• No results found

Het belang van oude bomen voor vleermuizen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het belang van oude bomen voor vleermuizen"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

iet Derang

var

Veel laanbomen in Nederland verkeren in een fysiologisch eindstadi-

um.

Om de argeloze wandelaar voor gevaar te behoeden en om het

beeld van de lanen op termijn te behouden wordt er flink onder laan-

bomen gesaneerd. Boombewonende v4eermuizen blijken erg afhanke-

lijk van deze oude laanbomen, omdat in Nederland juist in deze bo-

men voldoende gaten en spleten te vinden zijn, waarin zij zich schuil

houden en hun jongen krijgen. Richtlijnen voor een vleerrnuisvriende-

lijk beheer van oude lanen zijn daarom dringend nodig.

Van acht van de negentien tot nog toe in Nederland aangetroffen vleermuissoor- ten is bekend dat zij voor hun verbiijf- plaatsen uitsluitend of tevens gebruik maken van 'holten' in bomen (tabel 1). Het zijn de Watervleermuis (Myotir dag-

bentonii), de Baardvleermuis (Myotu

mystacinus), de Brandts vleermuis (Myo-

tir brandtii)

-

twee moeilijk onderscheid- bare soorten -, de Franjestamleermuis

(Myotir natteréri), de Grootoorvleermuis

(Pfecotus autìtlw), de Ruige dwergvleer- muis (Pipistreflus nathusiàJ, de Rosse vleermuis (Nyctalus noctula) en de Bos- vleermuis (Nyctahs feirZe11').

Het kan daarbij gaan om holten, zoals spechtegaten, inrottingsgaten van afgebroken takken, scheuren in de stam, loshangende schors enz. Afhankelijk van de soort kunnen zowel overwinterende

dieren, als kraarnkolonies, paargezel- schappen of solitaire dieren in dergelijke boomholten worden aangetroffen.

Wederom aniankelijk vm de soort, maar ook van het betreffende ge- drag (paring, kramen, overwinteren) kan het daarbij gaan om één of enkele dieren per holte, tot groepen van meer

dan 250

exemplaren. In zeldzame gevallen kun- nen meer soorten in één holte worden aangetroffen, Sommige soorten hebben kraamkolonies van vrij vaste omvang, andere soorten leven in wisselende aan- tallen verspreid over verschillende bo- men. Alle soorten verwisselen regelma- tig van boom.

Bomen vervullen dus voor diverse doeleinden een functie als verblijfplaats voor vleermuizen. Welke eisen aan de boomholte worden gesteld is niet tot in

Herman Limpens

,

Wim Bongers

&

Jitze Kopinga

Een Gr~otoorvieermuis vliegt uit een Eik (Foto: Zomer Bruijn).

Pkcofus auritus is leaving a Quercus.

detail bekend en afhankelijk van soort en gedrag (tabel 1).

Bij welke leeftijd holten in bomen optreden

is:

o+a. aaiankdijk van de leef- tijd, boomsoort, standplaats en de duur- zaamheid van het hout @asen & Ko- pinga, 1986). De kans dat er

in

een boom een hoIte aanwezig is, zal echter in de regel toenemen met de leeftijd van de boom. Dat vooral oudere bomen van belang zijn voor vleermuizen is dan ook vanzelfsprekend en er is reeds door di- verse auteurs gewezen op het belang van oude bomen voor vleermuizen (o.a. Voûte, 1983).

Inventariseren met bat-detectors

Technische middelen om vleermuizen in bomen op te sporen waren tot voor kort niet voorhanden. Gegevens met betrek- king tot vleermuizen in bomen bleven dan ook, op een enkele uitzondering na (o.a. Fuchs, 1981), beperkt tot 'toevalli- ge' vondsten en mejdingen (o.a. Voûte, 1983). Door de ontwikkeling van me- thodieken voor het inventariseren van vleermuizen met behulp van zg. bat- detectors is het nu mogelijk om actief en systematisch het landschapsgebruik (foe- rageergebieden, vliegroutes en verblijf- plaatsen) van vleermuizen in de zomer- periode in

kaart

te brengen (Heimer et al., 1987).

