• No results found

Infiltratie van een graslandbedrijfskavel bij Barneveld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Infiltratie van een graslandbedrijfskavel bij Barneveld"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

r

I

NOTA 1034 januari 1978

Instituut voor Cultuurtechniek en Haterhuishouding Hageningen

ALTERRA,

Wageningen Universiteit & Research een~< Omgevingswe1enscha.ppe11 Centrum Water & Klimaat Team integraal Wnte•',oh.•r••·

INFILTRATIE VAN EEN GRASLANDBEDRIJFSKAVEL BIJ BARNEVELD

ir. J.J. Kouwe

Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatie-middelen, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onder-zoek nog niet is afgesloten.

Bepaalde no·ta' s komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking

(2)

I N H 0 U D

Blz.

I • INLEIDING

2. DOELSTELLING 3

3. THEORIE 3

4.

DE OPZET VAN DE PROEF 5

5. DE VERZAMELDE GEGEVENS 7

6· RESULTATEN 9

(3)

I , INLEIDING

ALTERRA.

Wageningen Universiteit & Resear!'h een Omgevingswetenschappen Centrom Watet & Klimaf\1 Team lnlef{raal

W~pA-.-'-Als bijdrage aan de studies naar de gevolgen van grondwateront-trekking voor de landbouw en de natuurobjecten verricht door de Werkgroep Wateronttrekking Gelderse Vallei werd door het Instituut onderzoek verricht aan een infiltratie-object bij Barneveld.

Grondwateronttrekking door middel van pompputten geeft aanleiding tot potentiaalverlagingen in de watervoerende grondlaag waaruit het water wordt gewonnen. Deze verlagingen kunnen in meerdere of mindere mate doorwerken in de grondlaag waarin zich het freatisch vlak be-vindt, Verlaging hiervan kan aanleiding geven tot opbrengstdepressies van landbouwgewassen en schade aan de vegetaties in natuurterreinen, die men graag in ongestoorde staat geconserveerd wil zien.

Als comp:enserende maatregel voor grondwaterstandsdaling wordt wateraanvoer als een van de mogelijkheden aangemerkt. Het aangevoerde water zal echter door middel van waterlopen in het gebied gedistri-bueerd moeten worden en via kavel- en perceelssloten tot

infiltra-tie moeten worden gebracht. Afgezien van het feit of er voldoende water beschikbaar zal zijn tijdens droge perioden hebben we vrijwel altijd te maken met het feit dat het bestaande waterlopen- en sla-tennet voor de waterafvoer is ontworpen en aangelegd. Voor de infil-tratie is dit net daarom niet doelmatig gelegen en gericht. De ge-bieden die de watervoorziening het meeste nodig hebben worden er niet door bestreken. Het waterafvoerstelsel is 'bergaf' gericht en geconcentreerd op de laaggelegen gronden. Uit het oogpunt van de infiltratie zou het slotennet de hoogtelijnen moeten volgen en voorts vooral op hogere gronden moeten voorkomen.

Een van de aspecten van de infiltratie is de weerstand welke door het water overwonnen moet worden om vanuit de sloot de grond in te dringen. Veel feitelijke gegevens hieromtrent zijn niet aanwezig.

(4)

ZUID S<haa.l /: 250 Cl .J UJ > LU :z: 0::: a: d) Q) • .,> ~ l.o.. +-'

"'

lJJ d '<> 0 :> ~

..

a::

...,

"

0.

...

..

V)

"

UJ

...,

u I-

..:

"'

ct <>::

,...

_J !.<..

-:;•

:z

IJ ~ ~

--

·;~-"

et:

(5)

Evenwel deed zich de mogelijkheid voor om op het bedrijf van de heer Bouwman, Achterve!.l_sestraat 22 te Barneveld Ónderzoek te verrichten. Ter plaatse van dit bedrijf bevindt zich in de Barneveldse Beek een stuw. Even boven deze stuw wordt water in een sloot ingelaten, waar-na dit om een kavel wordt geleid. De sloot mondt tenslotte weer in de beek uit vlak beneden de stuw. Fig. IA.

