• No results found

Onkruid vergaat niet

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onkruid vergaat niet"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

O N K R U I D V E R G A A T NIET

Inaugurele rede

uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van gewoon hoogleraar op persoonlijke gronden

in de vakgroep Plantenfysiologie van de Landbouwhogeschool te Wageningen op donderdag 1 * f e b r u a r i 19S5 door P r o f . d r . C . M . Karssen

(2)

Zeer gewaardeerde toehoorders,

U bent er allen ongetwijfeld wel eens getuige van geweest hoe zich

op een omgespit of omgewoeld stuk grond plotseling weer ongebreideld

een nieuwe vegetatie ontwikkelde. Dit natuurverschijnsel kan zich - om

dicht bij huis te beginnen - voordoen in uw eigen tuin wanneer u het gazon

hebt omgespit, of - waarschijnlijker - hebt laten omspitten, maar het

vindt ook plaats op een pas geploegde akker, op een bouwterrein of in

een bos nadat er een boom is geveld.

Zo'n explosie van nieuw leven kan ons treffen als een teken van hoop,

de hoop dat het leven niet klein te krijgen is. Een pregnant voorbeeld

daarvan was de ontwikkeling van een nieuwe, uitbundige flora van wilde

planten uit de door granaatinslagen en loopgraven doorploegde slagvelden

van de eerste wereldoorlog. Het is begrijpelijk dat met name het massaal

bloeien van de rode klaproos op deze met bloed doordrenkte grond de

mensheid tot op de huidige dag is bij gebleven.

In het geval dat de opkomst van een nieuwe wilde flora niet strookt

met onze plannen, wordt het tot een teken van wanhoop. Kruiden worden

dan omgedoopt in onkruiden en de verzuchting wordt geslaakt "Onkruid

vergaat niet".

Hoop en wanhoop hebben beide dezelfde biologische basis: de

planten-zaden die in de grond verborgen zijn, maar bij het verstoren van de grond

aan het oppervlak komen, om de start te geven van een nieuw vegetatiedek.

Dames en heren, het zal u reeds duidelijk zijn geworden dat de titel

van mijn rede niet in de eerste plaats autobiografisch moet worden

uit-gelegd. Het stelt u wellicht teleur, maar het gaat vanmiddag over echte

onkruiden. Ik heb me bij de keuze van mijn onderwerp laten leiden door

de goede gewoonte dat nieuw benoemde hoogleraren in hun inaugurele

rede, aan een breder publiek dan dat van hun directe vakgenoten,

uiteen-zetten wat er in hun vakgebied omgaat. Ik meen dat een hoogleraar die

benoemd is op persoonlijke gronden bij die keuze ook persoonlijk te werk

mag gaan. Ik zal daarom vanmiddag proberen u te laten delen in de

betove-ring die het geheime leven van plantenzaden al meer dan 20 jaar op mij

uitoefent.

(3)

Zaadbanken

Zoals ik al aanduidde, bevat grond dus reservoirs van begraven zaden, die meestal worden aangeduid als zaadbanken. Ze komen voor in a l l e r l e i gronden, van bossen t o t steppen, maar ze z i j n om landbouwkundige redenen t o t nu toe het meest onderzocht in akkers. Om uw gedachten te helpen bepalen, geef ik enkele g e t a l l e n . In de bouwvoor van een akker komen

2

gemiddeld 20.000 zaden van wilde planten voor per m . Bij een zeer i n t e n -sieve onkruidbestrijding is dat aantal terug te brengen t o t 5.000, maar bij v e r v u i l i n g en gebrekkig onderhoud kan het oplopen t o t 300.000. De omvang van zo'n zaadbank is u i t e r a a r d niet s t a b i e l . Het aantal zaden v e r t o o n t een dynamisch evenwicht tussen de invoer van nieuwe zaden en de afname door k i e m i n g en dood.

Ik ga nu eerst met u door op dat laatste aspect: de afname van de zaadbank. Hoe lang houden zaden hun verborgen leven vol? Een goede mogelijkheid om die vraag te beantwoorden o n t s t a a t wanneer we op h i s t o -rische gronden met r e d e l i j k e nauwkeurigheid kunnen vaststellen wanneer de influx van bepaalde zaden in een stuk grond t o t stilstand is gekomen. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer bekend is, wanneer een w i l d e vegeta-t i e w e r d vervangen door een grasland, een akker of een bos of wanneer aan alle v e g e t a t i e een einde k w a m doordat de grond werd bebouwd of van een wegdek werd v o o r z i e n . Onderzoek naar de opkomst van kiemplanten u i t dergelijke historisch goed gedocumenteerde gronden heeft aangetoond dat overlevingstijden van een halve eeuw of meer geen uitzonderingen z i j n .

Deze o v e r l e v i n g s c a p a c i t e i t van zaden in grond h e e f t consequenties voor de vraag wanneer we een soort nu eigenlijk d e f i n i t i e f als uitgestorven moeten beschouwen. Van t i j d t o t t i j d duiken er n . l . weer uitgestorven gewaande soorten op, wanneer grond die lang met rust was g e l a t e n , w o r d t v e r s t o o r d . Een recent Engels onderzoek meldt bijvoorbeeld de k i e m i n g van het m e l k v i o o l t j e (Viola persicifolia) uit grondmonsters, die uit een moerasgebied in East Anglia overgebracht waren naar een kas (1). D i t v i o o l t j e werd in die streek al sinds 1916 als uitgestorven beschouwd. In d a t z e l f d e deel van Engeland keerde na een afwezigheid van 70 jaar het moeraskruiskruid (Senecio paludosus) t e r u g , toen verborgen zaden bij het graven van sloten weer aan het o p p e r v l a k . kwamen (2). Deze voorbeelden vormen kleine sprankeitjes van hoop voor een steeds verder verarmende f l o r a . Wellicht vormen ze er nog eens de aanleiding toe om een doelge-r i c h t e z o e k a c t i e te odoelge-rganisedoelge-ren naadoelge-r vedoelge-rlodoelge-ren gegane soodoelge-rten.

(4)

- 3

Overlevingsrecords

Ik noemde u zojuist voor begraven zaden een overlevingstijd van

min-stens een halve eeuw. In onze op records beluste samenleving is een

derge-lijk antwoord natuurderge-lijk volstrekt onbevredigend. Want welke soort moet

er nu, met welk record, worden opgenomen in het 'Book of Records'?

De beantwoording van deze vraag brengt ons in de sehe merwereld van

hele en halve verzinsels over zaden die tientallen eeuwen overleefd zouden

hebben in Egyptische koningsgraven. Geen van deze verhalen is echter

ooit afdoende bewezen. Temidden van deze archeologische vondsten is

er eigenlijk maar één betrouwbaar voorbeeld bekend. Het betreft zaden

van Canna compacta, een wilde verwant van het ons bekende knolsiergewas.

