• No results found

Boekbesprekingen - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Boekbesprekingen - Downloaden Download PDF"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Boekbesprekingen

L. Aarts, Ph. de Jong en R. van der Veen (2002), Met de beste bedoelingen; WA01975-1999: trends, onderzoek en beleid, Den Haag, Elsevier bedrijfsinformatie, isbn 90 5901101 5, 371 blz.

(€28)

Ex-staatssecretaris Hoogervorst van SZW legt in het voorwoord van Met de beste bedoelin­ gen uit waar dit boek over gaat: Wat is de wis­ selwerking geweest tussen het WAO-beleid, het WAO-onderzoek en de belangrijkste trends in het beroep op de WAO? Wat heeft 25 jaar WAO-onderzoek ons geleerd? SZW gaf de au­ teurs in 1999 opdracht voor deze studie. Een deel van de resultaten is verwerkt in het rap­ port van de Adviescommissie Arbeidsonge­ schiktheid (Donner-II) van mei 2001. Elet boek is geschreven door twee economen en een so­ cioloog die hun sporen hebben verdiend op dit gebied. Het is onderverdeeld in 21 hoofdstuk­ ken in vier delen, met daarnaast ruim twintig pagina's onderzoeksbronnen en een kleine veertig pagina's technische bijlagen.

In deel I - dat vijf hoofdstukken omvat - worden de trends in de cijfers beschreven, evenals het door de Nederlandse overheid ge­ voerde WAO-beleid, en worden vergelijkingen gemaakt met het WAO-beleid elders in Europa en de VS. Vier conclusies daaruit:

1 in de 25-jaarperiode steeg het aantal arbeids­ ongeschikten evenals de beroepsbevolking bijna continu, maar bij het aantal arbeidson­ geschikten als percentage van de beroepsbe­ volking ligt het iets anders: dit percentage steeg in de periode 1975-1990 van zes procent naar ruim elf procent, maar daalde daarna tot bijna tien procent in 1999;

2 de financiële lasten door arbeidsongeschikt­ heid bedroegen in 1975 2,4 procent van het BBP en in 1999 2,6 procent, dus niet veel ho­

ger dan 25 jaar eerder;

3 sinds 1977 daalde de instroomkans van man­ nen en steeg die van vrouwen,- in 1999 is de kans van mannen 1,2 procent en van vrou­ wen 2,0 procent;

4 de WAO-er van 1975 is sterk verschillend van die uit 2000; een kwart eeuw geleden was er veel meer sprake van oudere werkne­ mers met rugklachten die met 'pre-pensioen' konden, het profiel is langzamerhand opge­ schoven naar de jongere vrouw met psychi­ sche klachten.

Wat betreft het beleid wordt er op gewezen dat de pogingen tot kostenreductie in de jaren ze­ ventig en tachtig niet hielpen en dat daarom in de jaren negentig het recht op arbeidsonge­ schiktheid werd ingeperkt en het beleid van fi­ nanciële prikkels - vooral richting werkgevers - werd geïntroduceerd. In de tweede helft van de jaren negentig werd dit beleid aangevuld met ingrijpende wijzigingen in de organisatie van de uitvoering van de sociale zekerheid (on­ afhankelijk toezicht, privatisering, samenwer­ king en publieke uitvoering waren de pijlers daarvan).

In vergelijking met andere landen wordt Ne­ derland door de auteurs als volgt getypeerd. In Nederland:

- zijn de uitkeringen relatief hoog;

- wordt geen onderscheid gemaakt tussen werkgerelateerde en buiten het werk gelegen oorzaken van arbeidsongeschiktheid;

- is gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid per­ manent mogelijk;

- is de resterende verdiencapaciteit en niet de resterende arbeidscapaciteit bepalend voor de arbeidsongeschiktheid;

- is de ontslagbescherming uitgebreider dan elders in Europa en de VS;

(2)

betrokken bij de arbeidsongeschiktheid en de reïntegratie;

- is het stelsel sterk georiënteerd op de opvang van arbeidsongeschikten en veel minder op hun reïntegratie.

