• No results found

Babyslaap, moederslaap en opvoedstress : de relatie tussen babyslaap, moederslaap en opvoedstress en de effectiviteit van het slaapgerust programma

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Babyslaap, moederslaap en opvoedstress : de relatie tussen babyslaap, moederslaap en opvoedstress en de effectiviteit van het slaapgerust programma"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

F

ACULTEIT DER

M

AATSCHAPPIJ

-

EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education

Babyslaap, moederslaap en opvoedstress

De relatie tussen babyslaap, moederslaap en opvoedstress en de effectiviteit van het Slaapgerust programma.

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam R.A.A. Kok 10473319 Scriptiebegeleiders: mw. dr. A.M. Meijer & mw. dr. H.R. Rodenburg Amsterdam, april 2015

(2)

Inhoudsopgave

ABSTRACT/SAMENVATTING 4

BABYSLAAP, MOEDERSLAAP EN OPVOEDSTRESS 5

METHODE 11 PARTICIPANTEN 11 Cross-sectionele studie 11 Quasi-experimentele studie 13 PROCEDURE 14 Cross-sectionele studie 14 Quasi-experimentele studie 14 Onderzoeksdesign 15 INFORMED CONSENT 16 MEETINSTRUMENTEN 16

CROSS-SECTIONELE STUDIE 16

QUASI-EXPERIMENTELE STUDIE 18

STATISTISCHE ANALYSE 19

MISSENDE WAARDEN 20

RESULTATEN 20

BESCHRIJVING VAN DE SLAAP EN HET HUILEN VAN DE BABY 20

BESCHRIJVING SLAAP MOEDERS EN HUN OPVOEDSTRESS 20

CORRELATIES MET DEMOGRAFISCHE VARIABELEN 21

BEANTWOORDING HYPOTHESES VAN HET CROSS-SECTIONELE DEEL VAN DE STUDIE 21

Relaties tussen slaap/huilen baby’s en slaap opvoedstress moeder 21

Predictoren opvoedstress moeder 23

RESULTATEN VAN DE BABY’S EN MOEDERS DIE DEELNAMEN AAN HET QUASI-EXPERIMENTELE DEEL VAN DE

STUDIE 24

BEANTWOORDING HYPOTHESES VAN HET QUASI-EXPERIMENTELE DEEL VAN DE STUDIE 24 HET CHRONISCH SLAAPTEKORT EN DE OPVOEDSTRESS VAN DE MOEDERS NA TOEPASSEN VAN HET SLAAPGERUST

PROGRAMMA. 26

CONCLUSIES EN DISCUSSIE 26

LITERATUURLIJST 32

BIJLAGE 1 FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.

HET SLAAPGERUST PROGRAMMA FOUT!BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.

BIJLAGE 2 FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.

DE SLAAPGERUST SLAAPROUTINE VOOR OUDERS FOUT!BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.

BIJLAGE 3 FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.

SLAAPTRAININGEN FOUT!BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.

BIJLAGE 4 FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.

INFORMATIEBRIEF VOOR OUDERS FOUT!BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.

BIJLAGE 5 FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.

(3)

BIJLAGE 6 FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.

VRAGENLIJST FOUT!BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.

BIJLAGE 7 FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD.

(4)

Abstract

This study investigated the relationship between crying and sleeping of a baby at night (between 10 pm and 6 am) and the sleep and parental stress of the mother. 74 mothers

participated in the cross-sectional part of this study. They completed questionnaires about the sleep of their baby, their own sleep and parental stress. From the results of the questionnaire, mothers were selected for the quasi-experimental design if their baby woke up at least 2 times a night and cried for at least 10 minutes. Seven mothers participated in ‘het Slaapgerust’ programme, a programme to improve baby and parental sleep. During this programme, the mothers kept diary’s, for three or four weeks, about their own sleep and the sleep of their baby. Results showed that when the crying of the baby is longer and the sleep is less, the sleep of the mother is decreased and her parental stress is increased. Through applying the

programme the baby cried less, slept more and better and the mothers also slept more and had less parental stress. It is recommended to further investigate ‘het Slaapgerust’ programme, perhaps as a pre-emptive programme for cry-babies/babies with sleep problems.

Samenvatting

In deze studie is onderzocht wat de relatie is tussen het huilen en de slaap van de baby ’s nachts (tussen 22.00 uur en 06.00 uur) en de slaap en de opvoedstress van de moeder. 74 moeders hebben meegedaan aan het cross-sectionele deel van deze studie en hebben een vragenlijst ingevuld over de slaap van hun baby, hun eigen slaap en hun opvoedstress. Op basis resultaten hiervan zijn moeders geselecteerd voor de quasi-experimentele studie: hun baby werd minstens 2 keer per nacht wakker en huilde minstens 10 minuten. Zeven moeders hebben meegedaan aan het Slaapgerust programma en hebben tijdens dit programma een slaapdagboek over de slaap van hun baby en henzelf ingevuld. Uit de resultaten komt naar voren dat wanneer het huilen van de baby langer is en de slaap minder is dat de slaap van de moeder ook minder is en haar opvoedstress meer. Door het toepassen van het programma huilde de baby minder, sliep hij meer en ook sliepen de moeders meer en beter en hadden minder opvoedstress. Aanbevolen wordt om het Slaapgerust programma verder te

(5)

BABYSLAAP, MOEDERSLAAP EN OPVOEDSTRESS

Voldoende en goede slaap is erg belangrijk. Een goede slaap bestaat uit vijf verschillende slaapstadia. De eerste drie stadia bestaan uit lichte en diepe slaap (Non-Rapid Eye Movement sleep) en het vierde stadium uit de REM-slaap (Rapid Eye Movement sleep), ook wel

droomslaap genaamd. Samen vormen deze opeenvolgende slaapstadia een slaapcyclus (Meijer & Hofman, 2009). Vanaf de adolescentie duurt elke slaapcyclus ongeveer 90

minuten. De cyclus begint met 80 minuten NREM slaap en vervolgens ongeveer 10 minuten REM slaap, daarna neemt de REM slaap toe en wordt de NREM minder. Deze cyclus herhaalt zich door de nacht meerdere malen (Verhulst, Verheij, Ferdinand, 2007).

Bij pasgeborenen is de duur van een slaapcyclus ongeveer 55 minuten. Een cyclus begint bij hen meestal met de REM slaap, waarbij de NREM en REM slaap ongeveer even lang duren (Verhulst et al., 2007). De meeste baby’s slapen veel vaker, en in totaal langer, dan volwassenen. Uit een review van Galland, Taylor, Elder & Herbison (2012) blijkt dat er veel variantie is in het aantal uur slaap van een baby. Gemiddeld slapen baby’s van 0 tot 2

maanden ongeveer 15 uur per dag en baby’s van 12 maanden ongeveer 13 uur per dag (Galland et al., 2012). Bij een volwassene is het gemiddelde ongeveer zeven uur per nacht (Verbeek & Van de Laar, 2012). Om de drie à vier uur wordt een pasgeborene wakker van de honger. Vanaf de tweede of derde maand hebben baby’s meestal voldoende reserve om de nacht door te kunnen slapen (Larousse, 2007). Henderson, France, Owens & Blampied (2010) gebruiken in hun onderzoek de term doorslapen wanneer een baby acht uur lang slaapt tussen 22.00 uur en 06.00 uur, én zijn slaap zelf kan reguleren. Dit laatste betekent dat de baby de vaardigheid bezit om zelfstandig, zonder aanwezigheid van de ouder, weer in slaap te kunnen vallen wanneer hij1 ’s nachts wakker wordt (Henderson, France & Blampied, 2011).

Henderson et al. (2010) gebruiken als periode 22.00 uur tot 06.00 uur omdat deze tijd redelijk overeen komt met de slaap van ouders en daardoor, volgens hen, een acceptabel sociaal criterium is.

De slaap van een baby wordt veelal onderbroken doordat de baby honger heeft en gaat huilen. Het huilen neemt toe in duur en intensiteit in de eerste paar weken na de geboorte en heeft het een piek op de leeftijd van zes weken en daarna daalt het weer (Barr, 1990). Hoewel huilen voorkomt bij de meeste baby’s, zijn er ook baby’s die meer dan normaal huilen, dit wordt ook wel excessief huilen genoemd. Van Sleuwen et al. (2006) gebruiken in hun

1

(6)

onderzoek de term excessief huilen wanneer de baby meer dan drie uur per dag huilt,

gedurende minstens één week. Van de Nederlandse ouders rapporteert 8,6 tot 10% dit. Echter, in Nederland worden deze criteria vaak niet gehanteerd en worden baby’s huilbaby’s

genoemd wanneer ouders het huilen als excessief ervaren (Lasham, 2013). Het is hierdoor lastig vast te stellen hoeveel huilbaby’s er zijn in Nederland. De meeste huilbaby’s zijn gezond, ongeveer vijf procent heeft een medische oorzaak voor het huilen zoals

urineweginfectie en obstipatie (Lasham, 2013). Indien een baby een geschiedenis heeft van excessief huilen kan het een slaapprobleem ontwikkelen. Waardoor dit precies komt is onduidelijk (Weissbluth, Davis & Poncher, 1984).

Er zijn wederkerige associaties gevonden tussen de slaap (slaap-waakpatroon, duur en kwaliteit) van jonge kinderen en het gedrag van ouders, als de baby ’s nachts huilt zoals het kind optillen, voeden, verzorgen en aaien (Sadeh, Tikotzky & Scher, 2010). Weinig ouders laten hun kind huilen, om het uit zichzelf weer in slaap te laten vallen. Uit onderzoek van Mindell, Sadeh, Kohyama en How (2010) blijkt dat slechts 25% van de ouders een paar minuten wacht voordat ze naar hun baby toe gaan. Echter, hoe vaker ouders naar hun kind toe gaan ’s nachts en bij hen blijven tot ze weer in slaap vallen, hoe minder goed de kinderen slapen en hoe meer de kinderen afhankelijk worden van hun ouders om in slaap te kunnen vallen (Mindell et al., 2010). Dit gedrag van ouders bemoeilijkt de zelfregulatie van de baby en kan doorslaapproblemen geven (Verhulst et al., 2007).

