• No results found

De invloed van ADHD-symptomen op reactiesnelheid bij cognitieve veroudering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van ADHD-symptomen op reactiesnelheid bij cognitieve veroudering"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van ADHD-symptomen op Reactiesnelheid bij

Cognitieve Veroudering

Ashley Hagers

10306390

onder begeleiding van drs. G.H. Tamminga

Woorden: 4278 Woorden abstract: 188

(2)

Abstract

ADHD belast de cognitie wegens een verminderde connectiviteit tussen hersengebieden. Bij het verouderingsproces verslechteren de cognitieve functies door een afname van connectiviteit tussen hersengebieden. Een trage reactietijd is bij beiden een van de meest consistente bevindingen. In dit onderzoek wordt de invloed van leeftijd en ADHD-symptomen op reactiesnelheid onderzocht in een populatiesteekproef. Bij 83 deelnemers tussen de 45 en 75 jaar (M = 56.27, SD = 6.51) werd een

simple en choice reaction time taak afgenomen. Aangezien ADHD een heterogene stoornis is waarvan

wordt aangenomen dat iedereen in meer of mindere mate over ADHD-symptomen beschikt, was een diagnose ADHD niet vereist. Uit de resultaten blijkt dat er geen invloed is van ADHD-symptomen, leeftijd of de combinatie van de factoren op beide taken. Op basis van dit onderzoek kan

geconcludeerd worden dat ADHD-symptomen en leeftijd geen invloed hebben op reactiesnelheid. Wellicht moet deze conclusie genuanceerd worden op basis van de gevestigde literatuur en beperkingen van het onderzoek. Het effect binnen een populatiesteekproef zou minder groot dan verwacht kunnen zijn. Hoewel er geen effecten gevonden zijn, vormt dit onderzoek een belangrijke basis voor verdere studies naar cognitieve veroudering en ADHD.

(3)

De Invloed van ADHD-symptomen op Reactiesnelheid bij Cognitieve Veroudering

Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) is een aandachtstekortstoornis resulterend in

emotionele, psychologische en leerproblemen. Het wordt beschreven als een van de meest

voorkomende stoornissen in de kindertijd (Furman, 2005). Hoewel het een ontwikkelingsstoornis is, kunnen de symptomen chronisch zijn. Eerdere onderzoeken concluderen dat ADHD in 30 tot 60 procent van de gevallen in de volwassenheid blijft voortbestaan (Clarke, Heussler & Kohn, 2005, Kooij et al., 2005, Mannuzza et al., 1991, aangehaald in Rasmussen, Palmstierna & Levander, 2015). Onderzoek naar ADHD heeft zich voorgaande jaren voornamelijk op kinderen gericht. Nu blijkt dat de symptomen aanhoudend zijn, is onderzoek naar de invloed van ADHD in de volwassenheid gewenst. De aanhoudende symptomen van ADHD veroorzaken in de volwassenheid namelijk cognitieve problematiek. Volwassenen met ADHD geven aan moeite te hebben met concentratie, organisatie en discipline. Ook het geheugen en helder kunnen denken is volgens mensen met ADHD verstoord (Kessler et al., 2006). Deze problematiek lijkt progressief te zijn gezien het feit dat ouderen

gediagnosticeerd met ADHD aangeven meer belemmeringen in het leven te ondervinden en hebben daarnaast ook een minder positief levensvooruitzicht dan jongere volwassenen met ADHD. Dit zorgt voor lagere waardering van quality of life dan volwassenen zonder ADHD (Brod et al., 2011). Hoewel het onderzoek van de gevolgen van ADHD bij volwassenen toeneemt, is het aantal studies naar ouderen met ADHD beperkt. Nu het aantal ouderen met ADHD in de toekomst zal stijgen door de toenemende vergrijzing, is onderzoek naar de invloed en gevolgen van ADHD op reactiesnelheid bij ouderen noodzakelijk.

ADHD is een stoornis die in meer of mindere mate voorkomt. Dit is afhankelijk van de persoon, maar ook van leeftijd. Uit onderzoek blijkt dat de mate van ADHD kan afnemen naarmate men ouder wordt, omdat bij sommige symptomen remissie kan optreden. Daarentegen kunnen andere symptomen verslechteren (Biederman, Mick & Faraone, 2000). Aangezien deze studie betrekking heeft op ouderen kunnen sommige symptomen zijn verminderd. Om die reden wordt ADHD naast syndromatisch ook symptomatisch bestudeerd (Keck et al., 1998).

