• No results found

Het Wegen van Waarden. Onderzoek naar behoud en verlies van de samenhang tussen roerend en onroerend erfgoed in kerken na 1945

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Wegen van Waarden. Onderzoek naar behoud en verlies van de samenhang tussen roerend en onroerend erfgoed in kerken na 1945"

Copied!
74
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Wegen van Waarden

Onderzoek naar behoud en verlies van de samenhang

tussen roerend en onroerend erfgoed in kerken na 1945

Philippine Jenster

philippinejenster@gmail.com

Studentnummer: 10636315

Master’s Scriptie

Duale Master Erfgoedstudies

Universiteit van Amsterdam

Eerste lezer: dr. H. Ronnes

Tweede lezer: dr. E.F. Koldeweij

27 maart 2015

(2)

Inhoudsopgave

Woord vooraf 3

1. Inleiding 6

2. Veranderlijk erfgoed 11

2.1 Relatie roerend/onroerend 12

2.2 Kerken en kerkinterieurs als religieus erfgoed 15

2.3 Wettelijke bescherming 17

3. Religieus erfgoed in Nederland 23

3.1 Een katholiek en protestants torenlandschap 23

3.2 Kerkinterieurensembles onder druk 26

3.3 Tussen wal en middenschip 30

4. Kerkinterieurensembles in de praktijk 32

4.1 Bedreigd, bewust en behouden: Dorpskerk Huizum in Leeuwarden 32

4.2 Omarmd na bedreiging: Obrechtkerk in Amsterdam 41

4.3 Bewust veranderd: Dorpskerk Vorden in Bronckhorst 50

5. Conclusie 58

Summary 63

(3)

Woord vooraf

De aanleiding van het onderzoek dat hier wordt gepresenteerd is een stage bij de Raad voor Cultuur. Van februari tot en met juli 2014 heb ik voor de Raad onderzoek gedaan naar de positie van zes ‘sitemusea’ binnen de groep rijksgesubsidieerde musea. Voor een sitemuseum geldt dat collectie en locatie een (interieur)ensemble vormen. Uit de gesprekken die ik voor mijn stageonderzoek heb gevoerd, blijkt dat er in het erfgoedveld onrust heerst over de ontoereikende wettelijke bescherming van ensembles. Unieke combinaties vallen uiteen en waardevolle interieurs van kerken, buitenplaatsen, raadhuizen, kastelen, kloosters, et cetera, raken verspreid. Er moet daarom meer erkenning voor en onderzoek naar ensembles komen. Welke omgang met ensembles komt de instandhouding ervan ten goede? Deze vraag vormt de aanleiding tot deze scriptie: een onderzoek naar behoud en verlies van de samenhang tussen roerend en onroerend erfgoed in kerken.

Voordat ik met het onderzoek begon, was ik mij maar ten dele bewust van de schoonheid en rijkdom van het religieuze erfgoed in Nederland. Pas tijdens het schrijven van de scriptie viel mij met steeds grotere regelmaat dit rijke bezit op, bijvoorbeeld in de trein, op de fiets of in de auto. Tijdens het schrijven van dit voorwoord in de winterzon op het dakterras van mijn appartementencomplex kijk ik niet alleen uit op de Domtoren, voetbalstadion de Galgenwaard en het imposante nieuwe gemeentehuis, maar ook op minstens tien evenzo beeldbepalende kerken. Ik ontdekte echter ook de andere kant van de medaille: de kerken en kerkinterieurs die al verloren zijn gegaan. Zo kijk ik vanuit mijn appartement naar een huizenblok waar tot 1977 de neogotische Monicakerk stond. De kerk werd vervangen door woningbouw als gevolg van de ontkerkelijking van na de Tweede Wereldoorlog. Ik hoop met deze scriptie sensitiviteit en draagvlak te creëren voor het religieuze erfgoed dat er nog is, in het bijzonder voor de samenhangende krachten die kerken hun meerwaarde geven.

Bij de uitvoering van het onderzoek heb ik door gesprekken, e-mailwisselingen en toegezonden documenten informatie verkregen die de scriptie hebben verrijkt. Op deze plaats past dan ook een woord van dank voor een ieder die dit onderzoek mogelijk heeft gemaakt door mijn vragen en verzoeken te beantwoorden. In het algemeen wil ik de Raad voor Cultuur noemen waar ik na mijn stage nog altijd terecht kon voor het werken aan deze scriptie. In het bijzonder gaat mijn dank uit naar Hanneke Ronnes die mij als eerste lezer gedreven en open heeft begeleid, Eloy Koldeweij die als tweede lezer nauw betrokken was en mij motiveerde het onderste uit de kan te halen en Marc de Beyer die mij vanuit zijn werkzaamheden bij het Museum Catharijneconvent enthousiasmeerde voor het religieus erfgoed. Tot slot dank ik Charlotte van Rappard voor haar wijsheid en kopjes thee.

(4)

Afbeelding 1: Op 24 november 2014 wordt op het parkeerterrein van een evenementenhal in Veenendaal een kerkdienst gehouden door de Evangelische Gemeente Mozaïek 0318.

(5)

Afb. 2: Gezegend in slaap vallen aan de Amstel kan in een voormalige

rooms-katholieke schuilkerk uit 1751, gelegen achter het Rembrandtplein in Amsterdam. Jarenlang wordt de kerk verhuurd aan toeristen en voor huwelijksnachten, maar de eigenaren zetten het monument voor bijna een half miljoen euro te koop.

(6)

1. Inleiding

In het uiterste noorden van de provincie Groningen ligt het dorp Warfhuizen. De dorpskerk van Warfhuizen dateert uit de negentiende eeuw en is de opvolger van een middeleeuwse, katholieke kerk. Na de Reformatie wordt deze kerk protestants en in de tweede helft van de twintigste eeuw raakt zij vervallen. De kerk komt in handen van een ondernemer die er een horecagelegenheid van wil maken, maar de inwoners van het dorp komen hiertegen in verzet. Een groep katholieken koopt de dorpskerk en verandert deze in een katholieke kluizenaarswoning met kapel. In de zomer van 2003 wordt in de kapel een Spaans processiebeeld van Maria van Smarten geplaatst. Sindsdien trekt de kapel bedevaartgangers uit het bisdom Groningen en het Duits-Nederlandse grensgebied aan. De kluis wordt bewoond door de initiatiefnemer van de aankoop van de kerk, kluizenaar broeder Hugo. Al tijdens de verbouwing woont broeder Hugo in een caravan op het kerkhof naast de kerk.1 Een gedeelte van de

inrichting is bewaard gebleven, zoals de orgeltribune. Hoewel de kerk weer de katholieke bestemming heeft gekregen, is weloverwogen omgegaan met het protestante verleden.

Het bewust zichtbaar laten van de (cultuur)historie van een gebouw, zoals in de dorpskerk in Warfhuizen, is nog geen veelvoorkomende praktijk binnen herbestemmingplannen. Integendeel, in de meeste gevallen is het kerkinterieur bij herbestemming kind van de rekening. In zijn lezing ‘Het Poolse dilemma – de (veronderstelde) waarde van verwijderde kerkinterieurs’ spreekt Wim Meulenkamp over de zorgwekkende situatie waarin het kerkinterieur zich bevindt. Bij de restauratie van een kerkgebouw wordt een gedeelte van het interieur vaak zonder blikken of blozen verkocht. Interieuronderdelen uit gesloten Nederlandse kerken worden zelfs naar Oekraïne en Polen verzonden om daar weer voor de eredienst te kunnen worden gebruikt.2 In oktober 2013 kopt een artikel in de

Leeuwarder Courant ‘Kerkelijk erfgoed op drift’. De kern van het artikel sluit aan op de lezing van

Meulenkamp: ‘Nu kerken hun deuren sluiten, dreigen avondmaalsbekers en andere cultuurschatten zoek te raken.’3

Sluiting en vervolgens herbestemming van kerken is aan de orde van de dag. In december 2014 deelt kardinaal Eijk mee dat van de driehonderd kerken in het aartsbisdom Utrecht nog geen dertig overblijven.4 In het artikel ‘Europe’s Empty Churches Go on Sale’ besteedt The Wall Street

Journal uitgebreid aandacht aan de honderden kerken die zijn gesloten of worden bedreigd door de

afname van het aantal kerkgangers, ‘posing the question: what to do with unused buildings?’ Aan Nederland wordt een prominente rol toegeschreven: ‘As communities struggle to reinvent their old

1 Meertens Instituut. ‘Warfhuizen, O. L. Vrouwe van de Besloten Tuin; Bedroefde Moeder van Warfhuizen

(beeld)’ http://www.meertens.knaw.nl/bedevaart/bol/plaats/1470, geraadpleegd op 19 november 2014