Deze methode wordt sinds 1982 toegepast in het kader van tal van onder- zoeken en inventarisaties ten behoeve van adviezen voor beheer of landinrich- ting (o.a. Van der Coelen et al., 1989; Helmer, 1987; Kapteyn & Martens, in piep; Mostert, 1989; Mostert & Van Winden, 1989; Twisk, in prep.; Van der Vliet & Keyl, 1990). Bij deze inventari- saties wordt steeds het landschapsge- bmik van de vleermuizen in een gebied

(2)

Tabel 1. Boombewonende vleermuizen in Nederland Tree-dwelling bats in The Netherlands.

I

Vleermuissoort

I

B a t species zomer s u m m e r B G Myotis daubentonii Myotis m ystacinus Myotis brandtii M yotis nattereri Plecotus auritus Plecotus austriacus Pipistrellus nathusii Nyctalus noctula Nyctalus leisleri w i n t e r w i n t e r B G C o ? + o ? + o ? + o ? + o ? + ? o + o + ?

+

( + ) ? o ? ? B = in bomeniin trees. G = in gebouweniin buildings.

C = in grotten en groeveniin caves.

T = territoriale mannetjeslterritorial males. K = kraamkolonieinursery group.

+

= waarnemingen afkomstig van het gegevensbestand van de Stichting Vleer- muiswerkgroep NederlandiSVOiobservations derived from data basis Nether- lands Bat Research Foundation.

( + ) = idem, doch zeldzaam waargenomeniidem, though seldomly observed.

? = niet bekendlunknown.

o = vermoedelijk aanwezig, doch (nog) niet waargenomen Iassumed to be pre- sent, but not (yet) observed.

* = in het buitenland waargenomeniobserved outside The Netherlands. v = kraamkolonie in relatief vaste groeplconsistent nursery group.

( V ) = vermoedelijk kraamkolonie in vaste groepipresumably consistent nursery

group.

- = geen Ikraamkolonies in Nederland bekendiin The Netherlands no nursery groups known.

m = de kolonie gebruikt verschillende bomenlthe nursery group uses more than one tree.

gedetailleerd in kaart gebracht en aange- nomen mag worden, dat alle in het ge- bied aanwezige vleermuiskolonies op de- ze wijze worden opgespoord. Dit bete- kent echter niet dat ook elke als verblijf- plaats gebruikte boom wordt gevonden, omdat de vleermuizen vaak van boom verwisselen. De onderzoeken leiden tot een grote toename van het aantal beken- de 'vleermuisbomen'.

Daarnaast wordt de methode sinds

1987 ook toegepast

in

het Vleermuis At-

Iasproject van de Stichting Vleermuis- werkgroep Nederland / SVO. Dit project, dat wordt uitgevoerd met behulp van vrijwilligers, is gericht op het samenstel- len van een atlas van de verspreiding van de Nederlandse vleemuissoorten op ba- sis van een zg. atlasblokkengrid van 5 x 5 kilometer. Hoewel in de gebieden, die door vrijwilligers worden onderzocht, tot dusver niet overal systematisch naar vleermuisverblijfplaatsen wordt gezocht, leidt ook dit project tot het vinden van grote aantallen vleermuisbomen (o.a. Mostert, 1988).

Doelstelling en methode

Uit veldwaarnemingen blijkt, dat de keuze voor boomsoorten als verblijf- plaats niet willekeurig is. Waarop deze keuze berust is niet bekend, maar met het oog o p de bescherming van (poten- tiële) vleermuisbomen kan dit van be- lang zijn. Daarom is in het gegevens- bestand van het Vleermuis Atlasproject (het gaat hier om ongeveer 35.000 ha) nagegaan in welke boomsoorten vleer- muisverblijfplaatsen zijn gevonden en hoe de boomkeuze zich verhoudt tot het aanbod van bomen in Nederland.