Zowel het huilen als het slaaptekort bij baby’s kunnen risico’s met zich mee brengen voor de baby. Zo kan excessief huilen bij baby’s van één tot zes maanden resulteren in mishandeling door de ouders, 5,6% van de ouders schudt hun baby door elkaar wanneer deze huilt (Reijneveld, van der Wal, Brugman, Hira Sing, Verloove-Vanhorick, 2004). Daarnaast is een kortere slaap geassocieerd met overgewicht van de baby (Paul et al., 2012) en kunnen volgens Gregory en O’Connor (2002) slaapproblemen op jonge leeftijd gedrags- en emotionele problemen op latere leeftijd voorspellen bij kinderen.

In Nederland is er nog geen onderzoek gedaan naar de invloed van het huilen en de slaap van de baby op de slaap van de ouders. Uit een onderzoek in Israël blijkt dat het aantal keer dat de baby wakker wordt samenhangt samen met het aantal keer dat de ouders wakker worden (Sinai & Tikotzky, 2012). Doordat ouders vaker uit bed gaan als de baby ’s nachts huilt, zullen zij ook minder goed slapen doordat hun slaapcyclus onderbroken wordt. In Nieuw-Zeeland is onderzocht dat vooral in de eerste week na de geboorte de grootste

veranderingen plaats vinden met betrekking tot slaap bij de ouders, waaronder minder slaap ’s nachts. Na zes weken is de totale slaap alweer wat toegenomen (Signal et al., 2007). Ouders

(7)

kunnen door een verstoorde slaap en/of een verminderde slaapkwaliteit chronisch slaaptekort ontwikkelen (Plessow, Kiesel, Petzold & Kirschbaum, 2011). Wat weer kan leiden tot meer gevoelens van stress en stemmingswisselingen (Meerlo, Sgoifo & Suchecki, 2008).

In Nederland is nog niet onderzocht wat de invloed is van het huilen en de slaap van de baby op de opvoedstress van ouders. Volgens Meltzer & Mindell (2007) is slaap belangrijk voor een goed functionerend gezin. Zo hebben ouders meer huwelijks- en opvoedings-

problemen wanneer zij problemen ervaren met het slaapgedrag van het kind (Germo, Chang, Keller & Goldberg 2007). Er is door Meltzer & Mindell (2007) een positief verband

gevonden tussen de kwaliteit van de slaap bij kinderen en de kwaliteit van slaap bij moeders in Amerika. De verstoorde slaapkwaliteit van moeders is weer verbonden aan een negatieve stemming, zoals opvoedstress en depressieve symptomen, wat leidt tot negatieve gevoelens richting haar kind en haar rol als ouder (Meltzer & Mindell, 2007). Volgens Karasavvidis et al. (2011) komt opvoedstress door het gevoel van onvermogen van ouders om zich aan te passen aan de dagelijkse behoeften van hun kind. Berry en Jones (1995) gebruiken in hun vragenlijst The Parenting Stress Scale de term opvoedstress voor de combinatie van stress, tijd, verantwoordelijkheid en energie die het ouderschap kost.

Zoals hierboven gesteld worden ouders meestal wakker van het huilen van de baby. Om de slaap van de ouders te bevorderen zou dus het huilen van de baby aangepakt moeten worden. In een review van Lucassen et al. (1998) zijn verschillende interventies vergeleken, die excessief huilen van baby’s jonger dan zes maanden proberen te verminderen door middel van het aanpassen van het gedrag van de ouders. Uit dit al oudere review blijkt dat hier geen goede behandeling voor is. Het stimuleren van de responsiviteit van de ouder op de baby, zoals de baby troosten wanneer hij huilt, kan bevorderlijk zijn, echter overstimulatie door de ouders werkt juist averechts. Ook latere reviews geven aan dat er geen duidelijke richtlijnen zijn voor het behandelen van huilbaby’s (Cohen-Silver & Ratnaplan, 2009; Hall, Chesters & Robinson, 2012).

Voor kinderen van nul tot vijf jaar, heeft Harvey Karp, een kinderarts uit Amerika een boek geschreven voor ouders over het aanleren van goede slaapgewoonten en het afleren van ‘slechte’ slaapgewoonten, genaamd The Happiest Baby Guide to Great Sleep (2013). In dit boek geeft hij informatie en adviezen voor ouders op basis van wetenschappelijk onderzoek en klinische ervaring. Volgens hem zijn de belangrijkste gewoonten die leiden tot slechte slaap van de baby: ouders die hun baby tussen hen in laten slapen, de baby in slaap laten vallen terwijl hij wordt vastgehouden of wordt gevoed, en de baby in bed leggen terwijl hij slaapt. Zo leert de baby namelijk niet om zelfstandig in slaap te kunnen vallen. Wanneer de

(8)

baby ‘s nachts wakker wordt zal hij daardoor ook minder makkelijk zelfstandig weer in slaap vallen (Karp, 2013). Daarnaast is volgens Karp het toepassen van de routine voordat de baby gaat slapen bevorderlijk voor de slaap van de baby, omdat hij dan leert herkennen dat het tijd is om te gaan slapen. Dit komt overeen met het onderzoek van Mindell, Telofski, Wiegand en Kurtz (2009) waaruit blijkt dat wanneer ouders zich houden aan een routine van drie stappen (een bad geven, een massage geven en rustige activiteiten doen, zoals knuffelen en zingen) voordat ze hun baby in bed leggen, de baby eerder in slaap valt. Dit is tevens bevorderend voor het doorslapen. Ten slotte beschrijft Karp in zijn boek een aantal methodes zodat de baby leert wachten en alleen leert zijn, zoals twinkle interruptus en longer-and-longer. Bij twinkle interruptus zingt één van de ouders een liedje dat hij/zij steeds onderbreekt waardoor de baby leert wachten en daarvoor beloont wordt. Longer-and-longer heeft betrekking op extinctie van huilen, waarbij de ouder steeds langer wegblijft wanneer de baby huilt. De huidige studie bestaat uit twee delen. In het eerste deel, de cross-sectionele studie wordt onderzoek gedaan naar de relatie tussen de nachtslaap en het huilen van baby’s van drie maanden tot één jaar en de slaap en opvoedstress bij moeders. Aanvankelijk zijn in dit

onderzoek zowel vaders als moeders benaderd, echter de respons van vaders was te beperkt om betrouwbare conclusies te trekken. Bovendien nemen Nederlandse moeders over het algemeen het merendeel van de zorg van de baby op zich. Wanneer de baby ’s nachts wakker wordt, is de moeder meestal degene die hierop reageert en naar de baby toe gaat (National Sleep Foundation, 2004, in Meltzer & Mindell, 2007). Hierdoor is de verwachting dat moeders door het slaapprobleem van de baby zelf ook meer last van slaapproblemen en opvoedstress zullen hebben dan vaders. Vandaar dat gekozen is om de resultaten van dit onderzoek te beperken tot de moeders. Om een goed beeld te krijgen van de slaap van de moeders worden verschillende aspecten van de slaap gemeten: de totale slaaptijd van de moeders, de slaapefficiëntie van de moeders (de totale slaaptijd gedeeld door de tijd in bed), hun slaapkwaliteit (de subjectieve slaapkwaliteit van moeders en het aantal keer wakker worden ‘s nachts gedurende de afgelopen maand) en hun chronisch slaaptekort (die wordt bepaald door de Chronisch Slaaptekort Vragenlijst, zie meetinstrumenten). Voor de slaap van de baby’s zijn er ook verschillende aspecten van de slaap gemeten. In huidig onderzoek wordt onder de slaap van de baby verstaan het aantal keer dat de baby wakker wordt ’s nachts en het aantal uur dat de baby slaapt ’s nachts (tussen 22.00 uur en 06.00 uur). Daarnaast wordt gekeken naar het aantal minuten dat de baby huilt ’s nachts. Verwacht wordt dat slaap van de moeder slechter is naar mate de baby langer huilt ’s nachts en minder slaapt. Door hun slechte slaap zullen zij chronisch slaaptekort ontwikkelen en daardoor weer opvoedstress. De

(9)

verminderde slaap van de baby en het huilen van de baby zal tevens samenhangen met opvoedstress.

In het tweede deel van de studie wordt gebruik gemaakt van een quasi-experimenteel design waarbij moeders zijn geselecteerd die in de eerste studie aangegeven hebben dat hun baby veel huilt ’s nachts en hiervoor begeleiding wensen. In deze studie wordt een

slaapprogramma (het Slaapgerust programma, zie Bijlage 1), dat gebaseerd is op de richtlijnen van Harvey Karp (2013), getoetst op effectiviteit voor het verminderen van het huilen van de baby, het verbeteren van babyslaap en daarmee ook de slaap van de moeders en hun opvoedstress. Het Slaapgerust programma bestaat uit drie stappen. Eerst wordt met de moeders besproken waar het probleem ligt bij de slaap van hun baby en wat voor invloed dat heeft op hun eigen slaap. Vervolgens krijgen zij een slaaproutine (zie Bijlage 2) aangeleerd waardoor hun baby beter zou kunnen gaan slapen, zoals het geven van signalen dat het tijd is om te gaan slapen en het gebruik van het nummer ‘Rain on the Roof’ van de CD ‘Super-Soothing Calming Sounds’. Het is de bedoeling dat de moeders dit nummer aanzetten als ze hun baby naar bed brengen en uitzetten wanneer het wakker wordt. Zoals de titel van het nummer al aangeeft, hoort de baby het geluid van regen op het dak. Dit imiteert het geluid dat baby’s in de baarmoeder horen en zorgt ervoor dat baby’s kalm worden (Karp, 2013). Als laatste wordt de moeders aangeleerd hoe hun baby het vertrouwen kan krijgen uit zichzelf weer in slaap te kunnen vallen als de baby wakker wordt in de nacht, door middel van spelletjes en oefeningen met de afwezigheid van de moeder overdag. De onderzoeker leert deze methode aan de moeders aan, waarna zij deze zelf bij hun baby toepassen. Na een week wordt onderzocht of de baby minder huilt ’s nachts en of de slaap van de moeder is verbeterd. Eventueel krijgen de moeders een vervolgtraining over de onderdelen waar ze nog moeite mee hebben. Verwacht wordt dat de baby minder huilt door het toepassen van de methode, waardoor de slaap van moeders verbeterd zal zijn, ze minder slaaptekort hebben en ook minder opvoedstress.

