• No results found

Longitudinale Relaties tussen de Kwaliteit van de Ouder-Kind en Romantische Relaties en Zelfwaardering in de Adolescentie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Longitudinale Relaties tussen de Kwaliteit van de Ouder-Kind en Romantische Relaties en Zelfwaardering in de Adolescentie"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Longitudinale Relaties tussen de Kwaliteit van de Ouder-Kind en Romantische Relaties en Zelfwaardering in de Adolescentie

Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie Preventieve Jeugdhulp en Opvoeding Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde Universiteit van Amsterdam

K. Janssen, 12460176

Begeleiding: dhr. prof. dr. G.J. Overbeek & mw. J. Houten Tweede beoordelaar: mw. dr. P.H.O. Leijten

(2)

Abstract

The quality of social relationships with significant others and the development of one's own self-esteem are crucial factors in adolescent development. Adolescents distance

themselves from their parents, their peers become increasingly important and they experiment with romantic relationships. In this research the predictive relationships between the quality of the parent-child relationship and the quality of adolescents’ romantic relationships on their self-esteem was investigated. Data were analyzed from 77 adolescents with a romantic relationship (Mean age = 13.8 years; 58% girls), who participated in a 3 years longitudinal study. Results from linear regression analyses showed that self-esteem remains relatively stable over time and that the quality of the father-child relationship and the quality of the romantic relationship show no longitudinal association with the development of self-esteem. The quality of the mother-child relationship, however, did. Specifically, the results showed that a lower quality of mother-child relationships in adolescents with a current romantic relationship forecasts positive self-esteem two years later.

(3)

De adolescentie is de meest bewogen, onrustige en veranderlijke periode in het leven van de mens (Seiffge-Krenke, 2004; Meeus, 2012). Adolescenten gaan op zoek naar waar zij in geloven, wat ze willen worden, met welke personen zij willen omgaan en aan wie zij trouw blijven, oftewel zij gaan opzoek naar de eigen identiteit (Erikson, 1968). Adolescenten nemen steeds meer afstand van hun ouders, leeftijdsgenoten worden steeds belangrijker en

adolescenten experimenteren en zoeken naar nieuwe grenzen (Tieleman, 2015; Brown & Bakken, 2012; Hoof & De Vries, 2014). Dit is nodig om uit te groeien tot een uniek autonoom persoon met een eigen identiteit in de samenleving (Erikson, 1968; Tieleman, 2015). De kwaliteit van relaties met significante anderen en de ontwikkeling van de eigen

zelfwaardering zijn cruciale factoren in dit proces (Seiffge-Krenke, 2004; Collins, Welsh, & Furman, 2009). Onderzoek naar de romantische relaties richtte zich tot nu toe voornamelijk op (jong)volwassenen terwijl voor het eerst geëxperimenteerd wordt met romantische relaties in de vroege adolescentie (Brown & Baken, 2012; Conger, Cue, Helder, & Bryant, 2000; Dekovic & Meeus, 1997; Collins, Welsh, & Furman, 2009). In dit onderzoek is de

voorspellende waarde van zowel de kwaliteit van de ouder-kind relatie als de kwaliteit van romantische relaties op zelfwaardering onderzocht onder adolescenten over een periode van drie jaar.

Vanuit theoretisch oogpunt wordt in dit onderzoek gekeken naar het microsysteem van het model van Bronfenbrenner (1979). Het micro-systeem betreft de relaties die direct invloed hebben op de ontwikkeling van de adolescent. In dit geval richt ik mij op de rol van de

kwaliteit van de ouder-kind relatie en de kwaliteit van de romantische relatie in de

ontwikkeling van zelfwaardering van adolescenten (Bronfenbrenner, 1979; Van Aken et al., 2004).

De ouders zijn belangrijke gehechtheidsfiguren en van belang voor de ontwikkeling van de zelfwaardering van de adolescent (Overbeek et al., 2007; Van der Horst & Van

(4)

Rosmalen, 2016). De gehechtheid vindt zijn oorsprong in de babytijd en wordt doorgaans gedefinieerd als een duurzame, affectieve relatie tussen het kind en de ouders (Bowlby, 1982). De gehechtheid heeft invloed op hoe de mentale representaties van het kind zich ontwikkelen. Mentale representaties zijn de door gevoelens gekleurde en cognitieve verwachtingen over sociale relaties, die deel uitmaken van iemands interne werkmodel. Dit interne werkmodel bepaalt hoe adolescenten zichzelf leren waarderen en hoe zij relaties met anderen aangaan (Bowlby, 1982; Buist et al., 2004). Het interne werkmodel en bijbehorende mentale representaties ontwikkelen zich door ervaringen door de jaren heen in interactie met belangrijke gehechtheidsfiguren (Buist et al., 2004). In eerste instantie zijn dit de ouders (Bowlby, 1982). Naarmate het kind ouder wordt, worden andere sociale relaties van groter belang, zoals de relaties met leeftijdsgenoten en in het bijzonder romantische relaties (Buist et al., 2004; Brown & Baken).

De adolescentie is de periode waarin de identiteitsontwikkeling versnelt, met als belangrijk onderdeel de ontwikkeling van de zelfwaardering. In de adolescentie is er sprake van een wisselvallige identiteit. De adolescent is niet meer het kind dat hij of zij was maar is ook nog niet volwassen. Om die reden worden alle indrukken, levensvragen, kennis en sociale contacten opnieuw overwogen. Dit proces is sterk van invloed op het ontwikkelen van een solide volwassen identiteit (Erikson, 1968; Verken je geest, 2017). Als deze solide identiteit en zelfwaardering niet wordt bereikt kan rolverwarring ontstaan. Rolverwarring ontstaat wanneer de adolescent zich een negatieve identiteit aanmeet of zich geen eigen rol als

volwassene kan eigen maken (Erikson, 1968; Zelfvertrouwen, z.j.). Dit noemt Erikson (1986) een identiteitscrisis, de adolescent weet niet wie hij of zij is en blijft zoekende naar een solide identiteit. De ontwikkeling van de eigen zelfwaardering is een belangrijk onderdeel van deze identiteitsontwikkeling (Erikson, 1986). Zelfwaardering betreft het affectieve aspect van de persoon jegens het zelf, oftewel de positieve of negatieve evaluatie van de eigen persoon (Van

(5)

der Meulen, 1993). Een positieve zelfwaardering is van belang voor het individuele welzijn van de adolescent en van invloed op de algehele kwaliteit van leven (Nelis & Bukowski, 2019).

Eerder onderzoek laat zien dat gedurende de adolescentie de emotionele ondersteuning vanuit ouders richting het adolescente kind geleidelijk afneemt (Mastrotheodoros et al., 2019). Deze afname is voornamelijk te zien in de vroege adolescentie en blijft rond het zestiende levensjaar gelijk (Mastrotheodoros et al., 2019). Moeders tonen gemiddeld meer emotionele ondersteuning dan vaders (de Goede, Branje & Meeus, 2009). Onderzoek laat zien dat de lagere niveaus van emotionele betrokkenheid vanuit vaders richting het adolescente kind als helpend wordt ervaren voor de autonomie ontwikkeling en om de separatie en

individualisering van de adolescent op gang te brengen (Shulman & Klein, 1993).

