrugperiode” moet zorgen (Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 2012; De Vos, 2017). De concrete handvatten die aangeboden worden aan hulpverleners zijn: het tijdig en gepast verwijzen van cliënten, het aanbieden van een trajectbegeleider bij het voortzetten van hulpverlening, optreden als coördinator bij een samenwerking van verschillende hulpverleners of instanties, het in dialoog gaan en bemiddelen bij niet wederzijds goedgekeurde stopzetting en het verzekeren van een naadloze overgang naar andere hulpverleningsvormen. Deze lijken echter geen betrekking te hebben op de wachtperiode (De Vos, 2017). Het is onduidelijk wie hierover de verantwoordelijkheid heeft en welke invulling die acties tijdens de wachtperiode dan krijgen. Wel wordt er gesproken over het stellen van prioriteiten bij verschillende aanvragen door de hulpverleners zodat hulp geboden kan worden voor complexe hulpvragen (Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 2012).

(21)

12

1.4.3 Doelstellingen

Het decreet IJH 2013 stelt enkele doelstellingen/ krachtlijnen voorop, namelijk: 1) inzetten op de vermaatschappelijking van jeugdhulp,

2) organiseren van een tijdige en gepaste toegang tot de rechtstreekse en niet-rechtstreekse hulpverlening,

3) waarborgen van continuïteit van de hulpverlening, 4) gepast omgaan met verontrustende situaties, 5) voorzien in crisisjeugdhulp,

6) maximale participatie van minderjarigen en hun gezin (Departement Welzijn, Volksgezondheid en gezin, 2012; De Witte, 2017).

De doelstelling waar in deze masterpoef op gefocust wordt, is de tweede doelstelling, een gepaste en tijdige toegang tot de Integrale Jeugdhulp voorzien. Zoals Lauridsen (2009) aangeeft gaat het niet bieden van (gepaste) hulp in tegen een belangrijk uitgangspunt in de hulpverlening, namelijk een vlotte toegankelijkheid met zorg op maat (Departement Welzijn, Volksgezondheid & Gezin, 2012).

1.4.4 Werking en organisatie

De Integrale Jeugdhulp bestaat uit zes sectoren die door samenwerking de best mogelijke hulp dienen te bieden aan cliënten. Ze is erop gericht een betere afstemming te voorzien tussen de verschillende betrokken hulpverleners/organisaties (Claes et al., 2014) en zo de continuïteit te waarborgen (De Witte, 2017). De zes sectoren die de Integrale Jeugdhulp vormen zijn Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB), Centrum voor Integrale Gezinszorg (CIG), Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (CAW), Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG), Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH)(Coppens et al., 2018; Devlieghere et al., 2017) en Agentschap Opgroeien (de recente samenvoeging van Kind en Gezin en Agentschap Jongerenwelzijn)(Milis & Debbaut, 2019). De Integrale Jeugdhulp bestaat uit Rechtstreeks Toegankelijke Jeugdhulpverlening (RTJ), die voor iedereen toegankelijk is en door een Intersectorale Toegangspoort (ITP) gescheiden wordt van de Niet Rechtstreeks Toegankelijke Jeugdhulpverlening (NRTJ). Daarnaast is er de Crisishulpverlening (Claes et al., 2014; Devlieghere et al., 2017). Het volledige jeugdhulpverleningsaanbod wordt onderverdeeld in modules en typemodules (Claes et al., 2014). De RTJ kenmerkt zich vooral door de brede instap waar jongeren en hun netwerk terecht kunnen met al hun hulpvragen. De brede instap staat in voor het zo efficiënt mogelijk bieden van de gepaste ondersteuning (Claes et al., 2014). Het doel is om zoveel mogelijk jongeren en hun context te ondersteunen via de RTJ (Vanderplasschen, et al., 2017).

