Europese scenario’s voor
werk
Het opstellen van scenario’s is een methode van toekomstonderzoek, die een enkelvoudige extrapola tie van het heden beoogt te vervangen door vergelijking van alternatieve toekomstbeelden. Scenario’s maken het mogelijk om, voordat een concreet plan of een beleidskeuze wordt gemaakt, eerst alterna tieve toekomsten in beeld te krijgen. Deze methode is daarom bij uitstek geschikt om de onzekere toekomst te onderzoeken.
In dit artikel worden vijf scenario’s gepresenteerd, waarin de toekomstige inrichting van het arbeids bestel varieert. Ze moeten een reële discussie over het te voeren beleid mogelijk maken.
1. Inleiding en methode
Onze maatschappij staat onder druk van een aan tal ontwikkelingen, die het maatschappelijk sta tuut van de arbeid2 vermoedelijk ingrijpend zul len wijzigen. Als belangrijke ontwikkelingen gelden de economische recessie en de arbeidsbesparende technologische Vooruitgang’, maar er zijn ook andere. Misschien kan het beste gesproken wor den van een complex van ontwikkelingen. Indi caties van veranderingen in het sociale statuut zijn de (pogingen tot) verkorting van de werktijd, het sleutelen aan de sociale zekerheid, pleidooien enerzijds voor flexibilisering van de arbeidsmarkt en algemene deregulering, anderzijds voor de in stelling van een algemeen basisinkomen, alsook pleidooien die in andere richtingen gaan.
Ondanks deze indicaties, en waar ze in tegenge stelde richtingen wijzen wegens de vele indicaties, is het nog niet duidelijk welke veranderingen wij van het sociale statuut mogen verwachten. Daar door wordt de overtuigingskracht van enkelvou dige extrapolaties van het heden naar de toekomst sterk aangetast. Het opstellen van scenario’s maakt het mogelijk alternatieve toekomsten in beeld te krijgen.
In onze westerse wereld is het opstellen van prog noses in de vorm van wat wij hier noemden ‘en kelvoudige extrapolatie’ een bedrijf geworden. Een aparte tak van wetenschap, die econometrie en macro-economie tot modellenbouw combi neert, is ontwikkeld om consistent acties en inter
* D. van der Werf is projectdirecteur, Europees Cen
trum voor Werk en Samenleving te Maastricht.
acties van sociaal-economische actoren in beeld te brengen en op basis daarvan zo betrouwbaar mogelijke prognoses (extrapolaties) te leveren. Helaas is in het recente verleden — ongeveer met ingang van de jaren zeventig — gebleken, dat ‘con sistente’ prognose niet gelijkgesteld mag worden aan betrouwbare prognose. Twee belangrijke fac toren — die overigens onderling weer in verband staan — zijn hiervoor verantwoordelijk:
1. Elke prognose is gebaseerd op verwachtingen ten aanzien van de ontwikkeling van zgn. exo gene factoren, die moeten worden geraamd buiten het ‘model’, dat de interactie van het handelen der in beschouwing genomen acto ren weergeeft. Voorbeelden zijn: wereldhan- delsvolume, wereldgrondstoffenprijzen, enz. Bij een onjuiste inschatting van deze exogene grootheden zijn vanzelfsprekend ook de mo- deluitkomsten in het geding.
2. De juiste inschatting van het gedrag der rele vante actoren — de interactie — in het model. Dit actorengedrag wordt doorgaans geschat op basis van gemeten relaties tussen variabelen in het verleden, welke gedrag en interactie tot uitdrukking beogen te brengen. Het daarvoor gebruikte statistisch materiaal omvat tijdreek sen (produktie-indices, handelsstatistieken, prijsreeksen), nationale rekeningen, input-out- puttabellen, diverse enquêtes, enz. De hypo these is, dat de relaties die via deze gegevens worden gemeten, vast en onveranderlijk zijn. Anders gezegd, dat het gedrag van de actoren op de variabelen, die in deze relaties voorko men, en waar zij verondersteld op reageren, stereotyp is.