Uit grootschalig onderzoek naar Amerikaanse adolescenten blijkt dat de kwaliteit van de ouder-kind relatie voor zowel jongens als meisjes sterk samenhangt met de zelfwaardering (Parker & Benson, 2004; Vékony, Van Aggelen-Gerrits, Van Aken, & Goudena, 2004). Daarnaast blijkt dat de individuele perceptie van adolescenten op het hebben van een

positieve relatie met ouders zorgt voor een positievere zelfwaardering (Demo, Small & Savin-Williams, 1987). Uit een systematische literatuurreview blijkt dat het verband tussen de kwaliteit van de relatie met leeftijdsgenoten en de ontwikkeling van zelfwaardering nog meer onderzoek behoeft, hetzelfde geldt voor de samenhang tussen de kwaliteit van de romantische relatie van adolescenten en de ontwikkeling van zelfwaardering (Rageliené, 2016)

Eerder onderzoek laat zien dat de kwaliteit van de ouder-kind relatie voorspellend is voor de wijze waarop (jong)volwassenen latere romantische relaties aangaan en de kwaliteit van deze relaties (Congor, Cui, Helder, & Bryant, 2000; Dekovic & Meeus, 1997). De wijze waarop adolescenten zich gedragen in relatie tot leeftijdsgenoten zou geleerd zijn vanuit de relatie die ouders met elkaar hadden in de jeugd en de kwaliteit van de ouder-kind relatie.

(6)

Oftewel ouders zijn het referentiekader bij het aangaan van betrokken en liefdevolle relaties, het managen van conflicten en regulatie van negatief affect (Brown & Bakken, 2012; Conger, Cue, Helder, & Bryant, 2000). Meisjes in de vroege adolescentie waarbij de kwaliteit van de ouder-kind relatie als slecht wordt ervaren blijken sneller een romantische relatie aan te gaan voor intimiteit en steun (Feiring, 1996; De Graaf et al., 2012). Ook blijkt uit eerder onderzoek dat meisjes in de vroege adolescentie waarbij de kwaliteit van de ouder-kind relatie als

positief wordt ervaren pas later romantische relaties aangaan. Voor jongens en meisjes in de latere adolescentie blijkt dit niet het geval (De Graaf et al., 2012).

Positief ervaren romantische relaties worden gekenmerkt door wederzijdse

ondersteuning en intimiteit (Collins, Welsh, & Furman, 2009). Kwalitatief goede romantische relaties worden tevens geassocieerd met het algehele welzijn van de adolescent en positieve kwaliteit van de romantische relatie in de latere (jong)volwassenheid (Seiffge-Krenke & Lang, 2002). Negatief ervaren romantische relaties worden daarentegen gekenmerkt door irritatie, hoge mate van controlerend gedrag en conflict (Galliher et al., 2004). Positieve relaties met leeftijdsgenoten dragen bij aan een positiever emotioneel en psychologisch welzijn van adolescenten (La Greca & Harrison, 2005).

Dit onderzoek richt zich op de kwaliteit van de ouder-kind relatie, de kwaliteit van de romantische relatie en de zelfwaardering van adolescenten. De kwaliteit van de romantische relatie zou net als de kwaliteit van de ouder-kind relatie voorspellend kunnen zijn voor de ontwikkeling van de eigen zelfwaardering. Om die reden richt dit onderzoek zich op adolescenten en werd de longitudinale samenhang tussen verschillende sociale relaties en zelfwaardering twee jaar later onderzocht. De onderzoeksvraag hierbij was of de ervaren kwaliteit van de ouder-kind relatie en de ervaren kwaliteit van de romantische relatie voorspellend zou zijn voor de zelfwaardering van adolescenten. De verwachting was dat zowel de kwaliteit van de ouder-kind relatie als de kwaliteit van de romantische relatie

(7)

voorspellend zou zijn voor de zelfwaardering van adolescenten op het tweede meetmoment. Een hogere kwaliteit van de ouder-kind relatie en een hogere kwaliteit van de romantische relatie op het eerste meetmoment zou dan samenhangen met een hogere zelfwaardering op het tweede meetmoment. Aangezien leeftijdsgenoten gedurende de adolescentie een steeds

grotere rol gaan spelen als primaire steunfiguren en adolescenten steeds meer autonomie ontwikkelen ten opzichte van hun ouders (Tarrant, 2002; Buist et al., 2004; Brown & Bakken, 2012), is in dit onderzoek uitgegaan van een verschuivend belang van de kwaliteit van de ouder-kind relatie naar de kwaliteit van de romantische relatie. Hieruit volgt de hypothese dat de voorspellende waarde van de kwaliteit van de ouder-kind relatie sterker zou zijn in de vroege adolescentie dan de latere adolescentie. De voorspellende waarde van de kwaliteit van de romantische relatie, daarentegen, zou juist sterker moeten zijn in de latere adolescentie dan de vroege adolescentie.

Methode Participanten

De steekproef van deze studie bestond uit 45 meisjes en 32 jongens (N = 77), tussen de 12,35 en 16,30 jaar oud (Mleeftijd = 13,8; SD = .875), allen met verkering op het eerste

meetmoment. Op het eerste meetmoment gingen 43 adolescenten naar het VMBO (Mleeftijd =

13,59; 55,8% ), 6 gingen naar de VMBO/HAVO (Mleeftijd = 13,66; 7,8%), 17 naar de HAVO

(Mleeftijd = 13,71; 22,1%) en 11 naar het VWO (Mleeftijd = 14,79; 14,3%). Van de meeste

adolescenten waren de ouders op het eerste meetmoment samenwonend (87,0%), slechts van 5 adolescenten waren ouders niet samenwonend en/of gescheiden (6,5 %). Het grootste gedeelte van de adolescenten rekende zichzelf tot de Nederlandse etniciteit (93,5%). Procedure

De gegevens van deze studie zijn afkomstig van de SOcial Development of

(8)

Zeevalkink, Vermulst, & Scholte, 2009). Deze dataset is longitudinaal van aard en bestond uit drie waves: de eerste wave vond plaats in 2005 (N = 2475), de tweede wave in 2006 (N = 1419) en de derde wave in 2007 (N = 775). In dit onderzoek werd enkel gebruik gemaakt van wave 1 en wave 3, hier wordt naar gerefereerd als T1 (wave 1) en T2 (wave 3). Ondanks dat de

data voorafgaand aan het onderzoek zijn verzameld werd confirmatief getoetst. Dit houdt in dat de hypothesen voorafgaand aan de data-analyse zijn opgesteld en vastgelegd in het onderzoeksplan (Bakker et al., 2013). Het inclusie criterium voor het huidige onderzoek was voor adolescenten het hebben van een romantische relatie op T1 (N = 77). Zowel de kwaliteit

van de vader-kind relatie als de moeder-kind relatie en de kwaliteit van de romantische relatie zijn meegenomen in het onderzoek. Waarbij is gecontroleerd op geslacht en leeftijd.