Zaden van deze soort werden in 1968 aangetroffen in een pre-hispanische

graftombe in Santa Rosa de Tastil in noordwest Argentinië op een hoogte

van 2.800 m. De zaden waren opgesloten in lege walnootvruchten {Juglans

australis) (3). Samen vormden ze een ketting van ratelaars. De walnoten

waren geheel intact. Dit impliceert dat de rijpe Canna zaden in de vruchten

zijn gestopt toen die nog onrijp waren en een zachte schil hadden. De

leeftijd van de vruchten en daarmee van de zaden werd zowel vastgesteld

op grond van archeologische gegevens als m.b.v. metingen van het in het

materiaal aanwezige radioisotoop van koolstof. Dit wordt altijd in zeer

kleine fracties in levend materiaal vastgelegd en het levert ons door zijn

bekende vervaltijd een unieke mogelijkheid om de leeftijd van antiek

biolo-gisch materiaal vast te stellen. Beide methoden wezen een leeftijd aan

van ongeveer 600 jaar (<»). De Canna zaden kiemden nog goed. De planten

vertoonden echter wel enkele fenotypische afwijkingen, die op een

be-ginnende denaturatie van de genetische informatie zou kunnen wijzen.

De lange overlevingsduur van de zaden werd door de betrokken

onderzoe-kers zowel toegeschreven aan het zeer droge milieu van de graftombe

als aan de extreme waterondoorlaatbaarheid van de wand van deze zaden.

Zo'n sterk waterondoorlaatbare wand treffen we ook aan bij Lotuszaden

(Nelumbo nucifera). Verse Lotuszaden zijn alleen maar tot kieming te

brengen, wanneer eerst, bijvoorbeeld gedurende een verblijf van 2k uur

in geconcentreerd zwavelzuur, de wand is afgebroken. Onder natuurlijke

omstandigheden splijt de wand open onder invloed van elkaar snel

opvolgen-de extreme waaropvolgen-den van opvolgen-de temperatuur. Deze extremen doen zich echter

niet voor wanneer zaden diep in de grond begraven raken. Daardoor blijven

(5)

It

-de za-den droog bewaard in vochtige grond. D i t had zich waarschijnlijk voorgedaan met Lotuszaden, die in het begin van deze eeuw werden aan-g e t r o f f e n in een oude veenlaaaan-g in Mansjoerije. De veenlaaaan-g vormde de vroegere bodem van een meer, dat l a t e r was drooggevallen. H e t veen was daarna bedekt geraakt met een dikke laag loss u i t de Gobi w o e s t i j n . De veenlaag kwam v r i j , toen een r i v i e r het sediment doorsneed. De l e e f t i j d van de zaden w e r d ook weer met de koolstofdateringsmethode vastgesteld op minstens ^00 jaar. H e t belangrijkste is n a t u u r l i j k , dat de zaden nog volkomen normaal kiemden en ook in biochemisch opzicht niet verschilden van verse zaden (5).

Van de gunstige werking van droge bewaring w o r d t in de moderne zaadtechnologie druk gebruik g e m a a k t , de laatste t i j d ook bij de aanleg van zgn. genenbanken. De regels van de I n t e r n a t i o n a l Seed Testing Associa-t i o n bevelen aan zaden Associa-te bewaren bij een vochAssocia-tgehalAssocia-te van 5% en een temperatuur van -20 C. E x t r a p o l a t i e s van kortdurende bewaarexperimenten suggereren dat het onder deze condities 1.000 jaar d u u r t , voordat 5% van een p a r t i j erwtenzaden z i j n k i e m k r a c h t k w i j t is. Voor r i j s t duurt d i t 300 j a a r , maar voor sla slechts 11 jaar (6). Met het oog op deze gegevens is het n i e t verwonderlijk dat er steeds weer hardnekkige geruchten o p -duiken, dat de echte overlevingsrecords van zaden worden geboekt in de constant bevroren bodem van de poolstreken. Een record van 10.000 jaar voor zaden van Lupinus arcticus in de p e r m a f r o s t van Alaska is door de v a k l i t e r a t u u r echter niet erkend, omdat er nog een l i c h t e t w i j f e l mogelijk is over de precieze herkomst van de zaden (7).

Overleven van zaden in een akker

H e t w o r d t hoog t i j d dat ik het t e r r e i n van de recordpogingen weer \ e r l a a t en m e t u terugkeer naar de alledaagse w e r k e l i j k h e i d van de a k k e r . Daar is het u i t e r a a r d niet van belang om te weten hoe lang het d u u r t voordat het laatste onkruidzaad verdwenen is. Op een akker t e l t vooal het moment waarop de zaadbank zover in omvang is gereduceerd, dat de onkrufdpopulatie z i j n c o n c u r r e n t i e k r a c h t t . o . v . het gewas verloren h e e f t . Een oude tuinmanswijsheid z e g t , dat één jaar vervuilen zeven jaar wieden betekent o f , wat scherper, in het Engels "One years seeding, seven years weeding". Modern onderzoek heeft deze wijsheid keurig bevestigd. Het toonde aan dat de zaadbank in een akker exponentieel a f n e e m t , indien

(6)

een nieuwe instroom van zaden althans verhinderd wordt (8). Indien er

regelmatig grondbewerking plaats vindt, is de halfwaardetijd van de

zaad-populatie 1 jaar en duurt het 7 jaar voordat de zaadbank tot 1% van de

oorspronkelijke omvang is gereduceerd. Zonder grondbewerking is de afname

veel trager. Het duurt dan 18 jaar voor dezelfde reductie is bereikt.

Grondbewerking bevordert deze snellere afname van de zaadbank,

doordat het de kieming stimuleert. De eerste voorwaarde voor het

over-leven van zaden in grond is dus heel simpel: om te overover-leven moet een

zaad voorkomen, dat het kiemt. In die ongekiemde toestand komt het

er dan vervolgens op aan, dat er voldoende zuurstof beschikbaar is. Het

gaat nu immers over zaden, die in tegenstelling tot de Lotuszaden wèl

water opnemen en daardoor dus een zekere stofwisselingsactiviteit

ont-wikkelen. In vochtig bewaarde slazaden zakte de ademhalingsactiviteit,

na een aanvankelijke stijging in de eerste uren, terug naar een stabiel

niveau dat de zaden in ieder geval gedurende 2 jaar onveranderd volhielden

(9). De ademhalingsenergie is o.a. nodig om mogelijk optredende schade

aan de ultrastructuur en het enzymapparaat te herstellen. Er vindt dan

ook voortdurend enige eiwitsynthese plaats. De uiteindelijk limiterende

factor voor het overleven lijkt de snelheid te zijn, waarmee het

reserve-voedsel wordt opgebruikt. Zuurstofgebrek veroorzaakt gisting en daardoor

bijna altijd de ondergang van het zaad (10).

