• No results found

Kennisoverzicht vraagstukken diffuus lood in de bodem | RIVM

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kennisoverzicht vraagstukken diffuus lood in de bodem | RIVM"

Copied!
144
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kennisoverzicht vraagstukken

diffuus lood in de bodem

RIVM Rapport 2019-0006

Brand et al.

(2)
(3)

Kennisoverzicht vraagstukken diffuus

lood in de bodem

(4)

Colofon

© RIVM 2019

Delen uit deze publicatie mogen worden overgenomen op voorwaarde van bronvermelding: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de titel van de publicatie en het jaar van uitgave.

DOI 10.21945/RIVM-2019-0006

E. Brand (auteur en projectcoördinator), RIVM K. Touchant (auteur), VITO

M. Van Holderbeke (auteur), VITO M.J. Zeilmaker (auteur), RIVM I. Van Keer (auteur), VITO L. Geerts (auteur), VITO J. Bierkens (auteur), VITO A.J. Schouten (auteur), RIVM G. Van Gestel (auteur), OVAM P.F. Otte (auteur), RIVM Contact:

Ellen Brand

Centrum voor duurzaamheid, milieu en gezondheid ellen.brand@rivm.nl

Het onderzoek door het RIVM werd verricht in opdracht van Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat directie Waterkwaliteit, Ondergrond en marien in het kader van het project Bodemkwaliteit. Het onderzoek van VITO werd gefinancierd door de Openbare Vlaamse

Afvalstoffen-maatschappij (OVAM).

Dit is een uitgave van:

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

Postbus 1 | 3720 BA Bilthoven Nederland

(5)

Publiekssamenvatting

Kennisoverzicht vraagstukken diffuus lood in de bodem

Recent gepubliceerd onderzoek bevestigt dat lood in de bodem ook bij lage blootstelling een risico kan zijn voor de gezondheid van jonge kinderen (lagere IQ).

Bovendien blijkt dat bij hogere blootstellingsniveaus aan lood dit ook bij volwassenen gezondheidsproblemen kan veroorzaken. Voorbeelden zijn nierfalen en hart- en vaatziekten. Het is daarom belangrijk om met maatregelen de blootstelling te verkleinen op plekken waar lood in de bodem zit.

De wetenschappelijke literatuur bevestigt de uitgangspunten waarop het Nederlandse en Vlaamse bodembeleid voor lood is gebaseerd. Waar het niet mogelijk is om de bodem schoon te maken of af te graven, krijgen mensen adviezen over hoe zij de blootstelling kunnen verminderen. Bijvoorbeeld over hoe ze hun huis kunnen schoonmaken (vaker en met een dweil in plaats van statische doekjes). Aanbevolen wordt om verder te onderzoeken welke maatregelen hiervoor effectief zijn. Zo kan het toevoegen van compost aan de grond ervoor zorgen dat het lood aan de bodemdeeltjes ‘vastzit’ waardoor voorkomen wordt dat het lood in planten of het menselijk lichaam wordt opgenomen. Dit gebeurt echter alleen onder bepaalde omstandigheden, waardoor de effectiviteit per locatie verschilt.

Dit blijkt uit een literatuurstudie van het RIVM en de Vlaamse

onderzoeksorganisatie VITO naar de kennis over gezondheidsrisico’s van diffuus lood in de bodem. De studie is uitgevoerd om de kennis up to

date te houden en adequaat te kunnen adviseren over deze

bodemverontreinigingen.

Bij diffuus bodemlood gaat het om grotere gebieden met concentraties lood die door de jaren heen zijn ontstaan door menselijk handelen, bijvoorbeeld door industriële activiteiten of door land op te hogen met afvalstoffen. Door de grote hoeveelheid verontreinigingen en de kosten is het niet mogelijk om al deze vervuilde grond af te graven. Nederland en Vlaanderen zoeken daarom naar praktische en haalbare oplossingen. Kernwoorden: diffuse loodverontreiniging, beleidskader, blootstelling, risicobeoordeling

(6)
(7)

Synopsis

An overview of knowledge concerning diffuse lead contamination in the soil

Recently published research confirms that lead in the soil can also be a risk for the health of young children (lower IQ) even with low exposure. Moreover, it appears that higher exposure levels to lead can also cause health problems in adults. Examples include renal failure and

cardiovascular disease. That is why it is important to take measures to reduce exposure at locations where lead is present in the soil.

Scientific literature confirms the starting points on which Dutch and Flemish soil policy is based. At locations where remediation or excavation of the soil is not possible, people are advised on how to reduce exposure by, for instance, cleaning their houses often and using a wet mop instead of static wipes. More research into what measures are effective in this respect is recommended. The addition of compost to the soil, for example, can introduce adhesion of the lead to the soil particles, thus preventing the uptake of lead in plants and the human body. However, this only takes place under certain conditions so that the effectiveness of this measure differs according to the location. These are the findings of a literature review, implemented by RIVM and the Flemish Institute for Technological Research (VITO), of the

knowledge on health risks from diffuse lead contamination in the soil. The study was carried out to update the knowledge on this soil

contamination and so that adequate advice can be given regarding the issue.

Human actions, such as industrial activities and land reclamation with waste, have caused diffuse lead contamination in the soil in large areas, over the years. Because of the large scale of contamination and the costs involved, the excavation of all this contaminated soil is not possible. The Netherlands and Flanders are therefore looking for practicable and feasible solutions to the problem.

Keywords: diffuse lead contamination, policy framework, exposure, risk assessment

(8)
(9)

Inhoudsopgave

Samenvatting — 11

1 Inleiding — 17

1.1 Diffuse bodemverontreiniging — 17

1.2 Vergelijking diffuusloodproblematiek Nederland – Vlaanderen — 18 1.3 Problematiek en doelstelling — 19

1.4 Leeswijzer — 20

2 Beleid in Nederland en Vlaanderen — 23

2.1 Nederlands beleid en aanpak diffuus bodemlood — 23

2.1.1 De transitie naar bodemontwikkelingsbeleid en de omgevingswet — 23 2.2 Vlaams beleid en aanpak diffuus bodemlood — 24

3 Analysemethoden — 29

3.1 Belang voor beleid en uitvoering — 29 3.2 Resultaten en discussie — 31

3.2.1 Totaal-analysen — 31

3.2.1.1 Natchemische laboratoriummethoden — 31

3.2.1.2 Draagbare energie-dispersief X-stralenfluorescentie spectrometer (ED-XRF) — 32

3.2.2 Speciatie-analysen — 34 3.2.2.1 Sequentiële extractie — 34

3.2.2.2 Vaste fase analysetechnieken — 35 3.2.2.3 Isotoopanalyse — 38

3.3 Conclusie — 44

4 Normstelling en toetsing — 45

4.1 Belang voor beleid en uitvoering — 45 4.2 Resultaten en discussie — 45

4.2.1 Normstelling lood — 45

4.2.2 Herziening Europese gezondheidskundige grenswaarde — 49 4.2.3 Toetsing — 50

4.3 Conclusie — 50

5 Blootstelling — 51

5.1 Belang voor beleid en uitvoering — 51 5.1.1 Ingestie grond en (bodem)stof — 51 5.1.2 Gewasconsumptie — 52

5.2 Resultaten en discussie — 52

5.2.1 Ingestie grond en (bodem)stof — 52 5.2.1.1 Modelbenadering — 54

5.2.2 Plantopname — 55

5.2.3 Orale biobeschikbaarheid — 58 5.3 Conclusie — 60

5.3.1 Ingestie grond en (bodem)stof — 60 5.3.2 Plantopname — 61

5.3.3 Biobeschikbaarheid — 61

6 Effectiviteit van maatregelen — 63

(10)

6.2 Resultaten en discussie — 64 6.2.1 Fysieke maatregelen — 64

6.2.1.1 Binding van lood door additieven — 64 6.2.1.2 Huishoudelijke maatregelen — 66 6.2.1.3 Wassen van gewassen — 67 6.2.2 Communicatiemaatregelen — 68 6.2.3 Acceptatie van maatregelen — 71 6.2.4 Faciliterende maatregelen — 72 6.3 Conclusie — 73

6.3.1 Fysieke maatregelen — 73 6.3.2 Communicatiemaatregelen — 74 6.3.3 Acceptatie van maatregelen — 74 6.3.4 Faciliterende maatregelen — 74

7 Toxiciteit en gezondheidseffecten — 75

7.1 Belang voor beleid en uitvoering — 75 7.2 Resultaten en discussie — 75

7.2.1 Loodbloedmodellering — 75 7.2.2 Relatie lood-bloed en effect — 75

7.2.3 Toxicologische richtwaarden kinderen, volwassenen — 76 7.3 Conclusie — 76

8 Aanbevelingen — 79

8.1 Aanbevelingen — 79

8.1.1 Het beheer van diffuse bodemverontreiniging — 79 8.1.2 Aanbevelingen effectiviteit van maatregelen — 79

9 Referenties — 81

9.1 Gebruikte literatuur — 81

9.1.1 Literatuur problematiek Vlaanderen — 81 9.1.2 Literatuur analysemethoden — 82

9.1.3 Literatuur normstelling en toetsing — 85 9.1.4 Literatuur blootstelling — 87

9.1.5 Literatuur effectiviteit van maatregelen — 92 9.1.6 Literatuur toxiciteit en gezondheid — 93 9.2 Afgewezen literatuur — 94

9.2.1 Literatuur normstelling en toetsing — 94 9.2.2 Literatuur blootstelling — 96

9.2.3 Literatuur effectiviteit van maatregelen — 96

Bijlage 1 Zoekstrategie en werkwijze — 99

B1.1 Zoekopdracht thema analysemethoden — 99 B1.1.1 Zoekopdracht thema normstelling en toetsing — 99 B1.1.2 Zoekopdracht thema effectiviteit van maatregelen — 100 B1.1.3. Zoekopdracht thema blootstelling — 102