Dit onderzoek is vernieuwend, omdat er nog geen onderzoek gedaan is naar de slaap en het huilen van baby’s in samenhang met de slaap en opvoedstress van jonge moeders in Nederland en naar effecten van het Slaapgerust programma op de slaap van de baby’s en daarmee ook op de slaap en opvoedstress van de moeders.

(10)

Om bovenstaande vragen te onderzoeken zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd met bijbehorende hypotheses:

1. Wat is de relatie tussen de duur van het huilen en de slaap van de baby ’s nachts, de slaap van jonge moeders en de mate van opvoedstress die zij ervaren?

Hypotheses:

- Er is een samenhang is tussen de slaap van de baby en de slaap en opvoedstress van moeder: hoe minder de baby slaapt ‘s nachts, des te minder zal de moeder slapen, des te slechter zullen de slaapefficiëntie en de slaapkwaliteit van de moeder zijn, des te meer zal haar chronisch slaaptekort zijn en des te meer haar opvoedstress.

- Er is een samenhang tussen het huilen van de baby en de slaap en opvoedstress van moeder: hoe meer de baby huilt ‘s nachts, des te minder zal de moeder slapen, des te slechter zullen de slaapefficiëntie en de slaapkwaliteit van de moeder zijn, des te meer is het chronisch slaaptekort en haar opvoedstress.

- De totale slaaptijd, slaapefficiëntie en slaapkwaliteit van de moeder hangen samen met haar chronisch slaaptekort. Hoe minder zij slaapt, des te slechter is haar

slaapefficiëntie en de slaapkwaliteit van de moeder, des te meer zal haar chronisch slaaptekort zijn.

- De mate van chronisch slaaptekort van de moeder voorspelt haar opvoedstress. Als de baby tevens veel huilt en weinig slaapt, voorspelt dit een verdere toename van deze opvoedstress.

2. Wat is de invloed van het Slaapgerust programma op het huilen en de slaap van de baby en de slaap en opvoedstress van de moeders?

Hypotheses:

- Baby’s zullen minder vaak wakker worden, korter huilen en langer slapen ’s nachts na het toepassen van het Slaapgerust programma.

- De slaapkwaliteit en slaapefficiëntie van de moeders zal verbeterd zijn, hun totale slaaptijd zal meer zijn en hun chronisch slaaptekort en opvoedstress minder na het toepassen van het Slaapgerust programma.

- De mate van slaaptekort van moeders zal na het toepassen van het Slaapgerust programma ongeveer evenveel zijn als dat van moeders, uit het cross-sectionele deel, waarvan hun baby weinig wakker werd ’s nachts en maar kort huilde.

- De mate van opvoedstress van moeders zal na het toepassen het Slaapgerust

programma ongeveer evenveel zijn als dat van moeders, uit de cross-sectionele studie, waarvan hun baby weinig wakker werd ’s nachts en maar kort huilde.

(11)

Methode

Participanten

Cross-sectionele studie

In totaal deden er 74 moedersmee aan de cross-sectionele studie. De leeftijd van de moeders was tussen de 21-25 jaar (13,5%) en 41-45 jaar (1,4%), waarvan de meerderheid 31-35 jaar oud was (39,2%). De opleiding van de moeders liep uiteen van VMBO/MAVO (4,1%) tot Universiteit (39,2%). Eén moeder had een ander soort opleiding afgerond, namelijk de instructeursopleiding auto. Op het moment van invullen hadden 14 moeders (18,9%) geen baan, de meerderheid werkte tussen 21 en 30 uur per week (37,8%). De meeste gezinnen bestonden uit 2 volwassenen met kinderen (93,2%) en hadden één kind (60,8%) (zie Tabel 1).

Tabel 1

Demografische gegevens moeder (N=74)

Frequentie Percentage 21-25 jaar 10 13.5 26-30 jaar 21 28.4 31-35 jaar 29 39.2 36-40 jaar 13 17.6 Leeftijd 41-45 jaar 1 1.4 VMBO/MAVO 3 4.1 HAVO 2 2.7 VWO 1 1.4 MBO 17 23.0 HBO 21 28.4 Universiteit 29 39.2 Opleiding Anders (instructeuropleiding auto) 1 1.4 Geen baan 14 18.9 < 10 1 1.4 11 - 20 9 12.2 21 - 30 28 37.8 31 - 40 20 27.0 Aantal uur werk > 40 2 2.7

Eén ouder gezin 2 2.7

2 volwassen met kinderen 69 93.2

Anders namelijk: 2 volwassenen + 1 broer + kind 1 1.3 Samengesteld gezin 1 1.3 Leefsituatie Gezin + schoonzus 1 1.3

(12)

1 45 60.8 2 20 27.0 3 7 9.5 > 3 1 1.4 Aantal kinderen Missing 1 1.4 Ja 71 95.9 Nee 2 2.7 Inwonende partner Missing 1 1.4

De baby’s (39 jongens, 34 meisjes, één met onbekend geslacht) hadden een gemiddelde leeftijd van 6,3 maanden. De jongste baby was anderhalve maand en de oudste baby was elf maanden oud ten tijde van de eerste afname van de vragenlijsten. De meerderheid van de baby’s was zes of zeven maanden (27%). Bij 45 moeders (60,8%) was deze baby hun eerste kind. De meeste baby’s (71,6%) zijn door middel van een vaginale bevalling geboren (zie Tabel 2). Het gemiddelde aantal weken zwangerschap was 39,4, waarbij de kortste

zwangerschap 34 weken was en de langste 42,1 weken. Het gemiddelde geboortegewicht van de baby’s was 3593,5 gram met als minimum 2330 gram en maximum 4950 gram. De

gemiddelde Apgarscore van de baby’s was 9,3, echter 19 scores waren onbekend. De

meerderheid van de baby’s was in het ziekenhuis geboren (81,1%), hiervan hadden 4 baby’s een periode in een couveuse gelegen (twee baby’s 2 weken, één baby 6 weken en één baby 21 weken).

Tabel 2

Beschrijving van baby’s in onderzoeksgroep (N=74)

Frequentie Percentage Geslacht Jongen 39 52,7 Meisje 34 45,9 Missing 1 1,4 Eerste Kind Ja 45 60,8 Nee 29 39,2

Hoe geboren Vaginaal 53 71,6

Vaginaal met

vacuümpomp 11 14,9

Keizersnede 9 12,2

Missing 1 1,4

Waar geboren Thuis 14 18,9

(13)

Quasi-experimentele studie

De quasi-experimentele groep bestond oorspronkelijk uit 9 moeders, die aangegeven hadden mee te willen doen aan het vervolgonderzoek en van wie de baby minstens 2 keer per nacht wakker werd en/of minimaal 10 minuten huilde ’s nachts. Echter, één geselecteerde moeder heeft na een week besloten niet meer mee te doen aan het onderzoek, omdat haar baby door onbekende reden inmiddels veel beter was gaan slapen en een andere moeder is tijdens het programma gestopt vanwege een vakantie van vier weken. Hierdoor bleven er uiteindelijk zeven moeders over die het hele programma hebben gevolgd en alle slaapdagboeken en vragenlijsten hebben ingevuld. Van deze zeven moeders heeft één moeder de slaaptraining, genaamd langer en langer (zie Bijlage 3), aangeleerd gekregen en één week lang toegepast. Van de moeders in de quasi-experimentele groep was de jongste tussen de 21-25 jaar oud en de oudste tussen de 41-45 jaar oud. Drie van de zeven moeders hadden een HBO opleiding afgerond en werkten tussen de 31-40 uur per week (42,9%). Ze hadden één (57,1%) of twee (42,9%) kinderen. Alle moeders woonden samen met hun partner (zie Tabel 3). De meerderheid van de baby’s was in het ziekenhuis geboren (71,4%), geen van de baby’s heeft in een couveuse gelegen.