Kieming in het veld

Ik Iaat het niet-kiemende zaad nu verder met rust en richt me op

de vraag waarom grondbewerking de kieming eigenlijk zo sterk bevordert.

Centraal staat, dat ploegen een deel van de zaden aan het oppervlak

brengt. En aan het grondoppervlak heersen een aantal voor kieming

onmis-bare milieucondities, die ^n de grond ontbreken. Licht speelt daarbij de

belangrijkste rol. Zaden van een overgrote meerderheid van enkele

duizen-den onderzochte soorten hebben licht nodig voor hun kieming. In grond

is op een diepte van enkele millimeters de lichtintensiteit al zover gedaald,

dat de lichtbehoefte niet meer verzadigd wordt. Door de lichtbehoefte

bezitten de zaden dus een soort dieptesensor, die ze vertelt waar ze zich

in de ruimte bevinden. Het voorkomt dat kieming op te grote diepte plaats

vindt, hetgeen fataal zou zijn voor het kiemplantje dat op weg naar het

oppervlak waarschijnlijk zou sneven. Zo'n fatale ondergrondse kieming

(7)

w o r d t ook tegengewerkt doordat de zaden van vele wilde soorten een dagnacht r i t m e in de temperatuur verkiezen boven een constante t e m p e r a -tuur. Het dagelijks t e m p e r a t u u r v e r s c h i l is aan het oppervlak het grootst en neemt in de bodem snel a f .

Door de behoefte aan l i c h t en aan een dagelijks wisselende temperatuur kunnen de zaden ook te weten komen of er op de plaats waar ze z i c h bevinden soms al een plant staat. Ook die i n f o r m a t i e is n a t u u r l i j k weer van belang voor de toekomst van het k i e m p l a n t j e , dat in de c o n c u r r e n t i e met de bestaande v e g e t a t i e niet ten onder mag gaan. Een gesloten blader-dek reduceert allereerst de dagelijkse t e m p e r a t u u r a m p l i t u d e en verandert bovendien de spectrale samenstelling van het l i c h t . Bladeren f i l t e r e n n.l. door hun gele en groene pigmenten (carotenoïden en chlorofyllen) vooral de blauwe en rode golflengtegebieden uit het l i c h t . De s t r a l i n g , die dan o v e r b l i j f t , bevat o.a. de voor ons oog net niet meer z i c h t b a r e verrode s t r a l i n g (700 t o t 800 nm). Op zaden en andere plantendelen h e e f t deze straling een sterk f o r m a t i e f e f f e c t . In tegenstelling t o t het rode l i c h t , dat de kieming b e v o r d e r t , r e m t deze verrode s t r a l i n g de k i e m i n g . Het voor deze l i c h t w e r k i n g v e r a n t w o o r d e l i j k pigment is het fytochroom. H e t kent twee verschillende moleculaire v o r m e n : een rood absorberende vorm (Pr), die door de absorptie van rood l i c h t overgaat in de verrood absor-berende v o r m ( P f r ) . D i t P f r is nodig voor de k i e m i n g . De onder een blader-dek overheersende verrode s t r a l i n g z e t d i t P f r weer om naar Pr en r e m t zo dus de k i e m i n g .

Zaden w e t e n niet alleen waar ze z i c h in de r u i m t e bevinden, ze w e t e n ook welk deel van het jaar het is. D i t is af te leiden u i t de waarneming dat zaden van vele eenjarige soorten alleen in het voorjaar of de vroege zomer kiemen (de zomerannuellen), t e r w i j l zaden van andere soorten alleen in de herfst kiemen (de winterannuellen). Waarom is de k i e m i n g nu zo iXerk gebonden aan één bepaald seizoen? H e t kan n i e t liggen aan verschillen in de t e m p e r a t u u r - en vochtcondities van voor- en najaar, want die z i j n v r i j w e l g e l i j k . De metereologische voorgeschiedenis van de seizoenen is n a t u u r l i j k wel verschillend., Het voorjaar volgt op een koudeperiode en het najaar op een warmer seizoen. Zaden b l i j k e n dat ook in de gaten te hebben.

Deze conclusie is gebaseerd op onderzoek dat in ons l a b o r a t o r i u m en elders is u i t g e v o e r d . Zaden van de zomerannuel p e r z i k k r u i d (Polygonum persicaria) en van de winterannuel k l i m o p e r e p r i j s (Veronica hederifolia)

(8)

werden begraven in respectievelijk Wageningse en Engelse grond op o n -geveer 10 c m diepte ( 1 1 , 12).

De zomerannuel werd begraven in het najaar en de winterannuel in het voorjaar, de perioden van hun normale zaadval. In de 2 jaar die volgden werden met regelmatige tussenpozen zaden opgegraven en in het l a b o r a t o r i u m getoetst op hun kiemvermogen bij voor die soort o p t i m a l e t e m p e r a t u u r -condities en in l i c h t . Vers verzamelde zaden, vlak voor het begraven, kiemden n i e t . Maar al tijdens de eerste maand van het v e r b l i j f in grond nam bij beide soorten het k i e m v e r m o g e n in de test sterk t o e . Na enkele maanden steeg het zelfs t o t 100%. Voor de ereprijs was het toen najaar en voor het p e r z i k k r u i d voorjaar, en dat z i j n dus precies de perioden van hun n a t u u r l i j k kieming in het veld. Daarna nam het kiemvermogen echter snel a f . Daardoor kiemden de zaden van de voorjaarskiemers niet in het najaar en van de najaarskiemers niet in het voorjaar. In het tweede jaar herhaalde het patroon z i c h .

De belangrijkste conclusie u i t d i t e x p e r i m e n t is, d a t de zaden tijdens hun v e r b l i j f in grond kennelijk een cyclus in kiembaarheid doormaken, die voor z o m e r - en winterannuellen een faseverschil van precies een half jaar v e r t o o n t . En deze cyclus z o r g t ervoor dat de zaden maar in een b e -p e r k t deel van het jaar kunnen k i e m e n . H e t fysiologische -princi-pe van deze verandering in kiembaarheid bleek nog d u i d e l i j k e r , toen de opgegraven zaden n i e t alleen werden getest bij de temperatuur van het voor k i e m i n g o p t i m a l e seizoen, maar ook bij een g r o t e reeks andere t e m p e r a t u u r c o n d i -t i e s . Een d e r g e l i j k e proef werd door he-t Amerikaanse biologenech-tpaar Baskin in Kentucky uitgevoerd m e t zaden van de alsemambrosia (Ambrosia artemisiifolia), een zomerannuel die in ons land alleen als adventief plant bekend is. Ze toonden aan dat de zaden van deze soort d i r e c t na de oogst in het najaar bij geen enkele t e m p e r a t u u r kiemden (13). Onder invloed van de lage t e m p e r a t u r e n tijdens de wintermaanden o n t w i k k e l d e n de be-graven zaden eerst het vermogen om te kiemen bij de hoge t e m p e r a t u r e n van de zomer, om daarna de m i n i m u m t e m p e r a t u u r van hun kieming steeds verder te l a t e n zakken. In het veld kan er k i e m i n g o p t r e d e n , wanneer in het voorjaar de bodemtemperatuur boven deze dalende m i n i m u m t e m p e r a -tuur u i t s t i j g t . De tempera-tuur " v r a a g " van het zaad en het tempera-tuur "aanbod" van de bodem komen dan dus overeen. Wanneer de k i e m i n g n i e t plaats v i n d t , zoals bij de begraven zaden bij gebrek aan l i c h t , versmalde het t r a j e c t van voor k i e m i n g geschikte t e m p e r a t u r e n zich weer zeer snel,