Deel II van Met de beste bedoelingen omvat acht hoofdstukken die de onderzoeksresulta­ ten van de laatste 25 jaar samenvatten. De zes beleidsrelevante thema's die hierin aan de orde komen, zijn het arbeidsongeschiktheidscriteri­ um (wanneer wel en wanneer niet een uitke­ ring?), de invloed van belasting en belastbaar­ heid als oorzaken van arbeidsongeschiktheid, de organisatie van de uitvoering van de sociale zekerheid en het handelen van de uitvoerders, de invloed van financiële prikkels voor werkge­ vers en werknemers bij de WAO, het vraagstuk van de reïntegratie en ten slotte de bijzondere positie die vrouwen zijn gaan innemen in de WAO-discussie. Wat betreft het rëïntegratiebe- leid in Nederland concluderen de auteurs dat de overheid diverse maatregelen invoerde - en soms ook weer snel afschafte - zonder dat on­ derzoeksresultaten er veel invloed op hadden. Het overheidsbeleid heeft zo zijn 'autonome dy­ namiek'.

Dit tweede deel eindigt met het beantwoor­ den van twee hoofdvragen: wat hebben we ge­ leerd van kwarteeuw WAO-onderzoek en waar liggen de blinde vlekken in onze kennis en in­ zichten? De auteurs vinden dat de WAO van 1975 niet meer te vergelijken is met die van 2000. Volgens hen dient het onderzoek anno 2002 zich vooral te richten op de huidige ar­ beidsmarkt (met zijn sterk gegroeide diensten­ sector, een verdubbeling van de arbeidspartici­ patie van vrouwen, geflexibiliseerde arbeidsre­ laties en veel tweeverdienershuishoudens met anderhalve baan) en de daardoor ontstane ho­ gere eisen aan mensen en grotere werkonze- kerheid. Hoe beïnvloedt dit alles de belasting en belastbaarheid van mannen en vrouwen te­ genwoordig? Dat zou de centrale onderzoeks­ vraag anno nu moeten zijn.

In deel III van deze studie, dat zeven hoofd­ stukken omvat, wordt gepoogd door middel van eigen onderzoek te achterhalen in hoe­ verre het proces van WAO-toetreding en het verblijf in de WAO in de periode 1980-1998 is veranderd. Zijn de factoren die het WAO-risico in 1980 bepaalden dezelfde als in 1998 of zijn er andere factoren in het spel gekomen? Enkele highlights:

- de WAO-toetreders worden steeds jonger, en ongeacht functie, opleiding of burgerlijke staat hebben vrouwen over de gehele periode een hoger WAO-risico dan

mannen,-- vrouwen met een gezin hebben de laatste tien jaar een hogere kans om twaalf maan­ den ziek te blijven dan mannen met een ge­ zin. Voor mannen is de aanwezigheid van een gezin juist kansverlagend. Als echte econo­ men veronderstellen de auteurs hier dat 'naarmate het overig huishoudinkomen gro­ ter is, vermindering van het inkomen van be­ trokkene als gevolg van een WAO-toetreding minder pijnlijk is';

- de invloed van de psychische klachten op het WAO-risico is door de jaren heen steeds groter geworden. Hier aarzelen de auteurs bij de vraag of de 'objectieve' psychische belas­ ting wel of niet is toegenomen. Enerzijds ge­ ven ze toe dat banen tegenwoordig meer (be­ lastende) communicatieve vaardigheden vra­ gen dan vroeger, maar anderzijds merken ze op dat ook de 'ervaren' psychische arbeidsbe­ lasting is gegroeid, suggererend dat er iets in de waarneming van werkenden lijkt te zijn veranderd. Hier lijkt nader longitudinaal on­ derzoek zeker ook op zijn plaats;

- tussen 1980 en 1998 zijn langverzuimers zich steeds meer gaan oriënteren op terug­ keer naar werk.

In de slotbeschouwing geven de auteurs als hun mening dat er in de periode 1990-1995 - na de parlementaire enquête van de commis- sie-Buurmeijer - het kabinet pas echt werk maakte van de inperking van de arbeidsonge­ schiktheid (scherpere toelatingscriteria, lagere uitkeringen, herkeuringsoperatie, sociale part­ ners is invloed ontnomen et cetera). De periode 1995-1999 typeren ze als een terugval, het aan­ vankelijke elan is verdwenen, de beleidseffec­ ten lijken uitgewerkt.