O p basis van de tot dusver be- schikbare gegevens kon in 357 gevallen worden nagegaan, in welke boomsoor- ten vleermuisverblijfplaatsen van de be- treffende vleermuissoorten zijn gevon- den. De procentuele verdeling van de verblijfplaatsen per boomsoort is verge- leken met de procentuele verdeling van de boomsoorten over Nederland. Hier- voor is gebruik gemaakt van de Neder- landse Bosstatistiek 1980 - 1983 (Cen- traal Bureau voor de Statistiek, 1985), waarin de oppervlakten zijn vermeld, die de verschillende boomsoorten in Ne- derland innemen. De gegevens vermel- den cchter niet op basis waarvan deze oppervlakken zijn berekend en in hoe- verre daar ook laanbomen (inclusief de leeftijdsverdeling) in zijn betrokken, zo-

Foto 1. De doorsnede van de stam van een Noorse esdoorn (Acer platanoides) brengt de holte aan het licht. De scherpe begrenzing tussen het gezonde en aangetaste hout wijst erop dat dergelijke holten voorlopig nog geen bedreiging voor de stevigheid van de stam behoeven te zijn.

By intersecting the cavity of the tree of Acerplatanoides can be seen. The sharp boundary between heatthy and affected wood means that this cavity wil1 not be a threat t o the solidity of the tree in the near future.

(3)

dat deze aspecten bij de studie voorals- nog buiten beschouwing worden gela- ten.

Resultaten

Er van uitgaande, dat vleermuizen geen voorkeur hebben voor bepaalde boom- soorten, waar het hun verblijfplaatsen in bomen betreft, zou bij een evenredige verdeling van het aanbod aan holten over de verschillende boomsoorten ook een evenredige verdeling van de gevon- den vleermuimerblijfplaatsen mogen worden verwacht. Een vergelijking van het aandeel bomen per boomsoort in Nederland en het aandeel bomen, waar- in zich vleermuisverblijfplaatsen bevin- den, wijst echter anders uit (fig. 1).

Wanneer de vleermuissoort buiten beschouwing wordt gelaten, blijken uit figuur 1 de Zomereik (Quercus robur), de Amerikaanse eik (Quercus mbra), de Beuk (Fagus syhatica) en de Acacia (Ro- binia pseudoacacia) vaker vleermuisver- blijfplaatsen te bevatten dan op grond van hun beschikbaarheid mag worden verwacht. In de Grove den (Pinus syZ- vestris) daarentegen komen relatief min- der verblijfplaatsen voor.

Ook de verdeling van de vleer- muisverblijfplaatsen over de onderzoch- te gebieden lijkt niet willekeurig. Dit wordt geïllustreerd door waarnemingen in twee gebieden waar inventarisaties zijn verricht: Oranjewoud (Mostert, 1989) en het Imstenraderbos (Helmer, 1987).

Fig. 1. Procentuele verdeling van 357 vleermuisverblijfplaatsen over de verschillende

boomsoorten (linker kolommen) in vergelijking tot het 'aanbod' van deze bomen in Neder- land (rechter kolommen).

Proportional distribution of 357 bat roosts over the tree species (left columns) compared to the relative presence of those tree species in The Netherlands (right columns).

I.. ... ...

Qro Qru Fs Rp rest PS resn

MC~ ~ m / b M Plaw

pn Nn . ,q, trees

Bomenltrees:

Qro = Quercus robur Qru = Quercus rubra Fs = Fagus sylvatica Rp = Robinia pseudoacacia

Rest = Fraxinus excelsior, Salix spec., Betula spec., Acer spec., Aesculus hippocasta- num, Prunus avium, Populus spec.

PS = Pinus sylvestris

Resn = Pseudotsuga menziesii, Thuja spec. Vleermuizen/bats:

Md = Myotis daubentonii Mm1 b = Myotis mystacinusl brandtii Mn = Myotis nattereri Plaur = Plecotus auritus

Pn = Pipistrellus nathusii Nn = Nyctalus noctula

NI = Nyctalus leisleri

Oranjewoud (fig. 2) is een relatief jong bos, waarin drie oude landgoederen zijn gelegen. Oude bomen (ouder dan 90 jaar) vinden we alléén op de landgoe- deren en langs de oude lanen. Imstenra- derbos (fig. 3) is een jong bos met enkele restanten heel oud bos (150 jaar of ouder). In beide gebieden vinden we de vleermuisverblijfplaatsen steeds, zoals te verwachten is, in de oude gedeelten van het bos of in oude laanbomen. Het is dus niet de boomsoort, maar de leeftijd van de bomen die bepaalt of er vleer- muisverblijfplaatsen in aangetroffen kunnen worden. In Nederland zijn oude bomen bijna d e e n maar beuken en eiken.

