• No results found

Ontwikkeling van een episodische geheugentaak voor het testen van amnesie bij patiënten met Dissociatieve Identiteitsstoornis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ontwikkeling van een episodische geheugentaak voor het testen van amnesie bij patiënten met Dissociatieve Identiteitsstoornis"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorproject Autobiografische Geheugentaak: Ontwikkeling van een episodische geheugentaak voor het testen van amnesie bij patiënten met Dissociatieve Identiteitsstoornis

Sahra Schuppan

Faculty of Social and Behavioural Sciences

BACHELOR CLINICAL PSYCHOLOGY

Studentnr.: 10341927

Begeleiding: Dr. Marieke Effting, dr. Bruno Verschuere Aantal woorden: 3287

Aantal woorden abstract: 135

Onderzoekers: Max Kremer, Liesbeth Schillemans, Sahra Schuppan Datum: 29. 05. 2015

(2)

Inhoudsopgave

0 Abstract ... 3 1 Inleiding ... 1.1 Introductie ... 4 1.2 Verantwoording van de onderzoeksvraagstelling ... 5 1.3 Onderzoekshypothesen en doelstelling ... 7 2 Methode ... 2.1 Deelnemers ... 10 2.2 Materialen ... 10 2.3. Procedure ... 13 3 Resultaten ... 3.1 Exclusie ... 14 3.2 Data-reductie ... 14 3.3 Analyse ... 16 4 Discussie 4.1 Samenvatting ... 17 4.2 Theoretische Integratie ... 17 4.3. Conclusie ... 18 Literatuuroverzicht ... 20- 23 Bijlagen ... 24- 28

(3)

0. Abstract

Amnesie voor episodisch autobiografisch geheugen bij Dissociatieve Identiteitsstoornis (DIS) is empirisch nog niet toereikend ondersteund. In dit onderzoek werd er geprobeerd om bij een gezonde steekproef het autobiografisch episodische geheugen op een ecologisch valide manier te testen. De deelnemers voerden telkens één van zes activiteiten uit terwijl ze dit met een kleine, aan hun kleding bevestigde, camera filmden. Om het vergaarde episodisch

autobiografisch geheugen te herkennen werd er vervolgens gebruik gemaakt van de CIT. De CIT is in staat om het reactietijd- verschil tussen autobiografische (probe) en onbekende (irrelevant) items te meten. De resultaten van de deelnemers toonden een tragere reactie aan

op de autobiografische probe items dan op de irrelevant items. De in dit onderzoek

geïntroduceerde taken en procedures zouden vervolgens verder kunnen worden uitgewerkt voor het testen van inter-identity amnesie bij DIS patiënten.

(4)

1. Inleiding

‘I can only wait for the final amnesia, the one that can erase an entire life’

(Buñuel, 1983).

1.1.Introductie

Dissociatieve Identiteitsstoornis (DIS) is met een prevalentie van 1% in Nederland één van de meest zeldzame stoornissen in de psychiatrische praktijk. Het kenmerk van patiënten met deze stoornis is het hebben van twee of meer afzonderlijke identiteiten. Minstens twee van deze identiteiten nemen afwisselend voor bepaalde periodes het gedrag van de patiënt volledig over. De patiënten rapporteren in deze periodes dissociatieve amnesie (Huntjens, Verschuere & McNally, 2012). Bij dissociatieve amnesie heeft de patiënt geen herinnering meer aan belangrijke persoonlijke gebeurtenissen binnen een bepaalde

tijdsperiode. Dit gaat volgens de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-V; American Psychiatric Association, 2013) verder dan normale vergeetachtigheid en houdt soms ook hiaten in het geheugen in voor lange tijdsperiodes in. Het bestaan van DIS is echter niet onomstreden. Tegenstanders stellen bijvoorbeeld dat freudiaanse therapeuten labiele cliënten deze stoornis willen aanpraten. Voorstanders stellen hunnerzijds, dat bepaalde ervaringen in de vroege kindertijd te traumatisch zijn om ze te herinneren. De (traumatische) herinneringen worden volgens hun ogesplitst op verschillende identiteiten (Piper & Merskey, 2004).

In de recent verschenen DSM-V werd naast het vergeten van traumatische herinneringen ook amnesie voor alledaagse gebeurtenissen opgenomen. Alledaagse

(5)

betekent dat DIS patiënten nu volgens de DSM-V niet alleen traumatische persoonlijke gebeurtenissen vergeten maar ook neutrale, alledaagse handelingen zoals boodschappen doen.

In de literatuur bestaat er nogal discussie over hoe gescheiden de verschillende

identiteiten bij een DIS-patiënt kunnen zijn, gezien het feit dat alle identiteiten één brein delen (Piper & Merskey, 2004). Of er wellicht informatieoverdracht plaatsvindt tussen de

identiteiten is recent een interessante onderzoeksvraag geworden voor psychologische wetenschappers. Onderzoeken naar DIS leren vaak een identiteit A bepaalde stimuli aan en testen vervolgens, of een identiteit B hier impliciete, of expliciete, kennis over heeft (Allen & Movius, 2000).