Twee commentaren zijn op hun plaats. De auteurs hadden iets dieper mogen graven in de niet-economische kanten van de problematiek. Dit geldt met name voor de normen en waar­ den van mannen en vrouwen inzake werk, ge­ zin, vrije tijd en gezondheid, hoe deze in 25 jaar zijn veranderd en welke invloed ze hebben gehad op verzuim en arbeidsongeschiktheid. Daarnaast is het een teleurstelling dat de au­ teurs niet zelf met een WAO-beleidsplan zijn gekomen. Dat mag toch worden verwacht na 370 pagina's historische analyses. Niettemin

(3)

mag dit overzicht van een kwarteeuw trends, onderzoek en beleid rondom de WAO een in­ spiratiebron voor onderzoekers en beleidsma­ kers worden genoemd. Blijft over de vraag waar­ om het ministerie van SZW wel de opdracht tot het onderzoek gaf, maar het twee jaar later niet zelf publiceerde. Lag dat aan de scherpe slot­ conclusie of juist aan het ontbreken van een toekomstvisie op de WAO ?

Peter G.W. Smulders TNO Arbeid Redactielid Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken

L. Struyven, C. Steurs, A. Peeters en V. Minne (2002), Van aanbieder naar aanbesteder. Marktwerking bij arbeidsbemiddeling en -reïntegratie in Australië, Nederland, Verenigd Koninkrijk en Zweden, Leuven/Leusden, Acco, isbn 90 3345 065 8, 284 blz.

Vlamingen zijn meestal zeer geïnteresseerd in en goed geïnformeerd over wat zich in Neder­ land afspeelt in de politieke arena en het soci­ aal-economische beleidsveld. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat men er met belang­ stelling kijkt naar de ontwikkelingen die zich in Nederland de afgelopen jaren hebben voor­ gedaan rond de werkloosheidsbestrijding en de uitvoering van onze sociale zekerheid. De positie van de Vlaamse Arbeidsvoorzieningsor­ ganisatie, de VDAB, heeft er nog niet ter dis­ cussie gestaan op de manier waarop dat voor die van het voormalige Arbeidsvoorziening Nederland het geval is geweest. Ook de intro­ ductie van marktwerking, in Nederland in een gevorderd stadium, staat er nog maar net ter discussie. Een discussie die in Nederland niet of nauwelijks is gevoerd.

De al dan niet radicale 'transformatie' naar een markt voor arbeidsbemiddeling en -reïnte­ gratie is echter niet iets waarop Nederland een patent heeft. Ook in de Verenigde Staten, Au­ stralië, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Zweden is inmiddels ervaring opgedaan met het inschakelen van de markt voor vergelijk­ bare publieke doelen. In Nederland is in de aanloop naar de Wet structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI), de wet waarin het uit­ gangspunt van marktwerking voor de reïnte- gratiemarkt is vastgelegd, is - mede onder in­ vloed van het Nyfer van Bomhoff - de aan­

dacht vooral uitgegaan naar het zogenaamde- Wisconsin Model in de Verenigde Staten en kort daarop ook naar de Australische aanpak.

De studie van Struyven c.s., wellicht deels bedoeld om de discussie over de introductie van marktwerking in Vlaanderen te voeden, heeft zich gericht op de praktijkervaringen in vier landen. Behalve - hoe kan het anders voor een Vlaamse studie - Nederland komen in het boek ook Zweden, het Verenigd Konink­ rijk en Australië aan de orde.