De Intersectorale Toegangspoort (ITP) is de scheiding tussen de RTJ en de NRTJ. Elke provincie heeft één toegangspoort die tussenkomt wanneer meer ingrijpende hulp wordt aangevraagd, NRTJ, via een aanmeldingsdocument (A- doc.) en moet hiervoor haar akkoord geven. De aanvraag gebeurt door een aanmelder, die de contactpersoon blijft tot de NRTJ is opgestart. Dat kan in principe iedere hulpverlener zijn. (Claes et al., 2014). NRTJ is meer ingrijpende en langdurige hulp. Daarnaast is er de gerechtelijke hulpverlening waarbij de jeugdrechter samenwerkt met de toegangspoort. In dit geval wordt de jongere verplicht tot NRTJ. Als laatste is er de crisisjeugdhulp, de bemiddeling met een onafhankelijke bemiddelaar en het cliëntoverleg waarin een werkplan wordt opgesteld in onderling overleg. Deze drie laatste hulpverleningsvormen kunnen op elk moment in het traject worden ingezet (Claes et al., 2014).

(22)

13 Jongeren/gezinnen melden zich aan voor Integrale Jeugdhulp en komen op een wachtlijst van een bepaalde organisatie terecht. Dit kan zowel voor RTJ als NRTJ zijn. Iemand binnen de organisatie beheert de wachtlijsten en gaat na of de hulpvraag en het “profiel” van de jongere/het gezin binnen hun organisatie past. Op basis van de informatie die de wachtlijstbeheerder heeft verzameld, wordt er besloten of er een intakegesprek volgt (Claes et al., 2014). De organisatie bepaalt wie ze wel of net geen ondersteuning gaan bieden en welke volgorde ze hanteren door prioriteiten te stellen zoals eerder besproken (Gevaert, et al., 2018).

1.4.4.1 Informatica Systeem InterSectorale Toegangspoort (INSISTO)

De afgelopen jaren staan effectiviteit en efficiëntie voorop in de hulpverlening. Specifiek in de Integrale Jeugdhulp is er nood aan wetenschappelijk gefundeerde of intersectorale gegevens met betrekking tot de behoeften of problematieken bij kinderen en ouders (De Witte, 2017). Het verzamelen van gegevens zou de kwaliteit moeten verhogen en de transparantie vergroten aldus Devlieghere en collega’s (2017).

In het kader van het belang van cijfers en registratie en de nood aan sectoroverschrijdende gegevens werd “INformatica Systeem InterSectorale TOegangspoort” (INSISTO)” ontwikkeld. Het is een aanzet tot een intersectoraal registratiesysteem voor de toeleiding naar de NRTJ (Agentschap Jongerenwelzijn, 2014). Op basis van INSISTO worden het aantal aanmeldingen bij de toegangspoort per provincie, het aantal kinderen met een indicatiestellingsverslag per regio, de soort hulpverlening en het aantal kinderen/jongeren op een wachtlijst geregistreerd (Agentschap Jongerenwelzijn, 2014).

Er zijn echter enkele beperkingen aan het INSISTO systeem. Het kan geen gedetailleerd beeld geven van de hulpverleningstrajecten van jongeren. De overheid heeft enkel zicht op de typemodules die aangemeld zijn en niet op de einddatum en de duur van de trajecten. Daarnaast is er geen zicht op het resultaat van die hulpverlening. Hoewel in het jaarverslag een aantal intersectorale gegevens worden weergegeven, lijkt er tot op heden nog steeds nood te zijn aan sectoroverstijgende cijfers over de Vlaamse jeugdhulp (De Witte, 2017).

1.4.5 Knelpunten

De jeugdhulpverlening wordt met een aantal knelpunten geconfronteerd: de verkokering en versnippering van de jeugdhulp, de afstemming tussen het hulpaanbod en de gevraagde hulp en de discrepantie tussen het recht op hulpverlening en de beschikbaarheid van die hulp (Vanderfaeillie & Maes, 2015).

Veel kinderen en gezinnen die met de Integrale Jeugdhulp in contact komen, hebben een complexe ondersteuningsnood. Hun vraag voor hulp komt voort uit het ervaren van moeilijkheden in verschillende leefgebieden. Het begeleiden van deze jongeren/ gezinnen is vaak zeer intensief. Snel en gepast inspelen op de hulpvraag is zeker in deze gezinnen belangrijk maar dit blijkt geen evidentie. Cliënten komen meer dan eens op verschillende wachtlijsten terecht (Verheijden & de Lange 2016) of ze worden uitgesloten bij een bepaalde organisatie (Henderson, et al. 2017).