2 W. Meulenkamp. ‘Het Poolse dilemma – de (veronderstelde) waarde van verwijderde kerkintieurs’, lezing

Interieurplatform 2 De handel en wandel van interieuronderdelen: musea, stadhuizen, woonhuizen, kerken,

kastelen en buitenplaatsen. Amersfoort 16 maart 2012

3 E. Boers. ‘Kerkelijk erfgoed op drift’, in: Leewarder Courant. 12 oktober 2013: 10

4 P. N. W. van Woerkom. ‘Sluiting kerken is ingrijpender dan u denkt’, in: De Telegraaf. 18 december 2014:

(7)

churches, some solutions are less dignified than others. In Holland, one ex-church has become a supermarket, another is a florist, a third is a bookstore and a fourth is a gym. In Arnhem, a fashionable store called Humanoid occupies a church building dating to 1889, with racks of stylish women’s clothing arrayed under stained-glass windows.’5 Schoolvoorbeelden van betwiste herbestemmingen

zijn de St. Josephkerk in Den Bosch en de Bernadettekerk in Helmond: in de St. Josephkerk huist tegen de wens van het bisdom Den Bosch Party- en zalencentrum Orangerie en de Bernadettekerk is nu een supermarkt. In beide gevallen doet weinig meer herinneren aan het voormalig religieuze gebruik van de gebouwen.6

In december 2014 kaart het Friesch Dagblad een vergelijkbare problematiek aan bij kerken die nog in religieus gebruik zijn. Uit het artikel ‘Historische kerkinterieurs zijn in gevaar’ blijkt dat dit vooral het gevolg is van gebrekkige kennis over het belang van het interieur bij de plaatselijke commissie voor welstand en monumenten die over het interieur beslist.7 Ook bij herinrichting van

kerken ligt voor het interieur dus gevaar op de loer. Een bekend voorbeeld is de Kerk aan de Groesbeek in Groesbeek (Gelderland). De Protestantse Gemeente Groesbeek geeft liturgisch vormgever Pim van Dijk de opdracht de kerk opnieuw in te richten. De kroonluchters blijven, maar Van Dijk vervangt de banken door blauwe stoelen die hij opstelt in een ovaalvorm. In het midden staat een bronzen tafel met glazen blad. De oude preekstoel hangt nog aan de muur, maar is een vreemde eend in de bijt geworden.8

In deze scriptie is een drietal status van belang met betrekking tot behoud van het interieur, namelijk instandhouding, herinrichting en herbestemming. Bij instandhouding voldoet het kerkinterieur niet meer aan de eisen van het moderne gebruik, maar verandert het kerkbestuur hier niets aan wegens functionaliteit en soms ook de sfeer. Steeds meer kerkelijke gemeenten zijn zich bewust dat bij de waardering voor een kerkruimte en daarmee bij een welbevinden tijdens de kerkdienst niet alleen het technisch gebruiksaspect van belang is, maar ook het geheel van de sfeer in de ruimte. ‘Sfeer en karakter worden in niet geringe mate mee bepaald door de vorm en plaats van het historische meubilair. Gelukkig zijn veel kerkenraden ervan overtuigd geraakt dat men omwille van de goede sfeer soms enige praktische belemmeringen op de koop toe moet nemen.’9 In het tweede geval

richt het kerkbestuur de kerk opnieuw in ter bevordering van modern liturgisch gebruik. Bij

5 N. Bendavid. ‘Europe’s Empty Churches on Sale’

http://www.wsj.com/articles/europes-empty-churches-go-on-sale-1420245359, geraadpleegd op 11 januari 2015

6 Task Force Toekomst Kerkgebouwen. ‘Herbestemming’

http://www.toekomstkerkgebouwen.nl/NL/kerken/herbestemming-particulier/6-3-63/noord-holland.htm?provincie=9, geraadpleegd op 21 december 2014

7 H. Goudappel. ‘Historische kerkinterieurs zijn in gevaar’, in: Friesch Dagblad. 6 december 2014: 3

8 A. Ramdas. ‘Hoe je een ruimte heilig maakt’, in: NRC Handelsblad. Mei 2010: 18; Pim van Dijk Designs. ‘De

Kerk aan de Groesbeek’

http://www.pimvandijkdesigns.nl/Projecten/DE_KERK_AAN_DE_GROESBEEK.html, geraadpleegd op 22 december 2014

9 R. Steensma. ‘Pracht en functie van het monumentale doophek’, in: Alde Fryske Tsjerken (1). Leeuwarden

(8)

herbestemming krijgt de kerk een nieuwe bestemming.

Doordat kerkinterieurs het bij herinrichting en herbestemming vaak moeten ontgelden, vallen combinaties van gebouw en interieur, respectievelijk onroerend en roerend erfgoed, uiteen. De huidige wetgeving biedt geen bescherming van een zogenaamd ‘interieurensemble’, een samenhangend geheel van locatie, interieur en roerende inventaris. Dit geldt evenmin voor kerkelijke interieurensembles. Hoewel Nederland in 1994 het Verdrag van Granada heeft geratificeerd, waarbij onder de begripsomschrijving van monumenten ook de ‘bijbehorende uitrusting’ valt, is er geen sprake van een wettelijke bescherming van de samenhang tussen onroerend en roerend erfgoed. Onroerend en roerend erfgoed zijn opgenomen in uiteenlopende systemen van regelgeving en institutionele kaders: onroerend erfgoed valt onder de werking van de Monumentenwet 1988 en een zeer selecte groep roerende voorwerpen (in niet overheidsbezit) onder de Wet tot behoud van cultuurbezit (WBC).10 Ook

de nieuwe Erfgoedwet, waarin deze wetten worden samengevoegd, kent geen specifieke bescherming van ensembles.11 Daarnaast mogen kerkeigenaren veranderingen in hun monument aanbrengen als zij

dit om liturgische redenen nodig achten.12

Ondanks de belangrijke waarden die kerken mét hun interieurs vertegenwoordigen, blijkt uit voorgaande dat religieus erfgoed in het algemeen en kerkinterieurensembles in het bijzonder onder druk staan. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) speelt hierop in en brengt in 2011 en 2012 respectievelijk Een toekomst voor kerken. Handreiking voor het herbestemmen van vrijkomende

kerkgebouwen en Een toekomst voor kerken. Handreiking voor het aanpassen van kerkgebouwen in religieus gebruik uit. Behalve een visie op de waarden van kerken bieden de brochures tips en een

praktische handreiking voor kerkeigenaren die hun kerk willen herbestemmen dan wel herinrichten met behoud van waardevolle, karakteristieke onderdelen. De kerkeigenaar heeft de keuze voor aanpassing van het gebouw en interieur dus al gemaakt.13

Anders dan de Een toekomst voor kerken-publicaties ligt de nadruk in deze scriptie op het proces dat voorafgaat aan de keuze voor herinrichting of herbestemming, namelijk op de totstandkoming van het besluit in plaats van de uitvoering ervan. De centrale vraag is hoe de afgelopen decennia met religieus erfgoed en het overschot aan kerken is omgegaan. Welke partijen, stakeholders, spelen in de besluitvorming een rol en wat zegt dit over de (veranderende) omgang met en waardering

10 E. Koldeweij en M. Dolfin. ‘Herkenning, erkenning en waardering’, in: Behoud van binnen. Preventieve

conservering van interieurs, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Zwolle 2013: 33, 38; Werkgroep

Onroerend/roerend. Van Object naar Samenhang. De instandhouding van ensembles van onroerend en roerend

cultureel erfgoed. Den Haag/Rijswijk/Zeist/Zoetermeer 2004: 24; Raad van Europa. Verdrag van Granada.

Granada 1985

11 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Voorstel voor de Erfgoedwet. Den Haag 2014

12 ‘Wet algemene bepalingen omgevingsrecht’

http://wetten.overheid.nl/BWBR0024779/geldigheidsdatum_10-12-2014, geraadpleegd op 10 december 2014

13 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Een toekomst voor kerken. Handreiking voor het herbestemmen van

vrijkomende kerkgebouwen. Amersfoort 2011; Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Een toekomst voor kerken. Handreiking voor het aanpassen van kerkgebouwen in religieus gebruik. Amersfoort 2012

(9)

van religieus erfgoed, kerkinterieurensembles in het bijzonder? Het onderzoek richt zich daarbij op de belangen van betrokken partijen die het besluit kunnen beïnvloeden en dus bijdragen aan het behoud, maar ook het verlies van kerkinterieurensembles. Het doel is te komen tot aanbevelingen die van invloed zijn op instandhouding: welke omgang is aan te bevelen?

In dit onderzoek staan twee kerken centraal die met herinrichting of sloop zijn bedreigd waardoor het interieurensemble uiteen zou vallen, maar waarbij na discussie het ensemble toch is behouden. Dit zijn de Dorpskerk Huizum in Leeuwarden (Friesland) en de Obrechtkerk in Amsterdam (Noord-Holland). Het gaat om behoud van de combinatie kerkgebouw en -interieur inclusief de roerende objecten. Ook al is de oorspronkelijk functie niet meer aanwezig, van belang is dat het ensemble is blijven bestaan waardoor de oorspronkelijke functie tot uiting komt. Daarnaast is een kerk bestudeerd waarin het interieurensemble is aangetast, namelijk de Dorpskerk Vorden in Bronckhorst (Gelderland). Uit de casus blijkt dat verschillende belanghebbenden het besluit voor herinrichting of sloop beïnvloeden. Zo voorkomen erfgoedspecialisten herinrichting van de Dorpskerk Huizum en voorkomt de lokale gemeenschap sloop van de Obrechtkerk. Daarentegen kunnen tegengeluiden vanuit de landelijke monumentenzorg niet verhinderen dat de Dorpskerk Vorden wordt heringericht. Lokale politici geven het kerkbestuur toestemming het interieur aan te passen.