Het is bij mijn weten de tweede keer dat is geprobeerd praktijkervaringen in verschillende landen met de inschakeling van marktpartijen en marktmechanismen voor de uitvoering van traditionele arbeidsmarkttaken van de over­ heid systematisch te beschrijven. De eerste is de in 2001 gepubliceerde studie van Arents, Cluitmans en Pepping voor de OSA (Markt­ werking en vernieuwing in het activeringsbe- leid. Buitenlandse lessen voor Nederland). In mijn ogen is de Vlaamse studie breder van in­ zet en valt zij vooral op doordat diepgaander aandacht is besteed aan de feitelijke uitwer­ king van wat formeel is geregeld. De OSA-stu- die beperkt zich meer tot voorbeelden die ver­ gelijkbaar zijn met Nederlandse situaties. Deze grotere diepgang, die het de lezer mogelijk maakt zich een genuanceerd beeld te vormen van de buitenlandse voorbeelden, is een eerste verdienste van de Vlaamse studie. Het be­ vreemdde mij echter wel dat de OSA-studie niet door Struyven c.s. wordt genoemd.

Een tweede verdienste van de studie is dat is geprobeerd theoretische aangrijpingspunten te bieden voor de casusbeschrijvingen. Dit is geen overbodige luxe. Het gaat hier immers om veranderingsprocessen die zich niet vanuit één theoretische invalshoek laten duiden. Zo laten de auteurs zien dat er op het oog weliswaar sprake is van de introductie van marktwerking in delen van het werkloosheids- en socialeze- kerheidsbeleid in dc bestudeerde landen, maar dat er eigenlijk sprake is van quasi-markten. De overheid treedt in een dergelijke markt­ vorm in de plaats van de klant, waardoor geen directe (marktrelatie tussen vragers en aanbie­ ders kan ontstaan. Een tweede afzwakking van het idee van marktwerking bij reïntegratie die het boek biedt, is dat het prijsmechanisme in alle vier de onderzochte landen in het beste ge­ val slechts gebrekkig werkt. In mijn ogen iets te optimistisch stellen de auteurs dat er dan in

(4)

plaats daarvan sprake is van concurrentie op kwaliteit. Hoe deze marktwerking op basis van concurrentie op kwaliteit dan in zijn werk gaat en hoe kwaliteit wordt of dient te worden ge­ meten, wordt helaas niet voldoende uitge­ werkt. Met name dit onderwerp zou op meer dan warme belangstelling kunnen rekenen bij de Nederlandse lezers van dit boek.

Men zou het als een zwakte van het boek kunnen zien dat het theoretische kader erg eclectisch aandoet en dat in het afsluitende hoofdstuk niet wordt geprobeerd het kader op basis van bevindingen aan te scherpen. Ik zie dat zelf in dit geval echter als een verstandige keuze. Het is namelijk nog te vroeg: de studies naar marktwerking bij het toeleiden van doel­ groepen naar de arbeidsmarkt zijn nog te schaars en te verkennend om op voorkomende manier tot een sluitend theoretisch kader te komen. Er is met dit boek echter weer een aan­ tal stukjes aan de puzzel toegevoegd.

Dit boek is met name het lezen waard voor wetenschappers en studenten, geïnteresseerd in arbeidsmarkt- en socialezekerheidsbeleid. Ook beleidsmakers zullen er hun voordeel mee kunnen doen, zij het meer met de inzichten die voorbeelden uit andere landen bieden dan met de beschrijving van de Nederlandse situ­ atie. Ik verwacht echter niet dat beleidsontwik- kelaars en uitvoerders bij reïntegratiebedrijven, verzekeraars, arbodiensten, gemeenten of gro­ te bedrijven veel van hun gading vinden in dit boek. Daarvoor ligt het abstractieniveau net iets te hoog. Een minpuntje aan het boek is het ontbreken van een index, waardoor het niet ge­ makkelijk is een onderwerp 'dwars door het boek' te scannen.

De auteurs schrijven ergens tegen het einde van het boek: 'De invoering van het marktme­ chanisme dus staat niet op zichzelf, maar is een onderdeel van de zoektocht naar een cohe- renter uitkerings- en activeringssysteem!' (p.238). Voorlopig is deze zoektocht nog niet af­ gelopen. Met een boek als dit kan die zoek­ tocht niet alleen worden gevolgd maar mis­ schien ook nog bijgestuurd.

Jos Mevissen Regioplan beleidsonderzoek

Erik de Gier (2002), Pensioenen in de 21e eeuw, 's-Gravenhage, Elsevier bedrijfsinformatie (serie Wetenschappelijke Publicaties), isbn 90 7166 771 5.