De inrichting van het meetnet van grondwaterstanden en slootpei-len, de plaatsing van en het toezicht op de registratie-apparatuur werd door ing. H. Humbert.verzorgd. Deze verrichtte ook de controle van de geregistreerde gegevens en de verwerking daarvan tot een data file. De formule (4) voor het Thomson meetschot voor verschillende verdrinkingsgraden werd in de proefopstelling van het Instituut

ge-ijkt (Nota 852: ing. J.G.s. de Wilde en ing. H. Humbert: Debietbepa-ling met een 90° Thomson meetstuw in verdronken toestand) en door ing. Humhert verder bewerkt (niet gepubliceerd).

2. DOELSTELLING

Het te verrichten onderzoek had tot doel waarnemingen van grond-waterstanden en wateraanvoerhoeveelheden te verrichten op grond waar-van de infiltratieweerstand waar-van de sloot kon worden berekend. Er zou geen verder onderzoek worden verricht naar de kwaliteit en de dicht-heid van het sloten- en waterlopennet in het gebied dat door de waterwinning bij Glindhorst zou worden beÏnvloed.·

3, THEORIE

De weerstand die het water bij infiltratie ondervindt kan worden opgesplitst in een viertal componenten:

de uittreedweerstand de radiale weerstand de horizontale weerstand de verticale weerstand

Het begrip weerstand kan gedefinieerd worden als het drukhoogte

verschil (8h) dat nodig is om per me~r slootlengte (m') per

tijds-eenheid (dag) een tijds-eenheid van waterhoeveelheid (m3) tot infiltratie

te laten komen:

(6)

waarin: w de weerstand in dagen/m

~h = het drukhoogteverschil (m)

3

q de geinfiltreerde hoeveelheid water perm sloot (m /d.m')

De uittreedweerstand heeft betrekking op de weerstand die het water ondervindt om de slootwand en de zich daarop bevindende slecht-doorlatende sliblaag te passeren. De radiale weerstand heeft betrek-king op de zone waarin het water in hoofdzaak langs radiaal op de sloot gericht divergerende stroombanen stroomt. De horizontale weer-stand heeft betrekking op de zone waarin het water nagenoeg horizon-taal naar het midden van het perceel stroomt, Tenslotte de verticale weerstand; deze kan betrekking hebben op een slechtdoorlatende klei-of leemlaag waardoor het water zich in verticale richting, hetzij naar een dieper gelegen watervoerende laag hetzij naar het maaiveld ver-plaatst. Aangezien in het onderhavige geval zulk een laag zich pas op ca. IS à 20 m diepte bevindt en deze bovendien een hoge

weer-stand heeft, wordt bij de verdere beschouwingen de

ve~cale

stroming

verwaarloosd. Het watervoerend vermogen van het zandpakket ter plaat-se van de proef kan op grond van geohydrologisch onderzoek gesteld

worden op 100 à 120m2/dag.

Van de genoemde weerstandszones zijn alleen die van de uittreed-weerstand en de verticale uittreed-weerstand duidelijk de grenzen aan te wij-zen, namelijk de sliblaag op de slootbodem en de taluds, respectie-velijk de slechtdoorlatende laag, De grens waar de zone met in hoofd-zaak radiaal op de sloot gerichte stroming overgaat in de zone met overwegend horizontaal gerichte stroming van het grondwater is veel minder duidelijk aanwijsbaar. Deze overgang vindt veelal geleide-lijker plaats en wordt bepaald door een aantal factoren, te weten de afmetingen van de sloot, de dikte van de watervoerende laag, de doorlatendheid daarvan en voorts de slootafstand.

Op grond van formule (I) kunnen de genoemde weerstanden als volgt nader worden aangegeven:

w

=

w .

+

w

d +

w

tot, u1t. ra • hor. (2)

(7)

w

=

(fih "t + fih d + fihh )/q

tot. u1 • ra . or. (3)

Hierin stellen de fih1s de drukhoogte componenten voor van

res-pectievelijk de uittreed-, de radiale- en de horizontale weerstanden.