B1.1.4 Zoekopdracht thema toxiciteit en gezondheidseffecten — 103

Bijlage 2 Onderzoek en aanpak van diffuse loodverontreinigingen in Vlaanderen — 105

B2.1 Bronnen bodemlood Vlaanderen — 105 B2.2 Monitoring in Vlaanderen — 107

B2.3 Regionale diffuse loodverontreiniging in Vlaanderen — 109 B2.3.1 Hoboken — 109

(11)

B2.3.3 Beerse — 122

Bijlage 3 Literatuurgegevens gewasopname — 123 Bijlage 4 Literatuurgegevens biobeschikbaarheid — 129

(12)
(13)

Samenvatting

Ondanks het feit dat er veel aandacht is voor het verminderen van de emissies van stoffen naar de lucht, bodem en grondwater, vormt verontreiniging met chemische stoffen nog steeds een belangrijke bedreiging voor deze compartimenten. Naast de traditionele

verontreiniging waarbij meestal wordt uitgegaan van een in omvang beperkte locatie met een hoge concentratie aan verontreiniging en een duidelijke begrenzing van de verontreiniging, kennen we ook diffuus verontreinigde gebieden. Diffuse bodemverontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen, die niet altijd goed kunnen worden gelokaliseerd of moeilijk te identificeren zijn, zoals atmosferische depositie en

grondverzet. Maar ook als de bron bekend is, spreken we van diffuse verontreinigingen als deze moeilijk zijn af te perken en verspreid zijn over een groot areaal.

Dit rapport richt zich specifiek op de diffuse bodemverontreiniging met lood.

Diffuse bodemverontreiniging met lood is zowel in Vlaanderen als in Nederland een aandachtspunt binnen het bodembeleid. Wel kent de loodproblematiek in beide landen een andere achtergrond. Diffuse bodemverontreiniging met lood kenmerkt zich in het algemeen doordat het moeilijk is af te perken, verspreid is over een groot areaal en daarbinnen in wisselende concentraties aanwezig kan zijn. In Vlaanderen omvat diffuse bodemverontreiniging met lood ook de verontreiniging afkomstig van bronnen of oorzaken die goed bekend of te lokaliseren zijn. Hierdoor zijn maatregelen bij de bron mogelijk, in aanvulling op maatregelen om de blootstelling als gevolg van contact met de verontreiniging te verminderen. In Nederland is de bron van diffuse loodverontreiniging veelal niet meer te achterhalen en richt het beleid zich voornamelijk op het beperken van de blootstelling aan lood. In Nederland is in oude binnensteden, oude ophooglagen

(toemaakdekken in West-Nederland) en in de omgeving van voormalige fabrieken die metalen uitstoten (smelters), veelal sprake van een diffuus verontreinigde bodem met lood. Gebieden in Vlaanderen met een

historische diffuse verontreiniging zijn de regio’s Beerse, Hoboken en de Noorderkempen (dat wil zeggen verontreiniging met zware metalen gerelateerd aan (voormalige) industriële non-ferro-activiteiten).

De aanpak van bodemverontreiniging volgens het geijkte saneringsspoor, met een in omvang beperkte locatie met een hoge concentratie aan verontreiniging en een duidelijke begrenzing van de verontreiniging, is voor diffuus verontreinigde gebieden meestal een onhaalbare opgave. Dit heeft te maken met de kosten die gerelateerd zijn aan de omvang van de benodigde sanering. In Vlaanderen speelt aanvullend het ontbreken van informatie over de bron of oorzaak van de verontreiniging een rol, in verband met het aanwijzen van een saneringsplichtige.

Uit recent wetenschappelijk onderzoek is tevens gebleken dat bij blootstelling aan lood, ook bij een relatief lage blootstelling,

(14)

In Nederland en in Vlaanderen wordt daarom gezocht naar praktische en haalbare oplossingen voor het beheer van gebieden met een diffuse bodemloodverontreiniging. Om adequaat te kunnen blijven adviseren over de diffuusloodproblematiek is in 2018 een literatuurstudie

uitgevoerd naar recente wetenschappelijke publicaties (sinds 2010) over de beoordeling van risico’s en het beheer van een

bodemloodverontreiniging. De literatuurstudie is gestructureerd langs een oorzaak-effect-keten en de daarmee samenhangende thema’s:

1. analysemethoden en bemonsteringsstrategieën; 2. normstelling en toetsing;

3. blootstelling;

4. effectiviteit van maatregelen; 5. toxiciteit en gezondheidseffecten.

Analysemethoden en bemonsteringsstrategieën

De keuze van een analysetechniek wordt bepaald door locatiespecifieke omstandigheden, de aard van het onderzoek en beleidsrichtlijnen. Bepaling van totale loodgehalten is veelal onvoldoende in het kader van risicobeoordelingen en bronbepalingen. Afhankelijk van de doelstelling van het onderzoek en om het onderzoek kosteneffectief te houden, kan de uitvoering van loodspeciatie (inventarisatie van alle bindingsvormen van een metaal op een bepaalde locatie) en/of isotoopanalyses worden overwogen als onderdeel van een tweedelijns beoordeling. Hetzelfde geldt voor het opstellen van een gedetailleerde karakteriseringstrategie van de desbetreffende bodem.

Normstelling en toetsing

Er is geen literatuur gevonden over het gevoerde/te voeren beleid ten aanzien van diffuse loodverontreinigingen in het buitenland. Wel is er een overzicht opgenomen van buitenlandse bodemnormen voor lood. De risiconormen voor Nederland en Vlaanderen (respectievelijk 530 en 560 mg/kg ds) liggen binnen de range van risiconormen in vergelijkbare westerse landen.

Tevens blijkt uit een enquête van het Common Forum onder enkele EU-lidstaten, dat de verlaging van de gezondheidskundige grenswaarde voor lood door de EFSA, niet in alle EU-lidstaten tot een herziening van de bodemnormen heeft geleid. In de landen die de bodemnormen wel hebben herzien, zijn als gevolg hiervan knelpunten in de uitvoeringspraktijk

ontstaan, omdat de nieuwe bodemnormen lager zijn dan de gangbare achtergrondconcentraties in de bodem. Voor zowel Nederland als Vlaanderen bestaat hetzelfde risico bij een herziening van de huidige loodnormen.

Blootstelling

Grondingestie

Er is weinig nieuw onderzoek gedaan naar grondingestie van kinderen, met uitzondering van studies in Azië (voornamelijk China). Deze studies zijn veelal niet representatief voor de situatie in Nederland en

Vlaanderen, omdat de studies zijn uitgevoerd in sterk industriële gebieden met actieve uitstoot. De meeste literatuur maakt nog steeds gebruik van ingestiehoeveelheden uit de jaren tachtig, waarbij de waarden opnieuw worden geïnterpreteerd.

(15)

In het algemeen wordt in de studies weinig rekening gehouden met het huidige speelgedrag en de fysiologie van kinderen. De gemeten dan wel gemodelleerde hoeveelheden grond en (bodem)stofingestie liggen veelal lager dan de gehanteerde hoeveelheden door kennisinstituten en

gezondheidsinstellingen. De hoeveelheden liggen ook lager dan de

gehanteerde bodemingestie in Nederland en Vlaanderen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat eventuele wettelijke normwaarden

conservatief zijn en het risico niet onderschatten. Een overschatting van de blootstelling van het gemiddelde kind in een gemiddelde situatie lijkt wel mogelijk.

Plantopname

Een eerste beoordeling van de relevante literatuur bracht geen nieuwe inzichten ten opzichte van gebruikte BioConcentratieFactoren (BCF) en/of BCF-relaties aan het licht. De publicaties geven niet eenduidig aan welke planten het meeste lood opnemen, waardoor nog geen verdere aanbevelingen kunnen worden gedaan over welke gewassen het meest geschikt (zouden) zijn binnen de diffuusloodcontext. Het bodemtype, eventueel gerelateerd aan de speciatie van lood in de bodem, is indicatief voor de mate van plantopname. Het wordt aanbevolen om rigoureuzer onderscheid te maken tussen de dominante opnameroute van lood in planten; dit is via het blad of via het wortelstelsel.

Biobeschikbaarheid

De biobeschikbaarheid geeft aan hoeveel van het lood dat aanwezig is in een matrix (grond of gewas) wordt opgenomen in het lichaam en

vervolgens via absorptie door de darmwand in de bloedbaan terecht kan komen. De verschillende in vitro-methoden in de studies die de

biobeschikbaarheid in de maagfase (zure pH) en darmfase (neutrale pH) simuleren, leverden grotendeels dezelfde resultaten op.

Uit de literatuur blijkt dat de biobeschikbare hoeveelheid lood een betere parameter is voor de risicobeoordeling dan het totale loodgehalte in bodem/stof. Overwogen kan worden om het in vitro bepalen van de biobeschikbaarheid onderdeel te maken van een meertraps

locatiespecifieke risicobeoordeling.

Effectiviteit van maatregelen

Fysieke maatregelen

Additieven

Enkele studies tonen een positieve relatie aan tussen de binding van lood aan de bodem en het toevoegen van additieven zoals compost, anorganische fosfaathoudende additieven of sediment. Echter, op basis van de gevonden literatuur lijkt het toevoegen van additieven om het lood te binden en daarmee de blootstelling van mensen te verminderen, nog onvoldoende onderzocht en onvoldoende zekerheid te bieden om als effectieve maatregel in de praktijk te worden toegepast. Uit de studies blijkt dat de effectiviteit van het toevoegen van additieven

locatiespecifiek, additiefspecifiek en bij gewasconsumptie ook

gewasspecifiek te zijn bepaald. Daarnaast zal in de praktijk altijd een locatiespecifieke invulling moeten worden gegeven, rekening houdend met de bodemeigenschappen, de mate en het type van de

(16)

de mate van binding dan wel verdunning op termijn valt niet uit te sluiten, waardoor er sprake is van terugkerende kosten.