Discussie

Het gegeven, dat vleermuisholten voor- namelijk in oude bomen zijn te vinden, wordt door de resultaten nogmaals on- derstreept en is verder niets nieuws. Het zijn steeds weer de Beuk, de Zomereik en de Amerikaanse eik (soorten die veel als laanboom zijn gebruikt) in parkbos- sen en lanen van oude landgoederen of buitenplaatsen waar de vleermuisver- blijfplaatsen gevonden worden, dus steeds weer bomen in die landschapsele- menten, die op dit moment oud genoeg zijn om holten te bevatten. Verwacht mag worden, dat ook andere boomsoor- ten benut zullen worden als deze maar oud genoeg geworden zijn.

De Acacia valt op, doordat deze boomsoort op relatief jonge leeftijd al veel spleten en loshangende schors ver- toont. Deze situaties worden door man- netjes van de Ruige dwergvleermuis graag benut (fig. 1).

Overigens moet worden opge- merkt dat het voorkomen van vleermui- zen in een bosgebied natuurlijk niet uit- sluitend afhangt van de beschikbaarheid van boomholten, maar ook van de kwali- teit van de omgeving als foerageer- ge bied.

Het relatief veel benutten van hol- ten in Beuk, Zomereik, Amerikaanse eik en Acacia zou weliswaar kunnen worden opgevat als een voorkeur van de vleer- muizen voor die boomsoorten, maar evenzogoed als een opportunistisch be- nutten van boomholten. Illustratief voor dit laatste is de situatie op de Duivels- berg, waar Helmer in 1988 in een gebied van ca 150 ha 59 vleerrnuisverblijfplaat- sen vond, waaronder 43 in Grove den. Kenmerkend voor dit gebied is dat de kwijnende bomen niet worden gerooid.

(4)

Leeftljdso bouw van het boa Age dlstrlbutlon of the torart

'Oranjewoud* O : 30 Jaar/yaars 30

-

80 jaarlyears 60

-

90 jaarlyean

> S0 Jaarlyean lesitljd onbekend doch wder dan S5 jair age unknown bul older thsn 95 p a d

OUDESCHOOT

\

l000 rnetre

i

Fig. 2. Oranjewoud is een betrekkelijk jong bos, waarin drie oude landgoederen zijn gele- gen. Oude bomen (ouder dan W jaar) vinden we alleen op deze landgoederen en langs de oude lanen.

Forest area 'Oranjewoud'. Relative young forst in which three old estates are situated. Trees older than W years are only found on these estates and alongside the avenues.

Bomen met kraamkolonieltrees with nursery of bats: d = Myotis daubentonii

P = Pipistrellus nathusii N = Nyctalus noctula

De helft van de verblijfplaatsen werd

Bedreigingen

dan ook gevonden in relatief jonge Het Meerjarenplan Bosbouw (Anon., (<80 jaar), maar toch al dode bomen. 1984) vermeldt, dat Nederland voor nog Dit ene bosgebied levert ongeveer de geen 10% (334.000 ha) bedekt is met helft van de nu bekende vleermuisver- bos en uit de Nederlandse Bosstatistiek blijfplaatsen in de Grove den (dus de 1980- 1983 valt op te maken, dat daarvan helft van het percentage in figuur l!). slechts 2 % ouder is dan 100 jaar (Cen-

traal Bureau voor de Statistiek, 1985). Oude bomen zijn dus in Nederland be- trekkelijk zeldzaam.

Een aanzienlijk deel van de 'oude' lanen is aangelegd in de eerste helft van de vorige eeuw, hetgeen betekent dat de bomen in die lanen momenteel zo'n an- derhalve eeuw (of meer) oud zijn. De boomsoorten, die toendertijd in dit soort beplantingen werden gebruikt, wa- ren voornamelijk Gewone beuk en Zo-

mereik. In de wat jongere lanen (aange- legd in de tweede helft van de vorige eeuw) is daarnaast in toenemende mate gebruik gemaakt van Amerikaanse eik.