Naast literatuur- en casusonderzoek is voor deze scriptie gesproken met kerkeigenaren en betrokkenen in de discussies omtrent sloop en behoud. Enerzijds geven deze gesprekken inzicht in de uiteenlopende waarden van religieus erfgoed, anderzijds brengen zij discussies omtrent aanpassing of sloop van kerkinterieurs in kaart. Over behoud van kerkinterieurensembles in het algemeen is gesproken met kerkinterieurspecialist Sytse ten Hoeve, universitair docent Kunstgeschiedenis van het Christendom Justin Kroesen en specialist kerkelijke bouwkunst bij de RCE Albert Reinstra. Bovendien heb ik als toehoorder zitting mogen nemen in de kernwerkgroep Voor de eeuwigheid. Met het project Voor de eeuwigheid willen Museum Catharijneconvent (initiatiefnemer), de RCE, de Rijksuniversiteit Groningen, de Radboud Universiteit Nijmegen, de Protestantse Kerk in Nederland, het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken en de Rooms-katholieke Kerk in Nederland de kennis over historische kerkinterieurs vergroten en het draagvlak voor dit erfgoed verbreden en verstevigen. De werkgroep maakt een selectie van bijzonderde kerkinterieurs van de meeste waardevolle ensembles in de ruim vijfduizend kerkgebouwen met een religieuze functie. Uit de bijeenkomsten blijken de variëteit en waarden van het Nederlandse religieuze erfgoed, kerkinterieurs in het bijzonder. Vervolgonderzoek moet de representativiteit van deze scriptie uitwijzen. Is de uitkomst alleen op de kerken in dit onderzoek van toepassing of ook op andere religieuze ensembles? Zijn er bovendien parallellen te trekken met bijvoorbeeld raadhuizen, buitenplaatsen en industrieel erfgoed? Daarnaast heb ik mij in mijn onderzoek gericht tot een selecte groep direct betrokkenen. Het verbreden van het aantal gesprekspartners, evenals de verschillende invalshoeken, kan mogelijk tot andere inzichten leiden. Tot slot kan in een volgend onderzoek expliciet worden gekeken naar het immateriële (gebruiks)aspect van interieurensembles.

(10)

De scriptie bestaat uit drie delen: een theoretisch, praktisch en concluderend deel. Hoofdstuk 2 en 3 vormen samen het theoretische deel. In hoofdstuk 2 ga ik in op het veranderlijke karakter van erfgoed, de relatie tussen roerend en onroerend erfgoed, het begrip interieurensemble, kerkelijke interieurensembles als religieus erfgoed en de wettelijke bescherming van ensembles. Hoofdstuk 3 betreft religieus erfgoed in Nederland, het onderscheid tussen katholicisme en protestantisme in relatie tot religieus erfgoed, behoud van waarden en positie van dit erfgoed en de bescherming van kerkinterieurensembles. In hoofdstuk 4 komt de praktijk aan bod. Hierin staan de Dorpskerk Huizum, de Obrechtkerk en de Dorpskerk Vorden centraal. In het derde gedeelte, hoofdstuk 5, wordt tot slot gereflecteerd op behoud van interieurensembles. Uit het literatuuronderzoek, de casus en de gesprekken adviseer ik over wijzen tot behoud van en omgang met kerkinterieurensembles.

(11)

2. Veranderlijk erfgoed

‘We live in an age in which heritage is ubiquitous’ stelt Rodney Harrison in de introductie van

Heritage: Critical Approaches. Harrison beschrijft het hedendaagse erfgoedlandschap als ‘the

abundance of sites’ en refereert aan de zogenoemde ‘heritage boom’. In minder dan veertig jaar heeft de moderniseringsgolf van de jaren zestig en zeventig plaatsgemaakt voor een erfgoedgolf die overal ter wereld het culturele domein overspoelt. Erfgoed is hiermee zowel een cultus als een industrie geworden.14

In de erfgoedindustrie worden objecten en plaatsen getransformeerd van dingen naar museumobjecten, aangeduid met de containerterm cultureel erfgoed. Erfgoed heeft een inclusief karakter: ‘(…) definitions of heritage have expanded to such an extent that almost anything can be perceived to be ‘heritage’’. Daarbij wordt erfgoed bezeten, begeert en verheerlijkt.15 Tegelijkertijd

krijgt het erfgoedbegrip meer betekenis als (cultuur)schatten worden bedreigd. ‘Nothing renders a heritage so valuable as its threatened or actual loss’, aldus David Lowenthal.16 Dit geldt voor zowel

materieel erfgoed, zoals gebouwen, landschappen, stadsgezichten of kunst- en gebruiksvoorwerpen, als immaterieel erfgoed, zoals talen, gewoonten en gebruiken, gebaren of alledaagse rituelen. Dreiging en risico kunnen schuilen in de tand des tijds, maar veel vaker is sloop of vernietiging de oorzaak.17

Volgens Harrison ontstaat erfgoed uit de relatie tussen mensen, objecten, plaatsen en gebruiken. In een ‘dialogisch’ proces interpreteren mensen objecten om het verleden in het heden te duiden en te bewaren voor de toekomst. Erfgoed wordt door mensen als zodanig gecreëerd. In overeenstemming met de ‘authorized heritage discourse’, zoals geïntroduceerd door Laurajane Smith, wordt erfgoed gecanoniseerd door autoriteiten als UNESCO, universiteiten en erfgoedspecialisten in dienst van de (rijks)overheid. Zij geven erfgoed een betekenis en formuleren richtlijnen voor ‘best practices’.18 Belangrijk hierbij is dat erfgoed als concept constant in beweging is en dat de manier

waarop de term wordt begrepen altijd dubbelzinnig en onzeker is. De vormgeving van erfgoed heeft in verschillende tijden en plaatsen uiteenlopende connotaties. Het erfgoedbegrip is dus niet statisch, maar veranderlijk, en is gericht op een voortdurend proces van interpretatie, betekenisgeving, toe-eigening en presentatie. Erfgoed als middel om het verleden in het heden te duiden en te presenteren, ‘kan zijn zin verliezen of juist in betekenis groeien, en steeds weer zullen nieuwe vormen van erfgoed

14 Harrison schrijft bovendien: ‘Characteristic for our late-modern societies is the way in which almost anything,

both tangible and intangible, can be perceived as heritage and turned into a product that can be consumed’. R. Harrison. Heritage: Critical Approaches. Abingdon en New York 2013: 1, 3, 82

15 Ibidem: 3, 69. Over de bezetenheid van vroeger en de consumptie en productie van erfgoedgoederen is in 2005

onder redactie van Rob van der Laarse de bundel Bezeten van Vroeger: Erfgoed, Identiteit en Musealisering verschenen.

16 D. Lowenthal. ‘Heritage and History: Rivals and Partners in Europe’, in: Bezeten van Vroeger: Erfgoed,

Identiteit en Musealisering. Amsterdam 2005: 29, 30

17 Harrison. Heritage: 7

(12)

opkomen.’19

Erfgoed gaat zowel over de interpretatie van en omgang met objecten als over de objecten zelf. Behalve het benadrukken van het veranderlijke en procesmatige karakter van erfgoed, is het in het kader van deze scriptie van belang de begrippen interieur, roerend en onroerend als statische definities toe te lichten. Het is bij deze definiëring gewenst de kennis en kunde van autoriserende instellingen te gebruiken.

2.1 Relatie roerend/onroerend

Cultureel erfgoed dat de afgelopen decennia aan betekenis heeft gewonnen is het historische interieur van woonhuizen, kastelen, buitenplaatsen, kerken en kloosters. Al in de tweede helft van de negentiende eeuw is een toenemende belangstelling voor interieurs waar te nemen en met name de afgelopen decennia krijgt het interieur veel aandacht.20 Een belangrijke impuls hiervoor is in 2001

gegeven door de landelijke interieurmanifestatie ‘Leven in toen’, georganiseerd door de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg (afgekort RDMZ, thans de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)) en het Instituut Collectie Nederland (ICN, in 2011 opgegaan in de RCE). Ter gelegenheid hiervan verschijnt onder meer Leven in toen. Vier eeuwen Nederlands interieur in beeld.21 In datzelfde jaar publiceert de RDMZ Interieurs belicht. Hierin uit de Rijksdienst haar zorg over de tendens in de Nederlandse Monumentenzorg waarin interieurs worden weggebroken en verkocht. ‘Zonder dat de overheid hierop ook maar enig zicht heeft, verdwijnt dit onderdeel van het culturele erfgoed als sneeuw voor de zon’, stelt Fons Asselbergs in het voorwoord van de bundel.22 In 2013

verschijnt Behoud van binnen, met praktische essays over de preventieve conservering van interieurs.23

Tegelijkertijd ontstaan er initiatieven en organisaties die zich inzetten voor de uitwisseling van kennis over interieurs. Een voorbeeld hiervan is Stichting Het Nederlandse Interieur (SHNI). De SHNI ‘stimuleert de integrale, multidisciplinaire studie van het interieur’. Hiervoor organiseert de Stichting studiedagen en verschijnt elke vier maanden een nieuwsbrief.24 Daarnaast hebben de provincies