Schoonmaken

Langdurige studies naar de effectiviteit van schoonmaken van de woning, maar ook andere fysieke maatregelen, zijn niet gevonden. Wel zijn er kortdurende studies gevonden (een periode van een jaar) waarin geen positieve relatie wordt gezien tussen het schoonmaken en een daling van de concentraties lood in bloed. De afname van lood in bloed is een langdurig proces; daarom is er behoefte aan studies met een langere looptijd (enkele jaren). Er zijn geen studies gevonden die onderzoek doen naar de effectiviteit van fysieke maatregelen op de blootstelling van kinderen die niet eerder zijn belast met lood. Op basis van de huidige literatuur kan dan ook vooralsnog niet geconcludeerd worden dat het vaker schoonmaken van de woning effectief is voor het verlagen van de loodconcentraties in bloed. Er is een duidelijke behoefte naar verder onderzoek over de effectiviteit van maatregelen op

loodbloedconcentraties.

Wassen en schillen van groenten

Het wassen van groenten blijkt een effectieve maatregel om de blootstelling aan lood via de consumptie van bepaalde gewassen uit eigen tuin te verminderen. De mate van effectiviteit hangt af van de consumptiegroente en of deze het lood in de kern opneemt of in de schil. Indien het lood gebonden wordt in de kern van het gewas, zoals dat bij peen en radijs het geval is, is het wassen of schillen van de groente niet effectief om de blootstelling te verminderen. Voor gewassen waarbij het lood voornamelijk op of in de schil zit, is het wassen/schillen van de groente wel effectief.

Communicatiemaatregelen

Op basis van de literatuur kan worden geconcludeerd dat er nog geen inzicht is in de effectiviteit van publiekscommunicatie op het bewustzijn van ouders en het uitvoeren van maatregelen, om de blootstelling en bloedwaarden te verkleinen. Nader onderzoek op de effectiviteit van communicatiemaatregelen is daarom gewenst.

Acceptatie van maatregelen

Voor de acceptatie van te nemen maatregelen om blootstelling aan lood (maar ook verontreinigingen in bredere zin) te verminderen, blijkt dat de maatregelen moeten aansluiten bij de verwachtingen van omwonenden. Als de maatregel niet aansluit bij de verwachtingen, is het draagvlak voor een maatregel onder de bevolking minder groot. Daarnaast moeten de burgers voldoende geïnformeerd en betrokken worden bij de

besluitvorming voor een locatiespecifieke benadering. Dit kan resulteren in verschillen tussen de aanpak in verschillende steden of wijken.

Toxiciteit en gezondheidseffecten

Er blijken nieuwe studies beschikbaar te zijn ten aanzien van de

blootstelling en toxiciteit van lood bij kinderen. Deze literatuur bevestigt de door EFSA in 2010 uitgevoerde analyse en de door het RIVM

(17)

Effecten bij volwassenen (hart- en vaatziekten en chronisch nierfalen) zijn tot nu toe niet meegewogen in de loodproblematiek en de gevonden studies geven aanleiding hier wel rekening mee te houden. De

toxicologische eindpunten liggen in dezelfde ordegrootte als voor kinderen.

Conclusie

Om adequaat te kunnen blijven adviseren over de

diffuusloodproblematiek is een literatuurstudie uitgevoerd naar recente wetenschappelijke publicaties (sinds 2010). Uit deze literatuurstudie bleek dat er beperkt nieuwe studies beschikbaar zijn, en dat de beschikbare studies de al gehanteerde uitgangspunten voor het bodembeleid bevestigen.

Er is een duidelijke behoefte aan verder onderzoek naar de effectiviteit van maatregelen om de blootstelling van kinderen en volwassenen aan lood te beperken. Daarom is het RIVM samen met GGD, gemeenten en provincies in het najaar van 2018 een onderzoek gestart in twee wijken om na te gaan wat de effectiviteit van publiekscommunicatie over de gezondheidseffecten van diffuus lood kan zijn. In aanvulling daarop wordt geadviseerd om over enkele jaren opnieuw een literatuurstudie uit te voeren naar de effectiviteit van maatregelen.

(18)
(19)

1

Inleiding

1.1 Diffuse bodemverontreiniging

Ondanks het feit dat er veel aandacht is voor het verminderen van de emissies van stoffen naar de lucht, bodem en grondwater, vormt verontreiniging met chemische stoffen nog steeds een belangrijke bedreiging voor deze compartimenten. Het gaat hierbij zowel om lokale verontreinigingen ten gevolge van industriële activiteiten (in het

verleden) als om verontreiniging afkomstig van diverse bronnen. De laatste jaren wordt men zich sterk bewust van het feit dat de bodem een waardevolle en kwetsbare (dat wil zeggen zeer traag hernieuwbare) hulpbron is die levensnoodzakelijke diensten levert aan de mens en het planetaire ecosysteem. De behoefte aan een goede bodemkwaliteit, open ruimte en gezond drinkwater wordt steeds belangrijker.

Naast de traditionele verontreiniging, waarbij meestal wordt uitgegaan van een in omvang beperkte locatie met een hoge concentratie aan verontreiniging en een duidelijke begrenzing van de verontreiniging, kennen we ook diffuus verontreinigde gebieden. In het algemeen geldt voor diffuse bodemverontreiniging dat de:

• bodemverontreiniging te wijten is aan allerlei, vaak kleinschalige, ambachtelijke activiteiten (inclusief het storten en verbranden van afval), vaak uit een (ver) verleden, en waarvan de gegevens over bron en oorzaak meestal verloren zijn gegaan;

• bodemverontreiniging veroorzaakt is door diverse bronnen, bijvoorbeeld door atmosferische depositie, emissies van verkeer, landbouwpraktijken (meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen), lozingen, overstromingen;

• de bodemverontreiniging die grote arealen beslaat, vaak moeilijk is af te bakenen en ernstige risico’s inhoudt.

In de praktijk zijn deze verschillende vormen van diffuse

bodemverontreiniging soms niet te onderscheiden. De verontreiniging kan zich zowel in de vaste fase als in het grondwater bevinden.

Diffuse bodemverontreiniging is een gevolg van de toenemende invloed van de mens, onder andere atmosferische depositie, grondverzet, gebruik/afbraak/hergebruik van schadelijke materialen (bijvoorbeeld loodhoudende verf, asbesthoudende platen) en/of schadelijke stoffen (bijvoorbeeld DDT), verkeersemissies, overstromingen en

landbouwpraktijken. Ten gevolge van onzorgvuldige grondwerken, bemalingen en stofopwaai in een diffuus verontreinigd gebied kan de omvang van een diffuse bodem- en/of grondwaterverontreiniging blijven toenemen (secundaire verspreiding).

Afhankelijk van het terreingebruik (bodemgebruik), de

verontreinigingsgraad, de blootstelling van mensen of het effect op het ecosysteem kan de diffuse verontreiniging een humaan of ecologisch risico vormen en aanleiding geven tot voorzorgsmaatregelen,

beheersmaatregelen, gebruiksadviezen of sanering. Het kan tevens een verlies aan biodiversiteit en ecosysteemdiensten teweegbrengen. Ook

(20)

drinkwatervoorraden kunnen op termijn door diffuse

bodemverontreiniging worden aangetast. Dit rapport richt zich specifiek op de diffuse bodemverontreiniging met lood.

1.2 Vergelijking diffuusloodproblematiek Nederland – Vlaanderen

Diffuse bodemverontreiniging met lood is in zowel Vlaanderen als Nederland een aandachtspunt binnen het bodembeleid. Wel kent de loodproblematiek in beide landen een andere achtergrond. Diffuse bodemverontreiniging met lood kenmerkt zich in het algemeen doordat het moeilijk is af te perken, verspreid is over een groot areaal en daarbinnen in wisselende concentraties aanwezig kan zijn. In Vlaanderen omvat diffuse bodemverontreiniging met lood ook de verontreiniging afkomstig van bronnen of oorzaken die goed bekend of te lokaliseren zijn. Hierdoor zijn maatregelen bij de bron mogelijk, in aanvulling op maatregelen om de blootstelling als gevolg van contact met de verontreiniging te verminderen. In Nederland is de bron van diffuse loodverontreiniging veelal niet meer te achterhalen en richt het beleid zich voornamelijk op het beperken van de blootstelling aan lood. In Nederland is in oude binnensteden, oude ophooglagen

(toemaakdekken in West-Nederland) en in de omgeving van voormalige fabrieken die metalen uitstoten (smelters), veelal sprake van een diffuus verontreinigde bodem met lood. Gebieden in Vlaanderen met een

historische diffuse verontreiniging zijn de regio’s Beerse, Hoboken en de Noorderkempen (dat wil zeggen verontreiniging met zware metalen gerelateerd aan (voormalige) industriële non-ferro-activiteiten).

Vanwege het doorgaans grote areaal dat verontreinigd is met lood, is de aanpak volgens het geijkte saneringsspoor (bronbenadering) meestal een onhaalbare opgave. Bij een bronbenadering wordt uitgegaan van een in omvang beperkte locatie met een hoge concentratie aan verontreiniging (puntbron) en een begrenzing van de verontreiniging met een interventiecontour. In het geval van diffuus lood wordt de bron-benadering in Nederland als het ware vervangen door een

gebiedsbenadering, met een locatiespecifieke risicobeoordeling, en aanvullende gebruiksadviezen.