Voor het werven van participanten van de SODA studie werd gebruik gemaakt van een gestratificeerde steekproef, waarbij groepen zijn gevormd bestaande uit de gewenste doelpopulatie. Achtentwintig scholen uit een honderd kilometer radius rondom Nijmegen werden geselecteerd, uitgenodigd met een brief en hun deelname werd telefonisch bevestigd. Het schoolbestuur en het onderzoeksteam besloten in overleg welke klassen werden

geselecteerd voor afname van de vragenlijsten (Overbeek et al., 2009). Zowel de adolescent als de ouders werden op de hoogte gesteld van de inhoud en het doel van de studie en gaven toestemming voor deelname en het gebruik van de gegevens (Keizer, Helmerhorst, & Rijn- van Gelderen, 2019).

Op T1 werden vragenlijsten afgenomen onder reguliere lestijden (45 tot 50 minuten).

Tijdens de afname van de vragenlijsten was een leerkracht aanwezig om vragen te beantwoorden rondom onduidelijkheden en om orde te houden in de klas. Adolescenten werden gevraagd de gegeven antwoorden niet te delen met anderen. Daarnaast werd expliciet gemeld dat informatie niet gedeeld zou worden met derden (bv. ouders en leerkrachten). Dezelfde procedure werd gehanteerd voor T2 (Overbeek et al., 2009).

(9)

Meetinstrumenten

Kwaliteit van de ouder-kind relatie. De ervaren kwaliteit van de ouder-kind relatie werd gemeten aan de hand van de Inventory of Parent and Peer attachment (IPPA; Armsden & Greenberg, 1987). De vragenlijst werd ingevuld vanuit de perceptie van de adolescent zelf waarbij antwoord werd gegeven op vragen over hoe zij de kwaliteit van de relatie met zowel vader als moeder ervoeren op beide meetmomenten. Deze vragenlijst bestond uit twaalf items, bijvoorbeeld “Mijn moeder/vader helpt mij mezelf beter te begrijpen”. Voor zowel vader als moeder werden twee dezelfde vragenlijsten ingevuld. De antwoordopties bestonden uit een zes-punts Likertschaal van 1 (nooit) tot 6 (altijd). Hoe hoger de gemiddelde somscore, hoe positiever de adolescent de relatie met vader of moeder ervoer. De schaal had een hoge betrouwbaarheid voor de vader-kind relatie op T1 (α = .86) en moeder-kind relatie op T1

= .84).

Kwaliteit van de romantische relatie. De kwaliteit van de romantische relatie werd getoetst aan de hand van een vertaling van de Triangular Love Scale van Lemieux en Hale (2002; Overbeek et al., 2007). Ook hier betreft het de perceptie van de adolescent op de ervaren kwaliteit van de romantische relatie. Deze schaal bestond uit drie subschalen: intimiteit, passie en commitment. De subschaal over intimiteit bestond uit zeven items, bijvoorbeeld “X begrijpt hoe ik mij voel”. De subschaal over passie bestond uit zes items, een voorbeeld item is “Ik voel mij sterk aangetrokken tot X”. De laatste subschaal over

commitment bestond uit zes items (bv., “Ik denk dat mijn relatie met X altijd zal blijven bestaan”). De betrouwbaarheid van deze vragenlijst op T1 is hoog (α = .91). Antwoorden

werden gegeven op een zeven-punts Likertschaal van 1 (klopt helemaal niet) tot 7 (klopt helemaal wel). Hoe hoger de gemiddelde somscore van de antwoorden hoe positiever de adolescent de kwaliteit van de romantische relatie ervoer.

(10)

Zelfwaardering. De zelfwaardering van adolescenten is gemeten met gebruik van de Rosenberg Self-Esteem Scale, vertaald in het Nederlands door van der Linden en Roeders (1983). De vragenlijst bestond uit 10 items gericht op gevoelens van de adolescenten met betrekking tot de eigen zelfwaardering (bv., “Over het algemeen ben ik tevreden met

mezelf”). De antwoordopties bestonden uit een vier-punts Likertschaal van 1 ( past helemaal niet bij me) tot 4 (past goed bij me). Hoe hoger de gemiddelde somscore van de antwoorden hoe hoger de zelfwaardering van de adolescent. De betrouwbaarheid van deze vragenlijst was hoog op zowel T1 (α =.86) als T2 (α =.88).

Statistische analyse.

Beschrijvende statistiek. Ten eerste werden de contra-indicatieve items uit de vragenlijsten gehercodeerd in het programma SPSS. Voor de verschillende schalen werd de gemiddelde somscore per participant berekend. Outliers werden gewindsorized, waarbij de outlier naar beneden of boven werd verlaagd of verhoogd met één standaarddeviatie. De beschrijvende statistieken (gemiddelden en standaard deviaties) werden berekend voor zowel de kwaliteit van de moeder-kind relatie, de kwaliteit van de vader-kind relatie, en de kwaliteit van de romantische relatie op T1 en zelfwaardering op T1 en T2. Verschillen tussen jongens en

meisjes werden middels een one-way ANOVA berekend voor de verschillende concepten in het onderzoek, en directe verbanden tussen de verschillende concepten zijn berekend middels Pearson correlaties.

Toetsende statistiek. Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag werden multipele regressieanalyses uitgevoerd. Aan de assumpties van lineariteit, exogeniteit en homoscedasticiteit werd voldaan. In de multipele regressie analyse is uitgegaan van twee voorspellers, in dit geval de kwaliteit van de ouder-kind relatie en de kwaliteit van

romantische relatie op T1. Er is onderzocht of deze twee voorspellers samenhingen met één

(11)

werd overigens gecontroleerd voor eerdere niveaus van zelfwaardering op T1. Voor het

toetsen van de ouder-kind relatie werden twee multipele regressieanalyses uitgevoerd: één voor vader en één voor moeder. Daarnaast werd een moderatie effect getoetst voor leeftijd naar het verschuivend belang van de kwaliteit van de ouder-kind relatie naar de kwaliteit van de romantische relatie. De verwachting was dat de kwaliteit van de ouder-kind relatie in de vroege adolescentie (12-14) belangrijker zou zijn in de voorspelling van zelfwaardering dan in de latere adolescentie. Ook was de verwachting dat de kwaliteit van de romantische relatie juist belangrijker zou zijn in de midden/late adolescentie (15-17) voor de voorspelling van zelfwaardering dan in de vroegere adolescentie. Om het moderator effect van leeftijd te toetsen werd een dummy variabele aangemaakt waarbij de vroege adolescentie (N = 47) werd afgezet tegen de midden/late adolescentie (N = 30). Deze dummy variabele werd als

voorspeller meegenomen in beide multipele regressie analyses. Daarnaast werden zelfwaardering op T1, leeftijd en geslacht meegenomen als controlevariabelen van de

zelfwaardering op T2. Aangezien uit werd gegaan van een positief verband werd eenzijdig

getoetst met een significantie niveau van α = 0.05. Resultaten Beschrijvende Statistiek

Op T1 scoorden adolescenten zowel de kwaliteit van de vader-kind relatie (min-max =

2.42-5.50; M = 4.14; SE = .81), de kwaliteit van de moeder-kind relatie (min-max = 2.58-5.75; M = 4.50; SE = .73) als de kwaliteit van de romantische relatie (min-max = 2.32-6.98; M = 4.84; SE = 1.04) gemiddeld hoog (zie Tabel 1). Bij de kwaliteit van de romantische relatie scoorden adolescenten het hoogst op de subschaal intimiteit (M = 5.57, SE = 1.01).