Zoals eerder beschreven bestaan de symptomen van ADHD uit disorganisatie, inattentie, impulsiviteit en hyperactiviteit (Clarke, Heussler & Kohn, 2005). Bij het uitvoeren van taken lijkt inattentie de oorzaak te zijn van een tragere reactietijd (Vaurio, Simmonds & Mostofsky, 2009). Een trage reactietijd is een van de meest consistente bevindingen bij mensen met ADHD in vergelijking met mensen zonder ADHD: zij vertonen een normale reactietijd (Karalunas, Huang-Pollock & Nigg, 2012). Reactietijd is verbonden met snelheid van verwerken: hoe sneller men informatie verwerkt, hoe sneller de reactiesnelheid is (Hervey, Epstein & Curry, 2004). Bij mensen met ADHD lijkt het

informatieverwerkingsproces verstoord. Hierbij wordt gerefereerd naar het proces waarin een respons wordt gevormd op een waargenomen stimulus. De afwijkende reactietijd bij mensen met ADHD zou

(4)

verklaard kunnen worden door een defect in de attentionele fase van het informatieverwerkingsproces (Dhar, Been & Minderaa, 2008). Op die manier is inattentie de oorzaak van een tragere reactietijd (Vaurio, Simmonds & Motofsky, 2009). De snelheid van verwerken lijkt daardoor trager, waardoor de encodering van de stimulus niet efficiënt kan worden omgezet in een respons (Sergeant, 2005).

Daarnaast verslechteren cognitieve functies door het verouderingsproces dat ieder persoon ondergaat. Cognitieve functies nemen af naar mate men ouder wordt (Li, Lindenberger & Sikström, 2001). Dit staat bekend als cognitieve veroudering en vindt plaats tussen de volwassenheid en ouderdom. Cognitieve veroudering is een proces in de hersenen waarbij de connectiviteit tussen hersengebieden vermindert als gevolg van het afnemen van de witte stof in de hersenen (O’Sullivan et al., 2001). Eén van de meest prominente tekorten binnen de cognitieve veroudering is het afnemen van de informatieverwerkingssnelheid: men neemt langzamer informatie op en wordt trager (Salthouse, 1996). De reactietijd neemt dus toe naar mate men ouder wordt (Nilsson et al., 2014). Reactietijd wordt vaak gemeten door middel van een simple reaction time taak (SRT) of een choice reaction time taak (CRT). Bij een SRT is er slechts één stimulus waarop één respons mogelijk is. Bij een CRT zijn er verschillende stimuli mogelijk die ieder een eigen respons vereisen. Hierdoor moet er bij het uitvoeren van de CRT één respons worden geselecteerd uit twee conflicterende responsen. Dit wordt responsselectie genoemd (Dykiert et al., 2012). Aangezien er bij de SRT maar één stimulus is met één respons hoeft er geen respons te worden geselecteerd. Hoewel de SRT een aanspraak doet op het cognitieve vermogen, doet de CRT dat in grotere mate vanwege een extra stap in de

informatieverwerking. Door cognitieve veroudering vertonen mensen met een hogere leeftijd een tragere reactietijd op beide reactietijd taken. Dit effect is op de CRT vanwege de toenemende moeilijkheidsgraad wat betreft informatieverwerking nog sterker (Dykiert et al., 2012).

De met cognitieve veroudering gepaard gaande trage reactietijd van ouderen komt overeen met de reactietijd die mensen met ADHD vertonen. De stoornis zorgt voor cognitieve problematiek waardoor mensen met ADHD een achterstand hebben in vergelijking met gezonde personen (Tamm et al., 2012). Eerder werd al benoemd dat door het verouderingsproces de connectiviteit tussen

hersengebieden afneemt (O’Sullivan, 2001). Bij ADHD is er ook sprake van een verstoorde

connectiviteit tussen de hersengebieden door een afwijking in de witte stof in de hersenen (Konrad & Eickhoff, 2010). Om die reden is een situatie denkbaar waarin de cognitieve reserve van ouderen met ADHD overbelast raakt. De cognitieve reserve is de hypothetische capaciteit van het volwassen brein om problemen op een flexibele manier aan te pakken waardoor er zo min mogelijk cognitief vermogen wordt gebruikt (Whalley et al., 2004). Bij ouderen met ADHD wordt het cognitief vermogen in grote mate verbruikt doordat zij twee soorten problematiek ondervinden: de symptomen van ADHD en de gevolgen van cognitieve veroudering. Er is sprake van een double jeopardy: een dubbele belasting. Gezonde ouderen zonder ADHD ervaren deze double jeopardy niet omdat zij alleen cognitief

(5)

verouderen. De cognitieve reserve is niet overbelast en zij beschikken over voldoende cognitief vermogen om ingewikkelde taken efficiënt op te kunnen lossen. De cognitieve reserve wordt beïnvloed door IQ, educatie en occupatie. Mensen met een hoger IQ, een betere scholing en hogere baan hebben een grotere cognitieve reserve dan mensen die lager scoren op bovengenoemde zaken. Dit komt doordat deze mensen een betere flexibiliteit hebben ontwikkeld waardoor zij effectiever met problematiek om kunnen gaan (Tucker & Stern, 2011). Hoewel er geen onderzoek beschikbaar is naar cognitieve reserve in de verouderende hersenen en ADHD, is er wel onderzoek gedaan naar de invloed van cognitieve reserve op de ziekte van Alzheimer. Bij deze vorm van dementie ontstaan ook