Het verband tussen beide factoren ligt in het feit dat de graad van maatschappelijke consensus/dis- sensus van invloed blijkt te zijn op de voorspel baarheid van de toekomstige ontwikkeling. Bij consensus liggen immers sociale opvattingen en doelstellingen meer in eikaars verlengde dan bij disssensus het geval is. Dan komen de maatschap pelijke actoren tegenover elkaar te staan in een veelal nul-som-spel, waarvan de uitkomst niet van te voren te raden valt. Enerzijds geldt dit duide lijk voor de ‘nationale’ situatie, waarop de mees te macro-economische modellen betrekking heb ben. Anderzijds is het verschijnsel ook te her kennen in de wereldsituatie, waarin de wereld handel, de grondstoffenprijzen, enz. worden be paald. Immers, ook internationaal wordt de spel situatie actueel als landen, internationals en der gelijke actoren uiteenlopende doelstellingen na streven.
Voor de Europese scenario’s voor werk is even eens als uitgangspunt genomen dat de toekomst afhankelijk is van het menselijk handelen en dat dit menselijk handelen zijn uitdrukking vindt in het handelen van sociale actoren. Dit kunnen in dividuen zijn in verschillende rollen (werkne mers, consumenten), maar ook groepen of insti tuties (vakbonden, bedrijven, overheden, consu mentenorganisaties, enz.), met hun rollen, waar bij telkens het belang anders ligt. In de dissensus maatschappij die in de jaren zeventig is gegroeid, is tussen die groepen inderdaad de soort spelsitu atie actueel geworden, waarbij coalities en machtsvorming dikwijls de doorslag geven. Daardoor - en dat is de eigenlijke reden, waar door de scenariomethode onder deze omstan digheden superieur wordt — wordt de toekomst in wezen onbepaald en kunnen voor de ontwik keling van bepaalde sleutelvariabelen — vaak doelvariabelen van belangrijke (groepen van) actoren - slechts veronderstellingen worden ge maakt. Deze veronderstellingen worden in een (beperkt) aantal scenario’s samengevat.
Een set scenario’s omvat3 :
a. een referentiekalender of ‘control scenario’;
dit kan zijn de uitgangssituatie of wel een in de toekomst geprojecteerde situatie ‘bij on gewijzigd beleid’ of anderszins trendmatig;
b. een beperkt aantal (2 tot 4) geprojecteerde
mogelijke of wenselijke toekomstige situaties;
c. de veronderstelde (reeksen van) gebeurtenis
sen die vanuit de huidige situatie of een situa tie in het recente verleden tot de geprojec teerde situaties zullen leiden.
De scenario’s zoals hier gedefinieerd zijn dus dui delijk veronderstelde toekomstige situaties en niet ‘geëxtrapoleerde ontwikkelingen’. Er wordt als het ware in elk der scenario’s een ‘sprong naar de toekomst’ gemaakt. Eerst daarna wordt terugge keken naar het heden om zich af te vragen: hoe komen we in die toekomst? Dit in tegenstelling tot de traditionele methode van extrapolatie, die vanzelfsprekend niet alleen enkelvoudig, maar ook in varianten kan worden en dus ook wordt gemaakt.
Het verschil met extrapolatie in varianten is, dat door de sprong in de toekomst, de intellectuele remmingen ingegeven door de vraag: ‘is dit wel realistisch?’ kunnen worden overwonnen. Het realisme komt achteraf met de vraag: ‘hoe komen we in die toekomst?’ of: ‘is die weg begaan baar?’. Deze vrijheid is bepaald een voordeel, maar betekent tegelijk dat men deze soort scena rio’s niet als toekomstvoorspellingen mag opvat ten. Overigens draagt vanzelfsprekend niet alle toekomstonderzoek een voorspellend karakter. Denk maar aan de zeer verbreide bezigheid van plannen maken, waarbij het element Tucht - kasteel’ een wezenlijke functie vervult. Alle men selijk handelen is toekomstgericht. In feite ont komt niemand aan het maken van scenario’s, al zullen deze doorgaans niet zo gedetailleerd zijn als die waar wij het nu over hebben.