4. DE OPZET VAN DE PROEF

Fig. IA geeft een overzicht van de infiltratiekavel. Nabij de in-laat van de aanvoersloot werd een Thomson meetschot gespin-laatst met ter weerszijden daarvan de peilregistratiemeters A en B van het type

Fisher & Porter. In de uitiaatsloot stond eveneens een meetschot met

bovenstrooms een

peilregistratie~paraat

.__

C. De ponsfrequentie van

de registratie bedroeg I maal per kwartier gedurende de

waarnemings-periade in 1975 en I maal per uur in 1976. In 1976 werd bovenstrooms

van de meter C nog een hulpstuw geplaatst teneinde in de noordelijke

infiltratiesloot_een wat hoger peil te kunnen handhaven.

Op het infiltratieperceel werden twee raaien met peilbuizen

inge-richt. Deze peilbuizen stonden op afstanden van 0, I, 5 en 10 m ter

weerszijden van de infiltratiesloten, terwijl voorts een buis midden

tussen beide sloten werd geplaatst. In 1975 was de verlenging van de

raaien tot buiten het perceel slechts 5 m. Dit 'overwerk' bleek echter onvoldoende in verband met de berekening van de radiale weerstand,

zodat in 1976 buizen op 10 muit de slootkant werden toegevoegd. In

de sloot werd een peilmerk voor het waarnemen van de waterstand in-gericht.

Fig. IB geeft een dwarsprofiel van een raai, (langs

symmetrie-as (buis 9) 'samengevouwen').

De infiltratiesloot verkeerde in 1975 bij het begin van de proef

in een slechte toestand van onderhoud. Het slootprofiel was vrijwel

geheel dichtgegroeid met planten. Op voorstel van de WMG werd toen

de sloot gereinigd. Daartoe werd op 15-8-1975 om 15.00 uur de

water-19 a~gustus vond de slootreiniging

inlaat afgesloten. Op 18 en

plaats, terwijl op 20 augustus te 16.00 uur de waterinlaat weer

(8)

Tal,o{,. I ,. 1nfl{trolie hoev~elled••,•loul--<n_gr-..dw•lerf>eiÜn.

i'

.bRU\C; HOOGorE.N ,:,lt (M)

"Pe.rcode !': ove.ro.f!,~d tA.tt Slootlt\1 ~ Zu.l.d f)J&ot Noord Sloot: TJ;.J

N

'

..

0 s 10 0 s /0

11W

1 9- fS'JuLi '{ qor, Ojll 0,256 O."J q/IJ '.1~ qtu

1-15fl"j. J .. ~, 0,4'< O,J/1 IJ,to/J 4/ll ,ll6 q.lll

~~-'{S•p. s ~·"i! 0/'{l qtgJ 0,0)9 0/f'l ~/J/6 0.'91 i -~5Jep. 'I d,Ol/ 0,1/D O,ISl 0,0)9 ~lil 0,110 <Vf6

tl-IJ Oct. sm 41'! q1so ~O.ld 0,~17 q~6J 4"7

~

qJJS

:~

6 1'/- 18 ]""' 5 O,QS 0,1\') O,J/J O.o/f. d,I.U 6 -tG}tdi

"

qos O,lll O,JQJ qog1 0,101 0,16 16 -130"1. 'I qo"j 0.272 0..11/o o,toJ 4311 lj.l!l 0.1/!f I /J

-lJ.lef·

J ~·~

qi.n

41!/ O,OJ 0.101 qt!J 0,/ql

/0 -IS!Äe. .3 _qoll q.q qQj 0,0/ O.O!JJ Wt! Mt6

Gi!III.O.VP.Md.

d~

I c:.Je: O.OJ O,lQj

":2

qt1:} 0,10 O,tgl <-1

ls

34••6-9 40fl Á;g d,l

o,uo

o,l6! O,JOO DE-IJI~T 2 mj'd 0,110 ~)IJ 0.'71 ~!I() 4Mf O,JOS d.IAS

q;p

qtlj qoJ.J q~~ qug 7 ?t ilhld!. hr:

"'f

U.fl. P. 9 _9 ID 11 ~cot. Pet.'lbu.t:. hl': f>ed •""N./1.1? h'IIJI. /3 SJ<t ll/ 16 IJ CT/3 W I: ERSTAND W(dj/'")

over t..f.sl:tL'I'\d ui.t S.laDt{,i

Zu.i..J Slo~:~i Noord .Sloot Tr.~l jjjzon-tk,.J.uJu:

0 s 10 0 s 10

O,lfl (,diJ t.l'-9 o,su I,Od. t,IIJ6 f,f.U ",;;,. J/,,/ruiJijl1>J

0,31/5 41'1 1,/fl 0.'/ qJ86 0,9J~ 1,171 til

o.-r

qgs

Mt!' O,.IIJ 41JJ ~116 /,O~J há. sl~tr8e"n(1t"'!f

qtq. 491 l.f" O,JS' I,()(~ 411' 1,!22 ["{

qm !,UI !,JIJ O,JOJ qJÓj 4/fJ (JJJ id

t1)urniJJutrt,·-0,1/1 0,[}6 1,0<& 0,153 4916 1,100 t,l6s

q.ic.;

..

,/.

1,0) O,JIO /,0< l,!f. 1.1/11/ 'hljilfJ ~,167 f191 !,IJl O,.JSJ f,ljg I, .JO. I,{JS

q~J{, 0,81 !,lW O,.Ji& l.d/1 l,lóJ I.!! I"

0,6dJ ,UI Jjts 461 2.1/fi .J,<lY.J V, JU d .. ti.ih0;9e

q~ 4!/J

c1,11J 4f1 {,til qq;~ /,31!1 0,11 ó.~ !,liJ 0,!01 qg6/ tl~ 1,310

Oe.drukJ,ooste i~ ~c~ ~idd.a\.lv 1/ln het VlrS(hiflJnw.htt Sfootpt.ll (!.n de ~9l.16;1t.e.. l.rJ J€ ~äbutzrtt VAI1 RaaifV~ ll": WJ.4tASvur-ck~lt4Nl M da11ool: Vd.l\ 0 "., "u.1o.7 ro61'"' Sn (.)) ~u·J.. fe.8 V60t 10101 (.1.\.tde sl.1ot.ktlJif ~h r:ltZ. Z.u~d-'IIIott; LilmlO 'IM c;fCL bui.un l~btlt/1 r~. U .Lil lb, f~. ~~~11 cf 0, S'"en 10 101 kit de. Sbot kt.n~ Weil ltNO'ffJ-M~J.tt.

De toWe drvkhoo9,fL ~ "etve.rs""il t~~$el1 htl:~t.~o~idd'12lde ~Lll ,;.,... de 7td.d-en lJ., r:Je.Nocrd. Sloot b~ Rota I~t14 It

(9)

5. DE VERZAMELDE GEGEVENS

De waterinlaat werd gemeten in de perioden I juli tot en met

21 oktober 1975 en I juni tot en met 11 oktober 1976. Uit de

gere-gistreerde peilen werden de geinfiltreerde hoeveelheden water bere-kend als het verschil tussen de invoer bij A/B en de uitvoer bij C, met de experimentele formule:

I 3 [ h2 2,4J 2,48 h2,52 x 86,4 I ,432 I - (h) I I m /dag (4) q

waarin: h1 het verschil tussen het waterpeil bovenstrooms van

het meetschot en het laagste punt daarvan (cm) h

2

=

het verschil tussen het waterpeil benedenstrooms van

het meetschot en het laagste punt daarvan (cm) (indien h

2 < 0 dan h2

=

0)

h2/h1

=

verdrinkingsgraad van het meetschot

De grondwaterstanden werden regelmatig waargenomen. Een aantal malen geschiedde dat dagelijks gedurende een periode van 5 dagen zonder neerslag; soms werd waargenomen met tussenposen van I à 3 da-gen. Uit het beschikbare materiaal werden perioden geselecteerd waarin geen neerslag was gevallen en waarin weinig fluctuatie in de water-aanvoer optrad. Voor deze perioden werden de gemiddelde infiltratie hoeveelheid en grondwaterstanden berekend. Tabel I geeft een samen-vatting van deze gegevens. Uit deze tabel werden de drukhoogtever-schillen tussen het slootpeil en de grondwaterpeilen op verdrukhoogtever-schillende afstanden uit de sloot berekend. Tabel 2 linkerhelft geeft deze

gege-vens.