Tabel 3

Beschrijving demografische gegevens moeders quasi-experimentele groep (N=7) Frequentie Percentage 21-25 jaar 1 14,3 26-30 jaar 1 14,3 31-35 jaar 2 28,6 36-40 jaar 2 28,6 Leeftijd 41-45 jaar 1 4,3 VWO 1 14,3 MBO 1 14,3 HBO 3 42,9 Opleiding Universiteit 2 28,6 Geen baan 1 14,3 < 10 1 14,3 21-30 2 28,6 Aantal uur werk 31-40 3 42,9 1 4 57,1 Aantal kinderen 2 3 42,9

(14)

Ja 71 95.9 Nee 2 2.7 Inwonende partner Missing 1 1.4 Procedure Cross-sectionele studie

De ouders die mee wilden doen aan het cross-sectionele deel van het onderzoek dienden een baby te hebben tussen de twee en twaalf maanden. Tevens moesten zij het Nederlands kunnen beheersen in woord en schrift. Deze ouders werden in het begin van het onderzoek geworven door middel van contacten via kinderdagverblijven en Mom in Balance (een sportclub voor jonge en/of aanstaande moeders). De meewerkende instellingen reikten pakketjes uit aan ouders met daarin een informatiebrief en twee vragenlijsten (één voor de moeder en één voor de partner, zie Bijlage 6). Dit pakket werd genummerd zodat elke ouder(paar) een eigen nummer had. Indien de ouders mee wilden doen aan het Slaapgerust programma werd gevraagd of zij hun contactgegevens in een envelop bij het pakket wilden voegen, met hun nummer op de voorkant. De onderzoekers haalden de pakketjes vervolgens weer op bij de instellingen. Verderop in het onderzoek werd overgegaan op digitale vragenlijsten. Ouders werden toen via sociale media (Facebook, Twitter) gevraagd om mee te doen met het onderzoek. Ze kregen vervolgens via de e-mail de vragenlijsten en de brief toegestuurd.

Quasi-experimentele studie

Voor het tweede deel van het onderzoek werden moeders die mee hebben gedaan aan het eerste deel geselecteerd indien zij aangaven mee te willen doen aan het vervolgonderzoek, als hun baby tussen de 3 en 12 maanden oud was en als hun baby minstens 2 keer per nacht wakker werd en/of 10 minuten huilde ’s nachts. Ook werd naar de score op de Chronisch Slaaptekort Vragenlijst (CSV, vertaalde versie voor ouders van The Chronic Sleep Reduction Questionnaire (CSRQ); Dewald et al., 2012) gekeken. Wanneer moeders hierop hoger

scoorden dan 40 hadden zij waarschijnlijk een chronisch slaaptekort en hadden zij de hulp extra hard nodig. De geselecteerde moeders werden gebeld en/of gemaild met de mededeling dat zij geselecteerd waren en met de vraag of zij mee wilden werken aan het Slaapgerust programma.. Vervolgens kregen zij een brief met daarin informatie over de inhoud van de interventie (zie Bijlage 4). Wanneer de e-mailadressen nog niet bekend waren, werden die ook gevraagd.

(15)

De moeders die nog steeds interesse hadden in het meedoen aan het Slaapgerust programma, kregen één week lang elke dag een link via hun e-mailadres toegestuurd met daarin twee slaapdagboeken die zij moesten invullen. Eén slaapdagboek betrof de slaap van de moeder en één slaapdagboek ging over het huilen en slapen van de baby en hoe de moeder hierop reageerde. Aan de hand van deze slaapdagboeken werd met de moeders de slaapduur van de baby, het aantal keer wakker zijn van de baby, de tekenen van vermoeidheid die de baby liet zien, de signalen die de moeder gaf voor het naar bed doen van de baby en de slaap van moeder besproken. Getrainde onderzoekers leerden vervolgens de stappen uit het

Slaapgerust programma, zoals de slaaproutine, aan de moeders aan. Daarna voerden de moeders zelfstandig de stappen uit gedurende één week. Na een paar dagen werd telefonisch contact opgenomen met de moeders om te vragen hoe het toepassen van het Slaapgerust programma verliep. Aan de moeders werd gevraagd of zij vooruitgang merkten bij de slaap van hun baby (bijvoorbeeld de baby viel eerder in slaap, werd minder vaak wakker ’s nachts, werd ’s morgens later wakker). Dit werd gecontroleerd aan de hand van het ingevulde

dagboek. Wanneer er duidelijke vooruitgang was geboekt werd de moeders gevraagd voor de laatste keer gedurende een week de slaapdagboeken bij te houden en de vragenlijst uit het cross-sectionele onderzoek nogmaals in te vullen. Mocht er niet voldoende vooruitgang zijn geboekt, kregen de moeders een extra huisbezoek en een slaaptraining aangeleerd (zie Bijlage 3), die zij een week lang zouden toepassen. Ook hielden ze nog een week langer de

slaapdagboeken bij. Wanneer ouders tijdens het Slaapgerust programma vragen hadden werden deze telefonisch beantwoord.

Onderzoeksdesign

De quasi-experimentele studie bestond maximaal uit 4 weken (28 dagen): een voormeting (T1), vervolgens één week waarin de moeders het Slaapgerust programma uitvoerden, zo nodig en gewenst nog één week intensieve slaaptraining, en een nameting van een week (T2) (zie Figuur 1). Tijdens deze drie of vier weken werden er twee slaapdagboeken, één voor de moeder en één voor de baby, bijgehouden door de moeders en voor en na het onderzoek werd door moeders de vragenlijst ingevuld (zie sectie Meetinstrumenten).

(16)

Informed consent

Het onderzoeksvoorstel is goed gekeurd door de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam. Ouders gaven schriftelijk toestemming, na geïnformeerd te zijn over het

onderzoek middels een informatiebrief. Bij het Slaapgerust programma werd er naast schriftelijke informatie ook mondelinge informatie over het onderzoek verstrekt.

Meetinstrumenten

Cross-sectionele studie

Er zijn bij de ouders verschillende vragenlijsten afgenomen. Zoals in de inleiding is vermeld, waren de vragenlijsten oorspronkelijk voor zowel moeders als vaders bestemd, maar zijn voor de analyses alleen de gegevens van de moeders gebruikt. Als eerste kregen de ouders een demografische vragenlijst met daarin vragen over algemene gegevens over zichzelf en hun baby. Vervolgens volgden vier vragenlijsten met de bijbehorende uitleg: de vertaalde versie van de Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI; Buysse, Reynolds III, Monk, Berman &

Kupfer, 1988),de Chronisch Slaaptekort Vragenlijst (Dewald et al., 2012), de vertaalde versie van de Brief Infant Sleep Questionnaire (Sadeh, 2004) en de vertaalde versie van de Parenting Stress Scale (Berry & Jones, 1995). De vragenlijsten worden hieronder besproken.

Demografische vragenlijst

Bij de demografische vragenlijst voor ouders en baby werden enkele algemene gegevens, zoals het aantal uren werk van de ouders, de gezinssamenstelling en de geboorte van de baby gevraagd, zodat de onderzoekers konden achterhalen of er andere variabelen waren die mogelijk van invloed zijn op de slaap van de moeders, de slaap en het huilen van de baby en/of de opvoedstress van de moeders. Ook werd hier de vraag gesteld hoe vaak de baby wakker was en hoe lang de baby huilde tussen 22.00 uur en 06.00 uur, wat van belang was voor de selectiecriteria voor het aanleren van methode. De vragen uit deze vragenlijst zijn samengesteld aan de hand van twee vragenlijsten welke H. van Leeuwen (2011) gebruikt heeft in haar scriptie-onderzoek.

Slaap ouders

Met de Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI, Buysse et al., 1988) werd de subjectieve kwaliteit van de slaap gemeten. Deze vragenlijst is vertaald in het Nederlands en heeft 19 items, die zijn ingedeeld in 7 subschalen namelijk subjectieve slaapkwaliteit, slaperigheid, slaapduur, slaapefficiëntie, slaapverstoringen, gebruik van slaapmedicatie en functioneren

(17)

overdag. De betrouwbaarheid van de 7 subschalen is .83 (Smith & Wegener, 2003). De schaal slaapverstoringen werd gemeten aan de hand van 10 vragen over zaken die de slaap kunnen verstoren, zoals pijn en nachtmerries. In huidig onderzoek had een ouder een slaapstoornis wanneer er meer dan één standaarddeviatie boven het gemiddelde wordt gescoord. Daarnaast werd door deze vragenlijst de slaap van de afgelopen maand gemeten, door middel van de variabelen tijd in bed (TIB), tijd van wakker liggen voordat men in slaap valt (SOL=Sleep Onset Latency), tijd van wakker worden ’s nachts (WASO=Wake After Sleep Onset) en tijd die men wakker is voordat men opstaat (EMA=Early Morning Awakening). De totale tijd in bed (TIB) werd berekend door de tijd van naar bed gaan af te trekken van middernacht (24:00) en daarbij de tijd van opstaan (GUT) op te tellen. De overkoepelende variabele totale slaaptijd (TST) werd berekend door de SOL, WASO en EMA af te trekken van de TIB. De slaapefficiëntie werd uitgerekend door de TST te delen door de TIB en dit te

vermenigvuldigen met 100 om tot een percentage te komen. De slaapkwaliteit van de ouders was gebaseerd op het wakker worden ’s nachts en hun subjectieve slaapkwaliteit. De

betrouwbaarheid van de slaapkwaliteit is .58, na standaardisatie is de Cronbach’s alpha .62. Voor het meten van het Chronisch Slaaptekort van de ouders is gebruik gemaakt van de

Chronische slaaptekort vragenlijst (CSV). Dit is een bewerkte versie, voor jonge ouders, van

de Chronic Sleep Reduction Questionnaire (CSRQ) van Dewald et al. (2012). Deze vragenlijst heeft 20 meerkeuzevragen, met 3 keuzeopties. Deze 20 items bevatten vier

schalen, namelijk het tekort aan slaap, irritatie, verlies van energie en slaperigheid (Dewald et al., 2012). Een voorbeelditem van de schaal slaaptekort is “Bent u gelijk wakker als u gewekt wordt?”. Een voorbeelditem van de schaal irritatie is “Zeggen andere mensen dat u chagrijnig kunt doen?”. Een voorbeelditem van de schaal energieverlies is “Wanneer u op uw werk bent, voelt u zich dan uitgeslapen?”. En tenslotte een voorbeeld van de schaal slaperigheid “Voelt u zich overdag slaperig?”. De CSRQ heeft een goede betrouwbaarheid (Chronbach’s alpha = .84) en ook de test-hertestbetrouwbaarheid is voldoende (r=.78) (Meijer, 2008). Hoe hoger de score hoe meer slaaptekort een individu heeft. Een ouder had in deze studie een chronisch slaaptekort bij en afwijking van 1 standaarddeviatie van het gemiddelde, oftewel een score van 40 punten of hoger. De betrouwbaarheid van de Nederlandse versie van CSRQ is .85 (Dewald et al., 2012). Van de versie voor ouders die gebruikt is in dit onderzoek is de betrouwbaarheid .86.