De scenario’s van F AST werden uitgewerkt naar — cruciale of sleutelvariabelen, en
— centrale actoren.
De vijf scenario’s representeren specifieke en ex treme situaties. Specifiek in die zin, dat ze op voor centrale actoren cruciale variabelen significant verschillende situaties uitbeelden.4 Extreem in de zin dat de werkelijk te verwachten ontwikkeling minder extreem zal zijn en naar te verwachten elementen van de geschetste situaties in zich zal verenigen. De ratio hiervan is, dat door zich te concentreren op uitersten, zowel toekomstonder- zoeker als actor geholpen wordt zich te realise ren wat de immanenties zijn van consequent be leid c.q. een compromisloze ontwikkeling. Een ‘voorervaring’, waaruit men zijn consequenties kan trekken, bijv. dat een compromisloos beleid wellicht niet in alle opzichten te prefereren valt. De scenario’s voor werk zijn voorts wezenlijk kwa litatief geformuleerd. Dit was enerzijds een on vermijdelijkheid, aangezien voldoende vergelijk baar datenmateriaal op het vlak der Europese Gemeenschap ten enenmale ontbreekt. Ander zijds mag men zich ook afvragen wat de waarde
is van een kwantitatieve analyse met een horizon van vijftien tot twintig jaar (overigens niet exact gespecificeerd), wanneer de modelmatige samen hang op grond van aanwezige ‘dissensus’ terecht ter discussie is gesteld.
Bij de FAST-scenario’s voor werk werden acht sleutelvariabelen onderscheiden:
1. arbeidsaanbod;
2. technologische Vooruitgang’; 3. activiteit (groei);
4. lonen en inkomensverdeling;
5. rolpatronen van mannen en vrouwen; 6. vakbondsmacht en medezeggenschap; 7. kwalificatie;
8. transnationaliteit van economische activiteit. Actoren kunnen zijn individuele actoren (werk nemers, consumenten) of institutionele actoren of groepen (vakorganisaties, bedrijven, overhe den, consumentenorganisaties, enz.) afhankelijk van de hun toevallende rollen. Het gedrag wordt overwegend door deze rollen bepaald, of mis schien correcter gesteld, door het belang dat in die rollen wordt nagestreefd. De centrale actoren, die werden onderscheiden, zijn de volgende:
a. werkgevers, individueel en als groep; b. werknemers, individueel en georganiseerd; c. nationale en lagere bestuursorganen,overheids
organisaties in hun publieke functies;
d. financiële instellingen en ‘big business’ (cen
trale en particuliere banken, levensverzeke ringsmaatschappijen en pensioenfondsen, internationale bedrijven en concerns);
e. gespecialiseerde pressiegroepen: de vrouwen
beweging, etnische en culturele groepen en hun organisaties, organisaties van samenle vingsopbouw, werklozenorganisaties, zelfhulp groepen;
ƒ. media (pers, radio, TV).
Bij het nastreven van hun doelstellingen brengen de actoren - dikwijls in overleg - verandering in tot hun beschikking staande actie-parameters. Daarvan werden er achttien onderscheiden:
1. deelneming aan betaalde arbeid; 2. arbeidstijdverkorting;
3. verlenging van de produktietijd; 4. arbeidszekerheid;
5. deeltijdarbeid;
6. gecombineerde werk en trainingsprogramma’s; 7. bevordering arbeidsmobiliteit;
8. kwaliteit van de arbeid; 9. opleiding;
10. personeelsbeleid; 11. stijl van leiding;
12. zelfstandige en coöperatieve arbeid; 13. organisatiegraad en vakbondsactie; 14. investeringsbeleid;
15. migratie en migratiebeleid; 16. centralisatie en decentralisatie;
17. openingstijden van winkels en openbare dien sten;
18. privatisering van openbare diensten.