Er wordt niet altijd de meest geschikte zorg geboden aan cliënten aldus Vanderplasschen et al. (2017). Eén van de oorzaken betreft de lange wachtlijsten. Het niet kunnen bieden van de gepaste hulp kan voor een escalatie van de oorspronkelijke problemen zorgen en kan een invloed hebben op de geloofwaardigheid van de hulpverlening (Maatschappelijke beleidsnota, 2011). Werken volgens het subsidariteitsprincipe is onmogelijk wanneer er onvoldoende algemene, niet gespecialiseerde voorzieningen zijn die vroegtijdig kunnen ingrijpen (Vanderplasschen et al.,2017).

(23)

14 De nieuwe structuur van de jeugdhulpverlening is complex. Jongeren en hun netwerk hebben recht op duidelijke informatie zoals in het decreet rechtspositie wordt vermeld. De Witte (2017) haalt aan dat er te weinig informatie is over de zorgtrajecten van de jongeren binnen de Integrale Jeugdhulp. Dat maakt het geen evidentie voor hulpverleners om een vertaling van de jeugdhulpverlening te maken en ten allen tijde te weten wie de eindverantwoordelijkheid draagt (Claes et al., 2014). Volgens Henderson en collega’s (2017) ligt de oorzaak van de moeilijkheden die worden aangekaart bij obstakels met betrekking tot implementatie. Er is veel aandacht gegaan naar de procedures en structuren waardoor de mening van de cliënt en zijn vertegenwoordiger meer en meer op de achtergrond is geraakt. Enkele van de functies waar door cliënten veel waarde aan gehecht werd, zijn niet opgenomen in het nieuwe decreet zoals een vertrouwenspersoon. Daarnaast biedt de Integrale Jeugdzorg zoals ze nu ontworpen is weinig ruimte voor participatie van de jongeren zelf volgens het Kinderrechtencommissariaat (Claes et al., 2014).

1.5 Vlaamse initiatieven gericht op het omgaan met wachtlijsten

1.5.1 Colombusproject

Het Colombusproject -een pilootproject vanuit vzw Oranjehuis- werd in 2009 ontwikkeld binnen vzw Oranjehuis omwille van de toenemende instroom en de lange wachtlijsten in de Bijzondere Jeugdzorg. Het project heeft een drieledige doelstelling. Ten eerste de RTJ terugdringen, ten tweede het verder uitbouwen van positieve heroriëntering en ten derde de doorverwijzingsstructuur beïnvloeden om de wachtlijsten te reduceren. Wanneer jongeren of gezinnen ondersteuning vragen, wordt er binnen de twee weken contact opgenomen. Daarnaast wordt er iemand ingeschakeld die beschikbaar is gedurende de wachtperiode. Uit onderzoek bleek niet alleen dat de snelle opstart als aangenaam ervaren werd, maar ook de aanwezigheid van een trajectbegeleider (Dammekens et al., 2011).

1.5.2 Crisishulp

Crisishulpverlening is naast de RTJ en NRTJ de derde hulpverleningsvorm in de Integrale Jeugdhulp (Claes et al., 2014). Crisishulpverlening werd aanbevolen omwille van drie knelpunten: onvoldoende beschikbare diensten, een te snel beroep doen op bijzondere jeugdzorg en uitgestelde effectieve hulp door te lange wachtlijsten in de ambulante hulpverlening (Piessens & Hillaert, 2013). Het is ontstaan met de intentie om jongeren en gezinnen die zich in een crisissituatie bevinden onmiddellijk ondersteuning te bieden. “Met een crisissituatie wordt bedoeld, een niet vooraf in te schatten acute noodsituatie.” (Piessens & Hillaert, 2013, p42). De bedoeling was dat die gezinnen onmiddellijk toegang hadden tot hulpverlening, zodat meer ingrijpende hulp vermeden kon worden (Van Tomme et al. ,2011). Crisishulp bevat een crisismeldpunt dat telefonisch altijd bereikbaar is (Claes, et al., 2014). Daarnaast biedt het onmiddellijke interventies die de stress reduceren of wordt crisisbegeleiding of crisisopvang geboden. Crisishulp is bekend met het beschikbare aanbod in de gehele crisishulpverlening, zodat een snelle doorverwijzing mogelijk is. Het is moeilijk om te bepalen wat de effectiviteit is van de crisishulpverlening aangezien er weinig cijfermateriaal beschikbaar is (Van Tomme et al, 2011). Als gevolg van het overvolle reguliere aanbod komt het crisisaanbod regelmatig onder druk te staan, waardoor Van Tomme en collega’s (2011) eerder over een verplaatsing spreken dan een reductie van de wachtlijsten.