1.2. Verantwoording onderzoeksvraagstelling

In het vervolg zal er op enkele tekortkomingen van eerder onderzoek naar DIS worden ingegaan. Omdat DIS zeer zeldzaam is, vallen deelnemers moeilijk te vergaren. De deelnemerselectie, die in het beste geval de algemene populatie nabootst, is echter beduidend voor de externe validiteit en generaliseerbaarheid van psychologisch onderzoek. Gefundeerd wetenschappelijk onderzoek naar DIS bevindt zich nog in het beginstadium en er ontbreekt tot dusver nog een uniform kader van meetprocedures. In het vervolg zal er eerder onderzoek op dit vlak worden besproken.

Huntjens et al. (2003) onderzochten bijvoorbeeld of er voor neutrale informatie inter-identity informatieoverdracht bij DIS- patiënten plaatsvindt. Voor het testen hiervan leerden

ze identiteit A een reeks neutrale woorden aan en testten vervolgens identiteit B op diens herkenning. Uit de resultaten bleek de herkenning boven kans-niveau. Er bleek dus wel bepaalde informatieoverdracht tussen de identiteiten plaats te hebben gevonden. Uit de

(6)

klinische praktijk blijkt echter dat DIS- patiënten vaak traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt. Dit betekent dat eventuele bevindingen over de overdracht van neutrale

informatie tussen identiteiten bij DIS- patiënten wellicht niet voldoende zijn voor uitspraken betreffende deze stoornis. Het is dus belangrijk om ook naar informatieoverdracht voor emotioneel geladen informatie te kijken.

Of er emotionele informatieoverdracht tussen identiteiten bestaat onderzochten Huntjens, Peters Postma, Woertman, Effting en van der Hart (2005). De deelnemers leerden Turkse woorden te koppelen aan trauma- gerelateerde Nederlandse woorden. Ook bij de emotionele woorden werd degelijk informatieoverdracht gevonden. Bovendien verschilden de gezonde controlegroep en de DIS patiënten hier niet in. Dit onderzoek introduceerde bovendien een derde conditie, een simulatie- conditie. De simulanten leerden hoe DIS zich uit en hoe ze zich moesten gedragen om deze stoornis geloofwaardig na te kunnen bootsen. Uiteindelijk verschilden de drie condities niet qua uitkomst en kon er dus ook voor

emotionele informatie geen volledige amnesie worden aangetoond.

Het wetenschappelijk onderzoek naar informatieoverdracht heeft dus geen empirische ondersteuning kunnen geven voor inter-identity amnesie bij DIS. Bepaalde

informatieoverdracht werd er bijna altijd gedetecteerd. Ook bleek de overtuiging om alleen verschillende amnestische identiteiten te bezitten voldoende te zijn om positieve

(7)

1.3.Onderzoekshypothesen en doelstelling

Er is dus een duidelijke belangstelling voor een objectieve en betrouwbare manier om individuele herkenning van zelf beleefde situaties (episodisch autobiografisch geheugen) bij DIS patiënten te kunnen testen. Een mogelijke oplossing hiervoor biedt de Concealed

Information Test ( CIT). De CIT is een digitale cognitieve reactietijdtaak die bijvoorbeeld bij

strafzaken wordt gebruikt om de herkenning van daderkennis te meten (Verschuere & Meijer 2014). Ook in DIS onderzoek werd de CIT al gebruikt om autobiografische informatie te testen (Huntjens, Verschuere & McNally, 2012). Herkenning van autobiografische

informatie wordt getest door op een computerscherm vragen te stellen (bv. ‘BEN JIJ HIER GEWEEST?’), waarop de deelnemer met ‘JA’ of ‘NEE’ moet antwoorden. De CIT bestaat uit probe, target en irrelevant items. Probe items zijn plaatjes die persoonlijk relevante informatie weergeven (d.w.z. zelf beleefde situaties). Irrelevant items zijn items die voor de deelnemer onbekende informatie weergeven. Target items zijn ‘alibi’ items, diens herkenning de deelnemer moet faken. Dit betekend dat de deelnemer met ‘JA’ op de alibi (target) plaatjes moet antwoorden (bv. op de vraag ‘BEN JIJ HIER GEWEEST?’) en met ‘NEE’ op zowel de plaatjes die zijn eigen herinnering vertolken (probe) als ook op items die hij nog nooit heeft gezien (irrelevant). Het idee is dat de deelnemer intuïtief met ‘NEE’ antwoord op irrelevant plaatjes omdat hij dit plaatje daadwerkelijk nog nooit heeft gezien. Omdat hij contra- intuïtief moet antwoorden bij de target (‘JA’) en de probe (‘NEE’), is de verwachting dat er een verschil is qua reactietijd (RT) tussen de irrelevant-, en probe items.