19 W. Frijhoff. Dynamisch erfgoed. Amsterdam 2007: 38, 59

20 Volgens Alexander Westra blijft de aandacht voor interieurs in de negentiende eeuw beperkt tot specifieke

categorieën en periodes. Het betreft in hoofdzaak gemusealiseerde interieurs. A. Westra. De toekomst van de

woonhuisinterieurs van de jongere bouwkunst, masterscriptie in artikelvorm. Amsterdam 2008: 3, 4. Echter,

onder andere de volgende publicaties bewijzen het tegendeel: R. Baarsen. De lelijke tijd. Nederlandse

interieurkunst 1835-1895. Amsterdam 1995; E. Bergvelt, F. van Burkom en K. Gaillard. Van neorenaissance tot postmodernisme. Honderdvijftig jaar Nederlandse interieurs 1870-1995. Rotterdam 1996

21 F. van Burkom (red.). Leven in Toen. Vier eeuwen Nederlands interieur in beeld. Stichting Manifestatie

Historisch Interieur 2001. 2001

22 F. Asselbergs. ‘Voorwoord’, in: Interieurs belicht. Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Zeist 2001: 6 23 H. Schuit. Behoud van binnen. Preventieve conservering van interieurs, Rijksdienst voor het Cultureel

Erfgoed. Zwolle 2013

24 Stichting Het Nederlandse Interieur. ‘Stichting Het Nederlandse Interieur’ http://www.shni.nl/, geraadpleegd

(13)

Noord-Brabant en Limburg naar Vlaams voorbeeld een interieurwachter ingesteld. Een dergelijke interieurspecialist adviseert over instandhouding en eventueel herstel of restauratie van een interieur.25

In 2010 pleiten Monumentenwacht Nederland en de RCE voor een landelijke interieurwacht.26

Bovendien organiseert de RCE sinds 2011 tweemaal per jaar een Interieurplatform. De interdisciplinariteit van het interieur blijkt onder andere uit een recent, gecombineerd bouwhistorisch en interieurplatform. Afgelopen Interieurplatform (maart 2015) is de achtste editie, getiteld ‘Opengestelde interieurs, van kastelen en kerken tot woonhuismusea: gebruik of verbruik?’27

In de toenemende aandacht voor de binnenkant van gebouwen worden historische interieurs geprezen om hun cultuurhistorische belang. Het interieur is een belangrijk onderdeel van een historisch gebouw: het exterieur bepaalt het beeld van een gebouw, maar het interieur vertelt over het gebruik ervan.28 In extremere vorm wordt zelfs gesteld dat de buitenzijde primair dient om de

binnenzijde te beschermen.29 Geredeneerd vanuit de woonhuiscultuur bestaat de waarde van

historische binnenruimten volgens Alexander Westra uit een spectrum aan historische betekenissen: de betekenis van onze kennis van de vroegere woon-, leef- en smaakcultuur, de betekenis voor de geschiedschrijving op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau en de betekenis voor de sociale, economische en culturele geschiedenis van bepaalde maatschappelijke klassen en specifieke groepen binnen de samenleving. Daarbij heeft een historisch interieur volgens Westra betekenis voor onze kennis van levensgeschiedenissen en specifieke historische gebeurtenissen die op de plek in kwestie hebben plaatsgevonden.30

Voor de uitwerking van het interieurbegrip hanteer ik de definitie zoals verwoordt in de eerdergenoemde publicatie Behoud van binnen van de RCE. Onder een interieur verstaat de RCE ‘het samenspel (onderlinge relatie, structuur en ruimtelijke verhoudingen) van één of meer ruimten, de afwerking daarvan (wanden, vloeren en plafonds) met de bijbehorende bestanddelen (deuren, schouwpartijen, installaties, ingebouwd meubilair, et cetera) en ten slotte de inrichting (roerende zaken, zoals losse meubels en wanddecoraties).’31 Vaak bestaat er weinig of geen verband (meer) tussen de roerende objecten in een interieur, de onroerende delen en het casco en exterieur van een gebouw. Stijlen, toegepaste materialen, verantwoordelijke ontwerpers of kunstenaars hebben veelal

25 Monumentenwacht Limburg. ‘Inspecties voor elk interieur’, in: Nieuwsbrief (december). Thorn 2013: 8 26 Zie voor de uitwerking van een landelijk netwerk van interieurwachters: E. Koldeweij e.a. (red.). Landelijke

interieurwacht, een publieke zaak? Monumentenwacht Nederland en Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Amersfoort 2010

27 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. ‘Gecombineerd Bouwhistorisch en Interieurplatform’, 19 september

2014; Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. ‘Achtste Interieurplatform’

http://www.behoudvanbinnen.nl/agenda/achtste-interieurplatform, geraadpleegd op 4 december 2014

28 M. Hage en V. Meul. ‘Interieurinspecties’, in: Behoud van binnen. Preventieve conservering van interieurs,

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Zwolle 2013: 99

29 E. Koldeweij. ‘Interieurwaardering’, in: Restauratietechniek, Gemeente Amsterdam, Bureau Monumenten &

Archeologie. Amsterdam 2011: 181

30 Westra. De toekomst van de woonhuisinterieurs van de jongere bouwkunst: 6 31 Schuit. Behoud van binnen: 11

(14)

niets met elkaar van doen. Echter, bij bestuursgebouwen, religieuze gebouwen, kastelen en buitenplaatsen komt het relatief vaak voor dat de meubilering en de inrichting duidelijk samenhangen met de rest van het gebouw. Er is dan sprake van een zogeheten interieurensemble.32

Aan het begrip ‘ensemble’ worden in verschillende contexten verschillende betekenissen toegekend. Binnen de monumentenzorg wordt met ensemblewaarde gedoeld op een functionele en visuele samenhang binnen een complex van monumenten of eenzelfde samenhang tussen stedelijke structuur en individuele bouwwerken. In een advies van 2 november 1994 over de instandhouding van ensembles spreekt de Raad voor het Cultuurbeheer (de huidige Raad voor Cultuur) van ‘verzamelingen van voorwerpen die een cultuurhistorische meerwaarde ontlenen aan de locatie waar zij zich bevinden.’33 In het rapport Van Object naar Samenhang wordt een ensemble als volgt gedefinieerd: ‘een samenhang van onroerende en roerende zaken van (cultuur)historisch, artistiek, wetenschappelijk of technisch belang.’34 Laatstgenoemde definitie is nog steeds gangbaar. Aan het

rapport Van Object naar Samenhang is een bijlage toegevoegd met een indicatieve inventarisatie van het aantal ensembles in Nederland, uitgesplitst naar de categorieën kastelen/buitenplaatsen, liefdadigheid/gezondheidszorg, overheid/bestuur/justitie en religie.35

Er kunnen vier ensemblevormen worden onderscheiden: samenhang door historische continuïteit, samenhang door samenstelling, samenhang door totaalontwerp en samenhang door herkomst. Samenhang door historische continuïteit wordt bepaald door continuïteit van bezit en gebruik. Hier moet ook worden gedacht aan een samenhang tussen monument en bijvoorbeeld tijdens de Beeldenstorm of restauratie hiervan losgeraakte, maar zich nog ‘in situ’ bevindende onderdelen. Samenhang door samenstelling wordt bepaald door de samenstelling of vervaardiging in één periode, maar niet volgens een integraal architectonisch concept. Een voorbeeld hiervan is Huis Doorn in Doorn (Utrecht). Bij samenhang door totaalontwerp is wel sprake van een integraal architectonisch concept. Hiervoor wordt ook wel de term Gesamtkunstwerk gebruikt. Een bekend ensemble door totaalontwerp is Jachthuis Sint Hubertus in Hoenderloo (Gelderland). Samenhang door herkomst wordt bepaald door één van de vorige ensemblevormen, maar waarvan de roerende zaken zich niet langer in situ bevinden.36

In veel recente publicaties over waarde en waarderen in relatie tot erfgoed, wordt de ‘ensemblewaarde’ expliciet genoemd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Op de museale weegschaal.

Collectiewaardering in zes stappen van de RCE en de Handreiking Roerend Religieus Erfgoed van

32 Koldeweij en Dolfin. ‘Herkenning, erkenning en waardering’: 32, 33. Met name in woonhuizen bestaat er

veelal geen relatie tussen exterieur en interieur. Architectenwoningen vormen hierop vaak een uitzondering.