Zelfwaardering werd zowel op T1 (min-max =1.60-4.00; M = 3.20; SE = .56) als T2 (min-max

(12)

Met behulp van een variantie analyse (ANOVA) werden de verschillen tussen jongens en meisjes berekend voor zelfwaardering op T1 en T2 en voor de kwaliteit van de ouder-kind

relatie en de kwaliteit van de romantische relatie op T1. Zowel zelfwaardering op T1 (F (1, 74)

= 4.85; p = .031) als zelfwaardering op T2 (F (1, 75) = 5.83: p = .018) liet een significant

verschil zien, waarbij jongens een significant hogere zelfwaardering rapporteerde dan meisjes. Uit de ANOVA bleek dat de kwaliteit van de vader-kind relatie (F (1, 73) = .463; p = .499), de kwaliteit van de moeder-kind relatie (F (1, 72) = .386; p = 536) en de kwaliteit van de romantische relatie (F (1, 59) = .003; p = .995) op T1 tussen jongens en meisjes niet

verschilden (zie Tabel 2). Pearson Correlaties

De samenhang tussen de verschillende variabelen is berekend aan de hand van Pearson’s correlaties en de uitkomsten staan weergegeven in Tabel 3. De samenhang tussen de kwaliteit van de relatie met vader en de kwaliteit van de relatie met moeder was naar verwachting hoog en significant (r = .75; p = .000). De samenhang tussen zelfwaardering op T1 en de kwaliteit van de relatie met vader (r = .36; p = .001) en de relatie met moeder op T1

(r = .26; p = .015) was gemiddeld sterk. Zowel de kwaliteit van de relatie met vader als moeder hingen significant en positief samen met de kwaliteit van de romantische relatie van de adolescent (r = .35; p =.002, r = .37; p = .001), met name met de door adolescenten ervaren intimiteit en commitment in de romantische relatie. Ook de romantische relatie, met name de ervaren intimiteit, hing gemiddeld sterk samen met de zelfwaardering op T1 en T2. Opvallend

was dat de ervaren passie in een romantische relatie wel samenhing met zelfwaardering op T2,

maar niet met zelfwaardering op T1.

Multipele Regressie Analyse

Multipele regressie analyse voor vaders. Om het voorspellend vermogen van de kwaliteit van de ouder-kind relatie en de kwaliteit van de romantische relatie voor de

(13)

zelfwaardering van adolescenten te toetsen werd gebruik gemaakt van twee aparte multipele regressie analyses, één voor vaders en één voor moeders (zie Tabel 4). Zelfwaardering op T1,

leeftijd en geslacht van de adolescent zijn meegenomen als controlevariabelen. De multipele regressie analyse voor vaders bleek in zijn geheel significant te zijn (F (7, 52) = 3.169, p = .007). Hierbij werd 20,5 % van de afhankelijke variabele van zelfwaardering op T2

verklaard door de onafhankelijke variabelen. Enkel zelfwaardering gemeten op T1 bleek een

significante voorspeller te zijn voor zelfwaardering op T2 (p = 002). Dit betekent dat de

zelfwaardering in de adolescentie relatief stabiel blijft door de tijd heen. De kwaliteit van de vader-kind relatie (p = .233) en de kwaliteit van de romantische relatie (p = .385) op T1

bleken geen voorspeller te zijn voor zelfwaardering op T2. Dit betekent dat tijdens de

adolescentie de kwaliteit van de vader-kind relatie en de kwaliteit van de romantische relatie niet voorspellend zijn voor de ontwikkeling van zelfwaardering, twee jaar later gemeten.

Multipele regressie analyse voor moeders. De multipele regressie analyse voor moeders (zie Tabel 4) bleek net als het model van vaders in zijn geheel significant (F (7, 51) = 3.639, p = .003). Hierbij werd 24,2% van de afhankelijke variabele van zelfwaardering op T2

verklaard door de onafhankelijke variabelen. Net als bij het model voor vaders bleek zelfwaardering op T1 een significante voorspeller te zijn voor zelfwaardering op T2. In

tegenstelling tot het model van vaders bleek de kwaliteit van de moeder-kind relatie wel een significante voorspeller voor later gemeten zelfwaardering (p = .002). Opvallend echter is de negatieve richting van dit verband (ß = -.314, p = .039). Dit betekent dat hoe beter de ervaren kwaliteit van de moeder-kind relatie op T1, hoe lager de zelfwaardering was op T2 óf hoe

slechter de ervaren kwaliteit van de moeder-kind relatie op T1, hoe hoger de zelfwaardering

van adolescenten op T2.

Uit de analyses bleek verder geen moderatoreffect aanwezig te zijn voor leeftijd op het verband tussen de vroege adolescentie en de kwaliteit van de ouder-kind relatie en op het

(14)

verband tussen de midden/late adolescentie en de romantische relatie. Dit betekent dat het, in tegenstelling tot de hypothese, niet zo is dat voor jongere adolescenten het verband tussen de kwaliteit van de ouder-kind relatie en zelfwaardering sterker is, en ook niet dat voor

midden/late adolescenten het verband tussen de kwaliteit van de romantische relatie en zelfwaardering sterker is.

Discussie

In dit onderzoek naar 77 adolescenten in de leeftijd van 12 tot 17 jaar oud werd antwoord gezocht op de vraag of de ervaren kwaliteit van de ouder-kind relatie en de ervaren kwaliteit van de romantische relatie voorspellend zijn voor de zelfwaardering van

adolescenten. De resultaten van de multipele regressie analyses lieten geen longitudinaal verband zien voor de kwaliteit van de vader-kind relatie en de kwaliteit van de romantische relatie op zelfwaardering, twee jaar later. De kwaliteit van de moeder-kind relatie liet tegen verwachting in een negatief significant verband zien. Oftewel, hoe beter de ervaren kwaliteit van de moeder-kind relatie op T1, hoe lager de zelfwaardering op T2 óf hoe slechter de

ervaren kwaliteit van de moeder-kind relatie op T1, hoe hoger de zelfwaardering op T2. Het

verschuivend belang van de kwaliteit van de ouder-kind relatie naar de kwaliteit van de romantische relatie als voorspeller voor later gemeten zelfwaardering bleek afwezig te zijn. De voorspellende waarde van de kwaliteit van de ouder-kind relatie was niet sterker voor vroege adolescenten, en de voorspellende waarde van de kwaliteit van de romantische relatie was niet sterker voor midden/late adolescenten.