Het voortbestaan over langere ter- mijn is momenteel voor veel lanen onze- ker, doordat ze in de ouderdomsfase zijn geraakt. Er is sprake van een aftake- lingsproces, doordat er in de loop van de tijd onvoldoende verjonging heeft plaatsgevonden. Als gevolg daarvan dient zich het probleem aan, dat op kor- te termijn (d.w.z. in de komende decen- nia) veel van de oude lanen aan vervan- ging toe zijn, omdat ze van ouderdom 'ineenstorten' of omdat de bomen om andere redenen (zoals onveiligheid) niet langer zijn te handhaven.

In hoeverre het op termijn massaal wegvallen van verblijfplaatsen bedrei- gend is voor het voortbestaan van de boombewonende vleermuizen in be- paalde regio's en de stand van de vleer- muizen binnen Nederland, is nog onvol- doende aan te geven. Het zal onder meer afhangen van de mate, waarin al- ternatieve verblijfplaatsen in de nabij- heid van de laan, zoals andere oude bo- men, gevonden kunnen worden en (niet in de laatste plaats!) of en in hoeverre de populatie wordt verstoord bij het verwij- deren van de oude bomen.

Met betrekking tot dit laatste is het vooral van belang dat de vellings- werkzaamheden niet plaatsvinden in tij- den, waarin de kolonies kwetsbaar zijn, zoals tijdens het overwinteren of in de kraamperiode. Desalniettemin betekent het wegvallen van oude bomen en daar- mee verblijfplaatsen per definitie een bedreiging voor boombewonende vleer- muispopulaties.

Verjonging van lanen moet zoda- nig worden gefaseerd dat er nog zoveel mogelijk oude bomen voor een zo lang mogelijke tijd (d.w.z. beheerstechnisch verantwoorde tijd) gehandhaafd kunnen blijven. Het is van groot belang om daarbij vooruit te denken en reeds nu bewust te streven naar mogelijke 'ver-

(5)

Wellicht een potentiële vleermuisboom (een ca 90-jarige Linde (Tilia spet.)). Probably a tree that wil1 be used by bats (a c. 90 year old Lime).

vangende woonruimte' in de nabijheid van de koloniebomen. Hoewel het be- leid er op gericht is meer bos een 'na- tuurfunctie' te geven en door verlenging van de omlooptijd een toename van het aantal oude bomen te verkrijgen, kan men zich afvragen of deze oude bomen tijdig geschikt zullen zijn als vleermuis- verblijfplaats.

Wanneer een laanbomenbestand aan vervanging toe is, kan de beheerder deze bedreiging echter verminderen door eerst het bomenbestand te (laten) S

inspecteren op de aanwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen en het tijdstip, waarop velling plaats zal vinden, daarop af te stemmen.

Richtlijnen voor een vleermuis-

vriendelijk beheer

Een overzicht van de beheerstechnische mogelijkheden voor een vleermuis- vriendelijk beheer is in voorbereiding (Kopinga et al., in prep.). In het kort

I

gelden echter de volgende richtlijnen ter

bescherming van oude bomen ten be- hoeve van boombewonende vleer- muizen:

1. Oude en dode bomen dienen ge- spaard te worden. Omdat vleermuis- kolonies regelmatig van de ene boom naar de andere verhuizen, dienen niet alléén de bewoonde bomen te worden ontzien.

2. Wanneer takken van oude of dode bomen gevaar dreigen op te leveren voor voorbijgangers, dienen alléén deze takken afgezaagd te worden, eventueel kunnen de bomen 'gecan- delaberd' worden.

3. Wanneer het omhakken van oude of dode bomen onvermijdelijk is,

dient dat te gebeuren tussen begin maart en eind april, of in oktober. Het laten inspecteren van de bomen door de Vleermuiswerkgroep Neder- land/ Stichting Vleermuis-Onderzoek wordt aanbevolen.

4. Verjonging van lanen moet zodanig gefaseerd worden dat er altijd vol- doende oude bomen voorhanden zijn.

5. In de algemene benadering van bo- men en bosgebieden dient er voor ge- zorgd te worden dat er 'bomen voor de toekomst' gespaard blijven, zodat vleermuisbomen die uiteindelijk ver- loren gaan, 'vervangen' kunnen wor- den.