In aanvulling op het bovenstaande kent Vlaanderen ook een diffuusloodproblematiek als het gevolg van industriële emissies en gebruik van productieafval (zoals de zinkassenwegen). In dat geval is de bron wel gedeeltelijk bekend (non-ferro-industrie), maar geeft dit

aanleiding tot grote variaties aan bodemgehalten binnen een omvangrijk gebied. De problematiek met betrekking tot de zinkassenwegen uit de Noorderkempen sluit aan bij de problematiek zoals deze ook in

Nederland speelt. Ook hier is geen duidelijke bron aan te wijzen. Doordat de loodproblematiek in de Noorderkempen gelijk is aan de Nederlandse Kempen, werden in 2002 de krachten gebundeld in het BeNeKempen-project, zodat voor de in deze regio wijdverspreide verontreiniging met cadmium, maar ook met lood, gezamenlijk

alternatieve beheers- en saneringsconcepten konden worden uitgewerkt. In hoofdstuk 2 van deze rapportage wordt het beleid van beide landen met betrekking tot de diffuusloodproblematiek beschreven.

(21)

1.3 Problematiek en doelstelling

In Nederland en in Vlaanderen wordt gezocht naar praktische en haalbare oplossingen voor het beheer van grote gebieden met een diffuse

bodemloodverontreiniging. Uit recent wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat bij blootstelling aan lood, ook bij een relatief lage

blootstelling, gezondheidseffecten op jonge kinderen niet kunnen worden uitgesloten. Het advies van EFSA uit 2010 (Scientific Opinion on Lead in

Food, EFSA, 2010) over effecten van lood op de hersenontwikkeling van

jonge kinderen, heeft de aandacht voor bodemlood verder geïntensiveerd. Overheden zoeken naar managementopties voor een effectieve aanpak door sanering van de meest risicovolle plaatsen en adviezen voor het omlaag brengen van de blootstelling.

RIVM en VITO adviseren de verschillende overheden over adequate strategieën gebaseerd op hun kennis over bodemonderzoek, bron-pad- effect-modellering, de beoordeling van risico’s, voorlichting en

gebruiksadviezen. Om adequaat te kunnen blijven adviseren over de diffuusloodproblematiek is het voor kennisinstellingen als RIVM en VITO belangrijk om op de hoogte te blijven van de recente wetenschappelijke inzichten. Een verkennende literatuurstudie eind 2016 leidde tot een verzameling van meer dan 150 relevante publicaties. VITO en RIVM hebben daarom in 2018 een literatuurstudie uitgevoerd naar recente wetenschappelijke publicaties (sinds 2010) over de beoordeling van risico’s en het beheer van diffuse bodemloodverontreiniging. De resultaten zijn beschreven in deze rapportage.

De literatuurstudie is gestructureerd langs een oorzaak-effectketen en de daarmee samenhangende thema’s:

1. analysemethoden en bemonsteringsstrategieën; 2. normstelling en toetsing;

3. blootstelling;

4. effectiviteit van maatregelen; 5. toxiciteit en gezondheidseffecten.

De bijbehorende zoekopdrachten zijn beschreven in Bijlage 1.

Voor de aanpak van grootschalige (diffuse) bodemloodverontreiniging is het belangrijk om inzicht te hebben in de totale keten van de bron-pad-receptor en een inschatting te kunnen maken van de meest succesvolle maatregelen in termen van vermindering van het effect, kosten en maatschappelijke acceptatie. In Figuur 1.1 wordt deze keten geschetst en worden de aandachtspunten en managementopties voor elke schakel van de keten genoemd.

(22)

Figuur 1.1: Oorzaak-effectketen bodemlood

Uit figuur 1.1 valt op te maken dat het gezondheidseffect niet alleen bepaald wordt door de concentratie lood in de bodem (een juiste bepaling van het bodemgehalte in de contactlaag van de bodem), maar ook door het bodemgebruik en genomen maatregelen om blootstelling te

verminderen, zoals bijvoorbeeld het opvolgen van gebruiksadviezen. Ook de invloed van de biobeschikbaarheid van het lood voor opname in de bloedbaan, speelt een rol in het verwachte gezondheidseffect. Niet al het lood dat het menselijk lichaam binnenkomt, wordt opgenomen. Alleen lood dat in de bloedbaan terechtkomt, heeft een mogelijk effect op de gezondheid.

De mate van externe blootstelling wordt sterk beïnvloed door bodemgebruik en gedrag. Verschillen in de opname van lood in de

bloedbaan en het effect zijn ook de resultante van individuele verschillen. Het meten van de loodbloedwaarde wordt in het algemeen gezien als de beste voorspeller voor de gezondheidseffecten, omdat de mate van blootstelling (het gebruik en gedrag) verdisconteerd zijn in de gemeten concentratie in bloed. In de talrijke uitgevoerde epidemiologische studies voor lood is deze blootstellingsmaat gecorreleerd met het voorkomen van schadelijke gezondheidseffecten (zie voor nadere informatie hierover Otte et al., (2015).

Ook de blootstelling vanuit andere bronnen dan de bodem (bijvoorbeeld vanuit voedsel of bronnen uit het binnenmilieu) speelt een rol bij het optreden van effecten. Deze blootstelling valt echter buiten de scope van dit onderzoek.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven van het beleid voor lood in de bodem in Nederland en Vlaanderen. In de hoofdstukken 3 tot en met 7 worden de resultaten van het literatuuronderzoek voor de individuele thema’s besproken. Achtereenvolgens zijn dit: analysemethoden,

normstelling en toetsing, blootstelling, effectiviteit van maatregelen en tot slot toxiciteit en gezondheid. In hoofdstuk 8 worden de conclusies en aanbevelingen beschreven die op basis van het huidige

(23)

literatuuronderzoek kunnen worden gedaan. In de referentielijst is per thema aangegeven welke literatuur is geraadpleegd. Tevens is

aangegeven welke literatuur op basis van hun inhoud is gescreend, maar niet is meegewogen in het onderzoek.

(24)
(25)

2

Beleid in Nederland en Vlaanderen

2.1 Nederlands beleid en aanpak diffuus bodemlood

In Nederland kennen we twee vormen van normen voor bodembeleid. Risiconormen zoals de Interventiewaarden worden gebruikt om te bepalen of er sprake is van humane of ecologische risico’s en of als gevolg daarvan sprake is van ernst en spoed. Indien er sprake is van ernst en spoed moet worden overgegaan tot sanering. Normen voor hergebruik van verontreinigde grond, de zogenoemde Maximale Waarden, worden gebruikt om te bepalen of een al dan niet

verontreinigde bodem elders kan worden hergebruikt en voor welke gebruiksfunctie, respectievelijk landbouw/natuur, wonen of industrie (zie Tabel 2.1). Voor een nadere toelichting van het generieke beleid wordt verwezen naar NOBO (2008).

Tabel 2.1: Normwaarden lood in bodem voor Nederland (in mg/kg ds)

Normwaarde AW MWwonen MWindustrie

Interventie-waarde

Lood 50 210 530 530

AW: Achtergrondwaarde

MW: Maximale Waarden kwaliteitsklasse wonen en industrie

In Nederland is de diffuse bodemloodverontreiniging al een zorg sinds de start van de bodemsaneringsoperatie. Een diffuse

bodemloodverontreiniging wordt gekenmerkt door de grote omvang, het ontbreken van een duidelijke bron en begrenzing. Binnen een diffuus verontreinigd gebied komen gehalten aan lood zowel onder als boven de Interventiewaarde bodemsanering voor. In Nederland is diffuse

bodemloodverontreiniging vooral aanwezig in oude binnensteden en op ophooglagen en toemaakdekken1.

Spoedeisende gevallen van bodemverontreiniging met lood worden sinds de jaren tachtig in het gangbare bodemsaneringsbeleid aangepakt. Voor grootschalige diffuse loodverontreiniging echter, is onderzoek en

sanering vaak een onhaalbare en kostbare opgave. Aanvankelijk is getracht met onderzoek naar de blootstelling van mensen en de beschikbaarheid van bodemlood (middels inname via de maag en opname in het bloed) beter grip te krijgen op de risico’s en

gezondheidseffecten. Echter, recente studies van onder meer de EFSA hebben laten zien dat ook bij een relatief geringe blootstelling negatieve gezondheidseffecten niet kunnen worden uitgesloten.

2.1.1 De transitie naar bodemontwikkelingsbeleid en de omgevingswet

In 2015 heeft het RIVM (Otte et al., 2015) de kennis over diffuse loodverontreiniging en de daarmee samenhangende gezondheidsrisico’s geëvalueerd en adviezen gegeven voor een beleidskader voor de aanpak. De voorgestelde aanpak richt zich op het lokaliseren van risicovolle plekken en het terugbrengen van de blootstelling door voorlichting,

1 Toemaakdekken zijn ontstaan door ophoging van de bodem door slootbagger, stadsafval, mest en stalzand.

(26)

gebruiksadviezen en prioritering van herinrichting en sanering op gemeentelijke schaal. De meest risicovolle plekken, zoals bijvoorbeeld kinderspeelplaatsen, zouden dan het eerst worden aangepakt.

Het advies voor het formuleren van een gemeentelijke aanpak is ook ingegeven door de komst van de Omgevingswet. Deze treedt naar verwachting in 2021 in werking. Gemeenten hebben met het in werking komen van de Omgevingswet zelf de bevoegdheid om invulling te geven aan beleid voor de kwaliteit van de leefomgeving. Gemeenten zullen daartoe een omgevingsvisie vaststellen en de daarbij horende plannen en regels uitwerken in omgevingsplannen. Het beheer van de bodemkwaliteit is in de omgevingswet geïntegreerd in het omgevingsbeleid.