Huntjens et al. (2014) gebruikten de CIT om informatieoverdracht voor het semantisch autobiografisch geheugen te meten. Ze lieten identiteit A van de deelnemer demografische informatie verstrekken en namen vervolgens de CIT af bij identiteit B. Hier leerden ze B verschillende target stimuli (woorden) aan waarbij ervan uit werd gegaan dat identiteit B amnestisch was voor de door A verstrekte informatie. Vervolgens werden de

(8)

autobiografische (probe) stimuli van A één voor één aan B aangeboden en het verschil in RT van probe en irrelevant tegen elkaar afgezet. Uit de resultaten bleek dat de deelnemers grotere RT’s hadden voor de probe items in vergelijking met de irrelevant items. Deze bevindingen suggereren dat er wel degelijk inter-identity informatieoverdracht plaats heeft gevonden. Echter testten ze niet het episodisch autobiografisch geheugen. De eerder genoemde wijziging in de DSM-V gaat echter juist over het episodisch autobiografisch geheugen en niet over het semantisch geheugen. Volgens Tulving (1993) wordt in het semantisch geheugen persoonlijk relevante basisinformatie opgeslagen (bv. ’Ik ben Nederlands’), terwijl in het episodische geheugen tijds-, of situatie gebonden persoonlijk relevante informatie wordt opgeslagen (‘Ik heb net bij supermarkt XXX boodschappen gedaan’).

Meixner en Rosenfeld (2014) gebruikten de CIT recent om het episodisch autobiografisch geheugen te testen. Ze lieten de deelnemers een activiteit filmen en

vervolgens namen zij een P-300 gebaseerde CIT af. De P-300 methode meet de fysiologische responsen door middel van EEG- amplitudes. Als probe items werden hier woorden gebruikt die ontleend waren aan de door de deelnemer gefilmde activiteit. Ze vonden uiteraard een verschil in de RT’s van probe en irrelevant items. Hieruit kan er worden geconcludeerd dat de CIT wellicht kan worden gebruikt voor het testen van episodisch autobiografisch

geheugen van DIS- patiënten. Echter werd dit onderzoek uitgevoerd bij gezonde controles en niet bij DIS patiënten.

Met het huidig onderzoek wordt er geprobeerd om een autobiografische geheugentaak te introduceren die op een ecologisch valide manier het autobiografisch episodisch geheugen kan meten. Hiervoor is een kleine draagbare camera gebruikt, de Parashoot, die door de deelnemer aan hun kleding wordt gedragen. Voor het testen van herkenning van het autobiografisch geheugen wordt daarna de CIT afgenomen. Voor het gebruik van de CIT

(9)

worden de foto’s uit de door de deelnemer opgenomen film gebruikt. Dit gebeurt om de ecologische validiteit te waarborgen en ook om de persoonlijke relevantie bij de deelnemer te vergroten. Als deze taak daadwerkelijk onderscheid kan maken tussen autobiografisch

episodisch geheugen en irrelevante informatie, dan is de taak mogelijkerwijs te gebruiken om later amnesie bij DIS te testen.

(10)

2. Methode

2.1. Deelnemers

Negenentwintig studenten van de Universiteit van Amsterdam namen deel aan dit onderzoek met een gemiddelde leeftijd van 22,89 jaar (SD = 2; Range: 19-28 jaar). De deelname werd vergoed met 1,5 studiepunt.

2.2. Materialen

Concealed Information Test (CIT). De hier gebruikte CIT bestond uit meerdere fases: Een

leer-, een oefen-, en een testfase. Tijdens de leerfase leerde de deelnemer een set van vier target stimuli. Deze stimuli waren foto’s uit het eerder vastgelegde target-scenario (bijlage

1). De vier target-foto’s (hoogte: 800 mm; breedte: 600 mm) werden samen voor 30s op een computerscherm aangeboden. Daarna werd er aan de deelnemer gevraagd om een

omschrijving van het geziene in te typen. Deze procedure werd twee keer herhaald om de geheugenprestatie te verbeteren, waarbij de foto’s telkens in andere volgorde werden aangeboden.

De daaropvolgende oefenfase bestond uit drie oefenblokken (elk 24 oefenitems). Tijdens het eerste oefenblok leerde de deelnemer het omgaan met de responsknoppen. Voor de target items drukten ze op het toetsenbord met de linker hand de ‘A’ knop (‘JA’) in, en de ‘L’ knop (‘NEE’) met de rechter hand voor de irrelevant items. Tijdens het eerste oefenblok kon de deelnemer zonder tijdsdruk op de aangeboden foto’s reageren (Inter Stimulus Interval [ISI]= 1000). Tijdens de twee daaropvolgende oefenblokken moest de deelnemer onder tijdsdruk reageren (blok 2: ISI= 800; blok 3: ISI= 500). Elke foto werd gecentreerd op een zwart computerscherm aangeboden voor de duur van 1500 ms. Als er binnen 500 ms (blok 1; blok 2: 800ms) geen respons was gedetecteerd werd er feedback gegeven (‘TE

(11)

TIJDENS JOUW ACTIVITEIT?’) en de responslabels (‘JA’[links] en ‘NEE’[rechts]) blijven gedurende de hele taak op het computerscherm staan (zie Figuur 1). Er was een pauze tussen de twee kritische testblokken, de lengte hiervan kon door de deelnemer zelf worden bepaald (‘press [space] to continue’).