Fig. 3. Imstenraderbos is een jong bos met enkele restanten heel oud bos met bomen van 150 jaar of ouder.

Forest 'lmstenrade'. Young forest with remnants of a very old forest with trees older than 150 years.

Bomen met vleermuisverblijfplaats/Trees used by bats: N = Nyctalus noctula kraamkolonie/nursery.

a = Nycatuls noctula territoriale mannetjeclterritoria1 males. I = Nyctalus leisleri kraam kolonie1 nursery.

M = Myotis rnystacindbrandtii kraamkolonie/nursery. d = Myotis daubentonii kraamkolonie/nursery.

Leefll]dsopbOuw van hel bos Age dlsl!lbutlon of m e loresl

Instenrade' o

-

50 jaarmeara 50

-

100 jaarmears 100

-

150 jaarlyears > 150 jaarlyears

I

MSTENRADE

(6)

Literatuur

Anon., 1984. Meerjarenplan bosbouw.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985,

l863O(l,2): 1-246.

Centraal Bureau voor de Statistiek, 1985. De

Nederlandse bosstatistiek 1: de oppervlakte

bos, 1980-1983.

Coelen, J. van der, G. Keijl & F. van der Vliet, 1989. Vleermuizen in enkele terreinen van de Stichting 'Het Utrechts Landschap'. Stichting Vleermuis-Onderzoek.

Fudis. H., 1981. Onderzoek over de functie van holle bomen in het westen van Het Gooi

als verblijfplaats voor vleermuizen (Chiropte-

ra) in het kader van hun bescherming, in de

zomer van 1981. Verslag Vakgroep Natuur-

beheer, Landbouwuniversiteit Wageningen,

590.

Heimer, W., 1987. Een onderzoek naar het

voorkomen van vleermuizen in 2 5 bosgebie-

den in Nederland. StaatsbosbeheerlStich- ting Vleermuis-Onderzoek.

Heimer, W., 1988. Vleermuizen-inventari- satie Duivelsberg. Stichting Vleermuis-On- derzoek.

Heimer, W., HJ. G.A. Limpens & W. Bon-

gers, 1987. Handleiding voor het inventarise- ren en determineren van Nederlandse vleer- muissoorten met behulp van bat-detectors. Stichting Vleermuis-Onderzoek.

Jamen, G J. & J. Kopinga, 1986. Biologie van houtrot. Houtparasitaire schimmels bela- gen levende bomen. In: Houtrot en bomen.

Praktijkschool, Arnhem, 27: 3-5.

Kapteyn, K. & V. Maftens, in prep. Vleer-

muizen van de boswachterijen Gieten, Men- singhe en Smilde. Rapport Stichting Vleermuis-Onderzoek1 Staatsbosbeheer.

Kopinga, J, H.J.G.A. Lirnpens & W. Bon-

gers, in prep. Een vleermuisvriendelijk be-

heer van bomen en lanen.

Mostert, K., 1988. Een vleermuisinventarisa-

tie van Gaasterland. De Bosmuis 26(1):

41-51.

Mostert, K., 1989. Vleermuizen van het bos- gebied Oranjewoud. Stichting Vleermuis-

Onderzoek I Staatsbosbeheer.

Mostert, K. & A. van Winden, 1989. Vleer-

muizen in Noordwest-Overijssel. Directie

Natuur-, Milieu- en Faunabeheer, Consu- lentschap Overijssel1 Stichting Vleermuis- Onderzoek.

Twisk, P., in prep. Vleermuizen in de Leyen,

Midden-Brabant

.

Rapport Consulentschap

Natuur, Milieu- & Fauhabeheer in Brabant.

Vliet, F. van der & G.O. Keyl, 1990. Vleer- muizen in het gemeentelijk bosbezit van Ede. Een inventarisatie in opdracht van de gemeente Ede. Stichting Vleermuis-Onder- zoek.

Voûte, A.M., 1983. De betekenis van holle bomen voor onze inheemse vleermuizen.

Nederlands Bosbouwtijdschrift 5 5(2 13): 91-99. I I I I l I

ten Rosse vleermuis INvctalus noctulal te- gen een stam (Foto: ~ 6 m e r Bruijn).