cognitieve functiestoornissen. Eerder onderzoek concludeert dat de cognitieve reserve een verschillend klinisch beeld kan geven wanneer dezelfde diagnose wordt gesteld. In dit geval rapporteerden de personen met een hogere cognitieve reserve minder symptomen van Alzheimer dan de personen met een lagere cognitieve reserve (Tucker & Stern, 2011). Aangezien ADHD ook cognitieve problematiek veroorzaakt zou er een vergelijkbaar effect op kunnen treden bij mensen met ADHD: mensen met ADHD en een grote cognitieve reserve zullen minder symptomen rapporteren en beter presteren op de reactietijd taken omdat zij gebruik kunnen maken van hun cognitieve reserve ondanks de double

jeopardy van ADHD symptomen en cognitieve veroudering. Mensen met ADHD en een kleine

cognitieve reserve zullen daarentegen meer symptomen rapporteren en slechter presteren op de reactietijd taken omdat de double jeopardy niet kan worden opgevangen door een kleine en overbelaste cognitieve reserve.

Hoewel het onderzoek naar de invloed van ADHD in de volwassenheid toeneemt, blijft de invloed van ADHD symptomen op cognitieve veroudering onderbelicht. Samenvattend vertonen mensen met ADHD een trage reactietijd als gevolg van symptomen die persistent zijn in de

volwassenheid. Deze worden mogelijk verklaard door een defect in het informatieverwerkingsproces waardoor men informatie trager verwerkt. Ook ouderen verwerken informatie trager wegens

cognitieve veroudering. Als gevolg hiervan vertonen zij een tragere reactietijd dan jongeren. De invloed van ADHD op reactietijd bij cognitieve veroudering is reeds niet onderzocht. Mogelijk vormt cognitieve veroudering een extra belasting bij mensen die meer ADHD symptomen rapporteren. Dit wordt ondersteund door onderzoek waarin wordt geconcludeerd dat dezelfde diagnose verschillende klinische beelden kan geven afhankelijk van de cognitieve reserve waarover men beschikt. Mensen die meer symptomen van ADHD rapporteren zullen een kleinere cognitieve reserve hebben dan mensen die minder symptomen van ADHD rapporteren. Door een beperkte cognitieve reserve verwerken zij informatie minder efficiënt. Verwacht wordt dat hierdoor een hogere reactietijd wordt gevonden op de SRT en CRT en dat deze reactietijd steeds meer toeneemt naar mate men ouder wordt. Aangezien de CRT een extra stap in het informatieverwerkingsproces vereist zal hier waarschijnlijk een sterker effect worden gevonden. Wanneer dit sterkere effect wordt aangetoond zal dit een bewijs vormen voor een afwijkende manier van informatieverwerking bij een toenemende moeilijkheidsgraad van taken.

(6)

Op die manier wordt verwacht dat meer ADHD-symptomen een negatieve invloed vormen op reactiesnelheid bij cognitieve veroudering

(7)

Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek deden 83 mensen mee. Zij hadden een leeftijd tussen de 45 en 75 jaar. Hiervan was 52 vrouw, 30 man en van één deelnemer was dit onbekend. Voor het onderzoek was niet vereist dat men gediagnosticeerd is met ADHD, omdat wordt aangenomen dat iedere persoon in meer of mindere mate kenmerken vertoont die overeenkomen met de symptomen van ADHD. De personen zijn geselecteerd uit een sample van de familie- en kennissenkring van studenten van de Universiteit van Amsterdam. Bij de deelnemers werd de Nederlandse Leestest voor Volwassenen (NLV)

(Schmand et al., 1992) afgenomen om het premorbide intelligentieniveau te schatten. Wanneer men een IQ had van 75 of lager (overeenkomend met een normscore van 58.6 – 60.2 of lager) werd de deelnemer van het onderzoek uitgesloten. Ook werd de Mini-mental State Examination (MMSE) (Kok & Verhey, 2002). Bij een score van 24 of lager werd men van het onderzoek uitgesloten. Er zou dan sprake kunnen zijn van een milde cognitieve stoornis. Tevens werd er een algemene vragenlijst afgenomen waarin naar ernstige neurologische aandoeningen werd gevraagd zoals een

hersenbloeding/infarct, epilepsie of degeneratieve aandoeningen. Indien men een dergelijke

aandoening had (gehad) werd men uitgesloten van het onderzoek. Deze overwegingen zijn gemaakt om andere oorzaken dan ADHD-symptomen die invloed hebben op het cognitief functioneren uit te sluiten. De deelnemers ondertekenden een toestemmingsverklaring voor de deelname aan het onderzoek. Het onderzoek is goedgekeurd door de Commissie Ethiek (nr. 2015-BC-4344).