Na nauwkeurig onderzoek en interpretatie van beschikbaar feitenmateriaal (statistieken, voor spellingen, opinies), identificatie van de belang rijkste sociale actoren met hun doelstellingen en actieparameters, alsmede van de mogelijkheden tot coalitievorming tussen actoren, werd besloten tot het uitwerken van vijf alternatieve scenario’s:
1.1. S I: Onzeker werk, aanpassen aan een onsta biele wereld
De belangrijkste actoren kunnen het niet eens worden over nieuwe regels of oplossingen en geen der actoren (of coalitie van actoren) is sterk ge noeg om zulke nieuwe regels of oplossingen dwin gend op te leggen.
Hoofdkenmerken van dit scenario zijn: — er wordt geen essentiële keuze gemaakt; — opportunistisch actorengedrag;
— symptoombestrijdend beleid.
Het gevolg is een splitsing van de samenleving in officiële (zichtbare) en onofficiële (verborgen, grijze en zwarte) sectoren. Het gebruik van de technologie staat in dienst van dit opportunis me, maar wordt er tevens door afgeremd. Het scenario laat geen oplossing zien voor urgente maatschappelijke problemen als werkloosheid, ‘kansarmoede’, ongelijke inkomensverdeling, in- efficiency in de produktie, begrotingstekorten voor de staat en de sociale zekerheid. Er doet zich polarisatie voor in de publieke opinie, de democratie wordt ondermijnd, een Europese op lossing lijkt veraf.
1.2. S2: Vrije keuze van werken, een basisinko men voor iedereen
Een radicale vernieuwing: iedere levende ziel,man of vrouw, baby, scholier, student, hand- of hoofd arbeider, huisvrouw of -man, werkloos of in loon dienst of gepensioneerd, krijgt recht op een per soonlijk basisinkomen dat los staat van zijn of haar maatschappelijke prestatie.
Hoofdkenmerken van dit scenario zijn:
— er wordt een duidelijke keuze gemaakt, en wel voor:
— loskoppeling van de voorziening in essentiële
levensbehoeften en de betaalde arbeid; — daarnaast handhaving van een vrije marktsec
tor voor de produktie en de verwerving van het ‘primaire’ inkomen (waaruit zoals nu alle transferinkomens worden gefinancierd). De betekenis van arbeid en werkgelegenheid in het maatschappelijk leven is in dit scenario ingrij pend veranderd. Er is ruimte voor een vrijere op stelling ten aanzien van beroepskeuze en levens stijl. Zelfstandige vestiging is gemakkelijker dan nu, ‘alternatieve’ projecten hebben meer kans, zwaar en onaangenaam werk wordt beter beloond. Statusverschillen zijn gebleven, maar zijn anders gespreid. De sociale zekerheid is vereenvoudigd. Het arbeidscontract is minder beschermd. De ar beidsmarkt is ‘flexibeler’. Machtsverschillen zijn blijven bestaan. In hoeverre het scenario ‘Euro pees’ is, hangt af van de mate waarin het basis inkomen ‘Europees’ wordt geregeld.
1.3. S3: Betaald werk voor iedereen, evenwicht via afspraken
In dit scenario wijkt de autonomie van het indi vidu voor die van de collectiviteit, althans inzake produktie en werkgelegenheid. Efficiëntie en eer lijk delen behoren — zoals nu - tot de belangrijk ste prioriteiten, hebben zelfs voorrang boven de individuele keuzevrijheid.