Anno 2018 maken enkele gemeenten en provincies (zie kader 2.1) werk van een gemeenschappelijk beleidskader voor de aanpak van diffuus bodemlood. De aanpak ontwikkelt zich van sanering naar risico-gestuurd beheer van bodemloodverontreiniging. Hierbij is niet het halen van een norm het primaire doel, maar is vermindering van de blootstelling aan lood tot een zo laag mogelijk niveau de doelstelling. Om dit te bereiken wordt gewerkt aan een mix van maatregelen zoals voorlichting,

gebruiksadviezen, herinrichting en sanering van kinderspeelplaatsen en tuinen in combinatie met een saneringscriterium. Het saneringscriterium is een bodemgehalte (in mg/kg ds) die bedoeld is voor de prioritering van de aanpak. Het saneringscriterium wordt toegepast in combinatie met genoemde maatregelen.

Kader 2.1: Gemeente Zaanstad en de provincies

De gemeente Zaanstad heeft een aanpak vastgesteld met voorlichting, gebruiksadviezen, een aanpak voor schone kinderspeelplaatsen en de prioritering van de aanpak van particuliere tuintjes, inclusief een

subsidieregeling. De gemeente Zaanstad hanteert een waarde voor lood van 800 mg/kg droge stof voor de prioritering van de aanpak en voor de verdeling van de subsidie (Gemeente Zaanstad, 2017 en Otte en

Zeilmaker, 2017).

Op dit moment werken de provincies Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht aan een gezamenlijk beleidskader, mogelijk geënt op de Zaanse aanpak. Met de komst van de omgevingswet zal de vigerende landelijke regelgeving (inclusief de normwaarden), zo wordt verwacht, niet worden aangepast.

2.2 Vlaams beleid en aanpak diffuus bodemlood

Sinds 1995 is in Vlaanderen het Bodemsaneringsdecreet van kracht, met als doel het beheren en saneren van bodemverontreiniging. Op

27 oktober 2006 werd een ‘nieuw’ wettelijk kader voor bodemsanering én bodembescherming in het Vlaamse gewest gepubliceerd: het Bodemdecreet. In december 2007 volgde het vernieuwde uitvoeringsbesluit, het VLAREBO2.

Op 29 november 2017 werd het Bodemdecreet opnieuw gewijzigd, om te garanderen dat de sanering van alle verontreinigde gronden in

(27)

Vlaanderen tegen 2036 is gestart. Op 21 september 2018 werden ook de uitvoeringsbesluiten (VLAREBO) aangepast.

In het kader van het saneringsbeleid wordt ter hoogte van een risicogrond in het oriënterend bodemonderzoek (OBO) op basis van onder andere een toetsing aan de bodemsaneringsnormen (bijlage IV van het VLAREBO; Tabel 1.2) beslist of er een beschrijvend

bodemonderzoek (BBO) dient te worden uitgevoerd. In het BBO wordt op basis van een uitgebreide risico-evaluatie, waarin zowel humane risico’s, verspreidingsrisico’s als ecotoxicologische risico’s aan bod komen, beslist of sanering noodzakelijk is en hoe urgent deze is. Op basis van de aard van de verontreiniging (nieuw, gemengd of historisch) en het BATNEEC3-principe worden in het bodemsaneringsproject (BSP)

de saneringsdoelstellingen vastgelegd (zoals saneren tot: richtwaarden, bodemsaneringsnormen van het overeenstemmende bestemmingstype of risicogebaseerde terugsaneerwaarden afgeleid door de deskundige). Daarnaast is er in Vlaanderen ook een regelgeving rond het grondverzet van kracht. Het doel van deze regeling is niet enkel de verspreiding van bodemverontreiniging te beheersen, maar ook een grotere bescherming te bieden aan de ontvangers van uitgegraven bodem en aan de

aannemers en de vervoerders van uitgegraven bodem. Uitgegraven bodem die voldoet aan de waarden voor vrij gebruik (bijlage V van het VLAREBO) wordt niet als verontreinigd beschouwd. Het gehalte aan verontreinigende stoffen of organismen op of in de bodem laat toe dat de bodem al zijn functies kan vervullen zonder dat enige beperking moet worden opgelegd. Uitgegraven bodem die niet voldoet aan de waarden voor vrij gebruik, maar wel voor alle stoffen voldoet aan de

bodemsaneringsnorm voor woonzone (i.e. bestemmingstype III van bijlage IV van het VLAREBO), mag buiten de kadastrale werkzone gebruikt worden, op voorwaarde dat een studie van de ontvangende grond wordt uitgevoerd en voor zover de uitgegraven bodem voor alle stoffen voldoet aan 80% van de bodemsaneringsnorm van de

ontvangende grond.

Tabel 2.2: Normen voor lood in bodem voor Vlaanderen (in mg/kg ds)

Standaard bodem (2% klei; 10% OM) mg/kg ds SW RW BSN I BSN II BSN III BSN IV BSN V Lood 31 120 200 200 560 735 1250 SW: Streefwaarde; RW: Richtwaarde; BSN: bodemsaneringsnorm

Bestemmingstypes: I: natuur; II: landbouw, BSN III: wonen, IV: recreatie en V: industrie

Tot op heden is het bodembeleid in Vlaanderen gericht op het in kaart brengen van verontreinigingen gerelateerd aan (voormalige) industriële activiteiten en bijbehorende risico-activiteiten en de duurzame

herontwikkeling van brownfields (dit zijn voormalige industriële terreinen die door de aanwezige bodemverontreiniging niet meer gebruikt kunnen worden, maar vanwege een ideale ligging in

(28)

aanmerking kunnen komen voor een nieuwe bestemming). De juridische instrumenten die werden opgesteld (onder andere inventarisatie van verontreinigde gronden, en het toekennen van onderzoeks- en saneringsverplichtingen) zijn goed geschikt voor de aanpak van

bodemverontreiniging veroorzaakt door een duidelijk identificeerbare en goed te lokaliseren bron of risico-activiteit.

Sinds kort vermeldt OVAM (Openbare Vlaamse Afvalstoffen Maatschappij) gebruiksadviezen op bodemattesten, waarvan de opvolging vrijblijvend is. Meestal worden gebruiksadviezen gegeven wanneer geen verdere

saneringsmaatregelen nodig zijn, maar er mogelijk toch een risico kan ontstaan bij bijvoorbeeld een wijziging van terreingebruik. De doelstelling van gebruiksadviezen is onder andere het sensibiliseren van betrokkenen en hen bewust maken van de aandachtspunten, gevolgen en risico's van de bodemverontreiniging bij wijzigingen van het terreingebruik, of bij bepaalde handelingen zoals grondverzet en oppompen van grondwater. Enkele voorbeelden zijn: ‘Het is niet aangewezen een moestuin aan te leggen op het perceel’ en ‘Door de grondverzetsregeling zijn er

beperkingen voor het gebruik van uitgegraven bodem’.

In Vlaanderen werd een aanpak uitgewerkt voor de historische

omvangrijke diffuse loodverontreinigingen, die gerelateerd zijn aan een gekende bron (activiteit). Omwille van de omvang van zulke

verontreinigingen in combinatie met het BATNEEC-principe worden in eerste instantie de ‘hotspots’ (onder andere de oorzaak, het bronperceel en de nabije omgeving) aangepakt en blijft een zekere

‘restverontreiniging’ achter in de ruimere regio. In bijlage 2 worden de oorzaken van diffuse loodverontreinigingen in Vlaanderen kort toegelicht en wordt toegelicht op welke wijze de gekende regionale diffuse

loodverontreinigingen in Vlaanderen reeds werden onderzocht en werden aangepakt en/of opgevolgd.

In Vlaanderen (Standaert et al., 2009) werd een aantal indicatieve modelberekeningen uitgevoerd in het kader van de bepaling van risicogrenswaarden (RGW) voor zware metalen (lood, cadmium en arseen) in de bodem. De berekeningen maken een inschatting mogelijk van de gevolgen van verhoogde metaalconcentraties in de bodem op de blootstelling van de populatie die erop leeft. De risicogrenswaarden zijn gewenst voor het beoordelen van bodemkwaliteit in enkele specifieke gebieden waar eerder problemen met specifieke metalen werden vastgesteld. Ze kunnen gebruikt worden als basis voor het bepalen van limietwaarden, waarbij bodems worden gesaneerd. Voor lood werd hierbij gekeken naar Hoboken en de Noorderkempen, en hiervoor werd

gebruikgemaakt van specifieke modellen ontwikkeld voor deze gebieden (BoHo- en BeNeKempen-model). Voor Hoboken werden zo grenswaarden berekend van 523 mg/kg ds bij een P95 bodemingestie en een 10% overschrijding van de loodbloedwaarde van 10 µg/dL, en 278,7 mg/kg ds voor een overschrijding van 5%. Voor lood in de Noorderkempen werden waarden variërend tussen 283 en 834 mg/kg ds berekend, afhankelijk van een aanname van hoge of gedeeltelijke (25%) consumptie van lokale groenten en wonen met of zonder volkstuin of moestuin.

Bij de aanpak van de diffuse loodverontreiniging in Vlaanderen zijn vaak verschillende overheids- en onderzoeksinstanties betrokken. Zo meet de VMM (Vlaamse Milieu Maatschappij) in Vlaanderen de concentraties van

(29)

zware metalen in de lucht en in het neervallend stof om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit met betrekking tot zware metalen in Vlaanderen. Vlaanderen telt drie ‘hotspot’-gebieden voor zware metalen in de lucht: Hoboken, Beerse en Genk4. Via humane biomonitoring

(metingen in bloed-, urine- en ademmonsters van jongeren, volwassenen, moeders en pasgeborenen) worden in Vlaanderen

gegevens verzameld over de aanwezigheid van milieuvervuilende stoffen zoals lood en mogelijke gezondheidseffecten als gevolg van blootstelling. In 2002 startte het Vlaams Humaan Biomonitoringsprogramma en sinds 2003 is het ook wettelijk verankerd in het Vlaamse preventiedecreet. Uit het document ‘Ontwikkeling van milieu-indicatoren gebaseerd op

Humane Biomonitoringsresultaten in Vlaanderen (Buekers et al., 2017)’ blijkt dat de gekende aandachtsgebieden voor zware metalen zoals de Noorderkempen, Hoboken en Beerse reeds gevolgd worden via humane biomonitoring.