(24)

15

1.5.3 Jongeren Advies Centrum (JAC)

Vanuit de sector CAW worden jongeren via het Jongeren Advies Centrum (JAC) bereikt. Deze RTJ -dienst biedt ambulante ondersteuning in een voor de jongeren gekende buurt, zoals de schoolbuurt. Jongeren kunnen gebruik maken van de ruimtes die ingericht zijn met zetels, computers, informatie over relevante thema’s voor jongeren,…. Het aanbod is gratis en er zijn geen wachtlijsten. Naast beschikbare onthaalruimtes, is er ondersteuning via chat, e-mail of sociale media. Het is vooral gericht op het aanspreken van jongeren, maar ook ouders kunnen deze dienst contacteren (Faché, 2016).

1.6 Situatie in Vlaanderen

Cijfers met betrekking tot de niet rechtstreek toegankelijke hulp (NRTJ) op 31 december 2018 tonen aan dat er 5600 kinderen en jongeren aan het wachten zijn op hulp binnen een voorziening. Dit is een stijging van 3% ten aanzien van het jaar voordien. De grootste stijging is merkbaar in de sector Jongerenwelzijn en VAPH. Het aantal wachtende minderjarigen stijgt trager (139) dan het aantal wachtende meerderjarigen (188). Er is een stijging (19,1%) van het aantal wachtende kinderen tussen nul en vijf jaar (Agentschap Jongerenwelzijn, 2018).

Figuur 1 [Aantal wachtenden NRTJ hulp naar leeftijd] Agentschap jongerenwelzijn, 2018, (http://www.jaarverslagjeugdhulp.be/2018/intersectorale-toegangspoort-jeugdhulpregie)

(25)

16 Gemiddeld wachten cliënten binnen de Integrale Jeugdhulp 425 dagen op NRTJ. Dit is een toename van de wachttijd van 2,9% in vergelijking met 2017. Jongeren die beroep doen op de sector VAPH wachten het langst op ondersteuning (Agentschap Jongerenwelzijn, 2018).

51% van de wachtenden hebben mogelijk hulp bij RTJ, 34% wachtenden op NRTJ hebben in hun wachtperiode al NRTJ gekregen van een andere sector of module (omdat ze zich voor meerdere diensten hadden aangemeld) (Agentschap Jongerenwelzijn, 2018).

Figuur 2 [Wachttijd wachtenden NRTJ hulp voorzieningen]. Overgenomen van Agentschap

Jongerenwelzijn, 2018, (http://www.jaarverslagjeugdhulp.be/2018/intersectorale-toegangspoort-jeugdhulpregie)

Figuur 3 geeft de wachttijd weer vanaf het moment dat de jongere op de wachtlijst van een organisatie komt en de effectieve opstart van hulp binnen NRTJ. Kinderen en jongeren waarvan de hulp is opgestart in 2018 staan gemiddeld 230 dagen op de wachtlijst. De gemiddelde opstart ligt lager voor deze cliënten dan voor diegene die reeds aan het wachten waren. Dit is een gevolg van de prioritering (Agentschap Jongerenwelzijn, 2018).

Figuur 3 [doorlooptijd nieuw opgestarte NRTJ hulp voorzieningen]. Overgenomen van Agentschap

Jongerenwelzijn, 2018, (http://www.jaarverslagjeugdhulp.be/2018/intersectorale-toegangspoort-jeugdhulpregie)

(26)

17 Figuur 4 toont de gemiddelde doorlooptijden van alle dossiers in de sector CGG. Zowel de gemiddelde tijd vanaf de aanmelding tot het eerste face-to-face gesprek (FTF1), de gemiddelde tijd tussen het eerste face-to-face gesprek en het tweede face-to-face gesprek (FTF2) en als laatste de gemiddelde tijd tussen de aanmelding en het tweede face-to-face gesprek (Departement Welzijn en Volksgezondheid, 2018).