(9)

met als resultaat dat de zaden midden in de zomer weer bij geen enkele

temperatuur konden kiemen. Er is als het ware voor korte tijd een

"tempera-tuurvenster" opengegaan, dat echter ook weer snel dicht gaat.

Winter-annuellen vertonen een vergelijkbaar patroon, maar dan in spiegelbeeld.

De veranderingen, die ik u beschreef, zijn veranderingen in de kiemrust

van de zaden. Kiemrust refereert bij de meeste soorten aan een

fysiolo-gische toestand, die de kieming bij alle of bijna alle temperaturen

ver-hindert. Verbreken van rust gaat gepaard met een verbreden van het voor

kieming geschikte temperatuurtraject. Rust induceren betekent de

om-gekeerde weg. Tijdens hun verblijf in grond doorlopen zaden dus kennelijk

jaar in jaar uit een seizoensgebonden cyclus in kiemrust, waaruit ze

jaar-lijks slechts in een zeer beperkte periode kunnen ontsnappen door te kiemen

(!<*). Een deel van ons onderzoek is er op gericht, dit verklaringsmodel

voor het kiemingsgedrag van wilde planten nader te analyseren.

Betekenis voor de onkruidkunde

De resultaten van het oecofysiologisch onderzoek, dat ik u hierboven

beschreef, sluiten uitstekend aan bij nieuwe ontwikkelingen binnen de

onkruidkunde. In dat wetenschapsgebied is een verschuiving gaande van

een louter chemische onkruidbestrijding naar de ontwikkeling van

econo-misch verantwoorde systemen van onkruidbeheersing met een zo laag

mogelijk herbicidengebruik. Voor de ontwikkeling van een dergelijk systeem

is het van belang zowel de soortensamenstelling en de omvang van de

zaadbank in akkers, als de kiemingsbiologie van de betrokken soorten

te kennen. Met behulp van die kennis moet het op den duur mogelijk zijn

te voorspellen, wanneer en waar welke onkruiden zullen kiemen en in

welke mate. Indien dergelijke kennis beschikbaar is, zal het hopelijk

moge-lijk zijn beter gebruik te maken van de concurrentiekracht van het gewas.

In een simulatiemodel voor de concurrentie tussen gewas en onkruid toonde

Spitters van de vakgroep Theoretische Teeltkunde onlangs aan, dat het

bij die competitie vooral gaat om de verhouding tussen de startposities

van gewas en onkruid. Een korte voorsprong in het kiemmoment versterkt

de concurrentiekracht aanzienlijk (15).

(10)

De voorbehandeling van tuinoouwzaden

De kennis van de k i e m i n g en k i e m r u s t van w i l d e planten is ook van betekenis voor ons i n z i c h t in het gedrag van de zaden van c u l t u u r p l a n t e n . D i t spreekt in zekere zin vanzelf: c u l t u u r p l a n t e n z i j n ten s l o t t e w i l d e p l a n t e n , die in cultuur gebracht z i j n . Anderzijds z i j n door de genetische manipulaties van de plantenveredelaars vele van de w i l d e eigenschappen u i t de c u l t u u r p l a n t e n verdwenen, waaronder de lastige k i e m r u s t . C u l t u u r -planten missen daardoor vaak a l l e r l e i belangrijke overlevingsmechanismen. Het z i j n in d i t opzicht net dieren in een d i e r e n t u i n ; die overleven vaak ook niet meer buiten de door mensen opgezette bescherming. Hoewel men veel kan leren u i t de bestudering van dergelijke dieren, is het toch verstandig om af en toe ook eens t e gaan k i j k e n hoe zo'n diersoort z i c h in de natuur gedraagt. Op een vergelijkbare manier helpt de studie van het veldgedrag van w i l d e plantensoorten ons de a l t i j d toch nog overgebleven k i e m r u s t p r o b l e m e n van cultuurgewassen op t e lossen. We passen in onze onderzoeksgroep deze ervaring toe op het thermodormancy probleem van slazaden. Vers geoogste slazaden van verschillende c u l t i v a r s hebben net als de zaden van vele wilde soorten een beperkt t e m p e r a t u u r t r a j e c t . De m a x i m u m t e m p e r a t u u r , waarbij nog 96-100% van de zaden k i e m t , b l i j f t vaak steken bij 20 t o t 22 C en dat is voor de t e e l t in kassen en voor de vollegrondsteelt in w a r m e r e k l i m a t e n te laag. Het is even wennen, maar bij zo'n sterk gemechaniseerde t e e l t als sla geldt echt die 100% eis, elke lege plek is c o m m e r c i e e l schadelijk.

Bij de veredeling van sla probeert men d i t euvel te verhelpen door selectie op een hoge m a x i m u m t e m p e r a t u u r . Toch l e v e r t d i t nog geen g e -garandeerde oplossing voor het p r o b l e e m , want soms z i j n plotsklaps ook de zaden van een goede c u l t i v a r onbruikbaar, w a a r s c h i j n l i j k door de i n -werking van nog onbekende milieuomstandigheden tijdens de opkweek.

Door pionierswerk van plantenfysiologen als W. Heydecker en A . Khan z i j n er de laatste jaren voorbehandelingstechnieken o n t w i k k e l d , die het probleem ook kunnen verhelpen. Zo'n behandeling is er dus op g e r i c h t om de m a x i m u m t e m p e r a t u u r van de k i e m i n g te verhogen. Dat gebeurt, net als bij w i l d e p l a n t e n , door vochtige zaden enige t i j d te incuberen bij een lage t e m p e r a t u u r . Na de voorbehandeling worden de zaden weer gedroogd, om bewaring en verhandeling mogelijk te maken. Indien de voor-behandeling in water p l a a t s v i n d t , loopt men het r i s i c o dat een aantal

(11)

10

-zaden t e ver doorschiet en al gaat k i e m e n . Drogen van dergelijke -zaden l e i d t a l t i j d t o t beschadiging van het k i e m p l a n t j e . Om d i t nadeel te b e t e u -gelen, worden de zaden voorbehandeld in een o s m o t i c u m . Zo'n oplossing r e m t met name de voor groei door celstrekking noodzakelijke e x t r a w a t e r -opname. Het stopt het kiemingsproces dus vlak voor het naar buiten treden van het e m b r y o w o r t e l t j e . Daardoor h e e f t het gebruik van een osmoticum nog een tweede voordeel. H e t s t e l t n . l . het langzaamste zaad van een p a r t i j zaad in staat de snelste kiemers in te halen. H e t k i e m m o m e n t van een p a r t i j zaad w o r d t daardoor gesynchroniseerd.