Kader 2.2: Hoboken (Antwerpen)

De diffuse loodverontreiniging ter hoogte van Hoboken wordt in belangrijke mate verklaard door de non-ferro-industrie die daar lokaal aanwezig is en die in het verleden loodemissies naar de lucht heeft veroorzaakt. Sanering van tuintjes en openbare terreinen

(saneringsproject ‘Schoon Moretusburg – Hertogvelden’) zorgde ervoor dat een groot deel van de historische bodemverontreiniging werd verwijderd (via afgraving). De hoge concentraties zware metalen in de omgevingslucht en de loodresultaten van een humane

biomonitoringscampagne bij kinderen in de regio gaven aanleiding tot bijkomende acties. Over de jaren heen werden talrijke preventieve acties ondernomen, zowel in de fabriek om de uitstoot van metalen te beperken (emissiereductie) als in de wijk. Acties in de wijk zijn onder andere: reiniging van straten en pleinen, ontstoffen van huizen,

preventiecampagnes en de sluiting van de school in de wijk in de zomer van 2014 om de loodblootstelling van de kinderen tijdens de schooluren te beperken.

(30)

Kader 2.3: Noorderkempen

Ook hier heeft de metaalindustrie een impact op de gehaltes zware metalen in de wijde omgeving van de fabrieken, enerzijds omdat de depositie van uitgestoten stofdeeltjes tot kilometers buiten de fabrieken plaatsvindt, anderzijds omdat assen uit de fabrieken zijn gebruikt bij de aanleg van wegen en erfverhardingen (de zogenoemde zinkassenwegen). Door uitloging is ook deze verontreiniging verplaatst richting grondwater. Het afvalwater dat de non-ferro-bedrijven loosden, vervuilde het slib- en oppervlaktewater sterk, waardoor het naar almaar grotere gebieden werd verspreid. Klassieke sanerings- en beheerstechnieken bleken niet

haalbaar. Omwille van de gelijklopende problematiek in de Belgische en Nederlandse Kempen, werden in 2002 de krachten gebundeld (project BeNeKempen), zodat voor de in deze regio wijdverspreide

cadmiumverontreiniging gezamenlijk alternatieve beheers- en

saneringsconcepten konden worden uitgewerkt. Voor de aanpak van deze bodemverontreiniging met zware metalen (voornamelijk cadmium, maar ook lood) in de BeNeKempen-regio werden in Vlaanderen reeds enkele specifieke acties uitgevoerd zoals de ‘Convenant Umicore’, het project ‘Benekempen’ en de aanpak van de ‘Zinkassen’.

Begin 2006 startte een grootschalig blootstellingsonderzoek in de Noorderkempen. Uit het onderzoek bleek dat kinderen in een straal van 2 km rond de non-ferro-bedrijven gemiddeld meer lood in hun bloed hadden dan kinderen die leven in een niet vervuild ‘controlegebied’; het gehalte bleef echter duidelijk onder de richtwaarde van 10 µg/dl,

waardoor de kans op gezondheidseffecten klein is.

OVAM is nauw betrokken bij deze regionale problematieken met zware metalen. De OVAM-website bevat niet alleen informatie over de oorzaak en het ontstaan van deze diffuse loodverontreinigingen, maar bevat ook informatie over het uitgevoerde onderzoek, de samenwerking met de omwonenden en andere instanties, de voorgestelde

saneringsmaatregelen en de communicatie. De essentie wordt voor bovenstaande regionale problematieken samengevat in bijlage 2.

(31)

3

Analysemethoden

3.1 Belang voor beleid en uitvoering

Lood (Pb) is een natuurlijk element dat in de aardkorst wordt aangetroffen in concentraties ~ 0,002%. Vrijgave van lood aan het milieu gebeurt zowel door natuurlijke processen (zoals emissies van silicaatstof, vulkanische activiteit, bosbranden, zeezoutaerosolen, meteorieten en het radioactief verval van radon) als door menselijke activiteiten. Het aandeel van natuurlijke bronnen aan loodconcentraties in het milieu is echter verwaarloosbaar ten opzichte van antropogene bronnen (WHO, 1977), waaronder industriële processen, (voormalige) loodwitfabrieken, mijnbouw, smelters, transport, verbranding van fossiele brandstoffen (Figuur 3.1).

Voor het beleid is het relevant om te weten welke risico’s

loodverontreinigingen geven en eventueel welke bron ten grondslag ligt aan een verontreiniging. Lood kan in het milieu namelijk voorkomen in drie oxidatietoestanden welke kunnen worden onderverdeeld in de groepen (Wuana & Okieimen, 2011):

• elementair of metallisch lood (Pb0) dat eerder zeldzaam is;

• anorganisch lood (voornamelijk 2-waardige loodverbindigen (Pb2+), waaronder loodoxiden, loodhydroxiden,

loodmetaaloxyanion complexen, loodfosfaten, loodcarbonaten, loodsulfaten, loodsulfiden);

• organisch lood (voornamelijk 4-waardige loodverbindingen (Pb4+),

waaronder de methyl- en ethyl-loodverbindingen en hun zouten). Omdat de verschillende verschijningsvormen andere eigenschappen hebben met betrekking tot mobiliteit en de biobeschikbaarheid, heeft dit een impact op de interpretatie van de humane risico’s en

verspreidingsrisico’s die eraan verbonden zijn. Daarnaast wordt het transport, de biobeschikbaarheid en de speciatie van lood sterk beïnvloed door omgevingsparameters zoals adsorptie en desorptie, de aanwezigheid van elektronendonoren, redoxpotentiaal, pH, opgeloste ionen, CEC

(kationenuitwisselingscapaciteit), percentage klei, organisch materiaal en reactief ijzer, en de permeabiliteit van de bodem (Yobouet et al., 2010; Walraven, 2014; Kushwaha et al., 2018). Verschillende reacties, zoals minerale precipitatie en ontbinding, ionenuitwisseling, adsorptie en desorptie, waterige complexvorming, biologische immobilisatie en mobilisatie, en opname door planten (Wuana and Okieimen, 2011), hebben dan ook invloed op de verdeling van lood in de bodem.

(32)

Figuur 3.1: Schematisch overzicht van de aanwezigheid van lood in het milieu (naar Kushawa et al., 2018)

Lood dat vrijgegeven wordt in de bodem, in grondwater en/of

oppervlaktewater bestaat voornamelijk uit ionisch lood, Pb2+, loodoxiden,

loodhydroxiden en loodmetaal-oxyanion-complexen (Wuana en Okieimen, 2011). Regulerende processen hierbij zijn oplossings-precipitatiereacties in functie van de zuurgraad (pH) en/of de redoxpotentiaal (Eh) en sorptie-desorptie-reacties (Figuur 3.2, Clausen et al., 2011). Loodfosfaten, loodcarbonaten en lood(hydr)oxiden zijn de overheersende onoplosbare loodverbindingen. Loodsulfide (PbS), gevormd onder reducerende omstandigheden en bij verhoogde sulfide concentraties, is de meest stabiele vaste vorm in de bodemmatrix. De loodhoudende carbonaten hydrocerussiet (PbCO3)2•Pb(OH)2) en cerussiet (PbCO3), die hun

toepassing vonden in de loodwit-verfindustrie, worden echter vaak waargenomen in grondwater van bodems met neutrale tot basische pH (Clausen et al., 2011; Noel et al., 2014). Waarschijnlijk zijn er nog andere loodpigmenten in verven gebruikt; hier is echter geen nadere informatie over gevonden (Beauchemin et al., 2011).

Afhankelijk van locatiespecifieke omstandigheden (waaronder de geschiedenis van het te onderzoeken terrein en de ruimere omgeving, en de bodemeigenschappen) zullen er verschillende mogelijke

loodverbindingen kunnen worden aangetroffen. Alleen

lood-totaalconcentraties zijn geen goede paramater met betrekking tot risicobepaling, omdat onderzoek heeft uitgewezen dat

totaal-concentraties in de bodem niet altijd effectief zijn in het voorspellen van blootstelling en gezondheidsrisico’s. Door gebruik te maken van

speciatie-analyse kan een beter inzicht worden verkregen in de aanwezige individuele loodverbindingen. Bovendien hebben

verschillende in vivo (met complete levende organismen) en in vitro (onder laboratoriumomstandigheden zoals reageerbuizen) studies

(33)

(Karna et al., 2017) aangetoond dat de biobeschikbaarheid van lood varieert, afhankelijk van het type loodverbinding. De beschikbaarheid is namelijk hoog voor cerussiet (PbCO3) en lood–mangaanoxide (> 75%),

medium voor loodfosfaat en loodoxide (25-75%) en laag (<25%) voor onder andere anglesiet (PbSO4), loodsulfide, ijzer-loodverbindingen en

verschillende op lood gebaseerde oxiden. Speciatie-analyse is dan ook zeer relevant met betrekking tot de uit te voeren risicoanalyse.