Materialen

ADHD Rating Scale Screening (Kooij & Buitelaar, 2005): Met deze vragenlijst werd aan de

hand van zelfrapportage wat betreft aandachtsproblemen en hyperactiviteit ingeschat in hoeverre men symptomen van ADHD heeft. Er werd gebruik gemaakt van de verkorte versie (minder stellingen) aangezien het onderzoek zich richt op cognitieve veroudering. Hierbij werden alleen de stellingen over de volwassenheid ingevuld en die over de kindertijd buiten beschouwing gelaten. De verkorte versie van deze vragenlijst bestaat uit 23 stellingen die overeen komen met symptomen van ADHD. Per stelling diende men de score te kiezen die het gedrag gedurende het leven het beste beschrijft. De scores variëren van 0 (nooit of zelden), 1 (soms), 2 (vaak) en 3 (erg vaak). Een symptoom werd als aanwezig beschouwd wanneer men de score 2 (vaak) of 3 (erg vaak) gaf. In totaal zijn er 66 punten te behalen.

Nederlandse Leestest voor Volwassenen (Schmand et al., 1992): Deze test werd gebruikt om

het intelligentieniveau te schatten. De test bestaat uit een serie woorden die een ongebruikelijke uitspraak hebben. De test correleert hoog met (verbale) intelligentie en is relatief ongevoelig voor

(8)

hersenbeschadigingen. Het aantal juist uitgesproken woorden vormt een NLV-score die met behulp van een normtabel wordt omgezet in een IQ-schatting.

Mini-Mental State Examination (Kok & Verhey, 2002): De vragenlijst is bedoeld om

cognitieve stoornissen en hun ernst te detecteren. De vragen zijn gericht op het testen van registratie, aandacht, rekenen, herinneren, taal, het opvolgen van simpele instructies en oriëntatie. Met iedere vraag is vijf punten te verdienen en in totaal zijn er 30 punten te behalen.

Simple Reaction Time Task (naar voorbeeld van De Sonneville, 1999): De test meet

psychomotorische reactiesnelheid en geeft een indicatie van alertheid en motorische snelheid. In het algemeen meet de SRT reactietijd waarbij het uitvoeren van de taak wordt afgewisseld tussen de linker- en rechterhand. De SRT werd in dit onderzoek gebruikt om de gemiddelde reactietijd van beide handen te meten. De test is afgeleid van de basis reactiesnelheid taak in de Amsterdamse

Neuropsychologische Taken (ANT) batterij. De deelnemers moesten zo snel mogelijk op een bepaalde toets drukken nadat er een stimulus verschijnt op het beeldscherm. Na een oefensessie van 12 trials voor elke hand worden er 30 stimuli voor 1500 ms gepresenteerd met een inter-stimulus interval. Indien men niet reageerde binnen 1500 ms, verdween de stimulus zonder een respons te registreren.

Choice Response Time Task (naar voorbeeld van Shammi, Bosman & Stuss, 1998): Het doel

van de test is psychomotorische reactiesnelheid te meten. De CRT werd in dit onderzoek gebruikt om gemiddelde reactietijd van beide handen te meten wanneer er sprake is van een extra stap in de informatieverwerking: responsselectie. Bij deze taak werd een bepaalde stimulus-respons associatie aangeleerd. Men moest zo snel mogelijk op de linker- (Z) of rechtertoets (/) drukken zodra een groene of blauwe cirkel op het scherm verscheen. Na een oefenblok van 20 trials volgden er twee

experimentele blokken van 60 trials. De tijd tussen het presenteren van de stimuli was variabel tussen de 1250 en 1750 ms.

Procedure

Het onderzoek startte met het afnemen van de NLV (Schmand et al., 1992) en de MMSE (Kok & Verhey, 2002). Dit was voor iedere deelnemer gelijk. Vervolgens bestond het onderzoek uit vier condities. Aangezien het onderzoek gebruik maakte van een testbatterij werden er ook andere tests gebruikt die in de condities zijn verwerkt. Voor de indeling van de stimuli werd er gebruik gemaakt van randomisatie. Zie figuur 1 voor de opzet van het onderzoek

(9)

Om een mogelijke bias van vermoeidheidseffecten te voorkomen werden deelnemers random ingedeeld in één van de condities.

De tests en vragenlijsten werden bij alle deelnemers afgenomen in ruimtes die relatief stimulusarm waren. Omgeving kon hierdoor zo min mogelijk invloed uitoefenen op de reactietijden. In deze ruimte was gedurende het gehele onderzoek de proefleider samen met de deelnemer aanwezig. De tests zijn gemaakt op een laptop van Dell waarop de taken met het programma Presentation 0.70 (Neurobehavioral Systems, 2015) en E-Prime 2.0 (Psychology Software Tools, 2015) zijn

geprogrammeerd.

Samen met de deelnemer werden de standaard instructies doorgenomen. Daarna volgden er enkele oefen trials. Uiteindelijk begon de echte taak. De proefleider bevond zich hierbij naast de deelnemer.

Het onderzoek eindigde met een algemene vragenlijst waarin algemene informatie over deelnemer werd uitgevraagd. De deelnemer vulde deze individueel in. Na het invullen van de algemene vragenlijst werd de deelnemer bedankt voor de deelname.