De o n t w i k k e l i n g van deze methoden is veelal alleen maar gericht geweest op het behalen van succes door middel van de " t r i a l and e r r o r " methode. De noodzakelijke analyse van foutenbronnen en bijverschijnselen is daardoor v r i j w e l geheel achterwege gebleven. En dat w r e e k t zich v o o r t -durend. Ons onderzoek is er daarom op g e r i c h t de foutenbronnen in de methoden op te sporen en daardoor een f l e x i b e l behandelingsvoorschrift op te s t e l l e n , dat snel aangepast kan worden aan z i c h wijzigende omstandig-heden. Omdat we fysiologen z i j n , doen we dat vanuit een analyse van de mechanismen van k i e m i n g en k i e m r u s t .

Kiemrustmechanisme

K i e m r u s t kan vele morfologische en fysiologische oorzaken hebben. In het kader van deze rede beperk ik me t o t de reversibele k i e m r u s t m e c h a -nismen, die we a a n t r o f f e n in begraven zaden en die ook de basis vormen van de veranderingen in voorbehandelde slazaden. De c e n t r a l e vraag is: Wat verandert er in zaden, wanneer de kiemrust t o e - of a f n e e m t ? Een groot deel van het kiemrustonderzoek heeft zich al decennia lang g e r i c h t op de mogelijke rol van hormonen. Net als bij mens en dier komen ook in planten specifieke s t o f f e n voor, die in zeer lage concentraties sturend werken op de levensverrichtingen. In planten worden deze s t o f f e n echter niet geproduceerd in speciale secretorische organen, maar l i j k t elke cel en elk orgaan t o t hormoonproductie in s t a a t . Sommige hormonen staan bekend om hun stimulerende werking op groei en o n t w i k k e l i n g , daartoe behoort o.a. de groep van de gibberellinen (GAs). Tenminste één hormoon, het abscisinezuur ( A B A ) , heeft voornamelijk een remmende w e r k i n g . Indien beide s t o f f e n tegelijk aan kiembare zaden worden toegediend, hangt het van de onderlinge c o n c e n t r a t i e s af w a t er gebeurt. Meer GA dan ABA

(12)

11

l e i d t t o t k i e m i n g , t e r w i j l in het omgekeerde geval de k i e m i n g w o r d t g e r e m d . D i t soort waarnemingen heeft t o t de theorie g e l e i d , dat de k i e m -rust van zaden op vergelijkbare wijze geregeld w o r d t door een inwendige balans tussen de concentraties van stimulerende en remmende hormonen, in casu G As en A B A (16).

O m zo'n theorie te toetsen moet het allereerst mogelijk z i j n die endo-gene gehalten te bepalen en dat is n i e t eenvoudig. Het gaat om zeer kleine c o n c e n t r a t i e s , in de orde van nanogrammen per gram w e e f s e l . Voor de d e t e c t i e was er jarenlang niets anders beschikbaar dan biotoetsen. In zo'n toets w o r d t de hormonale a c t i v i t e i t van een e x t r a c t bepaald m.b.v. een goed gedefinieerd biologisch systeem, zoals bijvoorbeeld de lengtegroei van een h y p o c o t y l . D i t t i j d p e r k is echter v r i j w e l v o o r b i j . Nieuwe c h r o m a t o -g r a f i s c h e , s p e c t r o f o t o m e t r i s c h e en massaspectro-grafische technieken hebben nieuwe bepalingsmogelijkheden geopend. En zoals op vele gebieden is ook hier de toekomst aan immunologische technieken, in het bijzonder m.b.v. monoclonale a n t i l i c h a m e n .

Wanneer men in staat is hormoongehalten betrouwbaar vast te s t e l l e n , betekent dat nog n i e t , dat men er verstandige conclusies mee t r e k t . Ver-schillende auteurs stelden bijvoorbeeld vast, dat rustende zaden inderdaad A B A b e v a t t e n en dat na incubatie bij een rustbrekende t e m p e r a t u u r d i t A B A g e h a l t e sterk gereduceerd w o r d t . Op grond van deze c o r r e l a t i e c o n -cludeerden velen, dat A B A dus dè ruststof is. Deze conclusie v i e l echter in duigen, toen eindelijk de goede c o n t r o l e werd uitgevoerd (17). Dat is in d i t geval een incubatie bij een temperatuur die de rust niet b r e e k t , bijvoorbeeld 20 C. U raadt de uitslag a l , ook bij die omstandigheid daalde het A B A - g e h a l t e en zelfs sneller. Voor GAs w e r d w e l een causaal verband aangetoond, het gehalte steeg alleen bij een rustbrekende behandeling. Toch b l i j f t er dan nog een onzekerheid over. We w e t e n nu w e l dat het hormoon aanwezig is en dat het gehalte verandert op het moment dat we v e r w a c h t t e n , maar we w e t e n niet zeker dat het echt w e r k t . Het zaad zou ongevoelig kunnen z i j n voor het h o r m o o n .

A l deze d i l e m m a ' s werden opgelost, toen we het kiemrustonderzoek konden gaan u i t v o e r e n m e t behulp van zogenaamde hormoonmutanten. Dat z i j n genetisch gemodificeerde v o r m e n , die de biosynthesecapaciteit voor één of 'meerdere hormonen missen. Als Wageningse plantenfysiologen verkeren we in de bevoorrechte en i n t e r n a t i o n a a l benijde s i t u a t i e dat

(13)

12

-z i c h op een s t r a a t l e n g t e afstand een groep g e n e t i c i bevindt, die -zich a c t i e f bezig houdt met de isolatie en i d e n t i f i c a t i e van d i t type m u t a n t e n . Van der Veen en Koornneef van de vakgroep Erfelijkheidsleer verschaften ons zowel in het kleine p r o e f p l a n t j e Arabidopsis thaliana (de zandraket) als in de t o m a a t m u t a n t e n , die d e f i c i ë n t z i j n voor GAs en/of A B A . Samen met hen hebben we de gevolgen van deze m u t a t i e s geanalyseerd en be-schreven.