Bij de berekening van de infiltratiehoeveelheden per meter sloot-lengte werd rekening gehouden met de totale sloot-lengte van waterhoudende sloten. Bij een beekpeil van 6,75 m+NAP bedroeg deze vóór het scho-nen der sloten ca, 1370 m. Ná het schoscho-nen afhankelijk van het beek-peil 900 à 1300 m.

(10)

RAAI:IT

fig.2.:

Het groVldwatersta.VldSVerloo!> i.nclev-o.o.\.e.ni enlr t~den& eel'l

(11)

6. RESULTATEN

In fig. 2 werden voor de raaien I en II de gemiddelde grondwater-standen over de perioden 2, 3, 8 en 10 van tabel I weergegeven. Deze figuren tonen reeds enkele bijzonderheden, te weten:

a. een deel van het geÏnfiltreerde water stroomt af naar de Barne-veldse Beek. Het gemiddelde verhang tussen de buizen 8 en 10

be-droeg ~ 0,0028 bij raai I en~ 0,0015 bij raai II

b. de grondwaterstand ten opzichte van maaiveld varieert bij raai I tussen 70 en 100 cm en bij raai II tussen 65 en 95 cm

c. de breedte van de zone met in hoofdzaak radiaal op de sLoot ge-richte stroombanen is voor de zuid- en de noordsloot ongelijk; bij de zuidsloot ligt de overgang tussen radiale en horizontale stro-ming op ca. JO m van de sloot, bij de noordsloot ligt deze op ca. 5 m van de sloot.

Fig. 3 geeft het verloop van de maximale dagtemperatuur en de neerslagverdeling voor de infiltratieperiode in 1975 en 1976, ter-wijl fig. 4 het verloop ·van de infiltratiehoeveelheden voor beide

jaren geeft.

Fig. 5 geeft het verloop gedurende een zestal perioden van 48 uur van de geÏnfiltreerde hoeveelheden water in liters per seconde

geba-seerd op uurgemiddelden (1975 4 waarnemingen per uur, 1976

waar-neming per uur). Vooral in droge warme perioden iN er een duidelijke

fluctuatie van de invoer. Het maximum valt om + 18 uur, het minimum

omtrent 6 uur v.m. Op de rechter helft van tabel 2 staan vermeld de met behulp van formule (I) berekende weerstanden.

Uit tabel 2 kunnen enkele dingen worden afgeleid:

a. de gemiddelde verdeling van de weerstand welke het infiltrerende water ondervindt op zijn weg van de sloten naar het midden van het perceel, is als volgt:

uittreedweerstand ( 0 meter) 21% van de totale weerstand

radiale weerstand (0- 5 meter) 48% van de totale weerstand

idem (5-10 meter) 17% v.an de totale weerstand

idem (O-IO meter) 65% van de totale weerstand

horizontale weerstand (JO m-midden) 14% van de totale weerstand De gemiddelde totale weerstand bedraagt ca. 1,3 dagen/m.

(12)

-0

~lllt~..y

I

I ( ' . _

19]5-~o, 11

'A4

r

I 1''111"'

I

r

~'Mr I r · u 4f

""1'"'11'1

111 Ui 'l

10

Ir

\J

r

I

I -

rc"'"exl~g

I I

\,I

hJ

I

!

Oj'' !!• 1 1 I [! !I I 11

'I

I !tl"r.!l! ,j I 11, I , .1111!, I 1 !J!IIII!,!r.l,! I ,

I ___ _ I i_ I

De

mCU<lm~le cl~ ~t>.e=tu.u.r

T

(de

Bilt)

eh

de

~ neersla.g N

(Bco-heve!ci)

gec:!. .... v-e>'lde de ma.a.nd/2.1'1 Mei

t:;,.,

October -I!J?S .e.r~ ''376·

..., p~r<Ocl<" .._., d"!\<.n ver ... elcl ;..,. t~! ~

.::1

~:".)

A

n.A _

A

A

ig

76

-.&Ott II\IIP~, 1- ',1\11 h • ' ' Ju.., r ',

l\

- re:;:/'\~ • ft

to~---4~---+r---~--~-/ Nt!U"Sia.g

(13)

S!

·-·

0 0 --- r-- r---J /..

.c::.

1:=-·

"_,.5

·-·

\ (. .