De houdbaarheid van onze pensioenvoorzie­ ning is al een aantal jaren een actueel onder­ werp. Directe aanleiding is de vergrijzing waar­ door een krimpende beroepsbevolking steeds hogere pensioenlasten moet opbrengen. De prognose is dat in 2040 de afhankelijkheidsra- tio van ouderen in ons land zo'n 48 procent zal bedragen, waardoor de overheidsuitgaven voor pensioenen oplopen tot ruim veertien procent van het BBP. Een ander probleem is dat een deel van het vermogen van de pensioenfondsen is belegd in aandelen die sinds de dotcom col- lapse een stuk minder waard zijn geworden. Door de dalende beleggingsresultaten hebben intussen 138 van de ongeveer duizend pensi­ oenfondsen te maken met onderdekking, dat wil zeggen een dekkingsgraad van minder dan 105 procent. Daarbij komt dan nog dat sinds enige tijd Europa zich ook nadrukkelijk met het pensioenvraagstuk is gaan bemoeien. Dit heeft te maken met de totstandkoming van de EMU: door de stijgende pensioenlasten kan de norm voor het begrotingstekort (maximaal drie procent van het BBP) onder druk komen te staan. Dit heeft ook te maken met uitspraken van het Europese Hof van Justitie vanwege het vrije verkeer van werknemers en van kapitaal, waardoor pensioenfondsen (meer) over de grens moeten kunnen beleggen én uitkeren. En dan hebben ook de burgers nog hun wensen op pensioengebied. In bijna alle Europese lan­ den is vervroegde uittreding een nagenoeg on­ omkeerbare trend, terwijl nieuwe levensloop- patronen de behoefte aan tussentijdse uit­ treding stimuleren. Daarbij komen dan nog de gezinsverdunning als gevolg van individualise­ ring en de dalende geboortecijfers, waardoor de traditionele solidariteit binnen families ver­ dwijnt. Dit leidt weer tot stijgende kosten voor huisvesting, thuiszorg en gezondheidszorg. Kortom, een somber scenario waardoor pijnlij­ ke ingrepen in de pensioenstelsels van alle Eu­ ropese landen onvermijdelijk zullen zijn.

Het voorgaande vormt in essentie de inhoud van de vorig jaar verschenen publicatie van Erik de Gier over de problematiek van de ouderdomspensioenen. In de publicatie wor­ den de belangrijkste ontwikkelingen op een

(5)

systematische manier op een rij gezet. Kern­ vraag is of, rekening houdend met de geschet­ ste problematiek, het Nederlandse pensioen­ stelsel in de komende jaren al dan niet houd­ baar is. De publicatie bestaat uit drie delen. Daarvan behandelt het eerste deel de 'achter- grondontwikkelingen', zoals demografische en maatschappelijke veranderingen (vergrijzing, individualisering en flexibilisering), mondiale invloeden vanuit instellingen als de Wereld­ bank, het IMF en de ILO, het Europese pensi- oendebat en de mate waarin in de Europese pu­ blieke opinie steun blijft bestaan voor de wel­ vaartsstaat en de pensioenen. Het tweede deel gaat in op het pensioendebat in Nederland en start met een beschrijving van de eerste pijler van ons stelsel, de AOW. Daarna volgen de tweede en derde pensioenpijler, de aanvul­ lende pensioenregelingen en verschillende vor­ men van individuele pensioenvoorzieningen Dit deel wordt afgesloten met een uiteenzet­ ting over vervroegde en flexibele uittreding en over de recente verbreding van het pensioende­ bat als gevolg van veranderende levensloopba­ nen. Het derde deel bestaat uit een afsluitend hoofdstuk waarin de samenvatting en de con­ clusies worden gepresenteerd. De Giers ant­ woord op de kernvraag is dat ondanks de kos­ tenstijging de houdbaarheid van ons pensioen­ stelsel niet echt in het geding is, maar dat ons stelsel op termijn wel belangrijke veranderin­ gen zal moeten ondergaan. De verwachting is vooral dat de grenzen tussen de drie pijlers in de toekomst zullen vervagen, waarbij de tweede en derde pijler in betekenis zullen toe­ nemen.