(18)

Slaap en huilen baby’s

Voor het meten van de algemene slaap van de baby is de Brief Infant Sleep Questionnaire (BISQ) van Sadeh (2004) vertaald naar het Nederlands. Het is een vragenlijst voor ouders over het slaapgedrag van hun baby (0-29 maanden). Deze vragenlijst bevat 10 vragen over drie categorieën: slaapduur, wakker worden ’s nachts en de manier van in slaap vallen (American Thoracic Society, 2014). Daarnaast zijn er vragen toegevoegd over de tijd die de baby nodig had om in slaap te vallen en het aantal keer huilen in de nacht.De test-hertest betrouwbaarheid van de drie categorieën van deze vragenlijst zijn: nachtslaap r =.82, aantal keer wakker worden in de nacht r = .88, hoe lang wakker in de nacht r = .95, start nachtslaap

r = .95, tijd om tot rust te komen r =.94 (Sadeh, 2004).

Opvoedstress ouders

Om de opvoedstress van de ouders te kunnen meten is gebruik gemaakt van de Parental

Stress Scale (Berry & Jones, 1995), welke vertaald is naar het Nederlands. Dit is een

zelfrapportage vragenlijst van 18 items die plezier of positieve thema's van het ouderschap (emotionele voordelen, zelfverrijking, persoonlijke ontwikkeling) en negatieve componenten (eisen aan middelen, alternatieve kosten en beperkingen) bevat. De betrouwbaarheid van de Parental Stress Scale is .83 (Berry, n.d.). In de huidige studie is de Cronbach’s alpha van de Parental Stress Scale .84.

Quasi-experimentele studie

Alle hierboven genoemde vragenlijsten behalve de algemene vragenlijst, werden een week na de interventie nogmaals aan de moeders afgenomen. Daarnaast werd aan moeders gevraagd om één week voor de interventie, de weken tijdens de interventie (één of twee, afhankelijk van de duur van de interventie) en één week na de interventie twee slaapdagboeken in te vullen, één over hun eigen slaap en één over de slaap van hun baby.

Slaapdagboeken

Het slaapdagboek voor moeders. Dit slaapdagboek bevat 15 vragen en is ontworpen om

informatie te verzamelen over het dagelijkse slaappatroon van de moeders. Het bevat vragen zoals de bedtijd, het aantal keer wakker worden ’s nachts en de tijd van opstaan. Dit

slaapdagboek is gebaseerd op het Nederlands Consensus Slaapdagboek – Standaard (NCS-S; A.M. Meijer, persoonlijke communicatie, 18 Maart, 2014). De betrouwbaarheid van dit

(19)

Slaapdagboek berekend aan de hand van de variabelen EMA, SOL, WASO, TIBsavonds, TIBtotaal, TST en SE is .83.

Slaapdagboek van de baby. Dit slaapdagboek bevat 10 vragen over het slaappatroon

van de baby (zie Bijlage 5). Hier werd onder andere gevraagd naar de vermoeidheid van de baby voor het slapen gaan en het aantal keer wakker zijn en huilen van de baby tussen 19.00 uur en 06.00 uur. Tijdens en na het toepassen van het Slaapgerust Programma stonden in dit dagboek ook vragen over welke elementen van het programma moeders hebben toegepast. Hierdoor kon gekeken worden of het programma op de juiste manier was uitgevoerd door moeders, wat van belang is bij het onderzoek naar de effectiviteit ervan. Het slaapdagboek van de baby is gemaakt aan de hand van het slaapdagboek van H. van Leeuwen (2011).

Statistische analyse

Voor alle statistische analyses is gebruik gemaakt van het statistische computerprogramma SPSS (Statistical Package for the Social Science), versie 22 (2013). Voor het toetsen van de hypotheses van het cross-sectionele deel van de studie zijn de volgende statistische analyses uitgevoerd.

Eerst is gekeken naar samenhang tussen variabelen door middel van

Pearson’s correlatietest. Er is onderzocht of het huilen en de slaap van de baby significant samenhangt met de slaap en de opvoedstress van de moeder. Tevens is gekeken of de totale slaaptijd, de slaapefficiëntie en de slaapkwaliteit van de moeder samenhangt met haar chronisch slaaptekort. Verder is onderzocht of de demografische variabelen leeftijd van de baby, aantal kinderen en leeftijd van de moeder samenhangen met zowel het huilen en de slaap van de baby als de slaap en opvoedstress van de moeder.

Met behulp van een regressie analyse is getoetst of het chronisch slaaptekort van de moeder voorspellend is voor opvoedstress, waarbij het huilen en de slaap van de baby als controle variabelen toegevoegd zijn om te kijken wat voor invloed deze hierop hadden.

Voor het toetsen van de hypotheses van het quasi-experimentele deel van de studie zijn de volgende statistische analyses gedaan:

Voor de vergelijking van de slaap en het huilen van de baby’s voor en na toepassing van het Slaapgerust programma werd gebruik gemaakt van een t-toets voor afhankelijke groepen. Getoetst werd of baby’s na het toepassen van het programma minder huilden ’s nachts en minder lang wakker waren en langer sliepen. Ook werd getoetst of de totale slaaptijd van de moeders langer was, hun slaapefficiëntie en slaapkwaliteit beter waren en hun chronisch slaaptekort minder was na het toepassen van het programma.

(20)

Door middel van een t-toets voor onafhankelijke groepen is getoetst of het chronisch slaaptekort en de opvoedstress van moeders die het slaapprogramma hebben toegepast niet verschilt van dat van de controlegroep. De controlegroep bestaat uit de ouders die een baby hadden die weinig huilde ’s nachts, minder dan twee keer per nacht en minder dan 10 minuten en dus niet in aanmerking kwamen voor het Slaapgerust programma.

Missende waarden

Er waren voor verschillende respondenten missing values op ofwel de online vragenlijsten of de papieren vragenlijsten. De missings op de babyvariabelen zijn zoveel mogelijk opgevuld door data die de partners hadden ingevuld te gebruiken. De missings in de slaapstoornis schaal van de PSQI en in de PSS en de CSV zijn opgevuld door middel van Missing Value Analysis, waarbij gebruik is gemaakt van Expectation-Maximization.

Resultaten

Beschrijving van de slaap en het huilen van de baby (tussen 22.00 uur en 06.00 uur)

Het minimum aantal keer dat de baby wakker werd ’s nachts volgens de moeders is 0 keer en het maximum is 4 keer (M=1,23; SD=1,28). De baby huilde tussen de 0 en 120 minuten (M=0:10, SD=0:19). De totale slaap van de baby’s was tussen de 5:00 uur en 9:00 uur (M=7:59, SD=0:55).

Beschrijving slaap moeders en hun opvoedstress

Om van een slaapstoornis te kunnen spreken moesten de moeders minstens één

standaarddeviatie boven het gemiddelde scoren op deze schaal van de PSQI (10,62). Uit de resultaten blijkt dat 12 moeders hierboven scoorden en dus waarschijnlijk een slaapstoornis hadden. Geen van de moeders had de afgelopen maand slaapmedicatie gebruikt. De

totaalscore van de Chronisch Slaaptekort Vragenlijst lag tussen de 23 en 53,17 (M=36,17;

SD=6,98). 24 moeders scoorden boven de cutoff score van 40, bij hen was er sprake van

chronisch slaaptekort. De totaalscore van de opvoedstress vragenlijst (PSS) lag tussen de 19 en 53 (M=34,33; SD=7,91). Van deze vragenlijst is 18 de minimum score en 90 de maximum score. Hieruit blijkt dat er bij geen moeder sprake was van ernstige opvoedstress. Een verdere beschrijving van de slaap van de moeders staat in Tabel 4.

Tabel 4

Beschrijving slaap en opvoedstress moeders (N=74)

Min. Max. M SD

Slaap moeders

(21)

TIB 6:45 uur 11:00 uur 8:32 uur 0:49 uur

WASO 0:00 uur 2:00 uur 0:28 uur 0:24 uur

EMA 0:00 uur 2:30 uur 0:23 uur 0:30 uur

SOL 0:00 uur 1:00 uur 0:11 uur 0:10 uur

TST 4:26 uur 10:14 uur 7:29 uur 1:00 uur

SE 57,20 % 99,61 % 87,85 % 8,37 % Slaapstoornis 1,50 16,50 7,34 3,29 Slaapkwaliteit 0 6 2,96 1,53 Chronisch Slaaptekort 23,00 53,17 36,17 6,98 Opvoedstress PSS 21,00 57,00 37,26 8,14

Noot. M = gemiddelde, SD = standaarddeviatie.

Correlaties met demografische variabelen

De leeftijd van de baby hing samen met het aantal uren slaap ’s nachts van de baby (r=.32,

p<.01). Hoe ouder de baby des te meer uren de baby ’s nachts slaapt. De leeftijd van moeder

correleerde met haar TIB (r=-.38, p<.01), SOL (r=-.33, p<.01), TST (r=-.32, p<.01) en opvoedstress (r=.28, p<.01). Hoe ouder ze was, des te korter ze in bed lag, minder wakker lag voor het slapen gaan, ’s nachts minder sliep en des te meer opvoedstress ze had. Het aantal kinderen van de moeder hing samen met haar slaapkwaliteit (r=-.23, p<.05) en haar chronisch slaaptekort (r=.31, p<.01). Hoe meer kinderen ze had, des te slechter was haar slaapkwaliteit en des te meer was haar chronisch slaaptekort. Zie tabel 7 in Bijlage 7.