Nyctalus noctula on a tree.

Dankwoord

Delen van dit onderzoek zijn mogelijk ge- maakt door subsidies van de Directie Na- tuur-, Milieu- en Faunabeheer van het Minis- terie voor Landbouw, Natuurbeheer en Vis- serij, het Prins Bernhard Fonds, het Wereld Natuur Fonds, de Nederlandse Organisatie

Summary

voor Wetenschappelijk Onderzoek, de Stich-

The imporrance of old trees for bats ting Grasduinen, de Stichting Het Utrechts l I

Tree-dwelling bats roost in holes and Landschap, de Gemeente Ede en het Staats- i I

crevices, which are normally present in older bosbeheer.

trees. Eight out of nineteen species of bats, Onze speciale dank gaat uit naar al diegenen,

known in The Netherlands, are occupying die hun nachtrust hebben opgeofferd aan het

trees, in which they live solitary or in only zoeken van vleermuisbomen. Een overzicht

smal1 groups or in large numbers as nursery van hun inventarisatieverslagen is op te vra-

species of trees. SVO.

Data, collected by the nationwide Bat Survey De kaarten werden getekend door A. Berg-

of The Netherlands Bat Research Founda- werf, Centrale Dienst De Dreijen, Land-

tion, have been studied to derive an insight bouwuniversiteit te Wageningen.

into the use bats make of tree species in The

Netherlands. A comparison with the relative Ir. H.J.G.A. Limpens

presence of the various tree species that grow Vleermuiswerkgroep Nederland/ Stichting

in The Netherlands indicates, that Quercus Vleermuis-Onderzoek

robur, Quercus d r a , Robiniapseudoacackl:, Postbus 9201, 6800 HB Arnhem.

and Fagus sylvatica seem to be preferred by

bats for theu roosts, whereas Pinus sylve.rt& Dr. W. Bongers

is Iess used than might be expected on the Landbouwuniversiteit

ground of the relative abundance of the Vakgroep Natuurbeheer

species. This could be ascribed to oppor- Postbus 8080, 6700 DD Wageningen,

tunistic use of available holes and cavities,

regardless of tree species. Ir. J. Kopinga

In The Netherlands more than elsewhere, bat De Dorschkamp, I or Bosbouw en

shelters appear to be offered by trees in Groenbeheer

avenues and woodlands on estates. These Postbus 23, 6700 AA Wageningen.

.

trees are predominantly senescent and - -:

especially the old lanes are being rejuvenatcd

.

increasingly. Because most forest stands con- ,

sist of relatively young trees with only minor c

housing opportunities fot bats, the removing of many old trees implies a serious threat in

the near future. *

Some directives and recommendations fot a 'bat-friendly' management of trees are

presented, with emphasis on the restoration .

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

H et nieuwe politieke jaar is. Over ruim een week rijdt de Gouden Koets weer richting Binnenhof en zullen we weten wat alle plannen van het CDA/PvdA-kabinet zijn. Het

De abdij van Averbode zendt twee leden naar Leuven om er de gemeenschap van de abdij van ’t Park in Hever- lee te ondersteunen en de nor- bertijnen van Leffe bij

De VROM-raad heeft zich in dit advies niet in de discussie willen mengen waar het mogelijk naar toe gaat, maar vooral willen kijken (uitgaande van globale lijnen voor de toekomst)

Voor de Raden is het dan ook een vanzelfsprekend uitgangspunt dat de categoriale verslavingszorg ook te maken heeft met het gemeentelijke domein (doelen: vermindering overlast;

bcnchtnarkins and interviews to support a bigger picture (generaliscd modcl). Thc research and results from the pilot project will bc used as input to the

The general aim of this research is to establish the relationship between sense of coherence, coping, stress and burnout, and to determine whether coping strategies and job

In de plannen voor de vervanging van de histori- sche eiken en beuken op het voorterrein worden de aftakelende lanen in één keer

Kortom, voor het wetenschappelijk onderbouwen van de medische zorg voor ouderen is de uitbreiding van mijn leerop- dracht van huisartsgeneeskunde naar eerstelijnsgeneeskunde