Statistische analyse

Het programma SPSS Statistics 21 (IBM, 2012) werd gebruikt om de data van de deelnemers te verwerken en de statistische analyses uit te voeren. Allereerst werd de data op de tests en

vragenlijsten van alle deelnemers verwerkt. De data van deelnemers met een neurologische aandoening (zelfrapportage) werd geëxcludeerd zodat er geen sprake kon zijn van een afwijkende reactietijd door een andere cognitieve functiestoornis. Om outliers te voorkomen werd besloten om data te verwijderen wanneer de gemiddelde reactietijd zowel op de SRT als de CRT extreem kort of extreem lang was. Voor beide taken werd de data verwijderd wanneer de gemiddelde reactietijd onder de 100 ms of boven de 600 ms kwam, zodat er sprake was van een serieuze respons (Ratcliff, 1993).

(10)

In de data zaten op grond van deze criteria geen outliers. Uiteindelijk werd er gewerkt met een power van .92 op basis van de data van 78 deelnemers. Alpha werd ingesteld op .05 en de effectgrootte op .15. De criteria voor de effectgrootte werden ingesteld op .10 (klein), .30 (gemiddeld) en .50 (groot) (Cohen, 1992).

In dit onderzoek werd de invloed van leeftijd (onafhankelijke variabele) en

ADHD-symptomen (moderator) op reactiesnelheid op de SRT en CRT (afhankelijke variabelen) onderzocht. Er werd een multipele regressie met moderatie-analyse uitgevoerd om de effecten van leeftijd en ADHD-symptomen op gemiddelde reactietijd op de SRT en de CRT te meten. Op beide reactietijd taken werd de analyse uitgevoerd. Deze toetsen werden uitgevoerd om na te gaan of leeftijd en ADHD-symptomen daadwerkelijk de gemiddelde reactietijd op de SRT en de hebben beïnvloed (zie figuur 2). Aan de assumpties van lineariteit en normaliteit werd voldaan. Er was sprake van

multicollineariteit. Hiervoor werd gecontroleerd door de variabelen ADHD-symptomen en leeftijd te centreren. Na het centreren was er geen sprake meer van multicollineariteit. Met de gecentreerde variabelen werd de interactieterm (ADHD-symptomen * leeftijd) aangemaakt. Deze variabelen werden gebruikt voor de analyse. De multipele regressie werd forced entry uitgevoerd.

(11)

Resultaten

Deelnemers

Voor de analyse is de data van 78 deelnemers gebruikt. Hiervan was 28 man, 49 vrouw en van één persoon was het geslacht onbekend wegens het niet invullen van deze gegevens. Vijf mensen zijn geëxcludeerd wegens een neurologische aandoening. Zie tabel 1 voor de karakteristieken van de deelnemers.

Tabel 1: Karakteristieken van de deelnemers

N = 78 M SD Min. Max.

Leeftijd (in jaren) 56.27 6.51 46 71 ADHD-symptomen 12.41 6.70 0 41 IQ 108.20 9.38 81 130

Figuur 3: Histogrammen leeftijd, ADHD-symptomen en IQ

Onderzoeksresultaten algemeen

Hieronder volgt een tabel van de beschrijvende statistiek van de SRT en de CRT. Deze gegevens zijn afgeleid van de gemiddelde reactietijd op de SRT en CRT.

(12)

Tabel 2: Beschrijvende statistiek van de gemiddelde reactietijd op de SRT en CRT

M SD Min. Max.

SRT (gemiddelde reactietijd) 251,70 34,61 184,90 381,28 CRT (gemiddelde reactietijd) 397,14 37,03 326,53 517,38

Onderzoeksresultaten SRT

Er werd geen hoofdeffect van leeftijd gevonden, ß = .21, t(74) = 1.82, p = .07. Ook werd er geen hoofdeffect voor ADHD-symptomen gevonden, ß = .08, t(74) = .69, p = .49. De variantie van de gemiddelde reactietijd op de SRT kan niet worden toegeschreven aan leeftijd of ADHD-symptomen.

Daarnaast werd er geen interactie effect gevonden voor leeftijd en ADHD-symptomen gecombineerd, ß = -.08 , t(74) = -.70, p = .48. Dit houdt in dat de combinatie van beide variabelen de gemiddelde reactietijd op de SRT niet beïnvloeden.

Het model van de SRT was niet significant, R² = .05, F(3,74) = 1.38, p = .25. Ongeveer 5.3% van de variantie in gemiddelde reactietijd op de SRT kan worden toegeschreven aan leeftijd, ADHD-symptomen en de interactie van die variabelen. Dit is een zeer klein effect.

Tabel 3: Multipele regressie met een moderatie-analyse voor de SRT (95% BI)

Stap 1 b SE ß ß p Constant 251.47 4.17 p < .001 (243.69, 259,25) Leeftijd 1.10 .68 .21 p = .071 (-.098, 2.30) ADHD-symptomen .410 .54 .079 p = .490 (-.769, 1.589) Leeftijd * ADHD -.068 .10 -.080 p = .484 (-.262, .125) R² = .053

(13)

Figuur 4: resultaten SRT

Onderzoeksresultaten CRT

Er werd geen hoofdeffect gevonden voor leeftijd, ß = .08, t(74) = .73, p = .47. Ook werd er geen hoofdeffect gevonden voor ADHD-symptomen, ß = .08, t(74) = .68, p = .50. De variantie van de gemiddelde reactietijd op de CRT kan niet worden toegeschreven aan leeftijd of

ADHD-symptomen.