Figuur 4 [gemiddelde doorlooptijd in de CGG sector]. Overgenomen van Departement Welzijn en

Volksgezondheid, 2018, (https://www.vlaanderen.be/publicaties/toezicht-in-de-centra-voor-geestelijke-gezondheidszorg-2017-2018-beleidsrapport)

Figuur 5 toont de variatie tussen de verschillende CGG teams in wachttijd en het verschil in de manier van werken. Sommige teams kiezen ervoor om langer te wachten tussen de aanmelding en de eerste afspraak, andere teams wachten langer tussen de eerste en tweede afspraak (Departement Welzijn en Volksgezondheid, 2018).

Figuur 5 [Gemiddeld aantal dagen tussen aanmelding, FTF1 en FTF2 (actieve dossiers]. Overgenomen

van Departement Welzijn en Volksgezondheid, 2018,

(https://www.vlaanderen.be/publicaties/toezicht-in-de-centra-voor-geestelijke-gezondheidszorg-2017-2018-beleidsrapport)

(27)

18

2 Probleemstelling en onderzoeksvragen

2.1 Probleemstelling

Vanuit de vaststelling dat wachtlijsten onvermijdelijk deel uitmaken van het hulpverleningslandschap richten we ons in deze masterproef op de ervaringen van jongeren/ cliënten en hulpverleners tijdens de wachtperiode. Dit is de periode tussen het stellen van een hulpvraag en het effectief opstarten van de (gepaste) hulp.

Hierbij is het belangrijk aandacht te hebben voor vragen als: Zoeken minderjarigen tijdens hun wachtperiode hulp bij een andere sector/organisatie ? Hebben minderjarigen die op een wachtlijst staan andere sociaal-economische, demografische en hulpverleningskenmerken dan cliënten van de jeugdhulp die niet op een wachtlijst staan? Hoe verloopt het verdere traject van minderjarigen die gedurende lange tijd op een wachtlijst staan? In welke mate houdt men bij de toewijzing van hulp rekening met de beschikbaarheid van het aanbod?

In deze masterproef wordt ingezoomd op het perspectief van jongeren/ cliënten met als doel meer zicht te krijgen op hun ervaringen tijdens de wachtperiode. Daarnaast worden hulpverleners bevraagd die in contact komen met cliënten die op een wachtlijst van de Integrale Jeugdhulp staan. Er kan vanuit gegaan worden dat een gezin niet “stilstaat” tijdens deze periode en dat de jongere en zijn netwerk op hun eigen manier zoeken/ vinden om met de huidige situatie om te gaan.

2.2 Onderzoeksvragen

De centrale onderzoeksvraag luidt: “Hoe ervaren jongeren/cliënten en hulpverleners de periode van de aanmelding voor hulp van de Integrale Jeugdhulp en het daadwerkelijk opstarten van die gevraagde hulp en welke strategieën ontwikkelen jongeren/cliënten tijdens deze wachtperiode om om te gaan met hun hulpvraag?”

Volgende onderzoeksvragen worden onderscheiden:

1. Wat zijn de ervaringen van jongeren/cliënten met een hulpvraag die op een wachtlijst staan binnen de Integrale Jeugdhulp, volgens jongeren en hulpverleners?

2. Hoe omschrijven de jongeren/hulpverleners het contact met de hulpverlening/de jongere/cliënt tijdens hun wachtperiode?

• Hoe trachten jongeren en hun netwerk om te gaan met de situatie waarin ze zich bevinden, volgens jongeren en hulpverleners?

• Welke strategieën ontwikkelen jongeren tijdens de wachtperiode om om te gaan met hun hulpvraag?

(28)

19

3 Methodologie

Gezien dit onderzoek focust op de beleving van jongeren en hulpverleners, maken we gebruik van kwalitatieve methoden. Bij de dataverzameling zijn open interviews gebruikt om de participanten te bevragen. Voor de data-analyse werd gebruik gemaakt van een thematische analyse.

3.1 Setting en participanten

In dit onderzoek ligt de focus op de beleving van jongeren die op een wachtlijst staan of gestaan hebben. Specifiek gaat het om jongeren tussen de 12 en 18 jaar verbonden aan een organisatie in de omgeving van Aalst die gewacht hebben of wachten op buitengerechtelijke hulp.