In lijn met eerder onderzoek werd stabiliteit gevonden in de ontwikkeling van

zelfwaardering (Ployhart & Ward, 2011). Ondanks dat de zelfwaardering veranderlijk is in de adolescentie blijft zelfwaardering ook in deze levensfase stabiel, in de zin dat eerdere niveaus van zelfwaardering sterk voorspellend zijn voor zelfwaardering twee jaar later gemeten (Erikson, 1968). Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat adolescenten met een hogere

(15)

zelfwaardering meer positieve reacties uitlokken vanuit de omgeving en om die reden meer positieve sociale interacties hebben, wat versterkend is voor hun zelfwaardering ten opzichte van adolescenten die deze positieve interacties mislopen (Bolt, 2006; Erikson, 1968). Zo blijkt uit onderzoek naar adolescenten met antisociaal gedrag dat de lage zelfwaardering onder andere is toe te schrijven aan het enkel ontvangen van negatieve feedback uit de omgeving en de geringe waardering vanuit anderen voor de adolescent als persoon (Mathys, 1993; Erikson, 1968; Bolt, 2006). Adolescenten met een hoge zelfwaardering zijn in staat om positief over zichzelf te blijven denken in situaties van falen en kunnen profiteren van

feedback op ongewenst gedrag (Güldner & Stegge, 2013; Erikson, 1968).

Daarnaast werd een significant verschil gevonden tussen jongens en meisjes en de ontwikkeling van zelfwaardering. Zo rapporteerden jongens doorgaans een hogere

zelfwaardering dan meisjes (Scaramella, Conger, & Simons, 1999; Hoof & de Vries, 2014). Een verklaring voor het verschil tussen jongens en meisjes en de ontwikkeling van

zelfwaardering is dat meisjes sneller internaliserende problemen ontwikkelen, daar waar jongens sneller externaliserende problemen ontwikkelen (Scaramella, Conger, & Simons, 1999; Heinonen, Räikönnen, & Keltikangas-Järvinen, 2003). Meisjes zouden om die reden sneller een negatieve zelfwaardering rapporteren dan jongens (Hoof & de Vries, 2014).

In tegenstelling tot de verwachtingen werd geen bewijs gevonden voor een

voorspellend verband tussen de kwaliteit van de vader-kind relatie en de ontwikkeling van zelfwaardering. Een verklaring voor de afwezigheid van het verband tussen de kwaliteit van de vader-kind relatie en zelfwaardering is dat vaders mogelijk een andere rol vervullen in de opvoeding dan moeders (Mesman & Vermeer, 2016). Zo zijn vaders op een minder hoog niveau emotioneel betrokken met hun adolescente kind dan moeders (De Goede, Branje & Meeus, 2009; Mastrotheordoros et al., 2019). Vaders zouden daarentegen directief en

(16)

dat kinderen hun grenzen leren verleggen en zelfstandig worden (Leaper, Anderson, & Sanders, 1998; Grossmann et al., 2002). De wat minder hoge niveaus van emotionele betrokkenheid vanuit vaders zijn in eerder onderzoek in verband gebracht met het idee dat vaders meer nadruk leggen op de autonomie om de individualisering in de adolescentie op gang te brengen (Shulman & Klein, 1993). Daar waar moeders meer emotionele

ondersteuning bieden en meer invloed hebben op het emotionele welzijn en zelfwaardering van de adolescent heeft de vader dus mogelijk meer invloed op het ontwikkelen van

autonomie, individualisatie en separatie.

Zoals in de vorige alinea staat beschreven is de rol van de moeder voornamelijk gericht op emotionele ondersteuning en de rol van de vader vooral op separatie en

individualisering (De Goede, Branje & Meeus, 2009; Mastrotheordoros et al., 2019). Daar waar de relatie met vader als helpend wordt ervaren om deze separatie en individualisering op gang te brengen, zou de vermindering in de kwaliteit van de moeder-kind relatie ook helpend kunnen zijn (Shulman & Klein, 2013). Vanuit vader en moeder neemt de emotionele

ondersteuning in de vroege en midden adolescentie geleidelijk af zodat de adolescent zichzelf kan ontwikkelen tot autonome volwassene. Deze afname is mogelijk sterker voor moeders dan voor vaders (Mastrotheordoros et al., 2019). Het huidige onderzoek betreft onderzoek naar de perceptie vanuit jonge adolescenten waarbij de groep laat adolescenten was

ondervertegenwoordigd. Dit is belangrijk in deze context, omdat in dit onderzoek is gekeken naar een steekproef van vroege adolescenten met een romantische relatie op jonge leeftijd, die mogelijk dus al meer autonomie hebben ontwikkeld ten opzichte van ouders, en dan met name moeder. Zo zouden meisjes in de vroege adolescentie met een negatieve relatie met ouders sneller een romantische relatie aan gaan voor intimiteit en steun (De Graaf et al., 2012). De groep adolescenten in dit onderzoek zouden zich wellicht al langer in het proces bevinden van separatie en individualisatie, waarbij men zich losmaakt van ouders (De Goede,

(17)

Branje & Meeus, 2009). Dit zou kunnen verklaren waarom uit dit onderzoek naar voren komt dat een wat minder hoge kwaliteit van de relatie met moeder samenhangt met een hogere zelfwaardering van adolescenten, passend in de normale ontwikkelingsgang van de adolescentie

Een opvallend resultaat uit dit onderzoek was dat er geen bewijs werd gevonden voor een positieve kwaliteit van de romantische relatie op de ontwikkeling van zelfwaardering. Ondanks dat adolescenten voor het eerst experimenteren met romantische relaties, lijkt de kwaliteit van deze relaties geen invloed te hebben op de zelfwaardering twee jaar later (Tieleman, 2015; Collins, Welsh, & Furman, 2009). Onderzoek naar romantische relaties richtte zich tot nu toe voornamelijk op (jong)volwassenen (Brown & Baken, 2012; Congor, Cue, Helder, & Bryant, 2000; Dekovic & Meeus, 1997). Romantische relaties in de vroege adolescentie zijn voornamelijk gebaseerd op vriendschap en experimenteren met partners en gedrag (Seiffge-Krenke, 2004). Pas in de late adolescentie en (jong)volwassenheid ontstaat een vorm van gehechtheid aan de partner waarin stabiliteit en wederzijdse toewijding een rol spelen (Furman & Wehner, 1997). Om die reden zou de kwaliteit van de romantische relatie in een latere leeftijdsfase mogelijk meer longitudinale samenhang laten zien met

zelfwaardering dan bij de kwaliteit van de romantische relatie in de vroege adolescentie het geval is (Furman & Wehner, 1997; Collins, Welsh, & Furman, 2009).