In zijn boek behandelt De Gier op een syste­ matische en goed leesbare manier de belang­ rijkste aspecten van het nationale en interna­ tionale pensioendebat. Het ligt bijna voor de hand dat daarbij niet alle invalshoeken van dit complexe vraagstuk kunnen worden bespro­ ken. Door het uitsluitend als 'achtergrondont- wikkeling' te behandelen, komt naar mijn me­ ning het Europese pensioendebat onvoldoende tot zijn recht. Dit is vooral jammer, omdat een vergelijking met de manier waarop dit debat in andere Europese lidstaten wordt gevoerd en met de oplossingsrichtingen die daar aan de orde zijn interessante(re) vergezichten zou kunnen geven op mogelijke keuzes bij de toe­ komstige inrichting van ons eigen stelsel. Som­ mige landen, zoals Denemarken, Finland, Ita­

lië, Nederland en Zweden hebben al aangege­ ven op dit punt weinig behoefte aan ingrij­ pende hervormingen te hebben. Maar in andere landen, zoals Duitsland, België, Frank­ rijk, Griekenland, Ierland, Spanje en het Ver­ enigd Koninkrijk, zijn ingrijpende hervor­ mingsprocessen gaande. Zo is Ierland bezig met een uitbreiding van de aanvullende pensi- oenverzekering via de invoering van een pensi- oenspaarregeling (Personal Retirement Savings Account). Andere aspecten die in het Europese debat aan de orde zijn, zoals de nadruk op ver­ hoging van de arbeidsparticipatie met het oog op de financiële houdbaarheid of de in ons land bestaande (gedeeltelijke) compensatie van vergrijzingslasten door belastingheffing op pensioenaanspraken, krijgen weinig of geen aandacht. De Giers slotconclusie zal voor de geïnteresseerde lezer niet echt verrassend zijn, maar komt overigens wel weer overeen met sommige conclusies in het Europese debat. Ondanks deze kanttekeningen heb ik veel waardering voor deze toegankelijke presentatie van de pensioenproblematiek. Het doel van het boek, namelijk het leveren van een bijdrage aan het pensioendebat, zal hiermee zeker zijn gediend.

Kees Vos Ministerie van SZW Redactielid Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken

John Snel (2001), Bouwen aan beleid: Organisatie- en personeelsbeleid in de bouw tussen arbeidsmarkt en arbeidskwaliteit, Utrecht, Jan van Arkel (proefschrift), 395 blz. In het proefschrift van John Snel gaat het om de vraag wat de ontwikkelingen zijn op de ar­ beidsmarkt in de bouwnijverheid in relatie tot de organisatie en de kwaliteit van de arbeid. De auteur stelt daarbij de vraag of er knelpunten zijn in de personeelsvoorziening van bedrijven en in de werksituatie van werknemers. Ook wil hij weten welke beleidsmogelijkheden er kun­ nen worden geformuleerd voor een 'geïnte­ greerde'aanpak van deze knelpunten op onder­ nemingsniveau, en de ondersteunende rol die werkgevers- en werknemersorganisaties in de bedrijfstak daarbij spelen.

De lezer komt in het boek veel te weten over de bedrijfsstructuur, de technologische

(6)

ontwikkelingen en de vormen van arbeidsde­ ling en flexibilisering van het bouwproces (hoofdstuk twee), de kwaliteit van de arbeid (hoofdstuk drie) en de problematiek van ar­ beidsmarkt, scholing en beleid (hoofdstuk vier). In hoofdstuk vijf worden drie uitvoerige casestudies van bedrijven gepresenteerd, in hoofdstuk zes worden de resultaten van een enquête onder werknemers weergegeven.

In de bedrijfsstudie is aan tien directieleden of personeelsfunctionarissen, zes uitvoerders en acht bouwvakarbeiders een open vragenlijst voorgelegd. Ten behoeve van de enquête zijn in de periode 1991-1993 zeventig bouwlocaties be­ zocht op 21 plaatsen in Midden-Nederland, waarbij in totaal 180 vragenlijsten zijn afgeno­ men. De auteur differentieert de gegevens naar een aantal relevante factoren: de kwaliteit van de arbeid blijkt beter in de onderhouds- en re- novatiesector dan in de woning- en utiliteits­ bouw, beter bij hoofdaannemersbedrijven dan bij onderaannemers en beter bij timmerlieden dan bij metselaars en andere beroepen. Voor de omvangrijke organisatie van het veldwerk en de inzichtelijke verwerking van de gegevens verdient de auteur alle waardering.