\-

--.----o

~ l

-~ 111 ...:)

~

;:f ~~·

..

i

T

-~

'

• + -'.sj

.

~

...

-2 ~

~

.11

1~

E <' ~ • 0 u ,....,.,

~

.•

~ ~!> A.;. :>e ..5>' .."

....

0 ~ I I

(14)

b. Het schonen van de sloten had een verlaging van de uittreedweer-stand van de sloot tot gevolg van 0,345 tot 0,195 dag/meter voor de zuidsloot en van 0,375 tot 0,217 dag/meter voor de noordsloot. Door het zich vormen van een nieuwe weerstandszone liep deze

weerstand weer op tot ca, ~ 0,219 d/m voor de zuidsloot en +

0,322 d/m voor de noordsloot. Er was dus een geringe verbetering over wat langere termijn gerekend.

Een dergelijk verschijnsel doet zich ook voor na_ de winterperiode bij drainage, waarbij de weerstand van de inspoelingslaag op de slootwanden afneemt van 0,286-0,171 d/m om vervolgens weer toe te nemen tot 0,267 d/m.

c. Opvallend is de hoge weerstand van· 4·,322 d/m bij drainage (tabel 2, volgnr 10). Erg betrouwbaar lijkt deze uitkomst echter niet, daar het stationair zijn van de stromingstoestand als gevolg van de regenval in twijfel kan worden getrokken, Daar de automatische registratie reeds in oktober was gestopt bestaat er geen inzicht in hoeverre dfr voor de 3 data berekende gemiddelde afvoerhoeveel-heid behoort bij de in fig. 2 getekende verhanglijn van het grond-water.

De vraag welk deel van het ge1nfiltreerde water nu ten goede is gekomen aan het gewas is bij de gevolgde proefopzet niet exact te beantwoorden. Op grond van de verzamelde gegevens valt echter wel iets te zeggen omtrent de orde van grootte van de nuttige hoeveel-heid water. Uitgegaan wordt van de veronderstelling dat de controle-buizen I en 2 door de infiltratie niet be1nvloed worden. Bij peilen

+ +

van 5,05 m en 5,55 m NAP voor de Barneveldse Beek respectievelijk de Modderbeek en een gemiddeld grondwaterpeil bij controlebuis van 5,99 m+NAP en bij controlebuis 2 van 5,88 m+NAP laten zich over de raaien I en 2 parabolische grondwaterspiegels berekenen, fig. 6. Hierbij wordt de afstand tussen Modderbeek en Barneveldse Beek voor raai I op 600 m en voor raai 2 op 750 m gesteld. Voor de gemiddelde toestand, zoals die globaal berekend kan worden uit de perioden 3, 4, 6 tot en met 9 van tabel I kan op grond van het grondwater-spiegelverhang de volgende samenvatting gegeven worden.

(15)

IN fl LTRATI

E.

PROEF MRNEVELD

18 ~" 42

ryD IN UREN

(16)

.".. 7~

Zll.icl.

W'e~

f•j·

6

Noord.

Ba. .... n..e.veldse

Be.ek

=

R...,u.

I

... 1-u..ur

---

...

_

---·-·---

... .

...

...

...

---""

-RQQLII. ~

--..

...

'

\

I

1

l

l

I

I

l

l

I .

I

s.os+ ...

s'"l

0

~~

ti!.

~&,

af

t

331-;:...

:?-1r

. .s

a.nd t

»- ""·

"D..Çjro.,c!wa,ter.:.ta."d~ V<!.ll"h0..111':(l~"'"" bj verondo.rsteld po..ra.bol•s~~ Ve..-!oo\0 iu..<;,~<:VI de.. M<:>cklerbecl(. """dL P->c..r·neve\do;..e P.,e<:.k.Zol'lc!cr

(17)