Als dit idee zou kloppen zou deze studie bewijs moeten leveren voor het verschuivend belang van de ouder-kind relatie naar de romantische relatie tijdens de adolescentie. Dit was niet het geval. Een mogelijke verklaring hiervoor is een mogelijk gebrek aan statistische power (N = 77) of dat het leeftijdsverschil tussen de vroege en midden/late adolescentie niet groot genoeg was in deze steekproef. Eventueel zou het bewijs voor het verschuivend belang van de kwaliteit van de ouder-kind relatie naar de kwaliteit van de romantische relatie wel

(18)

gevonden kunnen worden als vroege adolescenten vergeleken konden worden met een grotere groep late adolescenten of zelfs (jong)volwassenen.

Het onderzoek kent enige beperkingen. De externe validiteit van het onderzoek relatief laag, aangezien de steekproef geen representatieve afspiegeling van de maatschappij betreft. Zo rekende 93,5% van de adolescenten zich tot de Nederlandse etniciteit, om die reden zijn de resultaten moeilijk te generaliseren naar adolescenten en ouders uit verschillende etnische groeperingen. Daarnaast is voor de huidige studie gebruik gemaakt van een relatief kleine steekproef (N = 77) en kon enkel gebruik worden gemaakt van de percepties vanuit de adolescent zelf, het ontbrak in het onderzoek aan een multi-informant design. Zo werden de resultaten beperkt naar de perceptie van de adolescent zelf op de kwaliteit van de ouder-kind relatie en de kwaliteit van de romantische relatie en konden deze niet in verband worden gebracht met de percepties vanuit ouders of partners. Sterke punten van dit onderzoek zijn het longitudinale design, waarbij omgevingsfactoren én kindkenmerken met elkaar in verband konden worden gebracht, om een ontwikkelingsuitkomst op latere leeftijd te kunnen voorspellen (Kazdin & Nock, 2003). Daarnaast is gebruikt gemaakt van gevalideerde

meetinstrumenten met hoge interne consistentie om de kwaliteit van de ouder-kind relatie, de kwaliteit van de romantische relatie en zelfwaardering te meten.

Aanbevelingen voor Onderzoek en Praktijk

De uitkomsten van dit onderzoek op basis van deze steekproef geven inzicht in een groep adolescenten die een romantische relatie hebben in de vroege adolescentie. Dit zou weleens een bijzondere groep adolescenten kunnen betreffen. De resultaten leveren dan ook nieuwe vragen op. Wat is de achterliggende reden dat deze groep in de vroege adolescentie al een romantische relatie heeft en waarom is het verband tussen de kwaliteit van de moeder-kind relatie en zelfwaardering negatief? De aanbeveling voor vervolgonderzoek is om nogmaals de voorspellende waarde van de kwaliteit van de ouder-kind relatie op

(19)

zelfwaardering te onderzoeken op basis van een representatieve steekproef en in een longitudinaal design, waarbij met voldoende statistische power de externe validiteit kan worden gewaarborgd. Opvallend is dat ondanks dat de zelfwaardering zich versnelt

ontwikkelt in de adolescentie veel onderzoek is gedaan naar de zelfwaardering van kinderen op jonge leeftijd, zelfs al op de kinderopvang (Steffens, 2017; Verschueren & Marcoen, 2000; Vékony et al., 2004). Om die reden wordt aangeraden een controlegroep te gebruiken van kinderen in de preadolescentie waarbij separatie van ouders en individualisering nog geen rol speelt om zo het negatieve verband tussen de kwaliteit van de moeder-kind relatie en de afwezigheid van het verband tussen de kwaliteit van de vader-kind relatie te verklaren en eventueel meer inzicht te krijgen in de verschillende rol van vader en moeder binnen de opvoeding. Om de afwezigheid van het verband tussen de kwaliteit van de romantische relatie te verklaren wordt aangeraden een controlegroep van (jong)volwassenen te gebruiken waarbij romantische relaties theoretisch gezien van groter belang zouden moeten zijn en stabiliteit en wederzijdse toewijding een grotere rol spelen (Furman & Wehner, 1997).

Conclusie

De huidige studie toont aan dat zelfwaardering relatief stabiel blijft door de tijd heen en dat de kwaliteit van de vader-kind relatie en de kwaliteit van de romantische relatie geen longitudinale samenhang laten zien met de ontwikkeling van zelfwaardering. De kwaliteit van de moeder-kind relatie laat een negatief verband zien met de ontwikkeling van

zelfwaardering, wat mogelijk betekent dat de afname van de emotionele ondersteuning vanuit moeders voorspellend is voor hogere zelfwaardering, in ieder geval in een groep adolescenten die relatief vroeg beginnen aan romantische relaties.

(20)

Literatuur

Armsden, G.C., & Greenberg, M.T. (1987). The inventory of parent and peer attachment: Individual differences and their relationship to psychological well-being in

adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 16, 27–454. DOI: 10.1007/BF02202939.

Bakker, M., Wagenmakers, E.J., Borsboom, D., Wicherts, J., & Van der Maas, H. (2013). Spelregels in de psychologie: over eerlijk en goed onderzoek. De Psycholoog, 48, 68- 76.

Bolt, A. (2006). Het gezin centraal. Handboek voor ambulant hulpverleners. Amsterdam: SWP Uitgeverij

Bowlby, J. (1982). Attachment and loss: Vol. Attachment (2nd ed.). New York: Basic Books

Bronfenbrenner, U. (1979). Contexts of child rearing: problems and prospects. American Psychologist, 34, 844-850.

Brown, B. & Bakken, J. (2012). Parenting and peer relationships: reinvigorating research on family-peer linkages in adolescence. Journal of Research on Adolescence, 21, 153- 165. DOI: 10.1111/j.1532-7795.2010.00720.x

Buist, K., Dekovic, M., Meeus, W., & Van Aken, M. (2004). Leeftijdsgebonden

veranderingen in kwaliteit van gehechtheid van adolescenten aan vader en moeder. Pedagogiek, 24, 246-261.