Tijdens de testfase werd dan de herkenning van autobiografische informatie getest. De testfase bestond uit twee testblokken met elk 240 items. De cruciale manipulatie was door hier de foto’s uit de zelf uitgevoerde activiteit (probes) te introduceren. Omdat de deelnemer tijdens de oefenfase was aangeleerd om alle foto’s behalve de target’s te identificeren als non-target, moest hij logischerwijs ook de opeens aangeboden probe items als non-target

identificeren. De deelnemers kregen wederom telkens één item per trial aangeboden (autobiografische probe, irrelevant of target). Dit betekent in de bredere zin dus dat de deelnemer hun autobiografische informatie moest verbergen. Elk blok bestond uit 1/6 target, 1/6 autobiografische probe en 1/6 irrelevant items (zie Figuur 2). Er werden dus in totaal 480 items aangeboden, waarbij het 4 target items, 4 probe items en 16 irrelevant items waren die telkens 10 keer werden herhaald. De drie item categorieën (probe, irrelevant, target) werden in willekeurige volgorde aangeboden, waarbij er een even aantal items van elk categorie in elk blok werd gehanteerd

(12)

Figuur 1. Procedure Concealed Information Test (CIT)

Figuur 2. Voorbeeld van een gevraagde responspatroon van een deelnemer

Stimulus Stimulus type Gevraagde respons Trial Verwachtte Antwoord Crea, De Brug. Diamantbeurs Artis

Irrelevant ‘NEE’ 4/ 6 Snel en intuïtief

Kriterion Target ‘JA’ 1/6 Traag en contra-

intuïtief

Albert Heijn Probe ‘NEE’ 1/6 Traag en contra-

intuïtief

HEB JE DIT GEZIEN TIJDENS JOUW ACTIVITEIT?

JA NEE

HEB JE DIT GEZIEN TIJDENS JOUW ACTIVITEIT?

JA NEE

HEB JE DIT GEZIEN TIJDENS JOUW ACTIVITEIT? JA ISI: 500, 800 of 1000 ms ISIl: 500, 800 of 1000 ms

(13)

2.3. Procedure

Het onderzoek was goedgekeurd door de ethische commissie en werd uitgevoerd op verschillende locaties rond het universitaire complex Roeterseiland te Amsterdam. Het onderzoek bestond uit drie fases: Er was een video-opname fase, een testconstructie fase en een testfase. Voor de video-opname fase werd de deelnemer door de eerste proefleider (P1) in een onderzoekskamer ontvangen. Hier werd de deelnemer verteld dat hij het gebruik van de camera (Parashoot) voor verder onderzoek naar visuele perceptie gaan testen. De misleiding moest plaatsvinden zodat de deelnemer de taak niet té bewust ging uitvoeren. Eerst las hij de instructies (zie Bijlage 1) en ondertekende vervolgens een informed consent. Vervolgens kreeg hij een envelop met de precieze instructies van zijn activiteit, een pen en een plattegrond. Daarna werd de camera door P1 aangezet en aan hun kleding bevestigd. De deelnemers werden voorafgaand aan het onderzoek random toegewezen aan 1 van de 5 scenario’s (6 scenario’s; senario 2: target). Ieder scenario bevatte 4 categorieën: LOCATIE (bv. ‘Ga naar de AH supermarkt’); OBJECT (bv. ‘Pak een bonusboekje); ACTIVITEIT (bv. ‘Kies een willekeurig product en omcirkel het met een pen’); PERSOON (bv. ‘Vraag een vakkenvuller waar dit product ligt’), zie Bijlage 2. De deelnemer bracht de Parashoot na uitvoering van zijn activiteit binnen 20 minuten terug naar P1. Hierna werd hij in een wachtruimte geplaatst totdat hij werd opgehaald door proefleider 2 (P2).

In de testconstructiefase zette P1 de film over naar een computer en nam stills (foto’s) uit de film die de vier categorieën zo goed mogelijk weergaven(LOCATIE, PERSOON, OBJECT, ACTIVITEIT). Deze vier foto’s werden in de CIT later gebruikt als de vier autobiografische probe items. Uit een eerder vastgelegde tabel koos hij de bijhorende irrelevant en target items (zie Bijlage 3).