Beantwoording van de hypotheses van het cross-sectionele deel van de studie

Als eerste onderzoeksvraag is onderzocht wat de relatie is tussen de duur van het huilen en de slaap van de baby ’s nachts, de slaap van jonge moeders en de mate van opvoedstress die zij ervaren.

Relaties tussen slaap/huilen baby’s en slaap opvoedstress moeder

Als eerste hypothese werd getoetst dat er een samenhang zou zijn tussen de nachtslaap van de baby en de totale slaap, slaapefficiëntie, slaapkwaliteit, chronisch slaaptekort en opvoedstress van de moeder. Deze hypothese kon worden aangenomen. Hoe meer de baby ’s nachts (tussen 22.00 uur en 06.00 uur) sliep, des te langer was de totale slaaptijd van de moeder (r=.42,

p<.01), des te beter was haar slaapefficiëntie (r=.46, p<.01) en haar slaapkwaliteit (r=.42, p<.01) en des te minder waren haar slaaptekort (r=-.34, p<.01) en haar opvoedstress (r=-.27, p<.05). Ook als er gekeken wordt naar het aantal keer wakker worden van de baby klopt de

hypothese. Hoe vaker de baby wakker werd ’s nachts, des te minder was de totale slaaptijd (r=-.42, p<.01), de slaapefficiënte (r=-.50, p<.01), des te slechter de slaapkwaliteit (r=-.55,

(22)

p<.01) van de moeder en des te meer was haar slaaptekort (r=.28, p<.01) en haar opvoedstress

(r=.27, p<.01). Zie Tabel 5.

Als tweede hypothese werd getoetst dat er een samenhang zou zijn tussen het huilen van de baby en de slaap en de opvoedstress van de moeder: hoe meer de baby huilde, des te minder was de slaapefficiëntie en slaapkwaliteit van de moeder en des te meer het chronisch slaaptekort en opvoedstress. Deze hypothese kon ook worden aangenomen. Hoe meer de baby huilde, des te minder was de totale slaaptijd van de moeder (r=-.44, p<.01) en haar

slaapefficiëntie (r=-.59, p<.01), des te slechter haar slaapkwaliteit (r=-.26, p<.05) en des te groter was haar slaaptekort (r=.27, p<.05). De samenhang tussen het huilen van de baby en de opvoedstress van moeder was echter niet significant. Zie Tabel 5.

Tabel 5

Correlaties tussen slaap en huilen van de baby en slaap en opvoedstress van de moeder (N=74)

Slaap baby’s Huilen baby’s

Totale slaap nacht

Hoe vaak wakker ’s nachts

Hoe lang huilen 's nachts

Slaap moeders

Aantal keer wakker -,23* ,31** ,16

TIB ,15 -,10 -,02 SOL ,03 -,07 ,24* WASO -,39** ,41** ,45** EMA -,24* ,31** ,35** TST ,42** -,42** -,44** SE ,46** -,50** -,59** Slaapstoornis -,14 ,18 -,00 Slaapkwaliteit ,42** -,55** -,26* Chronisch slaaptekort CSV -,34** ,28** ,27** Opvoedstress PSS -,27* ,27* ,08 * p < .05

** p < .01 bij éénzijdige toetsing

Naast de correlaties die gebruikt waren voor het beantwoorden van bovenstaande hypotheses waren er ook andere correlaties van belang bij deze studie. Zo hing het aantal uren slaap van de baby samen met de WASO (r=-.39, p<.01), de EMA (r=-.24, p<.05) en het aantal keer wakker zijn (r=-.23, p<0.5) van de moeder, het aantal keer ’s nachts wakker zijn van de baby hing samen met haar WASO (r=.41, p<.01), haar EMA (r=.31, p<.01) en haar aantal keer wakker zijn ’s nachts (r=.31, p<.01) en het aantal minuten huilen van de baby hing samen met

(23)

de SOL (r=.24, p<.05), de WASO (r=.45, p<.01) en de EMA (r=.35, p<.01) van de moeder. Dit betekent dat wanneer de baby minder lang sliep, vaker wakker werd en langer huilde de moeder vaker ’s nachts wakker werd en ’s morgens eerder wakker werd. Tevens viel de moeder minder snel in slaap wanneer de baby langer huilde.

Als derde hypothese werd getoetst dat de totale slaaptijd, de slaapefficiëntie en de slaapkwaliteit van de moeder zouden samenhangen met haar chronisch slaaptekort. Deze hypothese kon worden aangehouden, alleen de slaapkwaliteit van de moeder hing samen met haar chronisch slaaptekort (r=-.50, p<.01). Wanneer de slaapkwaliteit van de moeder

verbeterde, verminderde haar chronisch slaaptekort. Zie tabel 6 in Bijlage 7.

Predictoren opvoedstress moeder

Als vierde hypothese werd verwacht de mate van chronisch slaaptekort van de moeder haar opvoedstress voorspelde, en dat wanneer de baby tevens veel huilde en weinig sliep, dit een verdere toename van deze opvoedstress voorspelt. Deze hypothese is onderzocht aan de hand van een regressie-analyse. Eerst werd nagegaan of voldaan was aan de voorwaarden om genoemde analyse te mogen uitvoeren. Op basis van de residuen plots kon worden

geconcludeerd dat de data lineair en normaal verdeeld waren. Tevens was er geen sprake van multicollineairiteit; de correlatie tussen de variabelen was minder dan .70 (zie tabel 7 in bijlage 7), wat betekent dat de meetpretentie van de verschillende variabelen onderscheidend was en de variabelen gebruikt konden worden voor de regressievergelijking. Er was dus voldaan aan de voorwaarden voor het uitvoeren van een multiple regressieanalyse.

Als eerste is er een regressievergelijking uitgevoerd tussen demografische variabelen (de leeftijd van de moeder, de leeftijd van de baby en het aantal kinderen van de moeder) en opvoedstress. Hieruit bleek dat het model significant was (F(3,69)=3,46; p<.05) en dat de variantie van opvoedstress voor 10,3 % (Adjusted R²=.10) significant werd verklaard door de leeftijd van de moeder, de leeftijd van de baby en het aantal kinderen van de moeder. Echter, geen van deze variabelen voorspelden significant de opvoedstress van de moeder. Bij deze regressievergelijking waren er geen outliers gevonden.

Vervolgens werd er een hiërarchische regressievergelijking uitgevoerd aan de hand van twee modellen. Model 1 bestond uit het chronisch slaaptekort met opvoedstress en bij model 2 werden hieraan de slaap en het huilen van de baby toegevoegd (zie Tabel 8). Hieruit bleek dat model 1 significant was (F(1,70)=33,20; p<.01) en dat de variantie van opvoedstress van de moeder voor 31 % (Adjusted R²=.31) significant werd verklaard door het chronisch

(24)

bleek dat wanneer het huilen en de slaap van de baby aan model 1 werden toegevoegd, de verklaarde variantie met 1 % omhoog ging (Adjusted R²=.32). Echter, alleen het chronisch slaaptekort van de moeder had een positief significant verband met haar opvoedstress (β=.57,

p<.01 in stap 1 en β=.54, p<.01 in stap 2). Dit betekent dat hoe meer chronisch slaaptekort de

moeder had, des te meer opvoedstress zij had. De hypothese wordt aangehouden. Het

chronisch slaaptekort van de moeder voorspelde de opvoedstress van moeder, echter de slaap en het huilen van de baby voorspelden niet significant een verdere toename van deze

opvoedstress. Bij deze regressievergelijking zijn er geen outliers gevonden..

Tabel 8

Hiërarchische regressieresultaten voor opvoedstress (N=72)

Predictor Adjusted R Square F-waarde β

Model 1 .31 33.20**

Chronisch slaaptekort moeder .57**

Model 2 .32 9.48**

Chronisch slaaptekort .54**

Aantal uren slaap baby -.09

Aantal keer wakker worden baby .18

Aantal minuten huilen baby -.19

** p<.01

Resultaten van de baby’s en moeders die deelnamen aan het quasi-experimentele deel van de studie

Het totale aantal uur slaap van de baby’s, van de 7 moeders die mee hebben gedaan aan het programma, lag voordat de moeders het programma hadden uitgevoerd tussen de 6:30 en 8:00 (M=7:20, SD=0:36). De baby’s werden tussen de 1 en 4 keer wakker ’s nachts (M=2,5;

SD=1,0) en ze huilden ‘s nachts tussen de 2 en 60 minuten (M=0:27, SD=0:20). Geen van de

moeders had voor het programma een slaapstoornis en gebruikte medicijnen om te kunnen slapen. De slaapkwaliteit van de moeders lag tussen 0 (heel erg slecht) en 3 (gemiddeld) (M=1,17; SD=1,17), hun slaapefficiëntie tussen 67,78% en 89,39% (M=82,38; SD=7,29) en hun totale slaaptijd tussen 6:00 uur en 8:53 uur (M=7:36, SD=0:52). Het chronisch slaaptekort van de moeders bevond zich tussen 34,0 en 52,0 (M=44,0; SD=6,58) en de opvoedstress tussen 30,0 en 57,0 (M=44,39; SD=9,79).

Beantwoording hypotheses van het quasi-experimentele deel van de studie

Als tweede onderzoeksvraag is onderzocht wat de invloed is van het Slaapgerust programma op het huilen en de slaap van de baby en de slaap en opvoedstress van de moeders.