Collins, W. A., Welsh, D. P., & Furman, W. (2009). Adolescent romantic relationships. Annual Review of Psychology, 60, 631-652. DOI: 10.1146/annurev.psych.60.110707.163459

Conger, R. D., Cui, M., Bryant, C. M., & Elder Jr, G. H. (2000). Competence in early adult romantic relationships: A developmental perspective on family influences. Journal of Personality and Social Psychology, 79, 224. DOI:10.1037//0022-3514.79.2.224

(21)

De Goede, I. H., Branje, S. J. T., & Meeus, W. H. (2009). Developmental changes in adolescents’ perceptions of relationships with their parents. Journal of Youth and Adolescence, 38, 75–88. DOI: 10.1007/s10964- 008-9286-7

De Graaf, H., Schoot, R. van de, Woertman, L., Hawk, S., & Meeus, W. (2012). Family and romantic and sexual initiation: a three way longitudinal study. Youth

Adolescence, 41, 583-592. DOI: https://doi.org/10.1007/s10964-011-9708-9 Dekovic, M., & Meeus, W. (1997). Peer relations in adolescence: effects of parenting and

adolescents’ self concept. Journal of Adolescence, 20, 163-176. DOI: 10.1006/jado.1996.0074

Demo, D., Small, S., & Savin-Williams, R. (1987). Family relations and the self-esteem of adolescents and their parents. Journal of Marriage and Family, 49, 705-715. DOI: 10.2307/351965

Erikson, E. H. (1968). Identity: Youth and Crisis. Norton, New York.

Feiring, C. (1996). Concepts of romance in 15-year-old adolescents. Journal of Research on Adolescence, 6, 181-200.

Furman, W., & Wehner, E.A. (1997). Adolescent romantic relationships : a developmental perspective. In Shulman, S. & Collins, A. (Eds.), Romantic relationships in

adolescence: developmental perspectives. New Directions for Child. San Francisco: Jossey-Bass

Galliher, R.V., Welsh, D.P., Rostosky, S.S., Kawaguchi, M.C. (2004). Interaction and relationship quality in late adolescent romantic couples. J. Social Personality Relationships. 21, 203–16. DOI: 10.1177%2F0265407504041383

Grossmann, K., Grossmann, K.E., Fremmer-Bombik, E., Kindler, H., Scheuerer-Englisch, H. Zimmerman, P. (2002). The uniqueness of het child-father attachment relationship: fathers’ sensitive and challenging play as a pivotal variabele in a 16 year longitudinal

(22)

study. Social Development, 11, 301-337 DOI: 10.1111/1467-9507.00202

Güldner, M.G. & Stegge, G.T.M. (2013). Beschermt een gezonde zelfwaardering tegen de negatieve gevolgen van falen en kritiek? Kind & Adolescent, 34, 45-58. DOI: 10.1007/s12453-013-0003-2

Heinonen, K., Räikönnen, K., & Keltikangas-Järvinen, L. (2003). Maternal perceptions and adolescent self-esteem: a six-year longitudinal study. Adolescence, 38, 669-687 Hoof, L. & De Vries, M. (2014). Als opvoeden niet vanzelf gaat. Orthopedagogiek in de

praktijk. Amersfoort: Thieme Meulenhoff

Keizer, R., Helmerhorst, K. O., & Rijn-van Gelderen, L. (2019). Perceived Quality of the Mother–Adolescent and Father–Adolescent Attachment Relationship and Adolescents’ Self-Esteem. Journal of Youth and Adolescence, 48, 1203-1217. DOI:

https://doi.org/10.1007/s10964-019-01007-0

La Greca, A.M., Harrison, H.M. (2005). Adolescent peer relations, friendships, and romantic relationships: Do they predict social anxiety and depression? Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 34, 49–61. DOI : 10.1207/s15374424jccp3401_5

Leaper, C., Anderson, K.J., & Sanders, P. (1998). Moderators of gender effects on parents’ talk to there children. Developmental Psychology, 34, 3-27. DOI: 10.1037/0012- 1649.34.1.3

Lemieux, R, & Hale, J.L. (2002). Cross-sectional analysis of intimacy, passion, and

commitment : Testing the assumptions of the triangular theory of love. Psychological Reports, 90, 1009-1014. DOI: https://doi.org/10.2466/pr0.2002.90.3.1009

Mastrotheodoros, S., Van der Graaff, J., Deković, M., Meeus, W. H., & Branje, S. J. (2019). Coming closer in adolescence: Convergence in mother, father, and adolescent reports of parenting. Journal of Research on Adolescence, 29, 846-862. DOI:

(23)

Matthys, W. (1993). Zelfwaardering bij kinderen met antisociaal gedrag. Klinische beschouwingen van empirische bevindingen. Kind en Adolescent, 14, 144. DOI: 10.1007/BF03060518

Mesman J., & Vermeer H. (2017). Vaders en moeders als opvoeders van jongens en meisjes. In: van IJzendoorn M., van Rosmalen L. (eds) Pedagogiek in beeld. Een inleiding in de pedagogische studie van opvoeding, onderwijs en hulpverlening. Houten: Bohn Stafleu van Loghum

Nelis, S. & Bukowski, W.M. (2019). Daily affect and self-esteem in early adolescence: correlates of mean levels and within-person variability. Psychologica Belgica, 59, 96– 115. DOI: 10.5334/pb.467

Overbeek, G., Vermulst, A., Stattin, H., Ha, T., & Engels, R. C. (2007). Ouder-kind relaties en sociaal-emotionele problematiek in de volwassenheid. Kind en Adolescent, 28, 3- 12. DOI: 10.1007/BF03061006

Overbeek, G., Zeevalkink, H., Vermulst, A., & Scholte, R. (2009). Peer victimization, self- esteem, and ego resilience types in adolescents: a prospective analysis of person- contect interactions. Social Development, 19, 270-284. DOI: 10.1111/j.1467- 9507.2008.00535.x

Parker, J.S., & Benson, M.J. (2004). Parent-adolescent relations and adolescent functioning : self-esteem, substance use, and delinquency. Adolescence, 39, 519-530

Ployhart, R.E., & Ward, A. (2011). The “quick start guide” for conducting and publishing longitudinal research. Journal of Business and Psychology, 26, 413-422.

DOI: https://doi.org/10.1007/s10869-011-9209-6

Ragelienė, T. (2016). Links of adolescents identity development and relationship with peers: A systematic literature review. Journal of the Canadian Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 25, 97.

(24)

Scaramella, L.V., Conger , R.D., & Simons, R.L. (1999). Parental protective influences and gender-specific increases in adolescent internalizing and externalizing problems. Journal of Research on Adolescence, 9, 111-141. DOI: 10.1207/s15327795jra0902_1 Seiffge-Krenke, I. (2004). Het verloop van de ontwikkeling van romantische liefde in de

adolescentie en de jong-volwassenheid: adequate en minder adequate adaptaties. Adolescenten en de Liefde, 88.

Seiffge-Krenke, I., & Lang, J. (2002, April). Forming and maintaining romantic relations from early adolescence to young adulthood: Evidence of a developmental sequence. In S. Shulman & I. Seiffge-Krenke (Co-chairs), Antecedents of the quality and stability of adolescent romantic relationships. Symposium conducted at the Biennial Meeting of the Society for Research on Adolescence, New Orleans, LA.

Shulman, S. & Klein, M.M. (1993). Distinctive role of the father in adolescent separation individuation. In S. Shulman & W.A. Collins (Eds.), Father-adolescent relationships (pp. 41-57). San Francisco: Jossey-Bass Publishers.