33 Raad voor het Cultuurbeheer. ‘Advies nr. 62 d.d. 2 november 1994 (RCB-94-610) inzake de bescherming van

ensembles’, zie: Jaarverslag 1993 en 1994. Raad voor het Cultuurbeheer. Rijkswijk 1955: 167-172

34

Werkgroep Onroerend/roerend. Van Object naar Samenhang: 13

35 R. P. Abeling, S. A. Coene en R. Harmanni. Onroerend/roerend. Een indicatieve inventarisatie van het aantal

ensembles in Nederland. Zeist 2000

(15)

Museum Catharijneconvent en Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland (SKKN).37 Het object

geniet een hogere waarde en waardering als deze zich nog in de oorspronkelijke context bevindt. Hieruit blijkt dat in het huidige erfgoeddenken steeds meer belang wordt gehecht aan een proces van lokaliseren, een eenheid van voorwerpen, het landschap als betekenisdrager, herinneringsplekken, erfgoed in situ en authenticiteitsbeleving.38

Uit bovenstaande kan worden opgemaakt dat de onderlinge relatie tussen roerend en onroerend allerminst statisch en geïsoleerd is. Bovendien is het verband tussen roerend en onroerend erfgoed een bron van kennis van onze historische identiteit en omgeving; interieurensembles zijn belangrijke uitingen van onze cultuurgeschiedenis. De meerwaarde hiervan boven de afzonderlijke zaken, of alleen de gedocumenteerde samenhang, is groot. De ingerichte ruimtes met de bijbehorende voorwerpen vertellen samen de geschiedenis van het betreffende pand, veel meer dan de muren erachter en de dakbedekking erboven kunnen doen. Hierin schuilt de grote meerwaarde van interieurensembles: ‘Het geheel is meer dan de som der delen en vertelt ook meer over de delen op zich.’39 Het ontmantelen van organische ensembles en Gesamtkunstwerke betekent verlies van deze waarden. Bovendien verliest het merendeel van de ‘verweesde’ objecten hun identiteit omdat de oorspronkelijke context van het object bij verplaatsing niet is vastgelegd.

2.2 Kerken en kerkinterieurs als religieus erfgoed

In veel kerken die nog als kerk fungeren is sprake van een interieurensemble. Kerkgebouwen en hun interieurs maken een belangrijk onderdeel uit van het religieuze culturele erfgoed, ook wel kort aangeduid als religieus erfgoed. In Geloof in de toekomst! maakt Nico Nelissen onderscheid tussen religieus erfgoed in enge en brede zin. Religieus erfgoed in enge zin heeft betrekking op direct met de religie verbonden gebouwen en roerende goederen die een beschermde status hebben. Religieus erfgoed in brede zin behelst alles dat onder invloed van religie tot stand is gekomen en dat van belang wordt geacht voor huidige en toekomstige generaties, ongeacht de monumentale status.40 Een recente,

brede definitie van religieus erfgoed is geformuleerd door Museum Catharijneconvent in de

Handreiking Roerend Religieus Erfgoed: ‘Religieus erfgoed is het geheel van cultuuruitingen,

materieel en immaterieel, roerend en onroerend, dat verwijst naar een religieuze, godsdienstige of devotionele context, of ermee in verband staat zowel in het openbare als in het privédomein. Het gaat

37 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Op de museale weegschaal. Collectiewaardering in zes stappen.

Amersfoort 2013; Museum Catharijneconvent. Handreiking Roerend Religieus Erfgoed. Praktisch hulpmiddel

bij het waarderen en herbestemmen van religieuze voorwerpen. Utrecht

38 R. Van der Laarse. ‘Erfgoed en de constructie van vroeger’, in: Bezeten van vroeger. Erfgoed, identiteit en

musealisering. Amsterdam 2005: 3, 5

39 Werkgroep Onroerend/roerend. Van Object naar Samenhang: 13

40 N. Nelissen. Geloof in de toekomst! Strategisch Plan voor het Religieus Erfgoed, Stichting 2008 Jaar van het

(16)

om cultuuruitingen die de samenleving de moeite waard vindt om te bewaren en aan volgende generaties door te geven.’41

Ik onderscheid drie aspecten van religieus erfgoed: onroerend, roerend en immaterieel erfgoed. Bij onroerend erfgoed gaat het onder andere om gebedshuizen, basilieken, parochiekerken, kapellen, pastorieën en kloosters, maar ook om zaken die rechtstreeks of indirect met de godsdienstuitoefening te maken hebben. Tot het roerende religieus erfgoed behoren alle verplaatsbare voorwerpen die verwijderd kunnen worden zonder dat de onroerende context hierdoor beschadigt of incompleet wordt. Er is een tussencategorie waarvan de status roerend of onroerend niet direct duidelijk is, zoals bij kerkbanken, spreek- en biechtstoelen en kroonluchters. Deze objecten kunnen bestanddeel zijn van het gebouw, dan wel als roerend worden aangemerkt. Hoewel roerend en onroerend religieus erfgoed elk hun eigen karakter hebben, zijn de twee categorieën nauw aan elkaar verwant. In een aantal gevallen is sprake van een (historische gegroeid of als totaalontwerp ontworpen) interieurensemble, waarbij fraaie binnenruimten een nauwe samenhang vertonen met het exterieur.42 Tot slot gaat religieus erfgoed om de betekenis en het belijden van het geloof, en immateriële zaken in de zin van tradities, spreekwoorden, spiritualiteit, gebruiken, normen, waarden en muziek.43

Roerend en onroerend religieus erfgoed vertegenwoordigen belangrijke culturele, maatschappelijke, economische en ruimtelijke functies. Kerken zijn ‘gestolde ideeën van geestelijk leven’. Daarnaast zijn kerkgebouwen plekken van samenkomst waar informatie wordt uitgewisseld, waar men elkaar adviseert en ondersteunt. Bovendien leveren instandhouding, gebruik en exploitatie van gebouw, interieur en roerend goed een bijdrage aan de waarde van de buurt waarin ze liggen. Religieuze gebouwen waar nevenactiviteiten plaatsvinden vormen economisch verkeer en leveren een bijdrage aan cultuurtoerisme.44 Dat een gebouw belangrijk kan zijn voor de identiteit van een dorp of

stad illustreert de molen Windlust in Burum (Friesland). Voordat de molen in 2012 in vlammen opgaat staat deze op de monumentenlijst. Na de nieuwbouw dreigt het gebouw de monumentenstatus te verliezen. De burgermeester van Burum pleit, met resultaat, voor bijstelling van deze plannen: ‘Het [rijksmonument] bepaalt mede de identiteit van een dorp; het is de skyline van een dorp. Waar vind je een rijksmonument dat zoveel draagvlak heeft als hier in Burum? Dat vind ik heel uniek en dat is het

41 Museum Catharijneconvent. Handreiking Roerend Religieus Erfgoed. Praktisch hulpmiddel bij het waarderen

en herbestemmen van religieuze voorwerpen. Utrecht 11

42 Nelissen. Geloof in de toekomst!: 51; Museum Catharijneconvent. Handreiking Roerend Religieus Erfgoed:

11; In maart 2011 presenteert specialist historische interieurs Jonathan Gration de rapportage van het deelonderzoek Vaststellen ensemblewaarde bij religieus erfgoed, uitgevoerd in opdracht van Museum

Catharijneconvent en Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland. Het belangrijkste product van het onderzoek is een vragenlijst die kan worden gebruikt om topensembles te scheiden van de subtop. J. Gration. Vaststellen

ensemblewaarde bij religieus erfgoed. Deelonderzoek. Amsterdam 2011

43 Nelissen. Geloof in de toekomst!: 31, 51

(17)

ook.’45 Even beeldbepalend is de imposante Sint-Janskathedraal in het Brabantse Den Bosch die al

vanaf de snelweg te herkennen is.

Volgens universitair docent Kunstgeschiedenis van het Christendom Justin Kroesen reflecteert de architectuur van een kerkgebouw, en vooral het interieur en de meubels, de overtuigingen en rituelen van degenen die de kerk hebben gebouwd en gebruikt. In zijn lezing ‘Church interiors as ‘cultural time capsules’’ zegt Kroesen dat kerkinterieurs inzicht verschaffen in diverse aspecten van de geschiedenis, zoals economische omstandigheden en sociale structuren. Bovendien informeert het interieur ons over de levensverhalen van overleden personen en hun visie op de dood en het hiernamaals.46 Museum Catharijneconvent beschouwt de waarde van religieuze voorwerpen als

tweeledig. Een voorwerp kan een bepaalde (cultuur)historische waarde vertegenwoordigen, maar juist de betekenis die het erfgoed heeft voor de gebruikers zelf, vanuit een emotionele en religieuze beleving, geeft het voorwerp een bijzondere betekenisvolle lading.47

Net als voor andere monumenten geldt dat de esthetische beleving van de religieuze ruimte het sterkst is als het voor de eredienst in gebruik zijnde kerkinterieur aanwezig is. In de eerdergenoemde lezing beschouwt Kroesen het binnentreden van een kerkgebouw zelfs als een ‘historische sensatie’: ‘The past especially comes to life when we enter the building, experience its spatial organization, see the furnishings in their original setting and recognize the imagery displayed. The fixture and objects, including the movable religious heritage, all together form a meaningful ensemble. Moving around an old church may thus become a true historical sensation.’48 In de woorden van de befaamde historicus

Johan Huizinga kan een historische detail een bijzonder gevoel geven van ‘een onmiddellijk contact met het verleden, een sensatie even diep als het zuiverste kunstgenot.’49 Ook vanuit cultuurhistorische

invalshoek is behoud van waardevolle historische interieurelementen op de plek zelf een belangrijk uitgangspunt.50

2.3 Wettelijke bescherming

Ondanks hun hoge cultuurhistorische waarde zijn in de loop der tijd veel interieurensembles verloren gegaan. ‘Weinig zaken worden zo met teloorgang bedreigd als interieurensembles’, aldus Eloy Koldeweij.51 Met name in de afgelopen vijftien jaar is voor deze problematiek aandacht gevraagd. Het

eerdergenoemde rapport Van Object naar Samenhang, opgesteld door de Werkgroep

45 Hart van Nederland. ‘Feestje voor Windlust met een rouw randje’

http://www.hartvannederland.nl/top-nieuws/2014/feestje-voor-windlust-met-een-rouw-randje/, geraadpleegd op 13 februari 2015