(25)

Als eerste hypothese werd getoetst dat de baby’s minder vaak wakker zouden worden, korter zouden huilen en langer slapen na het toepassen van het Slaapgerust programma. Deze hypothese kan worden aangenomen. De baby’s werden significant minder vaak wakker (M=1,07; SD=0,79, t(6)= 4,26, p<.01), ze huilden significant korter (M=0:10, SD=0:21,

t(6)=2,53, p<.05) en sliepen significant langer ’s nachts (M=8:02, SD=0:30, t(5), -2,14, p<.05).

Als tweede hypothese werd getoetst dat de totale slaaptijd, de slaapkwaliteit en slaapefficiëntie van de moeders verbeterd zouden zijn en het chronisch slaaptekort en de opvoedstress verminderd zouden zijn na het toepassen van het Slaapgerust programma. Deze hypothese wordt aangehouden. De totale slaaptijd en de slaapkwaliteit van de moeders zijn niet significant verbeterd, de slaapefficiëntie van moeders wel (M=91,07; SD=4,61, t(6)=-3,52, p<.01).Het chronisch slaaptekort van de moeders is significant verminderd (M=37,86;

SD=6,20, t(6)= 3,93, p<.01), net als hun opvoedstress (M=37,71, SD=12,45, t(6)=2,62, p<.05).

Daarnaast is de TIB van de moeders niet significant langer geworden en haar SOL en EMA niet significant verminderd. Haar WASO is daarentegen wel significant verminderd (M=0:33, SD=0:17, t(6)=5,07, p<.01). Dit betekent dat ze ongeveer even lang in bed lagen, even lang wakker lagen voor het slapen gaan en even lang wakker lagen voordat ze

opstonden, maar dat ze wel minder vaak wakker werden ’s nachts.

Tabel 9

Vergelijking slaap baby’s en moeders en opvoedstress moeders voor en na het Slaapgerust programma (N=7)

Voor het programma Na het programma

M SD M SD t-score

Baby’s

Slaap nacht 7:20 uur 0:36 uur 7:57 uur 0:30 uur -2,14*

Wakker worden ‘s nachts 2,5 1,04 1,07 0,79 4,26**

Minuten huilen ‘s nachts 0:27 uur 0:20 uur 0:10 uur 0:21 uur 2,53*

Moeders

Aantal keer wakker 4,36 3,59 1,79 0,99 2,15*

TIB 8:53 uur 1:16 uur 8:21 uur 0:58 uur 1,31

SOL 0:08 uur 0:07 uur 0:06 uur 0:02 uur 0,68

WASO 0:59 uur 0:33 uur 0:25 uur 0:22 uur 5,07**

(26)

TST 7:22 uur 1:29 uur 7:36 uur 0:52 uur -,51 SE 82,38 % 7,29 % 91,07 % 4,61 % -3,5** Slaapstoornis 7,50 3,51 9,00 3,96 -1,46 Slaapkwaliteit 1,17 1,17 2,00 1,29 -,92 Chronisch Slaaptekort 44,00 6,58 37,86 6,20 3,93** Opvoedstress 44,39 9,79 37,71 12,45 2,62* * p < .01

** p < .05 bij éénzijdig toetsen

Het chronisch slaaptekort en de opvoedstress van de moeders na toepassen van het Slaapgerust programma.

Als derde hypothese werd getoetst dat de mate van chronisch slaaptekort van moeders na het toepassen van het Slaapgerust programma ongeveer evenveel zou zijn als het chronisch slaaptekort van moeders die het programma nodig hadden. Gemiddeld genomen hadden de moeders na het Slaapgerust programma nog steeds meer chronisch slaaptekort (M=37,86;

SD=6,20) dan de moeders van wie de baby veel sliep en niet veel huilde (M=34,18; SD=7,07).

Dit verschil was echter niet significant t(33)=1,26, p=0.11). Hierdoor kon de hypothese aangenomen worden.

Als laatste hypothese werd getoetst dat de mate van opvoedstress van moeders na het toepassen het Slaapgerust programma ongeveer evenveel zou zijn als dat van moeders die de interventie niet nodig hadden. Gemiddeld genomen hadden de moeders na het Slaapgerust programma nog steeds meer opvoedstress (M=37,71; SD=12,45) dan de moeders van wie de baby veel sliep en korter huilde (M=34,74; SD=8,15). Echter dit verschil was ook niet significant t(7,4) =.60, p=0.28), waardoor ook deze hypothese aangenomen kon worden.

Conclusies en Discussie

Het huidige onderzoek bestond uit twee studies. In de eerste, cross-sectionele studie, is onderzocht wat de relatie is tussen babyslaap, moederslaap en de opvoedstress van moeders. In de tweede, quasi-experimentele studie, is onderzocht wat voor invloed het Slaapgerust programma heeft op het huilen en de slaap van de baby en op de slaap en de opvoedstress van de moeder.

In het cross-sectionele deel van het onderzoek is gebruik gemaakt van een vragenlijst waarin eerst demografische vragen werden gesteld en vervolgens vragen over de slaap van de baby, de slaap van de moeder en de opvoedstress van de moeder. In totaal hebben 74 moeders deze vragenlijst ingevuld. In het quasi-experimentele deel van de studie kregen 7 moeders een

(27)

programma aangeleerd, genaamd het Slaapgerust programma, welke mede gebaseerd is op de aanpak van Karp (2013). Tijdens dit deel van het onderzoek hielden de moeders twee

slaapdagboeken bij, één over henzelf en één over hun baby. Aan het einde van dit deel vulden de moeders opnieuw de vragenlijst in, zodat de uitkomsten hiervan vergeleken konden

worden met de eerste vragenlijst.

Uit de correlaties bleek dat hoe ouder de baby was, hoe langer deze sliep. Dit komt overeen met het slaapschema van Karp (2013) waarin staat dat baby’s van 4 maanden 8 tot 10 uur slapen ’s nachts en baby’s van 12 maanden 9 tot 11 uur slapen ’s nachts. Daarnaast bleek dat hoe meer kinderen de moeder had, des te slechter was haar slaapkwaliteit en des te meer chronisch slaaptekort zij had. Als gekeken wordt naar het onderzoek van Meltzer & Mindell (2007), waaruit blijkt dat 79% van de tijd de moeders uit bed gaan wanneer hun kinderen wakker worden, is het aannemelijk dat moeders vaker uit bed gaan bij meerdere kinderen. Dat hun slaapkwaliteit slechter wordt kan verklaard worden doordat het aantal keer wakker

worden hier een onderdeel van is. Zoals hieronder beschreven wordt hangt het chronisch slaaptekort van moeders samen met haar slaapkwaliteit.

Tevens bleek dat het huilen en de slaap van de baby samenhingen met de totale slaap, de slaapefficiëntie, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort van de moeder. Als de baby vaker wakker werd ’s nachts, korter sliep en langer huilde was de totale slaaptijd minder, de

slaapefficiëntie en haar slaapkwaliteit slechter en haar chronisch slaaptekort meer. Daarnaast bleek dat hoe minder de baby sliep en hoe vaker hij wakker werd, des te meer opvoedstress had de moeder. Echter het aantal minuten huilen hing niet samen met de opvoedstress van moeder. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat niet de duur van het huilen de opvoedstress van de moeder voorspelt, maar het aantal keer huilen van de baby. Uit de gegevens van de slaapdagboeken komt namelijk naar voren dat moeders vaak wisten dat hun baby wakker was doordat hij huilde. Mogelijk ervaren moeders het als meer stressvol als ze vaker worden onderbroken in hun slaap, dan dat ze enkele keren heel lang wakker zijn door het huilen van hun baby. Door Sinai en Tikotzy (2012) is namelijk onderzocht dat moeders de slaap van hun baby meer als een probleem wanneer hun baby vaker huilt ’s nachts dan de lengte van het huilen. Of de perceptie van de moeders kan leiden tot opvoedstress zal verder onderzocht moeten worden.

Ten slotte kwam naar voren dat de slaapkwaliteit samenhing met het chronisch slaaptekort, maar de totale slaaptijd en slaapefficiëntie niet. Hieruit blijkt dat de kwaliteit van de slaap meer van belang is dan de hoeveelheid slaap. Dit komt overeen met het onderzoek

(28)

van Plessow et. (2011) die in de inleiding genoemd is. Hieruit bleek dat ouders door een verminderde slaapkwaliteit chronisch slaaptekort kunnen ontwikkelen.

Door middel van een regressie analyse werd getoetst of het chronisch slaaptekort de opvoedstress van de moeder voorspelde en wanneer de baby tevens veel huilde en weinig sliep, voorspelde dit een verdere toename van deze opvoedstress. Hierbij werd gecontroleerd voor de leeftijd van de baby, de leeftijd van de moeder en of de baby haar eerste kind was. Uit deze analyses kwam naar voren dat de leeftijd van moeder, de leeftijd van de baby, of de baby haar eerste kind was en of de baby veel huilde en weinig sliep geen significante invloed had op de opvoedstress van de moeder. Het chronisch slaaptekort van de moeder voorspelde de opvoedstress wel.Uit de resultaten van Meltzer en Mindell (2007) bleek dat een verminderde slaapkwaliteit van moeders kan leiden tot opvoedstress. Huidig onderzoek toont ook aan dat het chronisch slaaptekort van moeders hun opvoedstress voorspelt. Dit is aannemelijk als gekeken wordt naar het onderzoek van Meerlo et al. (2008) waaruit blijkt dat chronisch slaaptekort het stress regulatie systeem in het lichaam aantast, waardoor stress minder goed gereguleerd kan worden. Echter, het hangt van de situatie af hoeveel stress iemand

daadwerkelijk ervaart (Meerlo et al., 2008).