Het boekt bouwt in essentie voort op inzich­ ten van Van Hoof en Dronkers (1980) over de aansluiting tussen onderwijs, arbeidsmarkt en arbeidsorganisatie en het werk van Loveridge en Mok (1979) over arbeidsmarktsegmentering, terwijl ook de conceptualisering van kwaliteit van de arbeid van Beukema (1996) tot zichtbare inspiratie heeft gediend. Terzijde hangt de au­ teur de structuratietheorie aan, die in hoofd­ stuk vier wordt gepresenteerd als het antwoord op het dilemma tussen de structuur en het handelen van actoren. In het slothoofdstuk komt de auteur er echter niet meer op terug, waardoor niet duidelijk wordt wat deze oriënta­ tie toevoegt aan de overige theoretische noties in het boek (vergelijk met Goldthorpe's On so- ciology (2001: 1-3).

De probleemstelling van het boek betreft een 'wat-vraag' ('welke' zijn de ontwikkelin­ gen, knelpunten, beleidsmogelijkheden et ce­ tera, p. 19). Het ontbreekt aan een 'waarom­ vraag'. Ook is er geen leidende hypothese. Dat is jammer, omdat de studie, hoewel de auteur dat niet expliciet problematiseert, mijns in­ ziens met name licht werpt op de totstandko­ ming van kwaliteit van de arbeid als een col­ lectief goed in deelsectoren die worden gedo­

mineerd door overwegend kleine bedrijven die onder scherpe concurrentieverhoudingen met elkaar wedijveren om opdrachten en arbeids­ krachten.

Verder wordt, ondanks de uitvoerige aan­ dacht voor 'allocatie'en 'verdeling' van werkne­ mers op de arbeidsmarkt, de loonvorming in de CAO en op de werkvloer niet uitgewerkt. Om deze reden valt het moeilijk de 'tendensen tot arbeidsmarktsegmentering' die de auteur waarneemt, te beoordelen (p.332-338). Het pro­ bleem is dat de segmenteringstendensen wor­ den getrokken langs de lijnen van het hoofd-/ onderaannemersschap, terwijl er in de be­ drijfstak voldoende onderaannemersbedrijven zijn (ze heten officieel nevenbedrijven) met een omvangrijke interne personeelsbezetting, langdurige dienstverbanden en - door de alge­ meen verbindendverklaring van de CAO - ook internationaal gezien heel behoorlijke arbeids­ voorwaarden en rechtsposities. Ook de sterk gegroeide categorie van zelfstandigen zonder personeel, die een andere prijsstelling kennen, wordt in de discussie over segmentering helaas niet meegenomen.

In het slothoofdstuk trekt de auteur enkele interessante conclusies over de ontwikkeling van de kwaliteit van de arbeid. Conform de in­ terne differentiatiehypothese van Steijn en De Witte (1992) concludeert de auteur dat de com­ plexiteit van het bouwvak toeneemt met een afname van de traditionele werkzaamheden en een toename van de tempodwang in het werk. Tegelijkertijd heeft vijftig procent van de on­ dervraagde bouwvakarbeiders een geringe au­ tonomie en heeft zestig procent geen leermo­ gelijkheden in het werk. Deze bevindingen gaan in tegen onderzoek van het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid dat een stij­ ging van het kwalificatieniveau en daarmee van het vakmanschap waarneemt (p. 313-314).