(14)

Vervolgens werd de deelnemer uit de wachtruimte opgehaald door P2 voor de testfase. De deelnemer werd geïnstrueerd om geen informatie te verstrekken over welke activiteit hij net had uitgevoerd. Hierdoor werd de prestatiedruk voor het verbergen van de autobiografische informatie vergroot en om beter onderscheid te kunnen maken in de reactiepatronen tussen de drie item categorieën (probe, target, irrelevant). Hiermee werd de sensitiviteit van de CIT gewaarborgd. Tijdens de testfase werden er drie computertaken in vaste volgorde afgenomen (CIT). Ook werd er de Autobiographical Implicit Association Test (aIAT) en de Symptom Validity Task (SVT) afgenomen. De aIAT en SVT werden binnen het kader van ander onderzoek afgenomen maar hier wordt verder niet op ingegaan.

(15)

3. Resultaten

3.1. Exclusie

1Van de 29 deelnemers werden er 9 van de analyse uitgesloten. Zes deelnemers moesten werden uit de analyse verwijderd omdat ze door een programmeerfout in de CIT irrelevant stimuli als target stimuli kregen aangeboden. Verder werden er 3 deelnemers niet

in de analyse meegenomen omdat ze de instructies niet goed hadden gevolgd. Eén verdere deelnemer werd uitgesloten omdat hij teveel voorkennis had over het doel van het onderzoek. De statistische gegevens van één andere deelnemer waren door een technische fout uit de data gewist en kon niet meer worden meegenomen in de analyse. In het vervolg worden er met deelnemers de 18 resterende deelnemers bedoeld.

3.2. Data- reductie

Om outliers te voorkomen moesten er RT’s onder de 150 ms en boven de 800 ms van de analyse worden uitgesloten. Dit was niet het geval. Ook werden er gedragsfouten uit de analyse verwijderd. Gedragsfouten zijn verkeerde responses (bv. ‘JA’ op irrelevant/probe items of ‘NEE’ op target items). Vervolgens werden de gemiddelde RT’s per deelnemer berekend, zowel voor de irrelevant als ook voor de probe items. Uit deze gegevens werd de gemiddelde RT voor probe en irrelevant items maar ook de effectgrootte berekend. Dezelfde berekeningen werden uitgevoerd om de foutpercentages (FP’s) te berekenen.

1 De data werd geanalyseerd met het SPSS pakket (version 20.0; SPSS Inc, Chicago, IL). Stimuli in de RT gebaseerde CIT werden aangeboden op een PC (17’’) met gebruik van de Inquisit Software (2011).

(16)

3.3. Analyse

Reactietijden. Een gepaarde t-toets werd uitgevoerd om de RT’s op de probe en de

irrelevante items met elkaar te vergelijken. Hieruit bleek dat de deelnemers hogere RT’s

vertoonden voor de autobiografische probe items (M = 455.21, SD = 41.15) vergeleken met de irrelevante items (M = 430.73, SD = 36.42). Dit verschil bleek significant, t(17) = -4.73, p < .001. Het probe-irrelevant verschil (d.w.z. RT probe minus RT irrelevant) was in staat om voldoende te discrimineren tussen probe en irrelevant met een gemiddelde effectgrootte, Cohen´s d = 0.63. [M(probe)- M (irrelevant)/ SD (irrelevant)]. Dit was in lijn met de verwachting.

Foutenpercentages. Een gepaarde t-toets werd uitgevoerd om de FP’s op de probe en

de irrelevant items met elkaar te vergelijken. Hieruit bleek dat de deelnemers hogere FP’s hadden voor de autobiografische probe items (M = 455.21, SD = 41.15) vergeleken met de irrelevant items (M = 0.13, SD = 0.06). Dit verschil bleek significant, t(17) = -10.07, p <

.001. Het probe-irrelevant verschil (i.e., FP probe minus FP irrelevant) kon dus voldoende discrimineren tussen probe en irrelevant met een grote effectgrootte, Cohen´s d = 2.81. [M (FP)probe- M( FP)(irrelevant/ SD (FP)]. Dit betekent dat de deelnemers meer fouten

maakten bij de probe items, vergeleken met de irrelevant items. Deze bevinding was wederom in lijn met de verwachting.

(17)

4. Discussie

4.1. Samenvatting

Met het huidig onderzoek werd er voor het eerst geprobeerd om een geheugentaak te introduceren die episodisch autobiografisch geheugen op een ecologisch valide manier meet. De cruciale manipulatie was om de statistische validiteit van de CIT te koppelen aan de bevindingen uit eerder onderzoek (Meixner & Rosenfeld, 2014; Huntjens et al., 2005). Als daderkennis in forensische contexten door de CIT kan worden aangetoond, dan kan wellicht ook impliciete geheugenoverdracht tussen identiteiten bij DIS op dezelfde manier worden achterhaald. De deelnemers voerden alledaagse activiteiten uit in real-world scenario’s om de ecologische validiteit te waarborgen. Ze vertoonden langere responsetijden voor het

ontkennen van autobiografische informatie dan bij het ontkennen van irrelevante informatie.