Daarnaast werd er geen interactie effect gevonden voor leeftijd en ADHD-symptomen gecombineerd, ß = -.18, t(74) = -1.58, p = .12 Dit houdt in dat de combinatie van beide variabelen de gemiddelde reactietijd op de CRT niet beïnvloeden.

Het model van de CRT was niet significant, R² = .04, F(3,74) = 1.10, p = .35. Ongeveer 4.3% van de variantie in gemiddelde reactietijd op de CRT kan worden toegeschreven aan leeftijd, ADHD-symptomen en de interactie van die variabelen. Dit is een zeer klein effect.

(14)

Tabel 3: Multipele regressie met een moderatie-analyse voor de CRT (95% BI) Stap 1 b SE B Beta p Constant 396.59 4.15 p < .001 (388,22, 404,96) Leeftijd .471 .70 .083 p = .470 (-.821, 1.763) ADHD-symptomen .433 .54 .078 p = .498 (-.835, 1.702) Leeftijd * ADHD -.165 .08 -.180 p = .119 (-.374, .043) R² = .043 Figuur 5: resultaten CRT

(15)

Discussie

Dit onderzoek had als doel de invloed van ADHD-symptomen op reactiesnelheid bij cognitieve veroudering te onderzoeken. Een trage reactietijd is één van de belangrijkste kenmerken van ADHD en van het verouderingsproces. Om deze reden stond de vraag wat de combinatie van ADHD-symptomen en leeftijd voor invloed heeft op reactietijd in dit onderzoek centraal.

Uit de resultaten bleek dat de gemiddelde reactietijd op de SRT niet toenam naar mate men ouder werd, meer ADHD-symptomen vertoonde of afhankelijk was van een combinatie van leeftijd en ADHD-symptomen. Hetzelfde kon geconcludeerd worden voor de CRT. De samenhang tussen leeftijd en ADHD-symptomen op de gemiddelde reactietijd (R²) op de CRT was daarnaast kleiner dan de samenhang tussen dezelfde variabelen op de SRT. Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat leeftijd, ADHD-symptomen of een combinatie van leeftijd en ADHD-symptomen geen invloed hebben op reactiesnelheid. Deze conclusie spreekt de vooraf opgestelde hypothesen tegen.

Ten eerste werd verwacht dat de reactietijd toe zou nemen naar mate men ouder wordt. Door het afnemen van de connectiviteit tussen hersengebieden verslechteren de cognitieve functies en neemt de snelheid van informatieverwerking af waardoor een hogere gemiddelde reactietijd ontstaat (Li, Lindenberg & Sikström, 2001, Nilsson et al., 2014, O’Sullivan et al., 2001, Salthouse, 1996). Dit effect werd niet gevonden. Dat zou betekenen dat leeftijd geen invloed zou hebben op reactiesnelheid. Nu een trage reactietijd een van de meest consistente bevindingen is binnen het verouderingsproces, is dit een opmerkelijke bevinding die hoogstwaarschijnlijk met beperkingen binnen het onderzoek te maken heeft. De grootte van de steekproef is wellicht te klein geweest. Er is gewerkt met een effectgrootte van .15 wegens het beschikken over een beperkt aantal deelnemers. Hiermee worden alleen grote effecten in de analyse gesignaleerd. Om kleinere effecten te kunnen rapporteren zou de steekproef groter moeten zijn. Het hebben van een grotere steekproef zorgt ervoor dat het mogelijk is om een effectgrootte te kiezen die ook minder grote effecten signaleert. In dit geval zou de invloed van leeftijd op reactiesnelheid kleiner zijn dan verwacht. De mate van deze invloed zou in later onderzoek kunnen worden onderzocht door gebruik te maken van een grotere steekproef. Daarnaast zou de intelligentie van de huidige steekproef een rol kunnen spelen. Het IQ valt hoger uit dan gemiddeld (m = 108.20). Dit heeft gevolgen voor de cognitieve reserve. Wanneer men een hoger IQ heeft, biedt de cognitieve reserve meer bescherming omdat de mentale flexibiliteit groter zou zijn (Whalley, 2004, Tucker & Stern, 2011). Een grotere cognitieve reserve beschermt tegen het verouderingsproces, waardoor cognitieve achteruitgang in mindere mate voor problematiek zorgt. In dit onderzoek zou een grotere cognitieve reserve, naast een beperkte steekproefgrootte, mede de oorzaak kunnen zijn voor het feit dat er geen effecten zijn gevonden van leeftijd op reactiesnelheid.