Raai I Raai 2

m2 /d m2/d

Aanvoer op percelen midden zonder infiltratie + 0,225 + 0,081

Afvoer op percelen midden met infiltratie - 0,281 - 0,148

Infiltratie percelen naar perceel + 0,229 + 0,229

Zodat ten goede kwam aan het gewas + 0,173 + 0' 162

Bij een perceelsbreedte van 80 m rnm/dag: 2, 16 2,03

Hierbij werd het watervoerend vermogen van de eerste

watervoe-2

rende laag gesteld op kD = 100 m /dag. Er blijkt dat van het

gein-filtreerde water bij raai I ~ 0,70 mm/dag en bij raai 2 ~ 0,9 mm/dag

door afstroming naar de omgeving en naar de beek verloren gaat. Ge-middeld voor het hele perceel zou dus van de 2,9 mm/d gelnfiltreerd water 0,8 mm/dag of 27% verloren gaan. Dit is dan alleen het water dat vanuit de sloten het perceel binnenstroomt. In feite behoort het water dat vanuit de sloten naar buiten het perceel stroomt ook tot

2

de verliezen van de infiltratie, zodat nogmaals 0,229 m /dag per m' sloot of, indien toegeschreven aan het perceel, nogmaals 2,9 mm als verlies beschouwd moet worden. Het totale infiltratieverlies komt dan

uit op~ 3,7 mm/dag. Hiermee werd een gemiddelde

grondwaterstandsver-hoging midden op het perceel bereikt van+ 15 cm, De grondwaterstand bedroeg toen nog ca. 80 à 90 cm beneden maaiveld,

Hieruit blijkt dat het infiltreren van kleine objecten aanleiding geeft tot grote waterverliezen en een laag rendement van de aangewende hoeveelheid water.

Bij de bovenstaande beschouwingen is er vanuit gegaan dat vanuit iedere meter aan slootlengte dezelfde hoeveelheid water infiltreert,

namelijk 0,229 m2/dag, Dit zal niet het geval geweest zijn, zoals

ook al uit fig. 2 valt op te maken. In dit gemiddelde waterverlies zitten ook de hoeveelheden water die in de aanvoer en zijsloten tot infiltratie komen.

(18)

7. CONCLUSIE

De infiltratieproef heeft aangetoond dat het mogelijk is om door middel van sloten water tot infiltratie te brengen.

De gemiddelde infiltratieweerstand van de sloten bleek~ 1,3

dagen/meter te bedragen. 21% hiervan was nodig om de weerstand in de directe omgeving van de slootwand te overwinnen en 65% voor de weerstand tengevolge van de radiale stroming, terwijl slechts 14% nodig was voor de eigenlijke horizontale stroming.

Door de beperkte afmeting van de infiltratiekavel en de korte afstand daarvan tot de Barneveldse Beek ging veel water verloren.

Per meter slootlengte kwam gemiddeld 0,229 m3/dag tot infiltratie,

waarvan globaal de helft naar het perceel toestroomde en de andere helft naar de omgeving verloren ging. Er werd midden op het perceel

een grondwaterstandsverhoging bereikt van + 15 cm.

Van de geÏnfiltreerde hoeveelheid water die direct ten goede

kwam aan het perceel, + 2,9 mm/dag, werd ~ 2 mm/dag door het gewas

verbruikt en ging dus + 0,9 mm/dag door afstroming verloren.

Het infiltreren van grote aaneengesloten oppervlakten zal het waterverlies door afstroming sterk doen verminderen, doch de water-behoefte zal groot zijn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De twee asymptoten snijden elkaar in het punt B.. Het punt A is het snijpunt van de horizontale asymptoot en de

[r]

De grafiek van f wordt ten opzichte van de x -as vermenigvuldigd met e , het grondtal van de natuurlijke logaritme.. Vervolgens wordt de zo verkregen grafiek ten opzichte van de

De grafiek van f wordt ten opzichte van de x-as vermenigvuldigd met e , het grondtal van de natuurlijke logaritme.. Vervolgens wordt de zo verkregen grafiek ten opzichte van de

[r]

The introduction gives a brief description of the study and defines key constructs within the study such as latest on-line marketing technology and

aan het ontstaan van vertrouwen m de volwassene als basis van waaruit het de wereld en zichzelf kan verkennen Jonge kinderen kunnen scheidingen siecht ver werken omdat ze nog met

• De kmderen krijgen minder te maken met Wisselingen van leidsters deze contmuiteit is van groot belang voor de opbouw van gehechtheidsrelaties met de leidsters In een ver- ticale