Op zichzelf is het gebruik van hormoonmutanten niet nieuw, voor de studie van de kiemrustmechanismen waren ze echter nog niet eerder toegepast. H e t bleek schitterend te werken. Eindelijk beschikten we over een ideale c o n t r o l e : zaden die geen GA of A B A of zelfs geen van beide hormonen b e v a t t e n . Wat was hiervan het gevolg?

GA-gebrek leidt in beide soorten t o t een absoluut onvermogen om t e k i e m e n , zowel in donker als in l i c h t . Toevoeging van GA herstelt de k i e m i n g echter o n m i d d e l l i j k . Er is dus geen speld tussen te k r i j g e n : GAs z i j n absoluut nodig voor k i e m i n g . Maar n i e t alleen daar. De k i e m p l a n t j e s , die u i t de zaden ontstonden, bleven dwergplantjes die niet in de lengte groeiden en niet bloeiden. Ook hier herstelt een toevoeging van GA het normale beeld. Voor de zaadvorming z i j n GAs echter niet nodig. En dat l e i d t t o t een unieke conclusie. Tijdens de zaadvorming bevatten zaden van het ongemuteerde wilde type n.l. een hoog gehalte aan GAs en er is a l t i j d verondersteld, dat d i t GA een essentiële rol speelde bij de zaad-o n t w i k k e l i n g . In de mutant zaad-o n t b r e e k t d i t G A - g e h a l t e en tzaad-och gaat de o n t w i k k e l i n g normaal door. D i t v o r m t dus een duidelijk voorbeeld dat een hormoon op een zeker moment w e l aanwezig kan z i j n , maar kennelijk niet w e r k z a a m is, w a a r s c h i j n l i j k door gebrek aan een r e c e p t o r .

Gebrek aan A B A heeft ook een g r o t e invloed. De planten kunnen de huidmondjes in de bladen niet goed meer sluiten en dreigen dus zeer snel te v e r w e l k e n . Zonder A B A verloopt de zaadontwikkeling echter n o r m a a l , op één essentiële uitzondering na: de zaden o n t w i k k e l e n géén k i e m r u s t . De A B A - d e f i c i ë n t e zaden kunnen d i r e c t na de oogst voor 100% k i e m e n . Dat doen ze ook, wanneer naast A B A ook de GAs ontbreken. De absolute, behoefte van de kieming aan GAs v e r v a l t dus kennelijk, wanneer A B A tijdens de zaadontwikkeling niet heeft g e w e r k t .

Samenvattend v e r t e l t het onderzoek met de hormoonmutanten ons dus, dat A B A tijdens de zaadontwikkeling v e r a n t w o o r d e l i j k is voor het ontstaan van k i e m r u s t . Zodra de k i e m r u s t is geïnduceerd, v e r d w i j n t d i t

(14)

13

hormoon en het is dus niet verantwoordelijk voor het handhaven van de r u s t . De rust w o r d t verbroken door een lage-temperatuur behandeling. Deze is niet nodig om meer GAs t e v o r m e n , dat doet l i c h t , maar om de zaden gevoelig te maken voor dat endogene G A . Een hogere rustinducerende temperatuurbehandeling verlaagt de gevoeligheid weer. De cyclische k i e m -rustveranderingen, die z i c h j a a r l i j k s v o l t r e k k e n bij in de grond bewaarde zaden, z i j n dus waarschijnlijk veranderingen in gevoeligheid voor endogene en exogene s t i m u l a t o r e n . De volgende uitdaging zal z i j n uit t e zoeken w a t de aard van die gevoeligheidsveranderingen is. H e t is zeker dat we daarvoor diep zullen moeten dooi dringen in de moleculaire w e r k i n g van plantehormonen.

Dames en heren, mijn verkenningstocht naar het verborgen leven van plantenzaden is ten einde. Ik ben die t o c h t begonnen in het veld en beëindigde haar in het l a b o r a t o r i u m , staanbeëindigde in beëindigde beëindigdeur naar beëindigde m o l e c u l a i r b i o l o gische a f d e l i n g . Deze g r o t e spanwijdte is typerend voor de p l a n t e n f y s i o l o -g i e . Wanneer we de levensverrichtin-gen van planten in het veld analyseren, staan we d i c h t bij het werk van oecologen, maar wanneer we afdalen in de moleculaire mechanismen, naderen we biochemici en moleculair biologen. In het c e n t r u m staat echter a l t i j d de studie van het i n t a c t e plantaardige organisme.

De plantenfysiologie aan de L H heeft ook een zeer breed raakvlak met de landbouwwetenschappen en d i t is al lang z o . De Commissie Funda-menteel Onderzoek in de Landbouw, naar haar v o o r z i t t e r meestal aangeduid als de "Commissie Koningsberger", concludeerde al in 1961 op grond van een navraag onder de i n s t i t u t e n en proefstations van landbouwkundig onder-zoek, dat er "geen enkel onderdeel van de plantenfysiologie was aan te wijzen, waar fundamenteel onderzoek niet van belang zou zijn voor de landbouwwetenschap" (18). Ik liep in de j a r e n , dat de commissie a c t i e f was, als biologiestudent in U t r e c h t college bij professor Koningsberger. En zonder ooit van de commissie gehoord te hebben, p r o f i t e e r d e n we er wel van mee, doordat Koningsberger tussen de plantenfysiologische leerstof door u i t v o e r i g e beschouwingen wijdde aan de verschillen tussen zuiver en toegepast wetenschappelijk onderzoek en wetenschapstoepassing. Zuiver wetenschappelijk onderzoek, leerde hij ons - en ik weet het nog zo goed, omdat ik onlangs een exemplaar van het commissierapport o n t d e k -t e - kies-t z i j n vraags-telling zonder rekening -t e houden me-t enige maa-tschap-

(15)

maatschap-1*

pelijke c o n t e x t . H e t kiest het o b j e c t , dat het meest geschikt l i j k t voor de benadering van de v r a a g s t e l l i n g . Het onderzoek kent een hoog generalisa-t i e n i v e a u . In deze generalisa-t r a d i generalisa-t i e opgegroeid, koos ik in U generalisa-t r e c h generalisa-t hegeneralisa-t subjecgeneralisa-t (kiemrust) en het object (zaden van de melganzevoet) voor m i j n d i s s e r t a t i e -onderzoek en het beviel me goed.