(16)

Ten tweede werd verwacht dat mensen die meer ADHD-symptomen rapporteerden een hogere gemiddelde reactietijd zouden vertonen op de SRT en de CRT. Zij benaderen mensen met de diagnose ADHD het meest. Zoals eerder beschreven is een hoge reactietijd één van de meest consistente bevindingen van ADHD (Karalunas, Huang-Pollock & Nigg, 2012). Op basis van het huidige onderzoek wordt deze bevinding niet ondersteund en lijkt het vertonen van meer ADHD-symptomen geen invloed te hebben op reactiesnelheid. Deelnemers rapporteerden weinig ADHD-symptomen (M = 12.71). De onvoldoende spreiding (SD = 6.70) rond dit lage gemiddelde in de scores zou een oorzaak kunnen zijn van dit tegenstrijdige resultaat. Er is sprake van een verdeling die naar links afwijkt. Hierdoor rapporteren de meeste mensen over het algemeen weinig ADHD-symptomen. Een klinische score op de ADHD-vragenlijst wordt door slechts een beperkt aantal mensen benaderd. Dit aantal is te weinig om in een statistische analyse van een effect te kunnen spreken. Hierbij speelt de

steekproefgrootte en de gekozen effectgrootte een rol. Vervolgonderzoek zou met een grotere steekproef moeten werken zodat er een scherpere effectgrootte kan worden ingesteld. Op die manier zijn er waarschijnlijk meer mensen die ADHD-symptomen rapporteren. In dit geval is de assumptie dat ieder persoon in meer of mindere mate over ADHD-symptomen beschikt niet overeenkomstig met de realiteit en schijnen ADHD-symptomen op basis van deze populatiesteekproef minder vaak voor te komen.

Ten slotte werd er op basis van de theorie van de cognitieve reserve een hypothese opgesteld dat het effect van leeftijd en ADHD-symptomen op reactiesnelheid op de CRT sterker zou zijn dan op de SRT wegens een toenemende moeilijkheidsgraad (Whalley, 2004, Dykiert et al., 2012). De

gemiddelde reactietijd op de CRT zou dan hoger zijn dan op de SRT door een overbelasting van de cognitieve functies vanwege een double jeopardy van ADHD-symptomen en

verouderingsproblematiek. Deze hypothese werd niet ondersteund door de resultaten. De oorzaak hiervoor is hoogstwaarschijnlijk het bovengemiddelde IQ van de onderzochte populatie (m = 108.20). Zoals eerder beschreven houdt het IQ verband met de cognitieve reserve (Tucker & Stern, 2011). De onderzochte populatie heeft wegens een hoger IQ een grotere mentale flexibiliteit. Hierdoor zijn er hoogstwaarschijnlijk geen effecten gevonden op beide tests. Voor later onderzoek zou getracht kunnen worden de invloed van intelligentie op de gemiddelde reactietijd op de CRT te onderzoeken met de hypothese dat men een grotere cognitieve reserve heeft bij een hogere intelligentie, zodat hier causale verbanden uit kunnen worden getrokken.

Hoewel de resultaten aantonen dat er leeftijd en ADHD-symptomen geen invloed uitoefenen op reactiesnelheid, moeten deze op basis van de gevestigde literatuur en beperkingen van het

onderzoek genuanceerd worden. Wellicht is de invloed van leeftijd en ADHD-symptomen op reactiesnelheid in een populatiesteekproef minder groot dan verwacht. De hypothesen worden niet ondersteund door de resultaten, maar dit onderzoek heeft belangrijke inzichten gegeven voor

(17)

vervolgonderzoek. ADHD rondom kinderen is een breed bestudeerd onderwerp. Onderzoek naar ADHD in volwassenheid neemt toe, maar onderzoek naar ouderen met ADHD is in kleine mate beschikbaar. Hierdoor is het exploratief te werk gaan onvermijdelijk. Op basis van de beschreven literatuur is door dit onderzoek een belangrijk inzicht ontstaan in onderzoek naar ouderen met ADHD. Door middel van het advies voor later onderzoek op grond van de resultaten is een belangrijke basis gelegd voor dit onderbelichte, maar relevante veld.

(18)

Literatuurlijst

Azorin, J. M., Benhaim, P., Hasbroucq, T., & Possamaï, C. A. (1995). Stimulus preprocessing and response selection in depression: a reaction time study. Acta psychologica, 89(2), 95-100.

Clarke, S., Heussler, H., & Kohn, M. R. (2005). Attention deficit disorder: not just for children.

Internal medicine journal, 35(12), 721-725.

Cohen, J. (1992). A power primer. Psychological bulletin, 112(1), 155.

Dhar, M., Been, P. H., Minderaa, R. B., & Althaus, M. (2008). Distinct information processing characteristics in dyslexia and ADHD during a covert orienting task: An event-related potential study.

Clinical Neurophysiology, 119(9), 2011-2025.

De Sonneville, L. M. J. (1999). Amsterdam Neuropsychological Tasks: A computer-aided assessment program. Computers in psychology, 6, 187-203.