4.2. Theoretische integratie

Naast deze positieve bevindingen heeft dit onderzoek ook een aantal tekortkomingen. Alle deelnemers waren bijvoorbeeld psychologiestudenten aan de Universiteit van

Amsterdam. Deze steekproef zou dus systematisch kunnen verschillen van de algehele populatie. Een mogelijk verschil tussen de steekproef en de algehele populatie zou bijvoorbeeld intelligentie kunnen zijn. Studenten zijn over het algemeen bovengemiddeld intelligent (Peterson, 2001). In vervolgonderzoek zouden de deelnemers meer random kunnen worden gekozen. Om generaliseerbaarheid naar de populatie te kunnen waarborgen moet de steekproef de populatie qua diversiteit zo goed mogelijk nabootsen.

Ook moest dit onderzoek binnen een korte tijdsperiode worden uitgevoerd. Het hoofddoel was om vervolgens zo veel data als mogelijk binnen de korte tijdsperiode (4 weken) te vergaren. Hierdoor kon het onderzoeksprotocol niet altijd strikt worden

(18)

het onderzoeksprotocol. Dit gebeurde om een voldoende aantal deelnemers te kunnen testen om een voldoende statistische power te hebben. Dit betekent dat er niet gegarandeerd kan worden dat de procedure voor elke deelnemer hetzelfde was. Bij vervolgonderzoek is het dus belangrijk dat erop wordt gelet een strak onderzoeksprotocol te hanteren.

De grootste beperking bij het huidig onderzoek was het stukgaan van de Parashoot camera halverwege het onderzoek. Meer dan de helft van de deelnemers voerde de scenario’s uit met een Go-Pro camera in plaats van de oorspronkelijk gebruikte Parashoot. Hoewel de procedure niet veranderde is de Go-Pro-Camera wel iets groter dan de Parashoot. Voor beide camera’s rapporteerden enkele deelnemers bovendien ongemak te hebben ervaren door het dragen van een zichtbare camera aan hun kleding. Dit ongemak zou ervoor hebben gezorgd dat de deelnemers de activiteiten als minder alledaags ervoeren. In vervolgonderzoek zou er geprobeerd kunnen worden om een nog kleinere camera te hanteren. Als er een camera kan worden gebruikt die bijna onzichtbaar is, dan zou de deelnemer diens aanwezigheid volledig kunnen vergeten en zich volledig natuurlijk durven te gedragen. Hierdoor kan vervolgens het episodisch autobiografisch geheugen ecologisch valide worden getest.

4.3. Conclusies

Samenvattend blijkt uit dit onderzoek dat deelnemers trager reageerden op

autobiografische informatie vergeleken met irrelevante informatie. Dat persoonlijk relevante informatie saillanter is dan irrelevante informatie is wetenschappelijk ondersteund (Fox, Russo, Bowles & Dutton, 2001). De hier geïntroduceerde taken zouden kunnen worden gebruikt in onderzoek naar DIS. Mocht met behulp van deze taken blijken dat er bij DIS daadwerkelijk inter-identity informatieoverdracht plaatsvindt dan zou dit een doorbraak kunnen vormen voor de therapie van deze zeldzame stoornis. Het hoofddoel bij DIS- therapie is de herintegratie van de identiteiten. Mocht er dus in verder onderzoek op dit gebied

(19)

informatieoverdracht tussen de identiteiten kunnen worden aangetoond, dan is het vinden van een gestandaardiseerde behandelingsprocedure voor DIS maar een kwestie van tijd.

(20)

Literatuurlijst

Allen, J. J., & Movius, H. L. (2000). The objective assessment of amnesia in dissociative identity disorder using event-related potentials. International Journal of

Psychophysiology, 38(1), 21- 41.

American Psychiatric Association (2015). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.

Bryant, R. A. (1995). Autobiographical memory across personalities in dissociative identity disorder: A case report. Journal of Abnormal Psychology, 104(4), 625.

Chaytor, N., & Schmitter-Edgecombe, M. (2003). The ecological validity of

neuropsychological tests: A review of the literature on everyday cognitive skills. Neuropsychology Review, 13(4), 181-197.

Cohen, M. D., & Bacdayan, P. (1994). Organizational routines are stored as procedural memory: Evidence from a laboratory study. Organization Science, 5(4), 554-568. Dorahy, M. J., Brand, B. L., Şar, V., Krüger, C., Stavropoulos, P., Martínez-Taboas, A., &

Middleton, W. (2014). Dissociative identity disorder: an empirical overview. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 48(5), 402-417.

Hauber, K. (2009). Een bijzondere casus (serie): De behandeling van een dissociatieve identiteitsstoornis. Tijdschrift voor Psychotherapie, 35(2), 109-122.

Hu, X., Rosenfeld, J. P., & Bodenhausen, G. V. (2012). Combating Automatic

Autobiographical Associations The Effect of Instruction and Training in Strategically Concealing Information in the Autobiographical Implicit Association Test.