Hoofdkenmerken van het scenario zijn:
— arbeidsplaatsenovereenkomsten (bipartite of tripartite) regelende het aantal te werken uren (tegen regelingslonen) in bedrijven en bedrijfs takken;
— technologie-overeenkomsten (bipartite) rege lende het arbeidsscheppend/besparend karak ter van investeringen alsmede de invloed op de kwaliteit van de arbeid;
— werkgarantie-overeenkomsten (tripartite), waarbij iedereen betaalde arbeid in de particu liere of private sector wordt gegarandeerd; — produktie-overeenkomsten (tripartite en voor
de gemeenschappelijke markt), waarbij de af zet (tegen vaste prijzen) van bedrijven wordt veiliggesteld.
Het scenario houdt reglementering in op vrijwel alle markten. Voor het ‘Europees gezicht’ is be langrijk dat produktiekartels op Europees niveau worden afgesloten. De prijsconcurrentie is terug gedrongen. In plaats daarvan meer kwaliteits- en serviceconcurrentie. De handel met derde landen is aan dezelfde regelingen onderworpen (kwanti tatieve restricties). In deze zin is het scenario tevens ‘Europees’. Een groot deel van de macht
ligt bij producentenkartels en vakbonden. Betaald werk in een vaste werkweek blijft de meest voor komende — en geïdealiseerde — vorm van inko mensverwerving.
1.4. S4: Werk voor de besten, de triom f van de competitieve gedachte
Efficiëntie en eerlijk delen behoren — zoals nu — tot de belangrijkste prioriteiten. Zij worden in dit scenario gerealiseerd door concurrentie op de arbeids- en de produktmarkten. Vandaar de voorrang voor de individuele keuze en onderne- mingsvrijheid boven de autonomie van collectivi teiten.
Hoofdkenmerken van het scenario zijn:
— ondernemingsvrijheid in markten met een mi nimum aan afspraken en regelingen; vrije prijs vorming;
— vrije loonvorming in flexibele arbeidsmarkten; — een relatief beperkt, doch efficiënt stelsel van
sociale zekerheid, met georganiseerde zelfhulp. In dit scenario zijn in beginsel alle activiteiten ‘wit’. (Zwart of grijs zijn alleen die overeenkom sten, die tegen de mededingingsregelingen wor den gemaakt.) De organisatie van werknemers is relatief zwak. De maatschappij is efficiënt in de zin dat er welvaart heerst, maar niet iedereen deelt in die welvaart: de maatschappij valt uiteen in de ‘besten’, die een goede baan hebben en de ‘kans armen’, zonder of met minder goede banen. Het scenario is niet duidelijk Europees, meer interna tionaal gericht of ‘cosmopolitisch’.
1.5. S5: Gegarandeerd welzijn, het hoogtepunt van de welvaartsstaat
In dit scenario komt een aantal zaken terug, die hun nut hebben bewezen in de jaren vijftig en zestig:
a. een macro-economisch bestedingsbeleid, ge
richt op voldoende werkgelegenheid;
b. een geleide loonpolitiek, ter voorkoming van
inflatie, en
c. een compleet stelsel van sociale wetgeving (re
gelende de sociale zekerheid, de bescherming van het arbeidscontract, enz.).
Hoofdkenmerken van het scenario zijn:
— vrij ondernemerschap en vrije concurrentie binnen dit macro-economisch en sociaal ka der; in principe vrije prijsvorming;
— collectieve loonvorming binnen het kader van centrale richtlijnen;
— een ingewikkeld stelsel van voorschriften en richtlijnen;
— strikte controle op het naleven van deze wet geving en richtlijnen, ter voorkoming van het (opnieuw) ontstaan van zwarte sectoren (zwart werken, zwarte loonvorming).
Dit scenario is niet overwegend individualistisch (zoals S4) en ook niet overwegend collectivistisch (zoals S3). Beide elementen hebben een duidelijk omschreven taak. De starheid, die verbonden is aan elkaar tegenwerkende nationale wetgevingen en regelingen, is doorbroken door een organisatie in Europees verband. Voor het overige is het sce nario niet vernieuwend. In het beschermde sta tuut van betaalde arbeid in een vaste werkweek en de daaraan verbonden inflexibiliteiten is wei nig verandering gekomen.