Steffens, W. (2017). Goed gedaan, kanjer! Kinderopvang, 27, 20–22. DOI: 10.1007/s41189- 017-0140-8

Tarrant, M. (2002) Adolescent peer groups and social identity. Social Development, 1, 110– 124. DOI: 10.1111/1467-9507.00189

Tieleman, M. (2015). Levensfasen. De psychologische ontwikkeling van de mens. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers.

Van Aken, M.A.G., Dekovic, M., Koot, H.M. (2004). Sociale relaties van kinderen en jeugdigen. Kind en Adolescent, 25, 40–44 DOI: 2443/10.1007/BF03060905 Van der Horst, F., & Van Rosmalen, L. (2016). Pedagogische ideeëngeschiedenis: de

gehechtheidstheorie van John Bowlby en Mary Ainsworth. In Ijzendoorn, M.H. van & Rosmalen, L. van (2016). Pedagogiek in beeld. Een inleiding in de pedagogische

(25)

studie van opvoeding, onderwijs en hulpverlening. Houten: Bohn Stafleu van loghum. Van der Linden, F. J., & Roeders, P. J. B. (1983). Schoolgaande jongeren: Hun leefwereld en

zelfbeleving [Schoolgoing youths: Their world and selfperception]. Nijmegen: Hoogveld Instituut.

Van der Meulen, M. (1993). Zelfbeeld en psychisch functioneren. Een introductie. Kind en Adolescent, 14. 94-101. DOI: 10.1007/BF03060513

Vékony, A., Aggelen-Gerrits, M., Aken, M. Van, Goudena, P. (2004). De relatie tussen zelfwaardering en gehechtheid aan ouders bij zevenjarige kinderen. Pedagogiek, 24, 124-137.

Verken je geest (2017, 29 maart). De 8 stadia van persoonlijke ontwikkeling volgens Erik Erikson. Geraadpleegd op 15 maart via https://verkenjegeest.com/de-8-stadia-van-persoonlijke-ontwikkeling-volgens-erik-erikson/

Verschueren, K., Marcoen, A. (2000). Zelfwaardering bij kleuters met verstorend gedrag. Kind en Adolescent, 21, 116–121. DOI: 10.1007/BF03060767

(26)

Bijlage 1: Conceptueel model

(27)

Bijlage 2: Tabel 1 Beschrijvende Statistieken Tabel 1

Beschrijvende statistieken voor ouder-kind relatie, romantische relatie en zelfwaardering

N Min. Max. M SE Moeder-kind relatie T1 (1-6) 74 2.58 5.75 4.498 0.733 Vader-kind relatie T1 (1-6) 75 2.42 5.50 4.140 0.814 Romantische relatie T1 (1-7) 61 2.32 6.98 4.842 1.041 Intimiteit 66 2.86 7.00 5.566 1.008 Passie 62 1.00 7.00 4.265 1.532 Commitment 61 1.00 7.00 4.652 1.448 Zelfwaardering T1 (1-4) 76 1.60 4.00 3.201 0.564 Zelfwaardering T2 (1-4) 77 1.70 4.00 3.153 0.589

Noot. Achter de variabelen staan de minimale en maximale waarde van de antwoordschalen tussen haakjes

(28)

Bijlage 3: Tabel 2 Uitkomsten variantie analyse Tabel 2 Variantie analyse N M SD F Sig ZT1 Meisje 45 3.09 0.57 Jongen 31 3.37 0.52 Totaal 76 3.20 0.56 4.85 .031 ZT3 Meisje 45 3.02 0.59 Jongen 32 3.34 0.55 Totaal 77 3.15 0.59 5.83 .018 V-K Meisje 43 4.08 0.78 Jongen 32 4.21 0.87 Totaal 75 4.14 0.81 4.63 .499 M-K Meisje 43 4.54 0.75 Jongen 31 4.44 0.73 Totaal 74 4.50 0.74 .386 .536 RR Meisje 38 4.84 1.02 Jongen 23 4.85 1.10 Totaal 61 4.84 1.04 .003 .955

Noot. Het verschil tussen jongens en meisjes in Zelfwaardering gemeten op T1 (Zw1), zelfwaardering gemeten

op T3 (Zw3)de kwaliteit moeder-kind relatie (M-K), kwaliteit vader-kind relatie (V-K) en kwaliteit van de romantische relatie (RR).

(29)

Bijlage 4: Tabel 3 Pearson Correlaties Tabel 3

Pearson Correlaties

M-K V-K Zw1 Zw3 RR RRin RRpa RRco

M-K w1 - V-K w1 .752** - Z w1 .256* .362** - Z w2 -.072 .074 .428** - RR w1 .367** .348** .313** .205 - RRin w1 .412** .462** .387** .230* .828** - RRpa w1 .073 .253* .144 .309** .774** .507** - RRco w1 .315** .218* .170 -.036 .800** .577** .346** - Noot. Pearson correlaties van de kwaliteit moeder-kind relatie (M-K), kwaliteit vader-kind relatie (V-K),

Zelfwaardering gemeten op T1 (ZT1), zelfwaardering gemeten op T2 (ZT2), Kwaliteit van de romantische relatie

(RR), Subschaal intimiteit in de romantische relatie (RRin), subschaal passie in romantische relatie (RRpa) en subschaal commitment in romantische relatie (RRco).

(30)

Bijlage 5: Tabel 4 Uitkomsten Multipele Regressie Analyse Tabel 4

Uitkomsten Multipele Regressie Analyse

b SE B ß p Model 1 (Constant) .937 1.885 .621 Vader-kind relatie -.146 .121 -.191 .233 Romantische relatie .080 .091 .139 .385 Zelfwaardering T1 .461 .143 .436 .002 Model 2 (Constant) 1.213 1.899 .526 Moeder-kind relatie -.265 .125 -.314 .039 Romantische relatie .095 .093 .164 .314 Zelfwaardering T1 .502 .143 .472 .001

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

For the reasons described above (time needed by library staff for classification of journals, difficulty of classification of journals because of fixed list and

In this liquid channel droplets of methylene blue (MB) dissolved in ethanol, containing single particles of a Pd-catalyst, flow in a continuous fluorinated oil phase.. As a proof

The modelling framework has two stochastic components: (i) a Poisson component, which models the observed (random) landslide count in each terrain subdivision for a given

The statistical model in the simula- tion design was identical to the model we used for the sensitivity analysis (Fig. This model contains seven parameters: the mean and variance of

In order to show the efficiency of heating induced by magnetic particles in an external magnetic field, we investigated such low-con- centrated Pickering emulsions (10% silicone oil

This section derives the pricing equation for (and then values) a credit default swap, which will then be modified to price a weather derivative based on a specific event..

The increasing availability of human induced pluripotent stem cells (hiPSC) derived from healthy individuals and patients have accelerated advances in developing experimental in

The combination of superconductivity and surface states in Dirac semimetal can produce a 4π-periodic supercurrent in a Josephson junction configuration, which can be revealed by