(21)

Huntjens, R. J., Peters, M. L., Woertman, L., Bovenschen, L. M., Martin, R. C., & Postma, A. (2006). Inter-identity amnesia in dissociative identity disorder: a simulated memory impairment? Psychological Medicine, 36(06), 857-863.

Huntjens, R. J., Postma, A., Peters, M. L., Woertman, L., & van der Hart, O. (2003). Interidentity amnesia for neutral, episodic information in dissociative identity disorder. Journal of Abnormal Psychology, 112(2), 290.

Huntjens, R. J., Postma, A., Woertman, L., van Der Hart, O., & Peters, M. L. (2005).

Procedural memory in dissociative identity disorder: When can inter-identity amnesia be truly established? Consciousness and Cognition, 14(2), 377-389.

Huntjens, R. J., Peters, M. L., Postma, A., Woertman, L., Effting, M., & van der Hart, O. (2005). Transfer of newly acquired stimulus valence between identities in dissociative identity disorder (DID). Behaviour research and therapy, 43(2), 243-255.

Huntjens, R. J., Verschuere, B., & McNally, R. J. (2012). Inter-identity autobiographical amnesia in patients with dissociative identity disorder. PloS one, 7(7), e40580.

Fox, E., Russo, R., Bowles, R., & Dutton, K. (2001). Do threatening stimuli draw or hold visual attention in subclinical anxiety? Journal of Experimental Psychology: General, 130(4), 681.

Meixner, J. B., & Rosenfeld, J. P. (2014). Detecting knowledge of incidentally acquired, real-world memories using a P300-based concealed-information test. Psychological science, 25(11), 1994-2005.

Peters, M. L., Uyterlinde, S. A., Consemulder, J., & van der Hart, O. (1998). Apparent amnesia on experimental memory tests in dissociative identity disorder: An exploratory study. Consciousness and Cognition, 7(1), 27-41.

(22)

Peterson, R. A. (2001). On the use of college students in social science research: Insights from a second‐order meta‐analysis. Journal of consumer research, 28(3), 450-461.

Piper, A., & Merskey, H. (2004). The persistence of folly: A critical examination of dissociative identity disorder. Part I. The excesses of an improbable concept. Canadian Journal of Psychiatry, 49, 592-600.

Rosenfeld, J. P. (2011). P300 in detecting concealed information. Memory detection: Theory and application of the Concealed Information Test, 63-89.

Seymour, T.L., Seifert, C.M., Shafto, M.G., and Mosmann, A.L. (2000). Using Response Time Measures to Assess “Guilty Knowledge”. Journal of Applied Psychology, 85 (1), 30-37.

Slick, D. J., Hopp, G., Strauss, E., & Spellacy, F. J. (1996). Victoria Symptom Validity Test: Efficiency for detecting feigned memory impairment and relationship to

neuropsychological tests and MMPI-2 validity scales. Journal of Clinical and Experimental Neuropsychology, 18(6), 911-922.

Spiegel, D., Loewenstein, R. J., Lewis‐Fernández, R., Sar, V., Simeon, D., Vermetten, E. & Dell, P. F. (2011). Dissociative disorders in DSM‐5. Depression and anxiety, 28(12), E17-E45.

Squire, L. R., & Zola, S. M. (1998). Episodic memory, semantic memory, and amnesia. Hippocampus, 8(3), 205-211.

Verschuere, B., Ben-Shakhar, G., and Meijer, E. H. (2011). Memory Detection; Theory and Application of the Concealed Information Test. Cambridge University Press, (1), 1- 319.

(23)

Verschuere, B., Crombez, G., De Clercq, A., & Koster, E. H. (2004). Autonomic and behavioral responding to concealed information: Differentiating orienting and defensive responses. Psychophysiology, 41(3), 461-466.

Verschuere, B., & Meijer, E. H. (2014). What’s on Your Mind? European Psychologist, 19(3), 162-171.

(24)

Bijlage 1: Deelnemer instructies

Participant’s Information Sheet

“Testing the Parashoot- Camera for Visual Perception”

You have volunteered to take part in the above study. Before you make a decision, it is important to know why the research is conducted and what it is about. Please read this information carefully and take your time to decide whether or not to participate. If, after you read this information you have questions, feel free to ask for explanations.

This research was initiated by Bruno Verschuere of the program group Clinical Psychology,

Department of Psychology, FMG, University of Amsterdam, aiming to investigate the effectiveness of two protocols used in the Concealed information Test (CIT). The study is expecting about 42

volunteers.

The aim of the investigation

A Concealed Information Test (CIT) is a paradigm designed in order to determine if a participant is concealing knowledge. This well documented test has shown great promise by easily and effectively detecting concealed information in research, as well as practical applications. The aim of this study is to test two protocols used in the CIT.

Instructions and procedure There will be two tasks.

 After inclusion of informed consent you will get the parashoot camera attached to your clothing and leave the lab to execute one of five activities. These activities take place in and around the UvA- Roeterseiland and are performable in approximately 15 minutes.