Figuur 3.2: De vorming van stabiele loodmineralen in functie van Eh en pH met: [Pb] = 10−6 M, [SO4] = 10−3 M, [HCO3−] = 10−2 M, [Cl−] = 10−6 M, [HPO4−2] =

10−6 M (naar Clausen et al., 2011)

3.2 Resultaten en discussie

3.2.1 Totaal-analysen

3.2.1.1 Natchemische laboratoriummethoden

In het kader van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming (VLAREBO) dienen totaal-metaalconcentraties in bodem of grondwater, inclusief ‘totaal lood’, kwantitatief te worden bepaald, om vervolgens te worden getoetst aan de vigerende bodemsaneringsnormen. De hierbij opgelegde destructie- en

analysemethoden worden beschreven in verschillende CMA-procedures (Compendium voor monsterneming en analyse, www.emis.vito.be). Digestie gebeurt conform de CMA-procedures CMA/2/II/A.3

‘Ontsluitingsmethode voor de bepaling van elementen in bodem, vaste en pasteuze materialen’, CMA/2/1/A.6.1 ‘Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – aqua regia-ontsluiting’ en

CMA/2/A.6.3 ‘Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – salpeterzuur ontsluiting’. Een overzicht van de

analysemethoden die toegepast mogen worden voor de analyse van totaal lood in grondwater, eluaten en destructievloeistoffen is opgenomen in de procedure CMA/2/I/B en omvat inductief gekoppeld plasma

atomaire-emissiespectrometrie (ICP-AES; CMA/2/I/B.1), atomaire absorptiespectrometrie met grafietoven (ET-AAS; CMA/2/I/B.2) inductief gekoppeld plasma massa spectrometrie (ICP-MS; CMA/2/I/B.5).

(34)

3.2.1.2 Draagbare energie-dispersief X-stralenfluorescentie spectrometer (ED-XRF)

Het nadeel van de klassieke natchemische laboratoriummethoden is dat ze tijdrovend zijn. Verschillende studies uitgevoerd in de voorbije 15 jaar zowel in Nederland (GeoConnect, 2008a; GeoConnect, 2008b; SKB, 2009; Van Egmond et al., 2010) als in Vlaanderen (Vanhoof et al., 2004a; GeoConnect, 2010; Geoconnect, 2011) tonen aan dat het totale

loodgehalte in bodems op een snelle, niet-destructieve manier kan worden bepaald met behulp van een draagbare energie-dispersief X-stralenfluorescentie spectrometer (Vanhoof et al., 2004b; SIKB, 2018b) en dit zonder de uitvoering van tijdrovende en milieubelastende

voorbehandelingen.

De meerwaarde voor de uitvoering van deze metingen zit vervat in het feit dat 1), de resultaten onmiddellijk on-site beschikbaar zijn en onderzoeksbeslissingen op het terrein kunnen ondersteunen; 2) meer metingen kunnen worden uitgevoerd in vergelijking met de klassieke natchemische methode voor eenzelfde tijdsperiode, wat resulteert in een grotere dataset en een vermindering van het aantal terreindagen.

Omwille van het niet of beperkt voorbehandelen van het bodemoppervlak of het bodemmonster, kan de meetspreiding en de juistheid van het analyseresultaat echter sterk beïnvloed worden, waardoor eerder

kwalitatieve tot semi-kwantitatieve meetresultaten verkregen worden. De draagbare XRF wordt in Vlaanderen dan ook voornamelijk ingezet als ondersteuning van de erkende bodemsaneringsdeskundige in het kader van 1) de optimalisatie van de bemonsteringsstrategie, 2) hotspot-analyse met lokalisering van de verontreinigingskernen en 3) opvolging van bodemsaneringsprojecten (Tabel 3.1).

Tabel 3.1 Overzicht inzetbaarheid draagbare ED-XRF bij bodemonderzoeken (naar Vanhoof et al., 2004)

Locatie Veldanalysen Mobiel lab

Type toestel draagbaar bench top

Voorbehandeling geen beperkte homogenisatie

Type monster Bodem (in-situ),

onbehandeld bodemmonster

‘grof’ gehomogeniseerd bodemmonster

Datakwaliteit kwalitatief semi-kwantitatief

Toepassing in het kader van bodemonderzoek • Optimalisatie bemonstering • Lokaliseren hotspots • Opvolging bodemsaneringen Meetstrategie

In Vlaanderen is er tot op heden nog geen CMA-procedure uitgewerkt voor de uitvoering van metingen met een draagbare ED-XRF. In

samenspraak met de OVAM kan dit echter in dossiers overwogen worden in het kader van de uitvoering van alternatieve onderzoekstechnieken. 10% van de analyseresultaten moet hierbij bevestigd worden door middel van een in de CMA-procedures opgenomen analysetechniek.

In Nederland zijn diverse protocollen en handreikingen geschreven voor onderzoek naar verontreinigingen in de bodem. De protocollen worden opgesteld en beheerd door het Nederlands Normalisatie-Instituut (NEN)

(35)

en de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB). Afgezien van technische of bouwkundige toepassingen, is de wijze van bemonstering gedifferentieerd naar de doelen of fase van het

bodemonderzoek, bijvoorbeeld ‘Verkennend, Nader, Oriënterend Saneringsonderzoek, of Partijkeuringen’. Er zijn tevens normatieve documenten gemaakt voor het transport, bewaren, voorbewerken, submonsteren en analyseren van de grondmonsters.

Door SIKB (2018a) is een onderzoeksstrategie (ontwerphandreiking 8102) uitgewerkt voor de beoordeling van de risico’s van lood in de bodem van kinderspeelplaatsen en (moes)tuinen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de zogenoemde ‘conventionele’

onderzoeksstrategie waarbij bodemmonsters worden geanalyseerd op de aanwezigheid van totaal loodgehalte door een geaccrediteerd laboratorium en een zogenoemde ‘handheld XRF’-strategie, waarbij op het terrein totaal-loodconcentraties worden bepaald door middel van de toepassing van de draagbare XRF. Beide onderzoeksstrategieën of een combinatie ervan kunnen worden toegepast, daar recent onderzoek heeft aangetoond dat beide onderzoeksstrategieën resulteren in eenzelfde betrouwbaar onderzoeksresultaat.

Richtlijnen voor de uitvoering van in-situ-metingen ter bepaling van zogenoemde ‘real-total’-analyses van lood in de bodem van

speelplaatsen en (moes)tuinen zijn opgenomen in de

ontwerphandreiking 8103, opgesteld door SIKB (2018b). Een belangrijk element hierbij zijn de metingen/handelingen die moeten plaatsvinden met betrekking tot de kwaliteitscontrole (energiekalibratie, metingen op blanco’s en referentiemateriaal en praktijkduplo’s, correctie voor

vochtgehalte en bij hoge organische stofgehalten de uitvoering van kalibratie voor veenmonsters).

De optimale onderzoekstrategie hangt af van de vorm waarin de

loodverontreiniging aanwezig is, en de ruimtelijke verspreiding zowel in het horizontale als verticale vlak. Daar kan vaak al een beeld van worden verkregen door middel van een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een vooronderzoek in het veld. Ook hiervoor biedt de XRF-methode goede mogelijkheden. De hoeveelheid metingen die moet worden gedaan om een gemiddelde concentratie met een bepaalde (gewenste) betrouwbaarheidsinterval te krijgen, moet in principe voor elke locatie opnieuw worden vastgesteld met een methodisch

vooronderzoek. In de praktijk gaat men vaak af op eerdere ervaringen, en wordt een monsterstrategie gekozen op basis van een aantal

aannames. In de bovengenoemde SIKB-handreikingen is dat ook gedaan. Voor het onderzoek naar loodgehaltes op kinderspeelplaatsen wordt gebruikgemaakt van methodisch/statistisch onderzoek dat door de gemeente Rotterdam is uitgevoerd. Ook in Zaandam is inmiddels al meer praktijkervaring opgedaan met dit type (vaak kleinere) locaties. Voor tabellen over het aantal te nemen monsters/boringen in relatie tot de oppervlakte van een locatie, wordt verwezen naar de eerder

(36)

3.2.2 Speciatie-analysen

De volgende begrippen worden onderscheiden:

• De bindingsvorm of speciatie van een element is de functie van de isotopische samenstelling, de elektronenconfiguratie, de oxidatietoestand en/of de complexiteit van de moleculaire structuur IUPAC (1997).

• Speciatie-analyse: Analytische procedure om de individuele bindingsvormen of de speciatie van lood in bodem, sediment of stof te identificeren en te kwantificeren. Door een overwogen keuze van een reeks extractiemiddelen is het mogelijk

progressief en selectief in functie van mineralogische fasen, grotere hoeveelheden van een element vrij te maken.

• Fractionering: Stapsgewijze afsplitsing van een analyt uit een monster op basis van de fysische en/of chemische

eigenschappen. Fractionering is over het algemeen gebaseerd op extractie en/of derivatie van de doelparameter, waardoor

transformatie van de bindingsvormen kan optreden met analytische onnauwkeurigheden tot gevolg.

Hoewel reeds aanzienlijke inspanningen werden geleverd om de

verschillende loodspecies te scheiden, te identificeren en te kwantificeren, werd, met betrekking tot de analytische procedure voor het beoordelen van loodspecialisatie in de bodem, nog geen consensus bereikt. In het kader van speciatie-analyse wordt gebruikgemaakt van

extractieprocedures, X-stralendiffractie en/of spectroscopische methoden. 3.2.2.1 Sequentiële extractie

Met betrekking tot extractieprocedures wordt een onderscheid gemaakt tussen selectieve en sequentiële extractie:

• Selectieve extractie (enkelvoudige extractie/één-staps sequentiële extractie): Selectieve extractie richt zich op de identificatie/bepaling van lood, gerelateerd aan een welbepaalde fractie door middel van een specifiek oplosmiddel.

• Sequentiële extractie: Hierbij worden opeenvolgende (sequentiële) extracties uitgevoerd met telkens een ander, meer reactief

oplosmiddel om de verschillende species in een monster te

bepalen. Een sequentiële extractie omvat in het algemeen drie tot acht behandelingen van de vaste fase, waarbij gestart wordt met het toevoegen van water, om vervolgens stapsgewijs

oplosmiddelen toe te dienen met toenemende reactiviteit om lood vrij te zetten uit 1) de wateroplosbare fase, 2) de

uitwisselbare/geadsorbeerde fracties, 3) de carbonaten, 4) ijzer- en mangaanoxiden, 5) organische complexen, 6) sulfiden en silicaten.