Omwille van de Coronavirus-maatregelen nam slechts één jongere deel aan het onderzoek. Vier andere jongeren waren initieel bereid om deel te nemen aan het onderzoek, maar die afspraken zijn tijdens de Coronacrisis-periode geannuleerd of konden niet plaatsvinden. Verschillende organisaties gaven aan dat ze niet in contact stonden met de jongeren door de maatregelen naar aanleiding van de COVID19-pandemie waardoor ze niet konden bevragen of jongeren bereid waren om deel te nemen aan dit onderzoek. Doordat jongeren moeilijk te bereiken waren tijdens deze periode, zijn ook de wachtervaringen van de hulpverleners binnen de Integrale Jeugdzorg bevraagd. In deze masterproef komen de ervaringen van de hulpverleners zelf aan bod maar ook die van jongeren of andere cliënten. Vijf hulpverleners van de reeds aangesproken organisaties waren bereid om een gesprek te voeren. Vier hulpverleners staan in voor ambulante hulpverlening, één voor residentiële hulpverlening. De participanten betroffen een trajectbegeleider bij het CLB, twee contextbegeleidsters, een begeleidster in een dagcentrum en een beleidsmedewerkster van een residentiële dienst. Het CLB heeft zelf geen wachtlijst, maar begeleidt jongeren die elders op een wachtlijst staan. De andere betrokken organisaties hebben een wachtlijst voor rechtstreeks toegankelijke hulp, niet rechtstreeks toegankelijke hulp of beide.

Alle participanten werden individueel geïnterviewd via een online platform naar keuze. Alle deelnemers zijn vrouwen. De interviews werden digitaal opgenomen en getranscribeerd en duurden gemiddeld 30 min.

3.2 Procedure

Dit exploratief onderzoek tracht een beeld te scheppen van de wachtervaringen van jongeren met een hulpvraag binnen de Integrale Jeugdhulp en de hulpverleners werkzaam binnen diezelfde Integrale Jeugdhulp.

Om jongeren te bereiken werden in totaal 14 organisaties binnen de Integrale Jeugdhulp in de omgeving van Aalst gecontacteerd. Er werd gevraagd of ze jongeren tussen de 12 en 18 jaar konden aanspreken om deel te nemen aan dit onderzoek aan de hand van een folder (bijlage 4) en een informatiebrief voor de jongere (bijlage 3) en de ouder(s) (bijlage 2). Twee organisaties gaven aan geen interesse te hebben om deel te nemen. Vier organisaties gaven aan niet met de doelgroep te werken. Twee organisaties reageerden niet op de e-mail. Zes organisaties gaven aan interesse te hebben om mee te werken aan dit onderzoek. Bij deze organisaties werd op regelmatige basis (ongeveer om de drie weken) een update gevraagd over het contacteren van jongeren.

Afbeelding

Figuur  3  geeft  de  wachttijd  weer  vanaf  het  moment  dat  de  jongere  op  de  wachtlijst  van  een  organisatie komt en de effectieve opstart van hulp binnen NRTJ
Figuur 5 toont de variatie tussen de verschillende CGG teams in wachttijd en het verschil in de manier  van werken

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een vergelijking tussen stap la en stap 2 van tabel 3 maakt duidelijk dat de invloed van hoe een toekomstige vader denkt dat zijn partner zijn betrokkenheid bij de

De profielen blijken goed van toepassing op Heerlen, want terwijl onder alle Heerlense jeugdigen de instroom naar jeugdhulp 7 procent was, was deze instroom onder jeugdigen met

Door de Geest groeit de liefde voor elkaar steeds meer.. Daarom bidden we samen dat die eenheid

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar

‘Wat een degradatie, om van een Forum op een blad vol wijven terecht te komen!’... een dienst bewijst. Ik wacht nu op een brief van jou voor ik me hierover een opinie vorm, en in

De centrale onderzoeksvraag in dit onderzoek was: wat is de invloed van het deelnemen aan een schuldsaneringstraject bij de gemeente Amsterdam of het deelnemen aan een

‘Mijn les voor de coronacrisis zou dan ook zijn: bekijk de pandemie niet strikt vanuit de medische hoek, maar vanuit alle disciplines.. Je ziet dat er een behoefte bestaat om

De regering meent zelfs dat de decentralisatiegedachte gebaat is bij het vervallen van het onderscheid omdat de door haar voorgestelde bepaling ertoe zou leiden dat niet alleen