2. Opties voor het sociaal statuut
Na deze beschrijvende inleiding een korte bespre king van enkele essentiële punten voor het sta tuut van de arbeid in de verschillende scenario’s, en met name van de loonarbeid in verhouding tot de niet-loonarbeid.
Werk heeft de kenmerken van een activiteit, de arbeidsovereenkomst heeft die van een statuut. De scenario’s voltrekken zich in het spannings veld van levende werkelijkheid en legislatie (wet en regelgeving).
Het duidelijkst is dit in het eerste scenario. De levende werkelijkheid en de legislatie schijnen niet meer op elkaar te passen. Vandaar het be staan van een grote zwart-grijze sector, bevatten
de activiteiten, waaraan de rechtserkenning ont houden wordt. Wij veronderstellen hier, dat de spanning niet doorbroken wordt, dat deze blijft bestaan, doordat partijen niet tot een nieuwe aan passing van werkelijkheid en legislatie willen ko men. Vanzelfsprekend is deze tegenstelling die overigens altijd in zekere mate aanwezig is, niet op den duur in deze pregnante vorm bestaan baar, als hier verondersteld wordt. Daarvan is het ook een ‘control’ scenario, een doorstrekking van een veronderstelde contradictoire situatie. De vier andere scenario’s zijn elk het resultaat van een doorbraak. We zullen hieronder aangeven welke actorencombinaties verondersteld worden de dragers te zijn van elk dezer vier alternatieven (zie schema 1). Daarmee zij nog niets gezegd over de weg waarlangs deze eindresultaten worden be reikt. Een mogelijkheid is een herkenbare, on onderbroken ontwikkeling specifiek in de rich ting van één der scenario’s.
We zullen hier even bij stilstaan. Men zou name lijk uit de recente gebeurtenissen c.q. beleidsont wikkelingen (deregulering, flexibilisering, privati sering) kunnen gaan afleiden dat er zich op het moment van schrijven een ontwikkeling in de richting van het vierde scenario, dat van de vrije concurrentie (S4) aftekent. De afstand tot de horizon is echter nog ver. Een ombuiging van deze lijn in de richting van de alternatieve scena rio’s S2, S3 of S5 of een ander, minder extreem resultaat ligt nog steeds binnen de mogelijkheden.
Schema 1. Scenario’s, actoren en sociaal statuut, dubbele dichotomie flexibiliteit, vrije
markten
geïnteresseerde actoren:
werkgevers, werknemers die het goed doen, zelf standigen
bescherming van het ar beidscontract
geïnteresseerde actoren:
bonden, werknemers die kwetsbaar zijn, (poten tiële) werklozen sociale zekerheid via
algemene regelingen
geïnteresseerde actoren:
gespecialiseerde pressie groepen, werknemers i.h.a.
S2: basisinkomen, autonomie in de marktsector, weinig regelingen, macht bij be drijven, autonomie voor het individu
S5: sociale zekerheid vol gens beproefd recept, macht bij de overheid, interventionisme in de marktsector
autonomie in loon- en in- komensaangelegenheden
geïnteresseerde actoren:
werkgevers
S4: autonomie in de markt sector, weinig regelingen, kleine sociale zekerheid, macht bij bedrijven
S3: gedeelde macht tussen bedrijven en vakbon den, marktsector gere geld door afspraken
En of zo’n ombuiging met storm of met geleide lijkheid gepaard zal gaan, is evenmin te voor spellen.