46 Kroesen is docent aan de Faculteit Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap van de Rijksuniversiteit

Groningen. J. E. A. Kroesen. ‘Church interiors as ‘cultural time capsules’’, lezing conferentie Movable Religious

Heritage. Utrecht 4 en 5 november 2013

47 Museum Catharijneconvent. Handreiking Roerend Religieus Erfgoed: 8, 29 48 Kroesen. ‘Church interiors as ‘cultural time capsules’’

49 J. Huizinga. ‘Het historisch museum’, in: De Gids. 1920: 251-262

50 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Een toekomst voor kerken (2012): 15, 44 51 E. Koldeweij. De som der delen. De meerwaarde van interieurensembles. 2007: 12

(18)

Onroerend/roerend, richt zich op de instandhouding van ensembles in situ. Deze Werkgroep formuleert het probleem als volgt: ‘Ensembles zijn een wezenlijk onderdeel van het cultureel erfgoed, maar vallen door hun samenstelling in beginsel buiten de bestaande overheidszorg. Door hun aard en positie komen zij snel in de verdrukking, vallen uiteen en gaan teniet.’ Door de roerende voorwerpen zijn ensembles gevoelig voor opsplitsing. Dit maakt ensembles kwetsbaar.52 Ook de Raad voor

Cultuur stelt deze kwetsbaarheid ter discussie in haar Tussentijds advies ‘Stelseldiscussie

Monumentenzorg’: ‘Het ontbreken van bescherming van historische interieurs die in directe relatie

staan tot onroerende goederen vraagt om aanvullend beleid.’53

Een oorzaak van de afname van het aantal ensembles kan zijn dat een gebouw zijn oorspronkelijke functie verliest en daardoor (een deel van) het interieur overbodig wordt. Voorwerpen raken verspreid of worden door de gebruiker meegenomen naar een nieuwe huisvesting.54 Dit is

bijvoorbeeld het geval geweest bij busbedrijf Oad. Na het faillissement van de firma in april 2014 kan via het internet worden geboden op de inboedel: van oldtimers, keukenapparatuur en voetbalshirts tot miniatuurvliegtuigjes en nietmachines.55 Doordat het kantoor sluit zijn de roerende onderdelen uit hun oorspronkelijk context gehaald en verplaatst.

Voor de instandhouding van interieurensembles bestaat er geen wet- of regelgeving. Gebouwd en roerend erfgoed zijn opgenomen in uiteenlopende systemen van regelgeving en institutionele kaders: roerend erfgoed valt onder de Wet tot behoud van cultuurbezit (WBC) en onroerend onder de werking van de Monumentenwet 1988. Volgens de Monumentenwet zijn in rijksmonumenten wel de aard- en nagelvaste onderdelen van interieurensembles beschermd, maar niet het ensemble als geheel. Van bescherming van het interieur is dan alleen sprake als het om hecht verankerde onderdelen gaat of als gesteld kan worden dat het monument door verwijdering van al dan niet hecht verankerde interieuronderdelen vanuit maatschappelijk oogpunt als incompleet moet worden gezien. Losse onderdelen vormen geen bestanddeel van het monument en vallen dan ook niet onder de Monumentenwet.56 Ondanks artikel 1.1 van het Verdrag van Granada57 en anders dan in Vlaanderen, waar het roerend erfgoed onder de bescherming valt van het beschermde monument waarbij het hoort, is roerend erfgoed in Nederland dus vogelvrij.58

Het onderscheid tussen roerend en onroerend erfgoed is voor de bescherming ervan erg

52 Koldeweij. De som der delen: 13, 15

53 Raad voor Cultuur. Tussentijds advies ‘Stelseldiscussie Monumentenzorg’. Den Haag 2007 54 Werkgroep Onroerend/roerend. Van Object naar Samenhang: 14

55 NOS. ‘Inboedel van OAD wordt geveild’ http://nos.nl/artikel/641172-inboedel-van-oad-wordt-geveild.html,

geraadpleegd op 24 maart 2015

56 Koldeweij en Dolfin. ‘Herkenning, erkenning en waardering’: 33, 38; Werkgroep Onroerend/roerend. Van

Object naar Samenhang: 24

57 Volgens artikel 1.1 van het Verdrag van Granada vallen onder het begrip monument ‘alle bouwwerken van

opmerkelijk historisch, archeologisch, artistiek, wetenschappelijk, sociaal of technisch belang, met inbegrip van de bijbehorende uitrusting’. Raad van Europa. Verdrag van Granada: 2

58 Werkgroep Onroerend/roerend. Van Object naar Samenhang: 24

(19)

belangrijk. In Guidelines for the protection of the moveable heritage schrijft de Council of Europe hierover: ‘From the heritage point of view, it is important to determine these categories (…) Otherwise an historical or artistic entity may be in serious danger of dismemberment through removal of objects which, although seperable physically, are not separable in terms of art of history.’59 Een loodzware

hecht verankerde kroonluchter waarvoor zelfs bouwkundige constructieve voorzieningen getroffen zijn valt onder de Monumentenwet, maar een losse kandelaar niet. Dit roept vraagtekens op: beide onderdelen kunnen immers van gelijke kunst- en/of cultuurhistorische waarde zijn. Bovendien hebben kroonluchters en kandelaren exact dezelfde functie. Interessant is een parallel te trekken met de biologie: net als een kroonluchter bevindt een vogel zich veelal in de lucht en vergelijkbaar met een kandelaar staat een landdier op een ondergrond. Door hun verschillende plek in de ruimte wordt op dit moment binnen de erfgoedzorg een onderscheid gemaakt tussen kroonluchters en kandelaren als gevolg van de Monumentenwet ‘88. Zouden biologen in de omgang met en waardering van dieren een onderscheid maken tussen vliegen, lopen of zwemmen?

Met de formulering van de nieuwe Erfgoedwet, mei 2014, laait de discussie over de ontoereikende bescherming van interieurensembles opnieuw op. In de Erfgoedwet wordt de sectorale erfgoedwetgeving samengebracht, waaronder de Monumentenwet en de WBC.60 Door de wet worden

naast losse objecten ook een beperkt aantal verzamelingen beschermd, maar er is niets opgenomen over de bescherming van roerende objecten die tezamen met de historische locatie waar zij zich bevinden een ensemble vormen. Zowel monumenten als losse objecten zijn dus wel juridisch beschermd, maar daarmee is de combinatie (het ensemble) dat niet. Ook bij de begripsbepalingen wordt een samenhangende combinatie van roerende en onroerende goederen niet genoemd.61 Hoewel

de naam ‘Erfgoedwet’ een integrale toekomstvisie op erfgoed impliceert, blijkt deze in de uitwerking van de wet te ontbreken.

Veel spelers binnen het erfgoedveld vinden het een gemiste kans dat er geen mogelijkheid wordt geboden in bijzondere gevallen monument en interieur inclusief roerende goederen als ensemble te beschermen, juist nu de bescherming van monumenten en roerende voorwerpen in één wet wordt geregeld. Zo schrijft Marieke van Schijndel, directeur van Museum Catharijneconvent: ‘In de Memorie van Toelichting van de nieuwe Erfgoedwet krijgen ensembles aandacht. Maar bescherming

59 Council of Europe. Guidelines for the protection of the moveable heritage/Directives sur la protection du

patrimoine mobilier. Strasbourg 2000: 11

60 De volgende regelingen en wetten worden samengevoegd in de Erfgoedwet: Regeling materieel beheer

museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten, de Monumentenwet 1988, de Wet tot behoud van cultuurbezit, de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. Erfgoed en Kunsten. De Erfgoedwet. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Den Haag 2014; Mathijs Witte, beleidsmedewerker van Erfgoedvereniging Heemschut, schrijft in het tijdschrift Heemschuteen overzichtelijk artikel over de inhoud en rijkwijdte van de Erfgoedwet. Witte bespreekt daarin ook kansen en bedreigingen. M. Witte. ‘Het einde van de Monumentenwet. Maar hoe is de erfgoedzorg verankerd in de nieuwe Erfgoedwet?’, in: Heemschut (4). Amsterdam 2014: 6-9

(20)

is nog steeds ontoereikend. Museum Catharijneconvent moedigt de minister aan een extra stap via de wet te nemen. Dit kan via het monumentenregister: door een beschrijving van een ensemble in het monumentenregister verplicht te stellen.’62 Ook in haar gevraagde advies pleit de Raad voor Cultuur

voor ‘opname van het begrip ‘ensemble’, dat de verwevenheid van gebouw(en), interieur, (groene) omgeving en ondergrond aangeeft. Een dergelijke omschrijving biedt de mogelijkheid in voorkomende gevallen het zogeheten ensemble te beschermen. Voor de waarde en beleving van het erfgoed zijn deze onlosmakelijk met elkaar verbonden.’63