U i t de colleges van Koningsberger wist ik a l , dat er nog een andere wetenschappelijke wereld was, die van het toegepast landbouwkundig onderzoek. We vernamen dat d i t onderzoek zich bij de keuze van z i j n v r a a g -s t e l l i n g en onderzoek-sobject wèl Iaat leiden door de maat-schappelijke p r o b l e m a t i e k . Het k o n , ondanks d a t , toch zeer fundamenteel z i j n . Ik bevind me nu r u i m 15 jaar in die wereld en het bevalt me nog b e t e r . De overgang was eenvoudig. Met k i e m r u s t had ik al een landbouwkundig probleemveld gekozen en mijn p r o e f p l a n t melganzevoet behoefde ik slechts als onkruid aan te duiden om er een landbouwkundige signatuur aan te verlenen. Sinds-dien heb ik in de leerschool van Bruinsma geleerd, hoe plantenfysiologie m e t een Wagenings gezicht er u i t z i e t . H e t is zeker fundamenteel en s t r e e f t naar een hoog generalisatieniveau, maar het h e e f t ook een v o o r t -durend open oog voor het probleemveld landbouw, het houdt daar bij de keuze van de onderzoeksdoelen steeds rekening mee en het staat v o o r t -durend in dialoog met de bedrijvers en de toepassers van landbouwweten-schappen, zulks t o t wederzijds p r o f i j t . H e t is overigens opvallend, hoe - gedwongen door de nood der tijden - g r o t e delen van het biologisch onderzoek in Nederland hun doelen in deze zin b i j s t e l l e n . Ik misgun hen dat n i e t , het valt echter te vrezen dat echt ongebonden wetenschappelijk onderzoek daardoor op den duur geheel ten onder zal gaan.

%Dames en heren, m i j n rede evolueert geleidelijk naar het t r a d i t i o n e l e slot: het uitspreken van enkele persoonlijke woorden.

Tallozen drukten hun stempel op mijn leven en loopbaan. M i j n leven begon bij mijn ouders en het bleef er lang in goede handen. Ik ben b l i j dat ik vanmiddag m i j n moeder daar nog voor kan bedanken.

M i j n loopbaan c u l m i n e e r d e , toen Hare Majesteit de Koningin het K o n i n k l i j k Besluit t o t m i j n benoeming m e t haar handtekening bekrachtigde. Deze daad kreeg een e x t r a f e e s t e l i j k a c c e n t , omdat ze daarvoor de dag van haar verjaardag uitkoos. Ik betuig haar daarvoor mijn dank als haar loyale onderdaan.

(16)

- 15

Ik noem in het bijzonder het College van Dekanen en het College van

Bestuur. U heeft gemerkt dat het persoonlijk hoogleraarschap als middel

van personeelsbeleid omstreden is. Sommige bestuurlijke organen wijzen

persoonlijke benoemingen - althans op dit niveau - af, anderen verdedigen

ze. Tot die laatste categorie behoorde ook eens de vertegenwoordiger

van het C.M.H.A. in het OPAL. Het ontging hem echter, waarom zijn

pleidooi zoveel nauwelijks onderdrukte verbazing opwekte bij de leiding

van P.Z. Eerst later begreep hij, dat hij onbewust een lans gebroken had

voor zijn eigen benoeming.

Mijn opleiding tot plantenfysioloog kende vele begeleiders. Naast Professor

Koningsberger, wiens markante persoonlijkheid ik dankbaar gedenk, was

er mijn promotor prof.dr. R. van der Veen. Het verheugt mij dat u nog

zo lang kunt blijven volgen hoe Chris Kollöffel en ik, die u beiden op

het spoor van de kieming en kiemrust plaatste, uw oorspronkelijke gedachte

goed verder uitbouwen.

Dr. H.P. Bottelier stuurde ons beiden in diezelfde tijd de

plantenfysiolo-gische onderwijswei in, waar we veterinaire en medische propaedanten

als proefkonijnen aantroffen. We leerden er veel van, het is me echter

ontschoten hoe het die studenten verging.

Hooggeleerde Bruinsma, beste Joop,

Het grootste deel van mijn loopbaan als plantenfysioloog heb ik in

jouw leerschool doorgebracht. Ik grijp de gelegenheid van mijn inaugurele

rede aan, om in het openbaar je verdiensten voor de plantenfysiologie,

zowel in Wageningen als daarbuiten, te prijzen. 3e bent een onvermoeibaar

ambassadeur, maar gelukkig heb je er allereerst voor gezorgd dat je kon

opereren vanuit een hecht samenhangende thuisbasis, die je bewust bevolkte

met gevogelte van verschillende pluimage. Ik hoop dat we nog vele jaren

onze zeer stimulerende samenwerking en vriendschap mogen voortzetten.

De namen Koningsberger, Van der Veen, Bottelier en Bruinsma vormen

slechts de toppen van vele pyramiden vol met medewerkers, die allen

op hun eigen wijze aan mijn opleiding schaafden en polijstten. Zij, die

nog in mijn buurt verkeren, wek ik op deze nuttige arbeid niet te staken.

(17)

16

met vele tentakels door onze vakgroep verspreidt. Ik geniet dagelijks

van onze inspirerende samenwerking. Dat slaat ook op de vele

doctoraal-studenten, die als passanten bij ons verbleven. Allen ontdekten, vaak tot

hun verbazing, hoeveel spannende experimenten je zelfs in 3 maanden

met zaden kan doen.

Het is een voorrecht te mogen werken in een zo harmonieus

samen-werkende vakgroep als de onze. Ieder die ons kent zal weten dat ik mijn

reputatie als beslechter van geschillen niet door jullie heb kunnen

ontwikke-len.

Hooggeleerde Van der Veen, zeergeleerde Koornneef, beste Jaap en Maarten,

Door de hormoonmutanten die jullie isoleerden, is er een hechte

band gesmeed tussen ons wetenschappelijk werk. Ik heb vanmiddag met

trots gewag gemaakt van de tot nu toe bereikte resultaten. Ik vertrouw

er op, dat we ook de vele nog wenkende perspectieven in het onderzoek

samen dichterbij kunnen brengen.

Hooggeleerde Zonder-wijk, beste Piet,

De titel van mijn rede moet je als muziek in de oren geklonken

hebben. Enerzijds, omdat onkruiden die niet vergaan, de noodzaak van

je vakgebied ook onvergankelijk maakt en dat klinkt bemoedigend nu het

even dreigt zoek te raken in de warboel van sectorcommissies. Maar vooral

ook, omdat die titel iets van de visie uitdrukt die jij gestalte probeert

te geven. Het verheugt me zeer dat de samenwerking tussen onze beide

Vakgroepen nu zo goed op gang komt. Ik verwacht er veel van.

Aan de samenwerking tussen de onkruidkunde en zaadfysiologie draagt

ook in sterke mate het overleg bij in de subgroep "Kieming van

onkruid-zaden" van de NRLO-werkgroep "Geïntegreerde Onkruidbestrijding". Het

is me een zeer groot genoegen als fundamenteel onderzoeker zo aanwijsbaar

nuttig te kunnen zijn voor een landbouwkundig probleemveld.