De veronderstelde combinaties c.q. coalities ach ter de scenario’s S2-S5 zijn:
in S2: gespecialiseerde pressiegroepen hebben de
steun weten te verwerven van vooruitstre vend liberaal of socialistisch denkende po litici, met name ook van de ‘Groenen’, en niet te vergeten van de werkgevers, die verondersteld worden het belang van een basisinkomen voor de flexibilisering van de arbeidsmarkt in te zien. Deze constel latie van belangenorganisaties, pressiegroe pen en politici hebben in dit scenario hun inzichten en wil aan de wetgever opgelegd.
in S3: de basis is hier een congsi van met de con
currentie worstelende producenten/werk- gevers en zich niet (essentieel) vernieuwd hebbende vakorganisaties, die samen ge bruik konden maken van een in een reces- sieve situatie gegroeid protectionistisch klimaat. Zij worden verondersteld de steun te hebben gekregen van behouden de politieke kringen of vleugels in ver schillende partijen. Deze combinatie is tot overeenstemming gekomen en heeft de wetgever achter zich gekregen.
in S4: in dit scenario is het klimaat wezenlijk an
ders. Het uitgangspunt is hier dat de pro- ducenten/werkgevers die zich actief in de concurrentieslag weten te handhaven te gelijk de steun hebben verworven van de actievere werknemers en zelfstandigen, en gecombineerd een klimaat van Vrij onder nemerschap’ konden doen ontstaan. Een gunstiger conjunctuur dan in S3 behoort daarbij tot de veronderstellingen. De poli tici hebben deze stemming gevolgd of daaraan voeding gegeven. Het resultaat is, dat ook de wetgevende macht de voor waarden voor dit scenario realiseerde.
in S5: de veronderstelling is hier de dominantie
van behoudende groepen van links. Als in S3 is het scenario bevorderd door een minder gunstige economische ontwikke ling, die belangrijke groepen werknemers, sociaal democraten (socialisten) en/of christen-democraten in het defensief heeft gedrongen in een sfeer van ‘redt de wel vaartsstaat, de sociale zekerheid,de rechts bescherming van de zwakken’, waarbij de steun van de meerderheid is verworven. Het is wellicht instructief deze vier contrasteren
de scenario’s te belichten vanuit het werkgelegen heids- c.q. arbeidsstatuut dat bij elk der scenario’s hoort, beginnend bij S5, dat het dichtst bij de thans nog formeel geldende wet- en regelgeving ligt, via S4, het ideologisch überale beeld, S3 het spiegelbeeld daarvan naar S2, het meest radicale, wellicht ook het meestbelovende scenario. De samenhang met de achterliggende coalities van actoren wordt verduidelijkt met een dubbele dichotomie in de tabel.
S5: brengt ons de sociale zekerheid terug vol
gens beproefd recept, met alles wat daarbij hoort. Hoofdbestanddelen: bescherming van het arbeidscontract en garanties voor het inkomen waar de bescherming van het arbeidscontract niet toereikend is. Daar achter staan degenen die deze beide ver worvenheden willen handhaven.
S4: ondermijnt zowel het één, de bescherming van het arbeidscontract door prioriteit te verlenen aan de flexibiliteit, als het andere, de inkomensgaranties via de sociale zeker heid, door prioriteit te geven aan de indi viduele autonomie bij de inkomensverwer ving en besteding. S4 is zo gezien het dub bele spiegelbeeld van S5.
S3: geeft eveneens autonomie aan het bedrijfs
leven (werkgevers en werknemers), maar op een heel andere wijze, namelijk via collec tieve regelingen en juist ter bescherming van het arbeidscontract!
S2: tenslotte, geeft inkomenszekerheid via de
meest verstrekkende regeling: het basisin komen, maar in dit geval juist om de ver starring die impliciet is aan S3 en S5 op so ciaal aanvaardbare wijze te kunnen door breken. Daarom is verondersteld dat de voorstanders van flexibiliteit zich in dit scenario zouden terugvinden. Een specula tieve conclusie is, dat in dit scenario een der voorwaarden besloten ligt voor een ont wikkeling naar een ‘post industriële samen leving’, een begrip dat hier niet nader wordt gespecificeerd.