Ondanks de tegengeluiden verandert er niets concreets aan de bescherming van (interieur)ensembles in het wetsvoorstel, mede als gevolg van de complexiteit van een mogelijke oplossing. In aanloop naar een schriftelijke inbreng van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed, formuleren Erfgoedvereniging Heemschut en de Federatie Instandhouding Monumenten (FIM) een reeks aandachtspunten voor de Tweede Kamer. Halverwege februari publiceert Heemschut een pamflet waarmee de vereniging een ‘wenslijstje’ presenteert, ‘omdat rond bepaalde categorieën erfgoederen onduidelijkheid heerst en er nu kansen liggen voor verbetering.’ Volgens Heemschut suggereert de Erfgoedwet dat cultureel erfgoed dat van nationaal belang is meer integraal kan worden beschermd, maar is deze integrale actuele benadering nog onvoldoende geborgd. Van de vier punten die Heemschut via het pamflet onder de aandacht brengt staat ‘Voorkom versnippering, maak het mogelijk om monument én interieur integraal te beschermen!’ bovenaan. Hiermee pleit de vereniging voor het tot stand komen van een toplijst van monumenten waarbij het casco, het interieur en de roerende voorwerpen integraal worden gedocumenteerd en beschermd. Alleen op die manier kunnen de meest waardevolle erfgoedlocaties met hun waardevolle inrichting als ensembles worden veilig gesteld.64

In een brief aan de vaste Kamercommissie stelt het bestuur van de FIM zeven vragen omtrent de begripsbepaling en bescherming van erfgoed. De tweede vraag sluit aan op het eerste punt van Heemschut: ‘Kan de minister een nadere toelichting geven op de positie van de interieurensembles en roerende onderdelen van monumenten interieurs? Is zij bereid om de bescherming van deze ensembles en onderdelen onder de bescherming van de Erfgoedwet te brengen zoals ook door de vereniging Heemschut wordt bepleit in de brochure “een nieuwe Erfgoedwet” en wordt geïllustreerd met voorbeelden van de Joods-Portugese Synagoge in Amsterdam en de kerk van Hogebeintum?’ In de toelichting op deze vraag maakt de FIM zicht sterk voor de mogelijkheid tot aanwijzing van ensembles. Bovendien stelt de FIM: ‘Het benoemen van de ensembles, tenminste bij de definities, zou al een vorm van erkenning zijn, en daarmee een opmaat naar waardering.’ Daarnaast wijst de federatie de commissie erop dat de samenhang tussen roerend, onroerend én immaterieel erfgoed niet wordt

62 M. van Schijndel. Consultatie Erfgoedwet. Museum Catharijneconvent. Utrecht 2014 63 Raad voor Cultuur. Advies Erfgoedwet. Den Haag 2014: 3, 4

(21)

onderzocht. Voor de ensemblewaarde is deze categorie onderbelicht gebleven in de Erfgoedwet.65

De inbreng van Heemschut en de FIM lijkt niet voor niets te zijn geweest: behalve vragen over beheer en aanwijzing van cultureel erfgoed stellen bijna alle fracties in hun reacties op het wetsvoorstel de ‘ensembleproblematiek’ aan de kaak. Zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie onder andere een nadere uitleg waarom de Erfgoedwet geen volledige bescherming biedt aan waardevolle interieurs (topensembles) en vragen zij zich af in hoeverre de regering zich verantwoordelijk voelt voor het behoud van bijzondere ensembles van de omgeving, gebouw, interieur en roerende voorwerpen. ‘Laat de praktijk niet dikwijls zien dat eigenaren (waaronder overheden) door onwetendheid waardevolle tot het pand behorende interieurstukken verwijderen en daarmee het erfgoed wordt aangetast? (…) Is het bijvoorbeeld niet merkwaardig dat in de Amsterdamse Joods-Portugese synagoge sommige kandelaars wel beschermd zijn en andere niet?’66

Ook de leden van de andere fracties zetten vraagtekens bij de bescherming van (interieur)ensembles en willen uitleg over hoe cultuurbehoud en wettelijke regelingen werken bij niet aard- en nagelvaste roerende goederen, bijvoorbeeld bij kandelaren en banken in religieuze gebouwen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom er niet voor is gekozen om in het wetsvoorstel op te nemen dat het rijksmonumentenregister ook gegevens van het ensemble en het interieur bevat. Daarnaast stellen zij voor een lijst op te stellen van belangrijke ensembles. In het verlengde hiervan vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering een inhaalslag wil maken om de meeste waardevolle ensembles te gaan beschrijven en beschermen in combinatie met de bijbehorende monumenten. De D66-fractie gaat in op de vergaande ingreep in het eigendomsrecht met het meebeschermen van de roerende onderdelen van een interieur: verkoop van een monument zou nauwelijks nog mogelijk zijn wanneer eigenaren gedwongen zijn hun inventaris tezamen met het gebouw te verkopen. De fractie vraagt zich echter af of er niet ook situaties denkbaar zijn waarbij het gebouw of het interieur juist een groot deel van de waarde verliest, wanneer het ‘los’ of ‘uit de context’ wordt verkocht.67

Uit de vragen en opmerkingen blijkt dat de voorgestelde Erfgoedwet voorbij gaat aan het dynamische en integrale karakter van erfgoed: door roerend en onroerend gescheiden te houden bevries je de aanwijzing van erfgoed in verschillende categorieën. Bovendien ontbreekt volgens de leden van de SP-fractie een alomvattende visie ‘waarin duidelijke alle verbindingen tussen de verschillende erfgoeddisciplines integraal worden bezien’.68

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op religieus erfgoed in Nederland en de positie van

65 Federatie Instandhouding Monumenten. Schriftelijke inbreng t.b.v. wetsvoorstel Erfgoedwet. 22 februari 2015 66 Vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bundeling en aanpassing van regels op het terrein

van cultureel erfgoed (Erfgoedwet). Den Haag, 3 maart 2015: 9

67 Ibidem: 13-15 68 Ib.: 5

(22)

kerkinterieurensembles, waarbij gebouw en interieur in combinatie uniek blijken te zijn en welke in recente jaren door gebrek aan een goede bescherming in enkele gevallen teniet is gegaan.

(23)

3. Religieus erfgoed in Nederland

In 1873 uit Victor de Stuers (1843–1916) in Holland op zijn smalst kritiek op het gebrek aan staatszorg voor het nationaal cultureel erfgoed. De Stuers richt zich in het lijvige pleidooi in het bijzonder op kerkgebouwen en religieuze voorwerpen, en de onverschilligheid van kerkbesturen en de overheid ten aanzien van dit religieus erfgoed. ‘Zoo zijn verreweg de meeste onzer middeleeuwsche kerken en onzer stadhuizen in- en uitwendig schandelijk gehavend.’69 De Stuers beschrijft vervolgens

uiteenlopende situaties waarbij objecten onderworpen zijn aan een ‘wandalisme’ dat geen grenzen kent. Voorwerpen worden om praktische redenen weggegooid of verkocht en vandalisme wordt gevoed door een gebrek aan belangstelling.70 Gepassioneerd spreekt hij schande van dergelijke

onverschilligheid: men behoort een (kerk)gebouw te beschouwen als een historisch museum, ‘waaraan elke generatie haren arbeid gewijd, dat elk geslacht van zijn geest doordrongen heeft, en dat ons de geschiedenis der eeuwen op zijn wanden te lezen geeft.’71 Anders dan het geval is in de huidige wet-

en regelgeving voor monumentenzorg, maakt De Stuers geen onderscheid tussen roerend en onroerend erfgoed. Zo schrijft hij vol lof over pastoor Van Heukelom die in Utrecht een museum heeft opgericht voor roerende kerkelijke oudheden, zoals miniaturen, kantwerk en schilderijen. Daarnaast spreekt De Stuers over onroerende onderdelen zoals ‘oude kerkramen met geschilderde glazen’.72

Holland op zijn smalst brengt een mentaliteitsverandering teweeg in de zorg voor musea en

monumenten. De Stuers vindt behoud van het nationale erfgoed een verantwoordelijkheid van de staat; geschonden gebouwen laat hij daarom met staatsgeld restaureren.73 De Grote Kerk van Veere

(Zeeland) wordt in 1881 het eerste erkende rijksmonument van Nederland.74

3.1 Een katholiek en protestants torenlandschap

Nederlandse dorps- en stadsgezichten kenmerken zich in grote mate door de, vaak eeuwenoude, contouren van kerken en kloosters. Deze religieuze gebouwen vormen een ensemble met de gebouwde en natuurlijke omgeving. Ze geven betekenis aan een leefomgeving en vertellen het verhaal van de vaderlandse, religieuze geschiedenis. Bovendien is de schilderachtige ‘kerk met toren’ een vertrouwd

69 V. de Stuers. ‘Holland op zijn smalst’, in: De Gids 11. Bussum 1873: 332 70 Ibidem: 362, 364, 366, 368

71 Ib.: 370

72 Ib.: 332, 362, 364

73 R. Pots. Cultuur, koningen en democraten. Overheid en cultuur in Nederland. Zeist 2010 (vierde druk): 143 74 Orgels in Zeeland. ‘Veere, Grote Kerk’ http://www.orgelsinzeeland.nl/navigatie_plaats_veere_grotekerk.htm,

geraadpleegd op 22 oktober 2014; L. Jongmans, B. Linskens en A. de Groot (red.). Handreiking religieus

erfgoed voor burgerlijke en kerkelijke gemeenten. Van kerkelijk gebruik tot herbestemming, VNG/VBMK.