Dykiert, D., Der, G., Starr, J. M., & Deary, I. J. (2012). Age differences in intra-individual variability in simple and choice reaction time: Systematic review and meta-analysis. PloS one, 7(10), e45759. Furman, L. (2005). What is attention-deficit hyperactivity disorder (ADHD)?, Journal of Child

Neurology, 20(12), 994-1002.

Hervey, A. S., Epstein, J. N., & Curry, J. F. (2004). Neuropsychology of adults with attention-deficit/hyperactivity disorder: a meta-analytic review. Neuropsychology, 18(3), 485.

Karalunas, S. L., Huang-Pollock, C. L., & Nigg, J. T. (2012). Decomposing attention-deficit/hyperactivity disorder (ADHD)-related effects in response speed and variability.

Neuropsychology, 26(6), 684.

Keck, P., McElroy, S., Strakowski, S., West, S., Sax, K., Hawkins, J.,Bourne, M. & Haggard, P. (1998). 12-month outcome of patients with bipolar disorder following hospitalization for a manic or mixed episode. American Journal of Psychiatry 155, 646–652

Kessler, R. C., Adler, L., Barkley, R., Biederman, J., Conners, C. K., Demler, O. & Zaslavsky, A. M. (2006). The prevalence and correlates of adult ADHD in the United States: results from the National Comorbidity Survey Replication. The American journal of psychiatry, 163(4), 716-723.

Kok, R., Verhey, F. (2002). Dutch translation of the Mini Mental State Examination.

Li, S. C., Lindenberger, U., & Sikström, S. (2001). Aging cognition: from neuromodulation to representation. Trends in cognitive sciences, 5(11), 479-486.

Nilsson, J., Thomas, A. J., O'Brien, J. T., & Gallagher, P. (2014). White Matter and Cognitive Decline in Aging: A Focus on Processing Speed and Variability. Journal of the International

Neuropsychological Society, 20(03), 262-267.

O’Sullivan, M. R. C. P., Jones, D. K., Summers, P. E., Morris, R. G., Williams, S. C. R., & Markus, H. S. (2001). Evidence for cortical “disconnection” as a mechanism of age-related cognitive decline.

(19)

Presentation (2015). NBS Presentation version 0.70. Berkeley: Neurobehavioral Systems Inc. Ratcliff, R. (1993). Methods for dealing with reaction time outliers. Psychological bulletin, 114(3), 510.

Salthouse, T. A. (1996). The processing-speed theory of adult age differences in cognition.

Psychological review, 103(3), 403.

Schmand, B., Lindeboom, J., & Van Harskamp, F. (1992). The NLV: Dutch adult reading test. Schneider, W., Eschman, A., & Zuccolotto, A. (2002). E-Prime reference guide. Psychology Software Tools, Incorporated.

Shammi, P., Bosman, E., & Stuss, D. T. (1998). Aging and variability in performance. Aging,

Neuropsychology, and Cognition, 5(1), 1-13.

Sergeant, J. A. (2005). Modeling attention-deficit/hyperactivity disorder: a critical appraisal of the cognitive-energetic model. Biological psychiatry, 57(11), 1248-1255.

Spss, I. (2012). IBM SPSS statistics version 21. Boston, Mass: International Business Machines Corp. Tamm, L., Narad, M. E., Antonini, T. N., O’Brien, K. M., Hawk Jr, L. W., & Epstein, J. N. (2012). Reaction time variability in ADHD: a review. Neurotherapeutics, 9(3), 500-508.

Tucker, A. M., & Stern, Y. (2011). Cognitive reserve in aging. Current Alzheimer Research, 8(4), 354. Vaurio, R. G., Simmonds, D. J., & Mostofsky, S. H. (2009). Increased intra-individual reaction time variability in attention-deficit/hyperactivity disorder across response inhibition tasks with different cognitive demands. Neuropsychologia, 47(12), 2389-2396.

Whalley, L. J., Deary, I. J., Appleton, C. L., & Starr, J. M. (2004). Cognitive reserve and the neurobiology of cognitive aging. Ageing research reviews, 3(4), 369-382.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In the case of attack where the number of non-first packets is greater than the number of first packets, if the verified result of a Tree rule is 'ACCEPT' (i.e., the path

Step three – left and right identification for remaining segments This step is also the same as the left and right leg identification in the full-body configuration case (see

The proposed kCF and kSF can be considered as grapheme-based representations and have several attractive properties: (1) kCF and kSF cover short contour and stroke fragments of

• Triangulering word eerstens gebruik deur die data ten opsigte van die onderwysers wat aan primere skole verbonde is se beleefde eise en behoeftes wat deur middel van

Before the assessment of different diagnostic techniques, chapter 2 completes the introductory part of this thesis by describing the wound healing process, the

Figure 4: Effect of different side lap configurations on final RMSE of dataset Bentelo I and Bentelo II processed with Pix4D 4.2 Comparison of controlled flights (i) with

The overall curriculum design, the breadth and depth of knowledge and skills contained as part of the learning content, the high level of specification and guidance

It is observed that modern renew- able energy grew globally by 4.4% on average compared to a 1.8% growth of energy consumption from 1990 to 2005 when prices of fossil fuels were