De auteur werkt deze bevinding uit in een pleidooi voor 'nieuw' vakmanschap met aan­ dacht voor functionele flexibilisering in het werk. Snel stelt voor het bedrijfstakgewijze ar­ beidsmarktbeleid aan te vullen met een geïnte­ greerde personeelsaanpak op ondernemingsni­ veau om de allocatie en de kwaliteit van de ar­ beid te verbeteren. Helaas worden de in de the­ orie aangekondigde strategische afwegingen van bedrijven (p.22-25) zowel in de gehan­ teerde definitie van personeelsbeleid ('beleid dat betrekking heeft op de voorziening, belo­

(7)

ning en ontwikkeling van en de relatie met het personeel', p.320) als in de evaluatie van het ruime empirische materiaal impliciet gelaten. Terwijl de lezer bijvoorbeeld nog zou willen weten welke kosten- en batenafwegingen be­ drijven maken bij de personeelsinzet en waar­ om bedrijven de door de auteur aangeduide voordelen van multifunctionele bouwploegen niet onderkennen.

Mare van der Meer Amsterdams Instituut voor Arbeidsstudies

Binnengekomen Dissertaties

Sandra Groeneveld (2002), Loopbanen onder de loep: allocatie en promotiekansen van werknemers van een organisatie in verande­ ring, Assen: Van Gorcum, (Proefschrift Eras­ inus Universiteit Rotterdam), isbn 90 2323 772 2, 271 blz.

Boeken en rapporten

Rob Kayzel (2002), Veranderen met verstand en gevoel: een inleiding in de kunst van orga­ nisatieverandering, Bussum: Coutinho, isbn 90 6283 100 1 (tweede druk), 207 blz.

P.R.A. Oeij, E.P. Miedema en A. Goudswaard (2002), De toekomst van flexibilisering van ar­ beid en arbeidsrelaties, Hoofddorp: TNO Ar­ beid, isbn 90 6743 924 X, 140 blz.

E.P. Miedema en D.J. Klein Hesselink (2002), Uitgezonden of uitgezonderd worden: een schriftelijk enquêteonderzoek onder een repre­ sentatieve steekproef van 1448 uitzendwerk- nemers, Hoofddorp: TNO Arbeid (TNO-rap- port 3090002/R9900552), isbn 90 6743 762 X, 74 blz.

f. de Leede, E. Cox-Woudstra, A. Goudswaard, G. van Rijn, J. van Schie, B. Tuinzaad en A. van Veldhuisen (2002), Flexibele inzet van perso­ neel in productiebedrijven : praktijkvoorbeel­ den, trends, effecten, instrumenten, Hoofd­ dorp: TNO, isbn 90 6743 939 8, 51 blz.

N. Boreham, R. Samurcay and M. Fischer (Eds.) (2002), Work Processes Knowledge, Lon­ don, Routledge, isbn 04 1527 929 1, 244 blz. J. de Haan en J. Steyaert (2003), Jaarboek 2003 ICTen samenleving. De sociale dimensies van technologie. Amsterdam: Boom, isbn 90 5352 903 9, 206 blz.

J. Berghman, A. Nagelkerke, K. Boos, R. Doe- schot en G. Vonk (2003), Honderd jaar sociale zekerheid in Nederland. Delft: Eburon, isbn 90 5166 953 4,352 blz.

R. Sennett (2003), Respect in een tijd van onge­ lijkheid. Amsterdam: Byblos, isbn 90 5847 058 X, 288 blz.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In order to verify the performance of P&P Hybrid model, the monitoring modules adopt a push mode, pull mode, and PPHM model for data transmission respectively, and

relationship identified in the healthy control group appears at odds with previous rsfMRI BOLD variability studies on healthy aging populations that have found that higher fluid

First, although domestic dogs were present in numerous Euro- pean archeological sites ∼15,000 y ago, and despite the fact that textual references or depictions superficially

Mahler et al., 2006 [ 36 ] ELISA Three recombinant RibP proteins combined at the molar ratio of the native heterocomplex, P0(P1/P2) 201/947 (21%) • Frequency and clinical

The second subsection will address the limitations of my second research question, which concerns limitations blended learning has towards increasing student engagement. Viewing

The new constraints and data reported here re fine and revise the sea level history for the northern Strait of Georgia ( James et al., 2005 ). Key revisions to the sea-level

In sum, we present evidence of a novel RIP encoded by a Drosophila defensive symbiont and find that Howardula suffers a much greater degree of rRNA depurination than the

We also investigate the Bowen measure and its stable and unstable components with respect to resolving factor maps, and prove several results about the traces that arise as