Leiden 2008: 18; J. A. C. Tillema. Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in Nederland. Den Haag 1975: 268, 269

(24)

herkenningsteken en een plek van herinnering aan bepaalde historische gebeurtenissen.75 Als tastbaar

erfgoed is de kerk met haar interieur en liturgische voorwerpen het middel bij uitstek om de Nederlandse religiegeschiedenis te vertellen.76

De grootste religieuze groeperingen in Nederland zijn de Rooms-Katholieke Kerk (RKK) en de Protestantse Kerk in Nederland (PKN).77 De oudste katholieke kerken zijn gebouwd in de

zogeheten middeleeuwen. Gedurende lange tijd is de Latijnse kerk ongedeeld, maar in de zestiende eeuw ontstaan nieuwe religieuze stromingen onder aanmoediging van de reformatoren Maarten Luther (1483–1546) en Johannes Calvijn (1509–1564). In 1566 luidt de Beeldenstorm het begin in van decennialange gewelddadigheden tussen de katholieke Spanjaarden en de gereformeerden. Reformatorische stromingen keuren de katholieke leer van aflaten en vagevuur af, en aan heiligen en beelden hechten zij geen waarde: de ‘Eeuwige’ laat zich niet vangen in stoffelijke, uiterlijke vormen.78

De weerstand tegen het strenge katholieke bewind voedt de noodzaak tot een politieke reformatie gegoten in een calvinistische mal. Na de Unie van Utrecht in 1579 wordt het protestantisme het leidende geloof in de Noordelijke Nederlanden.79

Noodgedwongen trekken katholieken zich terug in schuilkerken, onzichtbaar vanaf de straat. Een bekend voorbeeld hiervan is het eind negentiende eeuw tot museum geworden Ons’ Lieve Heer op Solder: een rooms-katholieke zolderkerk verscholen achter de gevel van een Amsterdams grachtenpand.80 Bestaande katholieke kerken worden aangepast aan het protestantse geloof, wat leidt

tot ingrijpende veranderingen in het interieur. Uiterlijke kenmerken die in de gereformeerde kerk geen functie meer hebben of strijdig zijn met haar leer worden verwijderd. Muurschilderingen verdwijnen achter een kalklaag en beelden worden, voor zover die niet al tijdens de Beeldenstorm zijn vernietigd, van hun voetstuk gehaald en in stukken geslagen. Daarnaast bouwen protestanten nieuwe, neogotische kerken in de ideale vorm van een centraalbouw.81 Deze situatie, waarin de protestanten de toon zetten,

duurt voort tot de scheiding van Kerk en Staat en de godsdienstvrijheid in 1796. Het aantal geloofsgenootschappen groeit en daarmee ook de variëteit in de kerkbouw. Definitieve emancipatie komt echter pas na de grondwetswijziging van 1848, dankzij de toen vastgelegde vrijheid van godsdienst, drukpers, vereniging en vergadering. De wijziging verschaft katholieken het wettelijk kader voor de zelfstandige organisatie van hun kerk. Dit heeft herstel van een bisschoppelijke

75 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Een toekomst voor kerken (2011): 5; Rijksdienst voor het Cultureel

Erfgoed. Een toekomst voor kerken (2012): 14; W. Roenhorst. ‘Monumenten van natuur en schoonheid’, in: F. Grijzenhout (red.) Erfgoed. De Geschiedenis van een begrip. Amsterdam 2005: 175

76 J. van Eijnatten en F. van Lieburg. Nederlandse religiegeschiedenis. Hilversum 2006 (tweede druk): 55 77 Ibidem: 355

78 Ib.: 143 79 Ib.: 148, 155

80 Ons’ Lieve Heer op Solder. ‘Geschiedenis’ http://www.opsolder.nl/nl/museum-geschiedenis.php,

geraadpleegd op 23 oktober 2014

81 Jongmans, Linskens en De Groot. Handreiking religieus erfgoed voor burgerlijke en kerkelijke gemeenten: 15;

(25)

hiërarchie tot gevolg.82

Tegelijkertijd ontstaan in de eerste helft van de negentiende eeuw verschillende opvattingen over de geloofsleer binnen de protestantse Nederlands Hervormde Kerk. Dit vormt aanleiding tot de ‘Afscheiding’ in 1834, waarbij een groep gelovigen zich afsplitst van de in hun ogen vrijzinnige kerk. Een tweede breuk vindt plaats in 1866, bekend als de ‘Doleantie’. In 1893 verenigen de Afgescheiden en Dolerenden zich tot de Gereformeerde Kerk. De nieuwe geloofsgemeenschappen starten in huizen of boerderijen, en nieuwe kerken worden aanvankelijk op een terughoudende manier ingepast in het straatbeeld. Daarentegen ontstaat in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw een opvallende kerkarchitectuur, mede onder invloed van de voorman van de Nederduitsche Gereformeerde Gemeente: dominee Abraham Kuyper (1837–1920).83 De wederopbouwperiode (1940–1965) is vervolgens zeer rijk aan kerkelijke monumenten. Wederopbouwkerken kenmerken zich door hun niet-traditionele architectuur, een vaak bijzonder stedenbouwkundige situering en in een aantal gevallen door beeldende kunst. De kerken zijn veelal in samenhang met andere gebouwen en huizen als een stedenbouwkundige eenheid ontworpen.84

De toestroom van immigranten leidt vooral na de Tweede Wereldoorlog tot nieuwe religieuze groepen in de samenleving. Het huidige Nederlandse, religieuze ‘torenlandschap’ kenmerkt zich daardoor niet alleen door kerken, maar ook door moskeeën en tempels: het religieuze erfgoed van de Islam, Boeddhisme en Hindoeïsme. Joods religieus erfgoed heeft tijdens en na de oorlog aan aanwezigheid ingeboet.85 Hoewel deze religieuze groepen beschikken over indrukwekkend erfgoed,

komt in deze scriptie alleen het religieus erfgoed van katholieke en protestantse stromingen aan de orde.

Het gebouwde religieuze erfgoed van de Rooms-Katholieke Kerk is omvangrijk, gevarieerd en in een aantal gevallen van een aanzienlijke ouderdom. Een katholiek kerkgebouw is een permanent gewijde en heilige ruimte. De kerk is ‘Domus Dei’: Huis van God. De kerkgebouwen, kapellen en kloosters zijn van verschillende grootte, ligging, ouderdom en bouwstijl. Ook begraafplaatsen behoren tot het religieus erfgoed. Het roerend religieus erfgoed omvat onder andere kruisbeelden, Mariabeelden, kelken, misboeken, tunieken, habijten, kandelaren, kroonluchters en schilderijen. Semi-roerend religieus erfgoed betreft onder meer altaren, kerkbanken, biechtstoelen en orgels. De plaatselijke parochie is eigenaar van de gebouwen, maar de bevoegdheden tot handelen vereist goedkeuring van de bisschop binnen de bepalingen van het kerkelijk recht.86

Het gebouwde religieuze erfgoed van de Protestantse Kerk is evenzeer omvangrijk en omvat zowel kerkgebouwen als nevenruimtes zoals kerktuinen en begraafplaatsen. Anders dan een katholieke

82 Van Eijnatten en Van Lieburg. Nederlandse religiegeschiedenis: 269, 279 83 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Een toekomst voor kerken (2011): 12, 13 84 Ibidem: 13; Nelissen. Geloof in de toekomst!: 56

85 Nelissen. Geloof in de toekomst!: 35; Van Eijnatten en Van Lieburg. Nederlandse religiegeschiedenis: 343 86 Nelissen. Geloof in de toekomst!: 34, 64; Jongmans, Linskens en De Groot. Handreiking religieus erfgoed

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door recidivegegevens te relateren aan de wijze van beëindiging en aan inhoudelijke kenmerken van de contrair beëindigde zaken, met name ook de perceptie van het recidiverisico

Het kasteel van Asten werd in de middeleeuwen door de heren van Cuijck, -die heren waren van Asten- niet in het dorp Asten bij de parochiekerk maar bewust buiten het dorp op een

Laten we dit aan de hand van volgend voor- beeld illustreren. Het huis Hoogpoort 48 wordt omschreven als een weinig zeggende bepleisterde lijstgevel met niet nader geï-

De aanvullende subsidie voor het bereiken en het beheer van het natuurstreefbeeld onbeheerde climaxvegetaties (enkel voor natuurbeheerplan type 4): vanaf een bosleeftijd van 100

Een geestelijk verzor- ger die een goede beoefenaar van de presentie- theorie was, kwam tot de conclusie dat hij veel meer deed dan alleen present zijn, dat hij in zijn

Dat wil zeggen dat naar aanleiding van dit onderzoek niet kan worden vastgesteld of de afweging van subattributen- en het geven van argumenten invloed heeft op de beoordeling van

Hans Heerkens (2003), een onderzoeker aan de Universiteit Twente, heeft in zijn proefschrift onderzoek gedaan naar het verband tussen het aantal argumenten voor en het gewicht

Concluderend uit de resultaten van dit onderzoek is er een zeer zwak, maar wel significant, positief verband tussen het aantal positieve argumenten gegeven voor een attribuut en het