In the second phase of the experiment, you will return to the lab and perform computer tasks about visual perception.

Voluntary participation

If you are to refrain from participating in this experiment, this decision in no way will affect you. If during the investigation you decide to discontinue participation, it will have no consequences. 24 hours prior to testing, you may request to omit your data. You are free to discontinue without giving any reason. If you discontinue your participation, or afterwards, withdraw your consent within 24 hours, then your data will be removed from our files and destroyed.

Insurance

There are no risks for you in this study; therefore, as it poses no risk to your health or safety along with it, there is no special insurance.

Compensation

We appreciate your participation in this study very much. With your participation you will contribute to the scientific research on the RT-CIT. However, your participation in this study is voluntary, and there is only a small compensation for it. You can receive 1,5 credit.

(25)

Confidentiality

All your data will be treated confidentially. The informed consent form you are asked to sign gives these people permission to view the data. The data obtained during the investigation is stored in the computer and will remain until 5 years after completion of the investigation. If the results of this study are reported in journals or at scientific meetings/conferences, you will never be mentioned by name.

Further information

If you want further information about this study, we will be glad to answer your questions at any time. You may contact the researchers Bruno Verschuere (De Diamantbeurs, room 5.12,

Weesperplein 4, 1018 XA, Amsterdam, telephone: ++31205256799, email: b.j.verschuere@uva.nl), and Kalliopi Theocharidou (telephone: ++31618131261, email:

kalliopi.theocharidou@student.auc.nl). If you wish to receive the final results of this study, please provide your email address in the informed consent.

For any complaints about this study, please contact the member of the Ethics Committee of the Department of Psychology of the University of Amsterdam, Dr. Arnold van Emmerik (De

Diamantbeurs, Weesperplein 4, 1018 XA, Amsterdam telephone: 0205258604, email: A.A.P.vanEmmerik@uva.nl).

(26)

Bijlage 2: Scenario’s / voorbeelditems voor de afname van de CIT

Activiteit 1 Activiteit 2 (TARGET)

Activiteit 3 Activiteit 4 Activiteit 5

Activiteit 6 Locatie Albert Heijn

Kriterion Crea REC-de brug Diamant-

beurs

Artis

Persoon Vakkenvuller De barman Baliemede-

werker Horecamede- werker Portier Kaartjesverkoopster

Object Bonusboekje Postkaart Programma-

boekje Servetje Flyer Speurtocht-boekje

Activiteit Omcirkel een product Schrijf titel film op achterkant Plaats in rekje bij uitgang Gooi weg in prullenbak buiten Prik op prikbord Plaats je vinger op een dier

(27)

Bijlage 3: Gerandomiseerd schema van de verdeling van de deelnemers over de 6 scenario’s

Proefpersoon nummer Scenario nummer

1 1 2 6 3 3 4 4 5 5 6 1 7 6 8 3 9 4 10 5 11 1 12 6 13 3 14 4 15 5 16 1 17 6 18 3 19 4 20 5 21 1 22 6 23 3 24 4 25 5 26 1 27 6

(28)

28 3

(29)

Bijlage 4: Verklaring inzake oorspronkelijkheid

Ik verklaar hierbij dat deze scriptie een oorspronkelijk werkstuk is, dat uitsluitend door

mij vervaardigd is. Als ik informatie en ideeën aan andere bronnen heb ontleend, heb

ik hiervan expliciet melding gemaakt in de tekst en de noten.

(Amsterdam, 29.05.2015)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien tijdens de quarantaineperiode een huisgenoot symptomen ontwikkelt, begint de pe- riode van 10 dagen opnieuw voor de asymptomatische huisgenoten die aan deze nieuwe

Formaldehyde hars P tert butylfenolformaldehyde hars Schoenen horlogebandjes Voor neopreenrubber. Acrylaten

Regels van derden downloaden uit de Registratie toepasbare regels (RTR) en aanpassen voor eigen

Karla Laheye: “In de beginjaren probeerden jullie zo veel mogelijk distributeurs warm te maken voor de producten van Cavalor.. Is dat distributeursnetwerk vandaag nog altijd

Als bijvoorbeeld in een regio het aantal positieve testen ernstig is en het aantal ziekenhuisopnames zorgelijk, dan geldt het risiconiveau ‘Ernstig’. Wanneer geldt

Bij een klein deel van de mensen wordt het tranen niet veroorzaakt door te droge ogen, maar ligt het aan de traanwegen die de tranen naar de neus afvoeren.. In elk oog hebben we in

(Al is registratie intussen niet meer nodig, n.d.r.) Dit bete- kent jaarlijks ongeveer dertig mil- joen gratis bus- en tramritten”, re- kent Tom Van de Vreken van De Lijn ons voor..

Zorgkoepel Zorgnet-Icuro wil vooral weten of personeelsleden die positief testen maar geen symptomen hebben, mits ze het nodige beschermend materiaal dragen, aan de slag mogen