Een samenvatting van de meest voorkomende doelfases en

extractiestappen wordt weergegeven in Figuur 3.3. Voorbeelden van sequentiële extractiemethodes voor loodspeciatie zijn de Tessier (Tessier et al., 1979), de BCR-methode5 (Ure et al., 1993) en de aangepaste

3-traps BCR (Tai & McBride, 2013) sequentiële extractieprocedure.

5 BCR-methode: sequentiëlel extractie procedure uitgewerkt door het Europese ‘Community Bureau of

(37)

Sequentiële extractie heeft echter als nadeel dat het een tijdrovende techniek is, die wel toelaat aanwezige fases af te leiden, maar niet steeds de individuele componenten. Bovendien kunnen crosscontaminatie, re-adsorptie, neerslagvorming en onvolledige extractie aanleiding geven tot onnauwkeurige resultaten (D’Amore et al., 2005).

Figuur 3.3: Schematisch overzicht van de mogelijke targetvormen, onderscheiden in sequentiële extractieprocedures (naar Rodgers et al., 2015)

3.2.2.2 Vaste fase analysetechnieken

Internationaal wordt ook reeds gebruikgemaakt van niet-destructieve X-stralen-spectroscopie voor de bepaling van loodvormen in de bodem, het sediment en de stof (D’Amore et al., 2005; MacLean et al., 2011; Beauchemin et al., 2011; Scheckel et al., 2013; Landrot & Khaokaew, 2018). Hierbij is geen chemische extractie vereist. Eventueel worden de monsters vooraf gezeefd, om verschillende korrelgroottefracties te verkrijgen. Met betrekking tot lood-speciatie-analyse werden de volgende analysetechnieken in recente onderzoeken aangewend: XRD diffractie), XRF fluorescentie), XAS (X-stralen-absorptie-spectrometrie) en XANES (X-ray Absorption Near Edge

Structure). Deze technieken laten toe om lood geadsorbeerd aan

organisch materiaal, in amorfe structuren en mineralen te identificeren. XRD laat enkel een kwalitatieve bepaling toe, maar is weinig gevoelig. Betts & Scheckel (2015) voerden een vergelijkende studie (Tabel 3.2) uit met betrekking tot de toepassing van vaste fase analysetechnieken (i.e. XRF, XRD, XAS, Mössbauer spectroscopie en FTIR

(Fourier-transform infrared spectroscopy)) in het kader van

lood-speciatie-analysen. Omwille van de mogelijkheid tot gedetailleerde component-identificatie en de lage detectielimiet wordt door deze auteurs XAS als meest aangewezen techniek beschouwd. Een XANES- of XAS-bepaling vereist echter een hoog energetische X-stralen-bron en is daarom enkel uitvoerbaar in gespecialiseerde onderzoeksinfrastructuur (synchrotron) en een weloverwogen selectie van vergelijkende standaarden.

Voordelen van niet-destructieve analysemethoden ten opzichte van sequentiële extracties zijn:

• er zijn weinig of geen voorbehandelingsstappen vereist; • er is geen extractie in verschillende oplosmiddelen vereist; • de hoeveelheid benodigd monster is beperkt;

(38)

Nadelen van niet-destructieve analysemethoden ten opzichte van sequentiële extracties zijn:

• aandacht voor selectie van standaarden, kennis van de historiek van het te onderzoeken terrein is hiervoor noodzakelijk;

• analysetechnieken behoren niet steeds tot de

standaardtechnieken van een laboratorium, vaak enkel in gespecialiseerde onderzoeksinfrastructuur.

(39)

Tabel 3.2: Resultaten van een vergelijkende studie van niet-destructieve speciatie-analysetechnieken (naar Betts & Scheckel, 2015)

XRD XRF(EMPA) XAS Mössbauer FTIR

Techniek X-stralen diffractie X-stralen fluorescentie

microsonde X-stralen adsorptie spectroscopie spectroscopie Mössbauer infrarood spectroscopie Fourier transformatie

Verwante

technieken XPD XANES, EXAFS, SEXAFS

Stralings-type X-stralen X-stralen X-stralen Gamma stralen Infrarood (golflengte: 1-10 m)

Detectie-limiet 1-5% 100-5000 ppm ~1 ppm 1-1000 ppm 0,1-0,5%

Element

range Li-U Li-U Li-U elementen (n = 44) Mössbauer actieve functionele groepen

Toepassing

(niet-limitatief)

structuurbepaling,

identificatie van species bepaling chemische samenstelling van vaste stoffen

component analyse studie chemische binding en structuur van atomen component identificatie op o.a. oppervlakten, poeders en vloeistoffen, identificatie van functionele groepen

Voordelen rechtstreekse meting op

monster, niet destructief, groot meetbereik aan elementen

rechtstreekse meting op monster, niet destructief, groot meetbereik aan elementen

rechtstreekse meting op

monster, niet destructief, groot meetbereik aan elementen, relatief lage detectielimiet, component analyse rechtstreekse meting op monster, niet destructief universele meetmethode, rechtstreekse meting op monster, niet destructief

Nadelen beperkte gevoeligheid,

enkel voor toepassing op kristallijne materialen

enkel bepaling van

elementen mogelijke beschadiging van monster, beperkte beschikbaarheid apparatuur beperkt aantal te detecteren elementen, zwakke data-analyse beperkte gevoeligheid, enkel toepasbaar voor vaste stoffen

Beschik-baarheid Algemeen algemeen (synchrotron: gespecialiseerde

onderzoeksinfrastructuur)

enkel in gespecialiseerde

(40)

3.2.2.3 Isotoopanalyse

Naast risicoanalyse kan ook brontracering een belangrijk element zijn bij eventuele diffuse verontreinigingen. Bepaling van de totaalconcentraties aan lood, al dan niet in combinatie met speciatieanalyse, laat over het algemeen niet toe om een onderscheid te maken tussen respectievelijk van nature aanwezig lood en antropogeen lood. Met betrekking tot brontracering werd de voorbije jaren meer en meer aandacht besteed aan de toepassing van loodisotoopanalyse (Komárek et al., 2008; Tirez et al., 2008; Glorennec et al., 2010; Oulhote et al., 2011; Walraven, 2014; Walraven et al., 2016; Souto-Oliveira et al., 2018).

Lood bevat vier stabiele isotopen, namelijk: 204Pb, 206Pb, 207Pb en 208Pb,

waarvan enkel 204Pb niet radiogeen (ioniserende straling veroorzakend) is.

De concentratie van 204Pb is daardoor constant sinds het ontstaan van de

aarde. 206Pb, 207Pb en 208Pb worden gevormd door het radioactieve verval

van respectievelijk de uraniumisotopen 238U & 235U en het thoriumisotoop 232Th. Daar het verval van de U- en Th-moederradionucliden tot de

loodisotopen wordt beheerst door verschillende halfwaardetijden, veranderen de loodisotopenverhoudingen in functie van de tijd overeenstemmend met de vervaltijden van de radioactieve

moederisotopen. De verhoudingen van de radiogene isotopen ten opzichte van het niet-radiogeen-isotoop zal geleidelijk toenemen in functie van de tijd. Het lood dat gebruikt wordt in industriële toepassingen is afkomstig van verschillende ertsafzettingen over de wereld. De isotoopverhoudingen in deze ertsen zijn ‘bevroren’ op verschillende tijden in het geologisch verleden en zijn dus verschillend van het ‘natuurlijke’ lood dat zich is blijven ontwikkelen tot nu. Dit verschil laat toe om de zogenoemd antropogene bronnen van lood te karakteriseren en te identificeren. Om een significant verschil tussen de loodisotopenverhoudingen te kunnen waarnemen, is de mate van precisie van de gemeten verhouding van groot belang. Tabel 3.3 geeft een overzicht van relatieve

standaarddeviaties (RSD) in functie van de toegepaste analysetechniek (Komárek et al., 2008; Tirez et al., 2008).

Afbeelding

Figuur 1.1: Oorzaak-effectketen bodemlood
Tabel 2.1: Normwaarden lood in bodem voor Nederland (in mg/kg ds)
Tabel 2.2: Normen voor lood in bodem voor Vlaanderen (in mg/kg ds)  Standaard  bodem  (2% klei;   10% OM)  mg/kg ds  SW  RW  BSN I  BSN II  BSN III  BSN IV  BSN V  Lood  31  120  200  200  560  735  1250
Figuur 3.1: Schematisch overzicht van de aanwezigheid van lood in het milieu  (naar Kushawa et al., 2018)
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De EF-nema voor deze stal wordt niet beïnvloed door voer- en diermanagementmaatregelen en is daarmee voor de berekeningen niet relevant. De reductie in ammoniakemissie door het

te Wageningen wordt voor de bepaling van ruwe celstof gebruik gemaakt van het normvoorschrift NEN 3327 (zandmethode) en ook van NEN 3326 (verkorte methode). Dat de verschillen

Ten aanzien van de rangschikking van de gewassen in deze rotaties kan worden gesteld, dat de granen (wintertarwe) het beste door twee niet-graan- gewassen kunnen worden

The paper identified the CMC’s vocational training centres as having adopted the ‘Adjusted education for integration’ which prepare adult refugees to integrate into

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

Apparently, by considering the fact that all the above mentioned four physiological processes in which the AX4-like gene is centrally involved, require the

The Tokyo Round decision of the 28 th Nov 1979 similarly provides clearly that, notwithstanding the provisions of Article 1 of GATT 47, 46 member countries may accord

Daar moet ook, waar moontlik, van die bes opgeleide en die meer ervare onderwysers gebruik gemaak word vir die aanbieding van Geskiedenis in st. 6 en 7 om langs