We komen dus uit op een aantal futuristische beelden, die zo consequent mogelijk zijn samen gesteld. Volledige consequentheid is niet bereikt, omdat niemand ook de consequentie van de ge compliceerde werkelijkheid volledig doorgrondt — misschien volgt de werkelijkheid zelfs niet de consequentheid die met het menselijk brein sa menvalt . . .
Daarom is elk scenario gedeeltelijk een subjectie ve schets, althans een schets vanuit een
subjec-tieve logica. Men kan dit zien als een zwak punt van de scenariomethode, dat overigens ook geldt voor enkelvoudige extrapolaties. De kracht van de methode schuilt er daarentegen in, dat de ge bruiker van de scenario’s aan het denken wordt gezet. Bovendien staat het aan iedereen vrij, om naast de gegeven scenario’s zijn eigen inzichten te stellen.
Elk van de scenario’s staat in verbinding met een bepaalde dominante constellatie van ac toren. De dominantie daarin hangt weer sa men met cruciale variabelen als arbeidsaanbod, technologie, economische activiteit, welke selec tief actoren in sterke en zwakke posities plaatsen. Gegeven een bepaald verloop van deze cruciale variabelen, zijn eventueel voorwaardelijke voor spellingen mogelijk. Langs deze weg kan dan weer verder in de toekomst worden geschouwd, kunnen beleiden worden beraamd, die de basis vormen van een nieuw sociaal statuut. Deze be leiden dienen maatregelen te bevatten, die samen passen in één scenario (dat niet hoeft samen te vallen met één der bovenstaande scenario’s). Im mers, maatregelen die tegengestelde scenario’s dienen, hoe rechtvaardig en raak deze ook kun nen zijn als afzonderlijke gehelen beschouwd, zijn op den duur niet tegelijk te handhaven. Die gedeelten van het beleid, die niet in het totaal passen, zijn dan meest een kort leven beschoren. We komen op deze manier toch weer tot een keu ze. Voor een goed begrip zij hier (nogmaals) ver meld, dat deze scenario’s die keuze niet maken.
Zij dragen immers geen doelstellingskarakter: naar verwachting zal de toekomstige werkelijk heid elementen van de vijf scenario’s in zich ver enigen. Het daarbij behorende beleid zal door de actoren samen worden bepaald. Er is dus alle re den voor om de scenario’s niet te beschouwen als utopieën, die een geïdealiseerd toekomstbeeld geven, noch als nachtmerries, vage beelden van een angstige wereld. Het zijn gewoon wereldbeel den, met goede en slechte kanten, waar men ver schillend tegenaan kan kijken, maar die het zicht op de toekomst beogen te concretiseren, waar door een reële discussie over het beleid wordt ge
diend. □
Noten
1. Opgesteld in het kader van het FAST H-progiamma van de Commissie der Europese Gemeenschappen, Brussel. Op aanvraag verkrijgbaar bij het FAST-Pro- gramma, Commissie der Europese Gemeenschappen, DG XII, Wetstraat 200, Brussel. FAST is een afkor ting van: Forecasting and Assessment in Science and Technology.
2. Met ‘maatschappelijk’ o f ‘sociaal statuut’ c.q. ‘ar- beidsstatuut’ is bedoeld het geheel van voorschriften en conventies betreffende de plaats en rechtstoe stand van de werkende mens in de maatschappij. Vgl. Van Dale, Groot Woordenboek Hedendaags Ne derlands, verklaring van het begrip ‘statuut’. 3. Vergelijk: Vakgroep Planning en Beleid, Sociologisch
Instituut RU Utrecht: Handleiding voor het Ontwer pen van scenario’s, 1982, blz. III. De hier gegeven de finitie wijkt iets af van de ‘Utrechtse’.
4. We hebben hier te maken met ‘ideaaltypische’ Situa ties, in de zin van Max Weber. Die ‘Objektivität’ So zialwissenschaftlicher Erkenntnis. Archiv für Sozial wissenschaft und Sozialpolitik, 19. Bd, 904.