Met velen in de LH werk ik op de een of andere manier samen. Een

bijzon-dere plaats nemen daarbij in onze collega's plantenfysiologen van de

vak-groep Plantenfysiologisch Onderzoek, met wie we al zo lang in "ondertrouw"

(18)

17

z i j n . Ik hoop dat onze nu reeds intensieve samenwerking toch nog eens dagelijks c o n t a c t mag worden, in een nieuw gezamenlijk l a b o r a t o r i u m . Met de leden van de vakgroep Plantencytologie en - m o r f o l o g i e genieten we al van die dagelijkse omgang bij vele organisatorische en sociale a c t i v i -t e i -t e n . Da-t he-t zo moge b l i j v e n .

Dames en heren, velen uwer heb ik in de afgelopen jaren op enige plaats binnen of buiten de L H o n t m o e t in de een of andere vergadering. Veel vergaderen kan een oneindig v e r d r i e t betekenen. Het l e i d t echter ook a l t i j d t o t een o n t m o e t i n g met vele boeiende mensen, want heus, de L H z i t daar vol mee, zowel onder studenten als personeel. Ik heb het als een voorrecht beschouwd bestuurlijk in het bijzonder t e mogen meewerken aan de bevordering van de goede verhoudingen. Ik verzeker u, het leven w o r d t er beslist aangenamer door.

B i j dankwoorden behoren, zeker vandaag op Valentijnsdag, bloemen. De decorateurs van deze Aula hebben dat beter begrepen dan i k , die u v a n -middag slechts met een bouquetje onkruid v e r r a s t e . Sinds " D e Bonte B e r m " van collega Zonderwijk weten we echter dat onkruiden ook mooi kunnen z i j n .

Ten s l o t t e keer ik met u terug naar het begin van m i j n rede. Ik heb daarin het verschijnen van nieuwe planten op een kale akker een teken van hoop genoemd. Zelfs slagvelden gaven weer rode klaprozen. Helaas z i j n we technologisch nu zo ver, dat we d i t ook voorgoed onmogelijk kunnen maken. Ik meen daarom dat het c e n t r a l e doel van onze menselijke en wetenschappel i j k e a c t i v i t e i t zawetenschappel moeten z i j n het afwenden van zo'n nucwetenschappeleaire of c h e -mische r a m p .

De k i e m i n g van zaden in de akker is door alle eeuwen heen, in vele beschavingen en religies, het symbool bij uitstek geweest van dood en opstanding. De zekerheid van de overwinning van nieuw leven ondanks dood, verderf en chaos bepaalt ook m i j n handelen. Ik hoop dat u evenzeer geïnspireerd raakt door het steeds weer kiemen van het nederige o n k r u i d . Ida Gerhardt verwoordde de " L o f van het O n k r u i d " (19) als v o l g t :

(19)

- IS

LOF VAN HET ONKRUID

Godlof dat onkruid niet vergaat.

Het nestelt zich in spleet en steen,

Breekt door beton en asfalt heen,

Bevolkt de voegen van de s t r a a t .

Achter de stoomwals valt weer zaad.

De bereklauw grijpt om zich heen.

En waar de bom zijn trechter slaat,

Is straks de distel algemeen.

Als hebzucht alles heeft geslecht,

Straalt het klein hoefblad op de vaalt

En wordt door brandnetels vertaald:

"Gij die miljoenen hebt ontrecht:

Zij komen - uw berekening faalt".

Het onkruid wint het laatst gevecht.

(20)

19 R o w e l l , T . A . , Walters, S.M., H a r v e y , H.J. 1982. Watsonia 1 * , 183-184. Walters, S.M. 1974. Watsonia 10, 49-54. S i v o r i , E.M., Nakayama, F., C i g l i a n o , E. 1968. N a t u r e 219, 1264-1270. L e r m a n , 3.C., C i g l i a n o , E.M. 1971. N a t u r e 232, 568-570.

P r i e s t l e y , D.A., Posthumus, M.A. 1982. N a t u r e 299, 148-149.

Roberts, E.H., E l l i s , R.M. 1977. N a t u r e 268, 431-433.

P o r s i l d , A . E . , H a r r i n g t o n , C R . , M u l l i g a n , G.A. 1967. Science 158, 113-114.

Roberts, E.H. (ed.) 1972: V i a b i l i t y of Seeds. London: Chapman and H a l l .

P o w e l l , A . D . , Leung, D.W.M., Bewley, 3.D. 1983. Planta 159, 182-188.

I b r a h i m , A . E . , Roberts, E.H., Murdoch, A . 3 . 1983.

3. Exp. Bot. 34, 631-640.

Karssen, C M . 1980/81. Isr. 3. Bot. 29, 65-73. Roberts, H.A., L o c k e t t , P.M. 1968.

Weed Res. 18, 41-48.

Baskin, 3 . M . , Baskin, C C 1980.

Ecology 61, 475-480.

Karssen, C M . 1982. In: The Physiology and Biochemistry of Seed Development, Dormancy and G e r m i a n t i o n ( A . A . Khan, ed.).

A m s t e r d a m : Elsevier Biomedical Press p.p. 243-270. S p i t t e r s , C.3.T., A e r t s , R. 1983.

Aspects of Applied Biology 4, 467-483. Bonamy, P.A., Dennis, F.G. 1977. 3. A m Soc. H o r t i c . Sei. 102, 23-26.

Rapport van de Commissie Fundamenteel Onderzoek in de Landbouw, 8 f e b r u a r i 1961, p. 1 1 .

G e r h a r d t , Ida G . M . 1979. " V i j f Vuurstenen". A m s t e r d a m : Athenaeum-Polak & Van Gennep.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik ben eveneens zeer geïnteresseerd in deze percelen landbouwgrond (kadastraal perceel 6304 (groot 1.89.40 ha.) en 6365 ( groot 1.25.72)) en zou graag ook in de gelegenheid

 Kinderen pesten altijd wel eens, maar dat moet nooit structureel en langdurig worden.. Bovendien zijn kinderen keihard en menen ze vaak niet wat ze zeggen

Een van zijn handen streek langs de mijne, die hij beet- pakte terwijl hij de telefoon erin deed en mijn hand erom- heen sloot.. ‘Je hebt een

Daarbij geeft Oos- terhof een gedetailleerd overzicht van het werk van Stam-Beese en belicht zij uitgebreid haar opvattingen en bijdragen aan het theoretisch discours van De

Deze zorgvuldige gemaakte tekeningen werden door de Academie aangekocht, waardoor de jonge architect wat meer geld op zijn reizen kon besteden.. Bij de tekening

Terwijl je kijkt naar het beeld van Jezus in de kribbe, komt er beweging in zijn kleine lichaam.. Eerst bewegen zijn armpjes, dan zijn beentjes en dan

Tijdens een zogeheten Collection Day worden verhalen genoteerd en objecten gescand en gefoto- grafeerd, zoals hier in een museum in de Britse stad Preston. ©

met betrek- king tot de spoorwegtarieven de gele- genheid aangegrepen om uitsluitend zijn eigen belangen (de Franse staal- industrie in Elzas-Lotharingen) te