Via de quasi-experimentele studie is onderzocht wat voor invloed het Slaapgerust programma heeft op de slaap van de baby en de moeder en de opvoedstress van de moeder. Hiervoor is gebruik gemaakt van de t-toets voor afhankelijke groepen. Hieruit bleek dat het aantal keer wakker worden ’s nachts, het aantal minuten huilen van de baby verminderd is na het toepassen van het programma en de duur van de slaap van de baby toegenomen is. Ook is de slaapefficiëntie van de moeder toegenomen en zijn het chronisch slaaptekort en de

opvoedstress verminderd. De slaapkwaliteit van de moeder is niet significant verbeterd, wat opmerkelijk is omdat de slaapkwaliteit van de moeder samenhing met het huilen en de slaap van de baby. De slaapkwaliteit is wel iets verbeterd, maar gezien het kleine aantal moeders die meededen moet deze veel meer verbeterd zijn om een significant verschil te krijgen.

Door middel van een t-toets voor onafhankelijke groepen is getoetst of het chronisch slaaptekort en de opvoedstress van moeders die het slaapprogramma hebben toegepast niet verschilt van dat van de controlegroep. Hieruit is gebleken dat zowel het chronisch slaaptekort als de opvoedstress van de moeders na het Slaapgerust programma niet significant verschilden van de controlegroep, wat betekent dat het programma zowel hun chronisch slaaptekort als hun opvoedstress heeft verminderd tot het niveau dat moeders hebben met een baby die niet veel huilt ’s nachts.

(29)

De resultaten van het huidige onderzoek moeten met enige voorzichtigheid

geïnterpreteerd worden. Voor het cross-sectionele deel zijn enige tekortkomingen te noemen. Zo hadden er maar 74 moeders de vragenlijst ingevuld, die niet random zijn uitgekozen. Hierdoor kunnen de resultaten niet zonder meer gegeneraliseerd kunnen worden naar alle moeders in Nederland. Ook waren meerdere een aantal vragen in de eerste, papieren,

vragenlijst niet duidelijk genoeg geformuleerd waardoor sommige vragen niet, of niet op de juiste manier, beantwoord werden. Zo konden moeders bij de papieren vragenlijst meerdere antwoorden aankruisen, mistte de vraag of zij ’s nachts last van nachtmerries hadden, ontbrak het antwoord dat moeder en vader hun baby ongeveer even vaak naar bed brachten en was er als onduidelijke vraag “hoeveel minuten werd je gemiddeld ’s nachts wakker de afgelopen maand”, waardoor sommige moeders dachten dat ze alle keren van wakker worden de afgelopen maand bij elkaar op moesten tellen. Tevens miste bij de vragenlijst een vraag over het aantal en de lengte van de middagdutjes die de moeder doet. Als laatste kwam er uit de resultaten van het cross-sectionele deel dat 12 moeders een slaapstoornis hadden, echter onduidelijk is of deze is ontstaan voor of na de geboorte van de baby. Als de moeders al een slaapstoornis hadden voor de geboorte van de baby, is deze dus niet ontstaan door het huilen van de baby ’s nachts.

Ook voor het quasi-experimentele deel zijn tekortkomingen te noemen. Tussen de eerste vragenlijst en het uitvoeren van het Slaapgerust programma bij de meeste moeders zat meer dan een maand tijd. Hierdoor kan het zijn dat baby’s uit zichzelf beter zijn gaan slapen doordat de baby zich ontwikkelde en daardoor zelf leerde beter door te slapen (Henderson et al., 2011) of dat de baby beter is gaan slapen doordat ouders zelf alvast dingen uitprobeerden, zoals bijvoorbeeld het heen en weer bewegen van de wieg en minder reageren wanneer de baby huilde. Ook hadden niet alle ouders alle onderdelen van de slaaproutine toegepast, zoals het opzetten van de CD. Tevens zijn de moeders en baby’s als groep vergeleken met elkaar en is niet naar vooruitgang per moeder en baby is gekeken. Daarnaast woonden alle moeders die meededen met het programma samen met hun partner terwijl dit niet representatief is voor de rest van Nederland. Acht procent van de baby’s wordt namelijk geboren in een eenoudergezin (Loozen, Pool & Harmsen, 2014). Als laatste is belangrijk om te vermelden dat de vragenlijst die gebruikt is voor het quasi-experimentele deel (na het Slaapgerust programma) aangepast is. De vragen zijn toen digitaal gesteld zodat de ouders niet meer meerdere antwoorden konden geven en de onduidelijke vragen, die hierboven besproken zijn, zijn duidelijker geformuleerd. Hierdoor waren de antwoorden beter te interpreteren, echter zouden ze kunnen

(30)

verschillen van de vragenlijst van het cross-sectionele deel, waarmee de antwoorden vergeleken zijn.

Suggesties voor vervolgonderzoek aan de hand van de bovenstaande tekortkomingen zijn voor de cross-sectionele studie dat er meer moeders én vaders geworven worden. Doordat door het werven via kinderdagverblijven maar weinig moeders meededen en in een klein deel van Nederland is het verstandig om direct via sociale media te werven en moeders te vragen ook hun partners in te lichten. Ook is het verstandig om de vragenlijst digitaal te maken, te laten controleren en invullen door verschillende moeders, zodat er geen onduidelijkheden in staan en de antwoorden op de vragen op de juiste manier geïnterpreteerd kunnen worden. Daarnaast is het betrouwbaarder wanneer er ook gebruik wordt gemaakt van een actigraaf om de slaap van de ouders en/of de baby te meten, in plaats van alleen af te gaan op de logboeken die de ouders invullen. De actiegraaf kan namelijk veel onderdelen van de PSQI meten, zoals de slaapefficiëntie en de WASO, ze zijn nauwkeuriger en zeer bruikbaar voor het bijhouden van de slaap van de baby, die zelf geen dagboek kunnen bijhouden (Sadeh & Acebo, 2002).

Voor de quasi-experimentele studie zijn de suggesties dat de slaaproutine meteen na de geboorte toegepast wordt en dat ouders deze langer gaan toepassen zodat de baby meteen na de geboorte aan de routine gewend raakt en hierdoor zijn slaap eerder zelf zou kunnen reguleren. Ook is het verstandig meer moeders én vaders te hebben die meedoen met het Slaapgerust programma. Dit kan wellicht door hen van te voren in te lichten over dat het een ouder- en kindvriendelijk programma is en dat de meeste ouders veel onderdelen zelf al toepassen. Als laatste zou het ideaal zijn als deze ouders random zouden worden ingedeeld in een groep met programma en één zonder programma, waarbij bij beide ouders gekeken wordt naar de stappen die zij uitvoeren thuis. Omdat er maar weinig ouders aan de criteria voldeden om mee te kunnen doen aan het Slaapgerust programma was dit in huidig onderzoek geen optie.

Samenvattend tonen de resultaten van dit onderzoek aan dat er een samenhang is tussen het huilen/de slaap van de baby en de slaap van de moeder. Ook is er een samenhang tussen de slaap van de baby en de opvoedstress van de moeder en tussen het chronisch

slaaptekort van de moeder en haar opvoedstress. Het Slaapgerust programma zorgt ervoor dat het huilen van de baby minder lang wordt, het slapen langer en het chronisch slaaptekort en de opvoedstress van de moeder minder.

Door deze studie kunnen orthopedagogen door middel van een overzichtelijk

programma ouders aanleren hoe ze hun baby signalen kunnen geven die vertellen dat het tijd is om te gaan slapen. Ook kunnen ouders leren hoe zij kunnen zien dat hun baby moe is,

(31)

welke signalen hun baby dan geeft. Hierdoor kunnen baby’s beter inslapen. Daarnaast bevat het programma ook handvatten zodat de ouders leren steeds langer uit beeld te kunnen gaan van de baby, waardoor de baby gemakkelijker in kan slapen zonder de ouder. Via het

programma wordt geleerd om de baby bewust te maken dat hij in bed wordt gelegd, zodat hij het bed leert te associëren met slapen. Naast het aanzetten van de CD ’s nachts zal dit

bevorderlijk zijn voor de zelfregulatie van de baby, die hierdoor gemakkelijker zal doorslapen. Zo kunnen orthopedagogen al op een vroeg stadium interveniëren bij

huilbaby’s/baby’s met in- of doorslaapproblemen. Dit kan leiden tot een betere slaap van de baby’s en moeders en minder opvoedstress van de moeders. Dit is bevorderlijk voor het gezinsfunctioneren (Meltzer & Mindell, 2007) en eventueel kunnen emotionele- en gedragsproblemen van het kind op latere leeftijd hierdoor voorkomen worden (Gregory & O’Connor, 2002).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uw baby wordt vandaag opgenomen op de afdeling pediatrie, omdat hij/zij aanhoudend en zonder.. verklaarbare

Met één hand neemt u het handje vast en met de andere hand gaat u het armpje in armbandvorm masseren van de schouder naar het handje toe. Voor-

Bioavailability, lag- and pulse time were evaluated to determine whether there is any difference between healthy volunteers and Crohn’s patients in the in vivo drug

Hoe zou de relatie tussen het temperament van het kind, de persoonlijkheid van de moeder, opvoedstress, daily hassles en partnersteun voor de voorspelling van de drie

Methods: A patient count model was developed to forecast the AM population using historical rate data (1991-2012) and other population parameters including incidence rate

H3b: Being a serial entrepreneur positively modifies the venture capitalists’ opinion on the outcome of the founders’ previous experience, which results in a higher

It was expected that study one and study two would show that both stakeholder-oriented firms and perceived cues of being watched increase stakeholder punishment compared

Om meer duidelijkheid te scheppen over de effecten van opvoedstress, is het eerste doel van deze studie te onderzoeken of opvoedstress van ouders gerelateerd is aan